• No results found

BESTEMMINGSPLAN SCHIEVEEN WONINGEN OUDE BOVENDIJK

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "BESTEMMINGSPLAN SCHIEVEEN WONINGEN OUDE BOVENDIJK"

Copied!
87
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BESTEMMINGSPLAN

SCHIEVEEN WONINGEN OUDE BOVENDIJK

12 mei 2016

(2)
(3)

dynamisch helder

persoonlijk

vlot

kundig

creatief

betrokken

pragmatisch

direct

BESTEMMINGSPLAN

SCHIEVEEN WONINGEN OUDE BOVENDIJK

concept ontwerp 13 juni 2013 ontwerp 7 april 2015 vaststelling 12 mei 2016

BOdG Ruimtelijk Advies B.V.

Postbus 6083 3002 AB Rotterdam Bij de vaststelling van het bestemmingsplan op 12 mei 2016 is een amendement

aangenomen, waarin is bepaald dat ter plaatse van het perceel Oude Bovendijk 264 een woning mag worden gerealiseerd. Dit betreft een extra woning ten opzichte van de reeds toegestane 28 nieuwe woningen op grond van het Stedenbouwkundig Plan ‘Woningen Oude Bovendijk’. De wijziging is verwerkt op de verbeelding en heeft géén consequenties voor de planregels. In de toelichting zijn naar aanleiding van dit amendement geen wijzigingen doorgevoerd. Wel is sprake van een aanvullende bijlage, waarin de woning milieutechnisch is verantwoord (Aanvullend geluidonderzoek Oude Bovendijk 264).

(4)
(5)

INHOUDSOPGAVE I. TOELICHTING II. REGELS

III. BIJLAGEN (APART BIJGEVOEGD)

IV. VERBEELDING

(6)
(7)

I. TOELICHTING

(8)
(9)

INHOUDSOPGAVE TOELICHTING

1. INLEIDING ... 11

1.1 Aanleiding ... 11

1.2 Ligging en begrenzing ... 11

1.3 Vigerend bestemmingsplan ... 11

1.4 Gekozen planopzet ... 12

2. BELEIDSKADER ... 13

2.1 Nationaal beleid ... 13

2.2 Provinciaal beleid ... 15

2.3 Gemeentelijk beleid ... 16

2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking ... 18

3. BESCHRIJVING VAN HET PLAN ... 19

3.1 Omgeving en huidig gebruik ... 19

3.2 Monumenten en Cultuurhistorie ... 21

3.3 Projectbeschrijving ... 21

4. TOETSING AAN OMGEVINGSASPECTEN ... 25

4.1 Water ... 25

4.2 Milieuzonering ... 31

4.3 Geluid ... 31

4.4 Luchtkwaliteit ... 33

4.5 Externe veiligheid ... 34

4.6 Bodem ... 35

4.7 Archeologie ... 36

4.8 Flora en fauna ... 38

4.9 Duurzaamheid en energie ... 39

4.10 Milieueffectrapportage... 40

5. JURIDISCHE ASPECTEN ... 41

5.1 Inleiding ... 41

5.2 De opzet van de planregels... 41

6. UITVOERBAARHEID ... 45

6.1 Financiële uitvoerbaarheid ... 45

6.2 Vooroverleg ex artikel 3.1.1. Bro ... 45

(10)
(11)

1. INLEIDING

1.1 Aanleiding

Voor de ontwikkeling van de polder Schieveen heeft de gemeenteraad op 28 april 2005 een bestemmingsplan vastgesteld. Het plan omvatte zowel de ontwikkelingen van woningen langs de Oude Bovendijk als de realisatie van het zogenaamde natuur- en businesspark. Het

bestemmingsplan heeft echter geen onherroepelijke status bereikt omdat het

goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland, op 9 mei 2007 is vernietigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Reden hiervoor was, onder andere, dat het aantal te realiseren woningen aan de Oude Bovendijk te groot was in verhouding tot de verkeerscapaciteit van deze dijk.

De vernietiging van het bestemmingsplan had consequenties voor het Stedenbouwkundig Plan

‘Woningen Oude Bovendijk’, zoals dat eerder was vastgesteld door het Dagelijks Bestuur van de deelgemeente Overschie. Dit stedenbouwkundig plan werd herzien en is op 3 juni 2008 opnieuw vastgesteld, doch het besluit om de realisatie van het businesspark uit te stellen heeft ertoe geleid dat dit plan andermaal is herzien. Het nieuwe plan is uiteindelijk door het

Dagelijks bestuur van de deelgemeente Overschie in februari 2013 vastgesteld.

Dit bestemmingsplan voorziet in een juridisch planologische regeling voor de woningen aan de Oude Bovendijk en de Hofweg, zoals die in het stedenbouwkundig plan zijn opgenomen. In vergelijking met het oude, vernietigde bestemmingsplan is de realisatie van het natuur- en recreatiegebied niet opgenomen in dit bestemmingsplan. Met betrekking tot de planvorming van dit deel van polder Schieveen bestaat op enkele onderdelen nog geen helderheid. Vandaar dat voor het natuur- en recreatiegebied een apart bestemmingsplan wordt opgesteld.

1.2 Ligging en begrenzing

De Oude Bovendijk is gelegen aan de noordrand van Rotterdam tussen de N209 en de Zwethkade. Op het zuidelijk deel van deze dijk is de realisatie van woningbouw niet mogelijk, vanwege de nabijheid van Rotterdam The Hague Airport. Het plangebied beperkt zich dan ook tot de noordelijke helft. De begrenzing van het plangebied is hieronder aangegeven en is gebaseerd op de grenzen van het reeds opgestelde exploitatieplan.

Afbeelding 1: Ligging van het plangebied.

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor de locatie vigeert op dit moment nog altijd het bestemmingsplan “Schieveense Polder”, dat is vastgesteld op 2 mei 1974 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van de provincie

(12)

Zuid-Holland op 28 mei 1975. Op de bij het bestemmingsplan behorende plankaart (zie afbeelding 2) gelden ter plaatse van onderliggend bestemmingsplan de bestemmingen

"Agrarische doeleinden I”, “Agrarische doeleinden II”, “groenstrook” en “Weg”. Op de bestemmingen “Groenstrook” en “Weg” na, zijn deze gronden bestemd voor bedrijfsvoering van agrarische bedrijven. De ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan

“Schieveense Polder” aanwezige voor glastuinbouw ingerichte bedrijven, zijn onder het overgangsrecht gebracht, maar de kassen zijn deels nog altijd binnen het gebied aanwezig.

Bij besluit van de gemeenteraad op 20 juni 1978 zijn de planvoorschriften via een partiële herziening aangepast. Daarbij is onder andere geregeld dat maximaal één bedrijfswoning per agrarisch bedrijf is toegestaan, met een maximale goothoogte van 5 meter en een inhoud die niet minder dan 250 m3 mag bedragen. Zogenaamde ‘burgerwoningen' zijn binnen de

bestemming niet toegestaan, een tweede bedrijfswoning onder voorwaarden wel.

Afbeelding 2: Uitsnede plankaart bestemmingsplan “Schieveense Polder” (oranje kader is plangebied van het nieuwe bestemmingsplan).

1.4 Gekozen planopzet

Dit bestemmingsplan is gericht op de ontwikkeling van nieuwe woningen en het planologisch vastleggen van de bestaande situatie langs de Oude Bovendijk. Het bestemmingsplan kent gedeeltelijk een globale opzet, zodat sprake is van enige vorm van flexibiliteit. De regeling geschiedt door middel van de bindende planstukken (planregels en verbeelding), die enerzijds een vertaling omvatten van de beleidsvoorwaarden en anderzijds een juridisch kader vormen voor de te realiseren ontwikkeling. De bindende planstukken zijn nader onderbouwd met de toelichting op zowel de planregels als de verbeelding. Wat betreft de planopzet sluit het bestemmingsplan aan op de gangbare systematiek binnen de gemeente Rotterdam, met inachtneming van de standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen (SVBP 2012) en het

(13)

2. BELEIDSKADER

In dit hoofdstuk worden de belangrijkste beleidsstukken aangehaald die betrekking hebben op Rotterdam en in het bijzonder die voor het onderhavige ontwikkeling.

2.1 Nationaal beleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2040 (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 2040 (SVIR) vastgesteld. Deze visie vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in diverse documenten, zoals de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. De SVIR geeft daarmee een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.

Door vaststelling van de SVIR geldt voor de ruimtelijke ordening in brede zin dat een aanzienlijk deel van de rijkstaken is gedecentraliseerd. Alleen voor een beperkt aantal onderwerpen wordt de bevoegdheid om algemene regels te stellen ingezet. Het gaat hierbij om nationale belangen, zoals kustfundament, grote rivieren en primaire waterkeringen, waarvoor kaderstellende uitspraken zijn opgenomen. Deze zijn zodanig geformuleerd, dat ze beperkingen stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau.

Aangezien een structuurvisie geen bindende werking heeft voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld, zijn de nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen geborgd in de Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte.

Deze AMvB wordt aangeduid als het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) en richt zich op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen.

Daarnaast zorgt de AMvB voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

Dit bestemmingsplan heeft geen invloed op één van de onderwerpen van nationaal belang.

Daarmee is het plan in overeenstemming met het Rijksbeleid. Het beleid met betrekking tot verstedelijking, waaronder de ontwikkeling aan de Oude Bovendijk geschaard kan worden, heeft het Rijk onder het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' overgelaten aan de lagere overheden. Wel is sprake van een 'ladder' voor duurzame verstedelijking, die is gebaseerd op de 'SER-ladder'. Deze is vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Dit betekent dat voor alle ruimtelijke plannen gekeken moet worden naar de volgende treden:

• is er vraag naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling;

• kan hiervoor bestaand stedelijk gebied of bestaande bebouwing worden hergebruikt;

• indien nieuwbouw nodig is, dan dient gezorgd te worden voor een optimale inpassing en bereikbaarheid.

Verdrag van Malta en Nota Belvedère

In 1999 is de Nota Belvedère verschenen. Doel van de nota is de cultuurhistorische identiteit meer richtinggevend te laten zijn voor de inrichting van de ruimte. Deze doelstelling wordt in de nota geconcretiseerd in een breed scala van te ondernemen acties op Rijks-, regionaal- en lokaal niveau. In het kader van de nota is een landsdekkend overzicht gemaakt van de cultuurhistorisch meest waardevol geachte steden en gebieden: de Cultuurhistorische

Waardenkaart van Nederland (ook wel Belvedèrekaart genoemd). Het bestemmingsplangebied

(14)

behoort hier niet toe, wat overigens niet betekent dat van cultuurhistorische waarden geen sprake kan zijn.

De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is de

Monumentenwet uit 1988. In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer:

• het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ);

• het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt;

• het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening;

• het verbreden van het draagvlak voor de archeologie;

• het toepassen van het beginsel 'de verstoorder betaalt'.

Dit verdrag is in de Wet op de archeologische monumentenzorg verankerd, die officieel inwerking is getreden op 1 september 2007, onder meer als wijziging op de Monumentenwet 1988. Het zwaartepunt van het archeologiebeleid is hierdoor bij gemeenten komen te liggen.

Bij bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen moeten gemeenten aangeven welke archeologische waarden in het geding zijn en aangeven hoe daarmee rekening wordt gehouden (zie § 4.8).

In het kader van het project 'modernisering monumentenzorg' (MoMo) zijn per 1 januari 2012 enkele wijzigingen in de wet- en regelgeving doorgevoerd. Voor het bestemmingsplanproces is de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) de belangrijkste: gemeenten dienen in hun bestemmingsplan rekening te houden met de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Burgers krijgen hiermee de mogelijkheid om bij de planning van bouwwerkzaamheden aan te geven of cultureel erfgoed wordt geraakt. In het plangebied zijn geen monumenten aanwezig, maar wel elementen van cultuurhistorische waarde (zie ook ‘Beleidsvisie Erfgoed e Ruimte’).

Beleidsvisie Erfgoed en Ruimte

In de beleidsvisie ‘Kiezen voor Karakter, Visie Erfgoed en ruimte’ van juni 2011 schetst het kabinet haar visie op het borgen van onroerend cultureel erfgoed in de ruimtelijke ordening.

De beleidsvisie is complementair aan en consistent met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het ministerie van I&M. Daarnaast geeft het rijk in ‘Kiezen voor Karakter’ aan welke cultuurhistorische gebieden en opgaven van (inter)nationaal belang zijn en waar het rijk voor zichzelf een rol ziet. De vijf in de visie geschetste prioriteiten zijn:

1 Werelderfgoed: samenhang borgen, uitstraling vergroten.

2 Eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren.

3 Herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: focus op groei en krimp.

4 Levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie, ecologie.

5 Wederopbouw: tonen van een tijdperk.

Als gevolg van de koers om cultureel erfgoed te verankeren in de ruimtelijke ordening is per 1 januari 2012 in het besluit Ruimtelijke Ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden. Een

Cultuurhistorische Verkenning of quickscan kan hierin inzicht geven en als basis dienen voor de verwerking van cultuurhistorie in het bestemmingsplan. Voor dit bestemmingsplan heeft deze verkenning plaatsgevonden (zie § 3.2).

(15)

Conclusie Rijksbeleid ten aanzien van dit bestemmingsplan

De voorziene ontwikkeling kent geen strijdigheid met het nationaal beleid. De Oude Bovendijk voldoet aan de vraag naar dorpse en landelijke woonmilieus buiten de bebouwde kom. De kavels zijn zeer groot, passend bij de omgeving en het beoogde woonmilieu waar volgens diverse behoefteberamingen vraag naar is. Daarmee voegt het waarde toe aan de stad en regio. De locatie is goed bereikbaar en de herontwikkeling, waaronder de sloop van oude opstallen en kassen, draagt bij aan een kwaliteitsimpuls voor het gebied.

2.2 Provinciaal beleid Visie op Zuid-Holland

Op 2 juli 2010 hebben Provinciale Staten van de provincie Zuid-Holland de Provinciale Structuurvisie, evenals de bijbehorende Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vastgesteld. De visie voldoet aan de eisen uit de Wet ruimtelijke ordening en geeft een doorkijk naar 2040 en de visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie. Met de nieuwe integrale Structuurvisie is het ‘Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020’ en de nota

‘Regels voor Ruimte’ vervallen. De structuurvisie is inmiddels driemaal herzien, waarbij de laatste herziening op 30 januari 2013 door Provinciale Staten is vastgesteld.

In ‘Visie op Zuid-Holland’ staat hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. De kern van het provinciaal ruimtelijk beleid is het realiseren van een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk om de economische concurrentiepositie te versterken. Hierdoor is in Zuid-Holland goed wonen, werken en recreëren voor iedereen binnen handbereik. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn daarbij belangrijke pijlers.

Om het provinciaal ruimtelijk beleid uit te voeren heeft de provincie verschillende

instrumenten, waarvan de eerder genoemde Verordening Ruimte er één is. Deze verordening stelt regels aan gemeentelijke bestemmingsplannen. In het algemeen lenen vooral

onderwerpen met heldere criteria, weinig gemeentelijke beleidsvrijheid en een zwaarwegend provinciaal belang zich hiervoor.

De nieuwe structuurvisie betekent een voortzetting van het provinciaal beleid zoals dat onder andere in het RR2020 was opgenomen. Niet alleen voor woningbouw, maar ook voor

bedrijvigheid wordt tot 2020 - 2040 ingezet op meer differentiatie en kwaliteit in werkmilieus en op zoveel mogelijk herstructurering en intensivering binnen de bestaande ruimte voor bedrijvigheid (de zogenaamde SER-ladder). Tegelijkertijd wordt gewerkt aan een grotere menging van wonen en werken en een aanzienlijke verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Het plangebied ligt op de functie- en kwaliteitskaart van de Structuurvisie aan de rand van een

“Agrarisch landschap” en “Natuurgebied” (Provinciaal Landschap Midden-Delfland). Om aan de vraag van woonconsumenten te kunnen voldoen, is hier onder voorwaarden ruimte voor landelijk wonen mogelijk. Het gaat dan om woningbouw met een lage dichtheid per hectare, gekoppeld aan investering in het landschap. Om aan deze voorwaarde te kunnen voldoen, dient de ontwikkeling van woningen aan de Oude Bovendijk te worden bezien in verband met de realisatie van natuur binnen de Polder Schieveen. Op basis van deze samenhang kan gesteld worden dat sprake is van een substantiële verbetering van de ruimtelijke kwaliteit.

Tot voor kort werd in Verordening Ruimte expliciet verwezen naar Polder Schieveen als locatie voor landelijk wonen. Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland konden daarvoor

(16)

gebruikmaken van een ontheffing indien de voorgenomen ontwikkeling gepaard gaat met sanering van bebouwing of investeringen in de kwaliteit van het landschap, natuur, water en recreatie. Na de meest recente actualisatie van de verordening Ruimte op 30 januari 2013, is het specifieke artikel vervallen (mede onder invloed van de komst van de spoedwet Wro) en is in de plaats van dit artikel een algemeen artikel voor ontheffingen opgenomen. Omdat dit plan valt onder het overgangsrecht is in dit geval geen ontheffing nodig. Van belang daarbij is dat de geplande woningen niet in de ecologische hoofdstructuur zijn gelegen.

Cultuurhistorische Hoofdstructuur Zuid-Holland (CHS)

De CHS (provincie Zuid Holland, 2002) biedt een overzicht in hoofdlijnen van het cultureel erfgoed van de provincie. Daartoe zijn de belangrijkste archeologische, historisch-

landschappelijke en historisch-stedenbouwkundige structuren, patronen en terreinen op kaart gezet en gewaardeerd. De provincie heeft met de CHS een onderlegger willen verschaffen voor een integraal - in samenhang met overige beleidsvoornemens - en gebiedsgericht erfgoed- en monumentenbeleid. Deze CHS legt een basis voor lokaal ruimtelijk beleid en vormt een toetsingsinstrument voor de provincie voor de gemeentelijke plannen.

Op basis van deze CHS zijn in 2005 vervolgens 15 topgebieden voor cultureel erfgoed

aangewezen. In deze gebieden zijn de belangrijkste landschappen van de provincie te vinden en komen belangrijke archeologische, historisch landschappelijke en historisch bouwkundige waarden voor. Het is een provinciaal belang om zorgvuldig om te gaan met de topgebieden en cultuurhistorische thema’s. Dit betekent allerminst dat grote gebieden ‘op slot’ zouden moeten, maar dat dynamiek en verandering zich verhouden tot de aanwezige

cultuurhistorische kwaliteiten en essenties.

Voor deze topgebieden zijn zogenaamde Regioprofielen Cultuurhistorie gemaakt, een

algemene sturingsstrategie voor behoud en inpassing van de cultuurhistorische waarden in de betreffende gebieden. Daarmee wordt voor gemeenten, rijk en andere partijen duidelijk wat de provincie onder het provinciaal belang cultuurhistorie verstaat en wat daarvan de

consequenties voor ruimtelijke ontwikkelingen zijn.

Conclusie provinciaal beleid ten aanzien van dit bestemmingsplan

De voorgenomen ontwikkeling valt binnen de categorie ‘lokaal’ en kent, mede gezien de kwalitatieve doelstelling geen strijdigheid met het provinciaal beleid. Een ontheffing met het oog op de realisatie van woningen in het landelijk gebied is niet noodzakelijk. In artikel 23, lid 3 Verordening ruimte is opgenomen, dat indien sprake is van strijdigheid met de Verordening de ontheffing daarvan geacht is te zijn verleend voor ontwikkelingen in bestemmingsplannen die door de Gedeputeerde Staten zijn goedgekeurd in de periode 1 januari 2005 en 20 juli 2010.

Hiervan is sprake, omdat de in dit bestemmingsplan opgenomen woningbouw reeds mogelijk is gemaakt in het op 13 december 2005 door Gedeputeerde Staten goedgekeurde

bestemmingsplan “1e fase natuur- en businesspark Schieveen”. Daarnaast bestaat geen strijdigheid met de in artikel 23, lid 3 Verordening ruimte opgenomen voorwaarden, aangezien de voorgenomen ontwikkeling gepaard gaat met sanering van bebouwing en investeringen in de kwaliteit van het landschap, natuur, water en recreatie.

2.3 Gemeentelijk beleid Stadsvisie Rotterdam 2030

De Stadsvisie Rotterdam 2030 is vastgesteld op 27 november 2007 door het college van B&W van Rotterdam. De visie bevat een ontwikkelingsstrategie voor de stad Rotterdam voor de

(17)

aantrekkelijke woonstad. Deze missie is uitgewerkt in een aantal kernbeslissingen op het gebied van wonen en economie. Kernbeslissing 4 betreft de ontwikkeling van Rotterdam als aantrekkelijke woonstad. Hiertoe ontwikkelt de stad nieuwe attractieve woonmilieus, op basis van bestaande identiteiten. Naast het bouwen van groenstedelijke en rustig-stedelijke

woonmilieus binnen de stad, is ook vraag naar dorpse en landelijke woonmilieus buiten de bebouwde kom. De Oude Bovendijk is een dergelijke locatie voor landelijk wonen waar een verdichting van het lint kan plaatsvinden.

Ook de inzet van cultuurhistorisch erfgoed en architectuur bij ontwikkelingen van de stad is één van de kernbeslissingen uit de stadsvisie. Het gaat uit van het versterken van de bestaande kwaliteiten van de stad bij nieuwe ontwikkelingen.

Beleidsnota 'Collectie Rotterdam, Monumentenbeleid 2005-2008

In de beleidsnota Collectie Rotterdam (vastgesteld op 3 februari 2005), het Monumenten- beleid 2005-2008 (vastgesteld op 30 september 2010) en de Monumentenverordening worden de bakens voor de toekomst van het Rotterdamse erfgoed uitgezet. Rode draad is de opvatting dat cultuurhistorie onlosmakelijk verbonden is met ruimtelijke kwaliteit en identiteit. De monumenten en beschermde stadsgezichten zijn de bewezen kwaliteiten van de stad en vertellen het verhaal van Rotterdam. Het monumentenbeleid van de gemeente Rotterdam is erop gericht de historische gelaagdheid van de stad te behouden voor toekomstige generaties en de kennis over de historische bebouwde omgeving te vergroten.

Besluit cultuurhistorie in gebiedsontwikkelingen

Sinds eind 2007 is het besluit van Burgemeester en Wethouders (B&W) van toepassing dat bij gebiedsontwikkeling een Cultuurhistorische Verkenning (CV) wordt opgesteld door de

gemeente en/of corporaties & ontwikkelaars als blijkt dat cultuurhistorische waarden in een gebied aanwezig zijn. In een CV worden de cultuurhistorische waarden van een gebied benoemd, geanalyseerd en gewaardeerd. De CV is een bouwsteen voor een visie, masterplan, stedenbouwkundig plan en/of bestemmingsplan. Door deze manier van werken wordt in het begin van een ontwikkelingsproces inzichtelijk gemaakt of cultuurhistorische waarden in een gebied aanwezig zijn, welke dat dan zijn en hoe hiermee in de planontwikkeling wordt omgegaan. Voor dit bestemmingsplan fungeert § 3.2 als CV.

Stedenbouwkundig Plan Woningen Oude Bovendijk

Het stedenbouwkundig plan “Woningen Oude Bovendijk” beschrijft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor de uitbreiding van woningbouw. Het vormt de basis voor het

Stedenbouwkundige Matenplan (SMP), de toekomstige gronduitgifte aan particuliere

eigenaren die er een woning willen bouwen en woningbouw op particuliere grond. Daarnaast vormt het een basis voor dit bestemmingsplan (zie hoofdstuk 3). Het plan is in februari 2013 vastgesteld door het dagelijks bestuur van de deelgemeente Overschie.

Natuur- en Recreatieplan Polder Schieveen

Het op 16 juli 2013 door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde Natuur- en Recreatieplan is gebaseerd op het cultuurlandschap van de droogmakerij. Delen van het jaar wordt het waterpeil aangepast om de natuurdoelstelling weidevogels aan te trekken, daarom is het watersysteem van het Natuur- en Recreatieplan losgekoppeld van de woningen van de Oude Bovendijk. Een deel van de sloten wordt verbreed en er worden natuurvriendelijke oevers in aangebracht ten behoeve van waterzuivering, visstand etc. In het gebied zelf wordt de ecologische kwaliteit versterkt door het aanbrengen van erfbeplanting, zoals bomen en struweel van inheemse soorten. Ook de kavels op de Oude Bovendijk maken hiervan deel uit.

(18)

Door het natuur- en recreatiegebied wordt een aantrekkelijke fietsverbinding van de Schie – de Rotte aangelegd. Deze fietsroute steekt ook de Oude Bovendijk over richting de

Vlinderstrik.

Conclusie gemeentelijk beleid ten aanzien van dit bestemmingsplan

De voorgenomen realisatie van de geplande woningen past binnen de visie van de (deel)gemeente en kent geen strijdigheid met het beleid.

2.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

Algemeen wordt opgemerkt dat bij de ontwikkeling van de plannen voor polder Schieveen en de Oude Bovendijk het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020) het belangrijkste planologisch kader vormde. In het RR2020 is de locatie Oude Bovendijk specifiek benoemd voor de categorie ‘landelijk wonen’ en in het RR2020 stond ook dat er een groot tekort aan dit segment woningen bestond. Bij de verdere planuitwerking is altijd uitgegaan van de afspraken die de toenmalige stadsregio Rotterdam hierover met de provincie Zuid Holland heeft

gemaakt. Daarbij is van belang dat de provincie Zuid Holland de gemaakte afspraken meermalen bevestigd heeft, de locatie opgenomen is in de Verordening Ruimte (landelijk wonen) en aangegeven is dat de ontwikkeling van woningbouw aan de Oude Bovendijk onder het overgangsrecht van de in 2013 geactualiseerde provinciale verordening viel (artikel 23 lid 3). Daarnaast is dit segment woningen per definitie een uitzonderlijke categorie die niet of nauwelijks in stedelijke gebieden gebouwd kan worden. Zaken als bereikbaarheid per openbaar vervoer spelen hier een ondergeschikte rol, dit ook vanwege het beperkte aantal woningen.

Omdat de ontwikkeling in de provinciale verordening onder het overgangsrecht is gebracht kan ten aanzien van de behoeftevraag worden gesteld dat de Oude Bovendijk voldoet aan de vraag naar dorpse en landelijke woonmilieus buiten de bebouwde kom. Over de ontwikkeling heeft meermalen afstemming met provincie en regio plaatsgehad. Dat sprake is van een actuele behoefte blijkt deels uit het feit dat een kwart van de beoogde ontwikkeling door particulieren zal worden gerealiseerd. Aan het segment woningen (landelijk, zeer grote kavels) bestaat bovendien behoefte, wat uit verschillende behoefteramingen naar voren is gekomen (zie bijvoorbeeld de Woningmarktverkenning Zuid Holland, november 2013, p. 36, p. 100 en p.106). Daarbij is van belang dat de locatie, direct bij Rotterdam, voor geïnteresseerden een meerwaarde heeft ten opzichte van andere kavels in aangrenzende gemeenten. De locatie is goed bereikbaar en de herontwikkeling, waaronder de sloop van oude opstallen en kassen, draagt bij aan een kwaliteitsimpuls voor het gebied. Het staat buiten kijf dat hier sprake is van de realisatie van een specifiek woonmilieu (landelijk wonen op ruime kavels) dat nu eenmaal niet in bestaand stads- of dorpsgebied ontwikkeld kan worden. Herstructurering of

transformatie elders zijn derhalve geen opties voor deze stedelijke ontwikkeling, met dien verstande dat wel degelijk oude opstallen en kassen gesloopt worden en dat elders in de gemeente veel herstructurering en transformatie plaatsvindt. De voorgenomen ontwikkeling leidt dan ook tot een (ruimtelijke) kwaliteitsimpuls ter plaatse.

Weliswaar is de locatie per openbaar vervoer minder goed bereikbaar, doch dat speelt hier een ondergeschikte rol. Daarbij dient rekening gehouden te worden met het unieke woonmilieu en het aantal toe te voegen nieuwe woningen.

(19)

3. BESCHRIJVING VAN HET PLAN

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de bestaande situatie, het huidig gebruik van de omgeving en de beoogde nieuwe situatie.

3.1 Omgeving en huidig gebruik 3.1.1 Ontstaansgeschiedenis

Het landschap van de noordrand van Rotterdam kenmerkt zich grotendeels door een zeer bijzonder Nederlands polderlandschap, die van de droogmakerij. De polder Schieveen en de Berkelse polders behoren tot de geschiedenis van het cultuurlandschap die verbonden is met het bedwingen van het water, een kenmerk die als een rode draad door de geschiedenis van de inrichting van het Nederlandse landschap loopt. Daarnaast is het gebied van historische betekenis vanwege de Schie, onderdeel van de structuur van trekvaarten, die als

cultuurhistorische structuur van belang één van de vijf erfgoedlijnen is in de Erfgoedvisie van de provincie Zuid-Holland. Aan deze Schie grenst ook nog een zone met enkele waardevolle landgoederen.

De Oude Bovendijk is het ontginningslint van de polder Schieveen, één van de

droogmakerijlandschappen in de provincie Zuid-Holland. In de Nederlanden werden vanaf ongeveer de zeventiende eeuw polders drooggemalen. De meeste polders waren

oorspronkelijk agrarisch gebied, maar op zeker moment leek het afsteken van de veengrond een lucratievere broodwinning te zijn. Nadeel was dat de gebieden daarna niet meer bruikbaar waren voor andere activiteiten, want het landschap was door het afsteken van de grond veranderd in een plassenlandschap. De contouren van de polder Schieveen zijn al voor de droogmaking in het landschap zichtbaar. Kaarten uit 1612 en 1712 waarop het land van de waterschappen van Delfland en Schieland Krimpenerwaard is opgetekend, laten al de hoofdvorm van de polder en de belangrijkste wegen en waterwegen zien, waaronder ook de Oude Bovendijk, die in het verleden ook Achterdijk (of eerder nog Voordijk) heette.

De droogmaking van polder Schieveen gebeurde in twee fases in de 19e eeuw. Het polderland werd daarbij wederom als agrarisch gebied gebruikt.

In de bouwaanvragen voor latere bebouwing komen naast een enkel woonhuis, vooral aanvragen voor bedrijfsgebouwen van het boerenbedrijf voor,zoals een rietmattenbergplaats, een paardenstal, een kippenhok, kassen en een tuinderwoning. De bouwaanvragen geven aan dat vooral het werkterrein met bedrijfsgebouwen door de tijd heen gegroeid is.

3.1.1 Huidige situatie

Vandaag de dag is het kenmerkend dat polder nog steeds het weidse landschap representeert en een open karakter heeft. De bebouwing in de polder is schaars en is alleen te vinden in de vorm van kleine clusters. De Oude Bovendijk is een oud dijklint en ontginningsbasis van de polder Schieveen. De boerderijen bij de landerijen van de polder Schieveen liggen

hoofdzakelijk aan de Oude Bovendijk. Ook zijn andere typen bebouwing te vinden, zoals arbeiderswoningen en zelfs een schoolgebouw, bedoeld voor de kinderen van bewoners van de Oude Bovendijk en de Rodenrijseweg. Dit schoolgebouw is overigens niet in het plangebied gelegen.

(20)

Afbeelding 4: Zicht op de Oude Bovendijk.

De Oude Bovendijk en de naastgelegen watergang liggen hoger dan het omringende land. De bebouwing is zowel op het lager gelegen land als op het talud van de dijk opgericht. Er is pand voor pand gebouwd, door of in opdracht van de eigenaren zelf. Ook is een zekere variatie in bouwstijlen ontstaan, doordat in de loop der tijd bedrijfsbebouwing is vervangen door vrijstaande woonhuizen . Door deze factoren heeft elke kavel zijn eigen karakter en kleur.

Kenmerkend voor de plek zijn het weidse uitzicht, de rust, de landelijke sfeer, de

kleinschaligheid en lage bebouwingsdichtheid met een bebouwingslint van (voormalige) boerderijen en woningen. De boerderijen zijn oorspronkelijk omringd door een windsingel, maar in de loop der tijd is de erfbeplanting rond de bebouwing divers geworden. De aanwezige beplanting draagt sterk bij aan de groene uitstraling van de dijk en zijn omgeving. Kenmerken van de situering van de bebouwing aan de Oude Bovendijk zijn:

• Geen duidelijke rooilijn; de boerderijen met aangebouwde schuur en/of overige stallen/bedrijfsgebouwen liggen in het lager gelegen land, op de kop van de kavels en vrijwel altijd achter de sloot. De overige bebouwing, de afzonderlijke woningen en het schoolgebouw liggen meer naar voren tegen de weg aan. In het gedeelte tussen de Zwethkade en de Hofweg is de bebouwing in ieder geval dichter op elkaar gesitueerd.

• Principe van ijle bebouwing, waardoor er altijd doorzicht is vanaf de Oude Bovendijk naar het open achterland van de polder.

• De boerencomplexen worden ontsloten door een oprijlaan en bestaan uit clusters van gebouwen op een kavel, veelal omringd met groen.

• Langs de Oude Bovendijk staan nog twee boerderijen van het hallehuistype - het voor Zuid-Holland gangbare type - dat bestaat uit één bouwmassa met het woonhuis aan de voorzijde, waar de voorgevel op de weg is georiënteerd. De stal bevindt zich achter de woning, maar onder hetzelfde dak. Één van deze boerderijen beschikt over eenbij dit type behorende met riet bedekte zadeldak met wolfseind. De andere boerderij heeft het voor het type kenmerkende houtsnijwerk als daklijst.

• De noklijn van de boerderijen staat bijna overal haaks op de weg. De noklijn van de overige bebouwing, dat wil zeggen van de arbeiders/tuinderswoningen en de school, parallel aan de weg.

(21)

De Oude Bovendijk is toegankelijk voor autoverkeer, maar alleen voor fietsers en wandelaars is sprake van een doorgaande route. De dijk heeft via de ten zuiden van het plangebied gelegen Doenkade (N209), een gunstige ontsluiting op Rijksweg A13 en het nabijgelegen vliegveld.

Afbeelding 5: Uitstraling van de Oude Bovendijk.

3.2 Monumenten en Cultuurhistorie

De gemeente Rotterdam heeft een groot aantal objecten en gebieden die vanwege cultuurhistorische waarden worden beschermd volgens de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010. De gemeente Rotterdam maakt onderscheid tussen de volgende gebieden en gebouwen:

• beschermde stadsgezichten;

• wederopbouwaandachtsgebieden;

• rijks- en gemeentelijke monumenten;

• beeldbepalende objecten of gevelwanden;

In het bestemmingsplangebied is alleen sprake van beeldbepalende objecten. Dit zijn objecten die geen status hebben als gemeentelijk monument, maar wel van cultuurhistorische waarde zijn omdat deze karakteristiek zijn voor de plaats waar ze staan. Voor het plangebied gaat het hierbij om de percelen 245 en 245B (boerderij), nummer 246 en 248B als oude dijkhuisjes, nummer 265 t/m 270, nummer 283. Deze bebouwing is beeldbepalend vanwege de

samenhang met de ontginning van de droogmakerij, of bijzonder karakteristiek is binnen de bebouwing aan de Oude Bovendijk en de geschiedenis zichtbaar houdt. Ondanks dat beeldbepalende objecten geen juridische status hebben op grond van de Monumentenwet 1988 en de Monumentenverordening Rotterdam 2010, zijn deze gebouwen in dit

bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming “Waarde – Cultuurhistorie – 2”.

Hierdoor is sprake van enkele restricties ten aanzien van sloop- en bouwwerkzaamheden.

3.3 Projectbeschrijving

De ligging van de Oude Bovendijk aan de rand van de polder Schieveen is bepalend voor de gewenste sfeer en het karakter van de nieuwe bebouwing. Het verkavelingspatroon van de

(22)

bestaande polder (lange lijnen, orthogonale structuur en openheid), vormt de belangrijkste basis voor de verkavelingsopzet van nieuwe woningen die aan de Oude Bovendijk worden gerealiseerd. Omdat de nieuwe bebouwing vanuit het gehele gebied zichtbaar zal zijn, geldt als uitgangspunt dat het bestaande karakter van het gebied behouden moet blijven, inclusief de erfbeplanting en slotenstructuur. Daarbij is gekozen voor een ruime opzet van de kavels, zodat zichtlijnen en uitzicht gegarandeerd zijn. Op basis van het stedenbouwkundig plan worden maximaal 28 extra woonkavels toegevoegd ten opzichte van de huidige situatie. Deze kavels zijn onderverdeeld in zeven particuliere en 21 gemeentelijke kavels. Daarnaast is sprake van herontwikkeling van een aantal locaties met reeds bestaande bebouwing. Ook worden - daar waar van toepassing - al bestaande en/of vergunde ontwikkelingen juridisch geborgd.

Zoals aangegeven is het patroon van clusters, met daartussen open ruimten met duidelijke zichtlijnen, typerend voor de huidige ruimtelijke structuur. De ligging van nieuwe kavels is zodanig ingepast dat de structuur en de bestaande kwaliteiten van oude bebouwing wordt gerespecteerd.

Afbeelding 6: Bestaand bebouwingsprincipe aan de Oude Bovendijk.

Beeldkwaliteit en kaveltypen

De Oude Bovendijk valt volgens de Welstandsnota Rotterdam onder een regulier

welstandniveau. Het gaat om het gebiedstype “historische linten en kernen”. Het belangrijkste kenmerk van dit gebiedstype is het historische karakter van zowel structuur als bebouwing.

Zoals beschreven in § 3.1 daarbij is typerend, dat pand voor pand is gebouwd en de

bebouwing onderling verschillend is van vorm, massa, materiaalgebruik en kleur. De panden dateren bovendien uit verschillende tijden en de percelen hebben verschillende

kavelbreedtes.

Bij linten is de dijk of weg waarlangs de panden zijn gebouwd het continue element. Bij

‘lossere’ linten, zoals bij de Oude Bovendijk het geval is, is het zicht tussen de bebouwing uitermate karakteristiek. Mede om die reden is ervoor gekozen binnen het stedenbouwkundig plan onderscheid te maken in een drietal kavelprincipes voor de nieuw te realiseren woningen (zie afbeelding 7). Daarvoor is tevens de gewenste beeldkwaliteit bepaald.

(23)

Afbeelding 7: Kaveltypen binnen het plangebied.

In dit bestemmingsplan wordt gebruikt gemaakt van twee woonbestemmingen, één voor de reeds bestaande en/of vergunde woningen en één voor de woningen die op grond van het stedenbouwkundig plan zijn beoogd. In onderstaande tabel worden deze kaveltypen nader beschreven. In de planregels en op de verbeelding zijn met behulp van aanduidingen daar waar mogelijk de kavelprincipes en gewenste beeldkwaliteit vastgelegd.

Tabel 1: Overzicht kaveltypen.

kaveltype kavelprincipe Gewenste beeldkwaliteit

Dijkwoningen

(2 kavels) - vrijstaand onderaan langs de dijk

- één laag met kap - parkeren op eigen

terrein

- kap parallel aan de dijk - metselwerk

- gebruik van keramische dakpannen, streekeigen kleur

- formele voortuin

- erfscheiding zij- en achterkanten d.m.v. haag

- bijzonder hekwerk aan de voorzijde Erfcluster

(3 clusters van in totaal 20 kavels, waarvan 13 gemeentelijke en 7 particuliere)

- verzameling van 4 of 5 gebouwen achter reeds bestaande bebouwing

- ‘los’ van de dijk, met gezamenlijke oprijlaan - één laag met kap - parkeren op eigen

terrein

- verschillende kapvormen mogelijk uit verschillend materiaal

- boerderijachtige bebouwing - metselwerk / hout / stucwerk

- afwijkende vormen zijn mogelijk indien dit niet ten koste gaat van het historische karakter van het lint - windsingel met hoge bomen aan de

waterzijde - alle zijden hagen - losse bomen in tuin Hofweg

(6 kavels) - verdichting Hofweg nabij kruising Oude Bovendijk, aan de noordzijde

- twee lagen met kap - parkeren op eigen

terrein

- kap dwars op de weg, bijzondere kapvorm mogelijk

- metselwerk / stucwerk

- afwijkende vormen zijn mogelijk indien dit niet ten koste gaat van het historische karakter van het lint - alle zijden hagen met bijzonder

hekwerk als entree

- windsingel met hoge bomen aan de waterzijde

- losse bomen in tuin

 Dijkwoning

 Erfcluster

 Hofweg

(24)

Het totale bouwvolume dat per woning met bijbehorende bouwwerken gerealiseerd mag worden, is gerelateerd aan de grootte van de bij de woning behorende kavel. Zo mag het totale volume van de bebouwing niet meer bedragen dan 900 m³ ingeval de oppervlakte van een kavel kleiner is dan 2.000 m². Indien de oppervlakte van een kavel groter is dan 2.000 m², mag het bouwvolume niet meer dan 1.500 m³ zijn.

De aspecten die behoren tot de gewenste beeldkwaliteit maken deel uit van de

architectonische uitwerking van de bouwplannen en de aanleg van de daartoe behorende buitenruimte. Deze aspecten spelen een rol bij de concrete uitwerking van de bouwplannen en worden in dat kader getoetst.

Verkeersontsluiting en parkeren

De huidige ontsluiting van de Oude Bovendijk voor automobilisten en langzaam verkeer is mogelijk in alle richtingen: men kan de N209 (Doenkade) oversteken of invoegen richting de A13 of de rotonde bij de GK van Hogendorpweg.

Als gevolg van de realisatie van de woningen zal de verkeersproductie stijgen van ca. 170 motorvoertuigen naar ca. 290 motorvoertuigen per etmaal op een gemiddelde werkdag. Dit betreft de verkeersbelasting op het drukste punt, nabij de Hofweg. De verkeersbelasting op het zuidelijke deel van de Oude Bovendijk, dus ten zuiden van de Hofweg, zal stijgen van ca.

450 motorvoertuigen naar ca. 560 motorvoertuigen per etmaal. De te verwachten hoeveelheid verkeer op het noordelijke deel van de Oude Bovendijk is dus ongeveer 1,7 keer meer dan in de huidige situatie.

Het aantal woningen in het stedenbouwkundig plan ten noorden van de Hofweg is afgestemd op de beperkte breedte van de Oude Bovendijk ter plaatse ((rijbaanbreedte 3 meter). Net als in de huidige situatie kunnen auto’s en fietsers elkaar hier passeren, maar zal de ruimte door het krappe dwarsprofiel beperkt zijn. Auto’s onderling zullen op de uitritten van de kavels moeten wachten om elkaar te passeren. Door het realiseren van brede uitritten vanaf de Oude Bovendijk naar de kavels worden extra passeerplaatsen gecreëerd. De onderlinge afstand tussen deze passeermogelijkheden moet ca. 50 meter bedragen met een maximale uitloop naar 80 meter. Ter hoogte van een passeerplek moet de breedte bij voorkeur 4,50 m. worden.

Het belang van de passeerplekken wordt groter in de richting van de Hofweg, omdat daar de grootste kans is geconfronteerd te worden met een tegenligger waarop men moet anticiperen.

Het gebied is, ook na realisatie van de nieuwe woningen, door de geringe woningdichtheid een gebied dat buiten de bebouwde kom valt. De Oude Bovendijk, de Hofweg en de

Schieveensedijk vallen onder een 60 km/uur-zone. Wel zal het smalle profiel van de Oude Bovendijk in vele gevallen snelheidsverlagend werken.

De ontsluiting van de nieuwe woningen vindt plaatst via ‘inprikkers’ vanaf de Oude Bovendijk.

Deze inprikkers kennen een rijbaanbreedte van 4,50 meter en zijn doodlopend. Ten behoeve van de bereikbaarheid voor brandweer, verhuiswagens en vuilniswagens is op elke inprikker een keermogelijkheid voorzien in de vorm van zogeheten “keerhamers”. Hierbij wordt voor genoemde voertuigen de mogelijkheid geboden om op basis van steekbewegingen op

openbaar terrein te kunnen keren. Parkeren dient plaats te vinden op eigen terrein conform de Rotterdamse parkeernormen, bij voorkeur aan de ontsluitingszijde van de kavel of tussen de bebouwing.

(25)

4. TOETSING AAN OMGEVINGSASPECTEN

In de volgende paragrafen worden de omgevingsaspecten behandeld die binnen de ruimtelijke ordening, en daarmee dus ook voor dit bestemmingsplan, van belang zijn. Veel aandacht gaat daarbij uit naar de milieuaspecten, aangezien de beleidsvelden milieu en ruimtelijke ordening de laatste decennia steeds meer naar elkaar toe zijn gegroeid. Het milieubeleid stelt

randvoorwaarden aan ruimtelijke ontwikkelingen en is primair bedoeld om een zo optimaal mogelijke leefomgeving te realiseren.

4.1 Water

De watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het uitvoeren van een watertoets betrekt de waterbeheerders actief bij ruimtelijke

besluitvormingsprocessen en geeft water een duidelijke plek binnen de ruimtelijke ordening.

Het plangebied is gelegen in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap van Delfland dat zowel de kwantiteit als de kwaliteit van het oppervlaktewater beheert.

De gemeente Rotterdam, als rioleringsbeheerder ook aan te merken als waterbeheerder, werkt samen met de betrokken waterbeheerder(s) inzake de invulling van de waterparagraaf.

Hiervoor is met alle waterbeheerders in de regio een waterplan samengesteld. Dit plan vormt een belangrijk kader voor afstemming met de waterbeheerder (zie § 4.2.4).

Beleidskader

Hieronder worden kort de belangrijkste beleidskaders op Europees, Rijks-, provinciaal en regionaal/gemeentelijk niveau uiteengezet.

Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Streefdatum voor het bereiken van gewenste waterkwaliteit is 2015, met eventueel uitstel tot 2027. De doelstellingen worden uitgewerkt in (deel)stroomgebieds- beheerplannen. In deze plannen staan de ambities en maatregelen beschreven; ook de ecologische ambities worden op dit niveau geregeld.

Nationaal beleid

Het rijksbeleid is in diverse nota’s vastgelegd. Het meest directe beleidsplan is het Nationaal Waterplan. Dit plan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft dit plan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW. Tevens bevat het een eerste

beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie.

Provinciaal beleid

Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het provinciaal Waterplan Zuid-Holland 2010 – 2015. Dit plan is 11 november 2009 door

(26)

Provinciale Staten vastgesteld en hierin zijn de opgaven van de Europese Kaderrichtlijn Water, het Nationaal Bestuursakkoord Water en het Nationale Waterplan vertaald naar strategische doelstellingen voor Zuid-Holland. Het Provinciaal Waterplan beschrijft op hoofdlijnen wat de provincie in de periode tot 2015 samen met haar waterpartners wil bereiken en kent vier hoofdopgaven:

1. Waarborgen waterveiligheid.

2. Zorgen voor mooi en schoon water.

3. Ontwikkelen duurzame zoetwatervoorziening.

4. Realiseren robuust en veerkrachtig watersysteem.

In het plan zijn deze opgaven verder uitgewerkt in 19 thema’s én voor drie gebieden, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven.

Hoogheemraadschap van Delfland

Het Hoogheemraadschap van Delfland is de waterbeheerder voor de rechtermaasoever ten westen van de Schie. Het Waterbeheerplan 2010-2015 is het document waarin het hoogheemraadschap de ambities voor de komende jaren heeft vastgelegd. Het plan beschrijft de doelen voor het waterbeheer en de financiële consequenties daarvan. De ambities zijn in het plan als volgt verwoord:

- Naar een robuust en veerkrachtig watersysteem: Dit is een watersysteem dat sterk wisselende weersomstandigheden goed kan opvangen en na extreme

weersomstandigheden zijn functies goed blijft vervullen;

- Blijven voldoen aan alle wettelijke eisen voor het transporteren en zuiveren van afvalwater en het verwerken van zuiveringsslib. Het beheer van de afvalwaterketen is doelmatiger, transparanter en duurzamer geworden;

- Verdieping van kennis van het watersysteem, zowel in reguliere situaties als bij extreem nat of droog weer. HHvD weet nog beter hoe te anticiperen op veranderende extremen en in te spelen op calamiteiten.

Ook voor de kans op wateroverlast geldt het stand-still beginsel. Door een ruimtelijke ingreep die invloed heeft op het watersysteem mag de kans op wateroverlast niet toenemen. Dit betekent dat de initiatiefnemer ervoor moet zorgen dat de negatieve gevolgen van een ruimtelijk plan worden voorkomen, beperkt of gecompenseerd. Negatieve gevolgen ten aanzien van wateroverlast kunnen bijvoorbeeld worden voorkomen of beperkt door hier bij de locatiekeuze rekening mee te houden. Compensatie van negatieve gevolgen moet worden gerealiseerd door middel van bergen óf in het onderdeel van de trits vasthouden-bergen- afvoeren waarin de verslechtering optreedt. Bij deze afweging van compensatiemaatregelen zijn voor Delfland de volgende aspecten doorslaggevend:

- Mate waarin de oplossing bijdraagt aan het behoud of de verbetering van het watersysteem, gelet op de structuur, het functioneren en de beheerbaarheid;

- Betrouwbaarheid, inzetbaarheid, instandhouding en juridische handhaafbaarheid van de oplossing.

Dit betekent over het algemeen dat bergingsmaatregelen en oplossingen die de structuur van het watersysteem verbeteren de voorkeur zullen hebben. Dit afwegingskader biedt echter ook mogelijkheden voor vasthoudmaatregelen, met name voor de compensatie van verslechtering van de natuurlijke vasthoudcapaciteit.

Het hoogheemraadschap heeft een Handreiking Watertoets opgesteld, die gemeenten, adviesbureaus en projectontwikkelaars handvatten biedt voor de invulling van proces en inhoud van de watertoets voor ruimtelijke plannen op gemeentelijk niveau. De handreiking is

(27)

gebaseerd op bestaand beleid en is erop gericht ruimtelijke functies en waterhuishoudkundige mogelijkheden optimaal op elkaar aan te laten sluiten.

Stedelijk en regionaal beleid

De gemeenteraad heeft op 18 september 2007 het Waterplan 2 Rotterdam vastgesteld. Dit plan is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. Hierin staat in hoofdlijnen beschreven hoe Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen:

• Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico’s op overstromingen; versterking van waterkeringen is onvermijdelijk.

• Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan in korte tijd veel neerslag vallen; om dat water te verwerken is opvang en berging nodig.

• Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. Voor alle wateren in de stad worden kwaliteitsbeelden opgesteld volgens de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water.

Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.

In het Gemeentelijk Rioleringsplan, dat onderdeel uitmaakt van het Waterplan 2, zijn

doelstellingen ten aanzien van het rioolstelsel van Rotterdam opgenomen. Hoofddoel uit het plan is ‘het realiseren en in stand houden van een goed functionerend stelsel voor de inzameling, berging en transport van afvalwater en regenwater en de afvoer van afvalwater naar een afvalwaterzuiveringsinstallatie’.

Overleg met waterbeheerder(s)

In het kader van de polder Schieveen als geheel, is in 2005 het "Waterplan Polder Schieveen - Natuur en Businesspark" vastgesteld door een stuurgroep bestaande uit het

Hoogheemraadschap van Delfland, Natuurmonumenten en de gemeente Rotterdam. Dit waterplan heeft als onderlegger gediend voor alle in voorbereiding zijnde ontwikkelingen in de polder. Het Hoogheemraadschap heeft hierin een actieve rol vervuld en is eveneens betrokken bij de nu in voorbereiding zijnde bestemmingsplannen voor Polder Schieveen en de Oude Bovendijk. Het in 2005 opgestelde waterplan is in 2013 geactualiseerd1 en vormt de basis voor deze paragraaf. Ook bij deze actualisatie zijn de waterbeheerders betrokken geweest.

Beschrijving watersysteem Oppervlaktewater

Het plangebied is gelegen in de polder Schieveen, dat vanuit waterhuishoudkundig oogpunt bestaat uit 43 peilgebieden met daarbinnen meerdere peilafwijkingen. Tussen deze gebieden bestaan grote peilverschillen, doordat de polder meerdere malen ontgraven is. Zo kennen de peilgebieden ten westen van de rijksweg A13 een relatief hoog peilniveau (2,25 tot 4,75 meter onder NAP); ten oosten van de rijksweg zijn de peilen gelegen op 4,4 tot 6,04 meter onder NAP.

1 Ingenieursbureau Gemeente Rotterdam, Waterplan Polder Schieveen; natuur- en recreatiegebied Schieveen en ontwikkelingen randzone Oude Bovendijk, september 2015.

(28)

Voor overwegend alle peilgebieden geldt, dat het overtollige oppervlaktewater afstroomt op peilgebied II. Het gemaal Hofweg slaat het water vervolgens uit op de Binnenboezem, alwaar een peil van 2,95 meter onder NAP wordt gehandhaafd. Het overtollige water in de

Binnenboezem wordt vervolgens via het gemaal Delftweg op de Delftse Schie uitgeslagen. In het zuidoostelijk deel van de polder is in verband met een lager maaiveldniveau sprake van een grote onderbemaling (peilgebied III). Overtollig water in dit deel van de polder wordt door gemaal Oude Bovendijk op peilgebied II geloosd, om alsnog via de Binnenboezem op de Delftse Schie uit te komen. Indien sprake is van hevige regenval en/of een eventuele maalstop voor de polder Schieveen, kan overtollig water tijdelijk vanuit de Binnenboezem in een bergboezem worden geborgen. Dit tijdelijke bergingsgebied bevindt zich tussen de Binnenboezem en de Hofweg. In de praktijk wordt de bergboezem nauwelijks als calamiteitenberging gebruikt, maar juist afgekoppeld van de bemaling. Voor de polder

Schieveen geldt op grond van de provinciale waterverordening een NBW-opgave van T=10. Dit betekent, dat bij een hevige regenbui die statistisch gezien één keer in de 10 jaar valt geen inundatie mag optreden die groter is dan 5% van het maaiveld. Aan deze norm wordt momenteel niet voldaan.

Grondwater

De bodem van polder Schieveen bestaat tot circa 15 meter beneden NAP uit klei en veen (menging; deklaag), gevolgd door het eerste watervoerend pakket (tot een diepte van 37 meter beneden NAP) en de eerste scheidende laag tot een diepte van 44 meter beneden NAP.

De stijghoogte van het eerste watervoerend pakket varieert van 3,8 meter beneden NAP in het westen van de polder tot 5,8 meter beneden NAP in het oosten. In bijna de gehele polder is sprake van een kwelsituatie, waarbij de kwelstroom maximaal 0,36 millimeter per dag bedraagt. Alleen in het westelijk deel van de polder treedt infiltratie op, vanwege de relatief hoge peilen ten westen van de rijksweg A13. De infiltratie bedraagt maximaal 0,24 millimeter per dag. De kwel heeft een beperkte invloed op de freatische grondwaterstand, dat

voornamelijk wordt beïnvloed door de verschillende ingestelde polderpeilen, de ligging, het beheer en het onderhoud van de afwaterende sloten.

Riolering

Polder Schieveen maakt onderdeel uit van twee rioleringsdistricten. De woningen langs de Oude Bovendijk - en dus het plangebied van dit bestemmingsplan - behoren tot district 13 (Schiebroek). Het afvalwater wordt via een gemengd rioolstelsel en meerdere tussengemalen uiteindelijk getransporteerd naar de afvalwaterzuiveringsinstallatie Kralingse Veer. Het overige deel van polder Schieveen maakt onderdeel uit van district 8 (Overschie). Alle panden die in dit deel van de polder zijn gelegen, zijn voorzien van een IBA-systeem (Individuele Behandeling Afvalwater). Het regenwater dat binnen de gehele polder op een verhard oppervlak valt, wordt geloosd op het oppervlaktewater.

(29)

Waterkeringen en waterveiligheid

In en rondom polder Schieveen zijn verschillende boezem- en polderkades aanwezig. Voor de dijken langs de Zweth en langs de Oude Bovendijk geldt, dat het veendijken betreffen.

Afbeelding 8: Uitsnede uit de legger Regionale waterkeringen (links) en weergave van de polderkade van het zuidelijke deel van de Oude Bovendijk (rechts).

Het plangebied maakt daarnaast onderdeel uit van dijkring 14 dat onder andere gelegen is langs de Nieuwe Maas. Deze ring kent een beschermingsniveau van 1 op 10.000 jaar; dit betekent dat de waterkering bescherming biedt tegen een extreem hoogwaterpeil dat gemiddeld genomen eens in de 10.000 jaar voorkomt. De binnendijkse gevolgen van een overstroming zijn afhankelijk van meerdere aspecten, zoals de locatie waar de overstroming plaatsvindt, de afstand tot de waterkering en de maaiveldhoogten in het gebied. Bij een dijkdoorbraak zal de polder Schieveen vrijwel volledig onder water komen te staan. Hierbij zijn waterdiepten tot 2 meter te verwachten.

Toekomstig watersysteem

Het toekomstige watersysteem in polder Schieveen wordt grotendeels bepaald door de gewenste natuurontwikkeling. De verdichting van de woonfunctie langs de Oude Bovendijk kan hiervan niet losgezien worden. Vandaar dat deze paragraaf ingaat op het uiteindelijke watersysteem.

Oppervlaktewater

In het te realiseren natuurgebied wordt de aanwezigheid van weidevogels en soorten van waterrijk milieu gestimuleerd. Een aantal peilgebieden in de polder wordt in de broedperiode dan ook vernat. De maximale waterpeilen worden hierbij gebaseerd op de optimale

drooglegging, waarbij zoveel mogelijk wordt voldaan aan gestelde randvoorwaarden. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan eisen en wensen van het Hoogheemraadschap van Delfland, de bestaande functies in de polder en het belang van luchthaven Rotterdam The Hague Airport. Door de vernatting van een deel van de polder in het broedseizoen neemt het waterbergend vermogen van de polder af. Dit wordt echter gecompenseerd door de aanleg van natuurvriendelijke oevers en extra watergangen. Hierdoor wordt echter nog steeds niet voldaan aan de NBW-opgave T=10, maar treedt wel een aanzienlijke verbetering op ten opzichte van de huidige situatie. Voor de bebouwing langs de Oude Bovendijk geldt, dat deze

(30)

uiteindelijk komt te liggen in de nieuwe peilgebieden A, C en II-B. Het maaiveld rondom deze bebouwing voldoet aan de bebouwingsnorm T=100. De uitgiftepeilen van de nieuwe woningen worden hierop afgestemd.

De realisatie van de nieuwe woningen langs de Oude Bovendijk leidt tot een toename van het verhard oppervlak. Compensatie is noodzakelijk, als blijkt dat niet voldaan wordt aan de gestelde bergingseis voor bebouwd gebied (325 m3 per hectare). De bebouwing langs de Oude Bovendijk wordt fysiek van het natuurgebied gescheiden door de aanlag van een ongeveer 7 meter brede kade. Aan weerszijden hiervan wordt een 3 meter brede watergang aangelegd.

Uitgaande van een toelaatbare peilstijging van ongeveer 0,5 meter bieden deze watergangen ruim voldoende berging om aan de bergingsnorm van 325 m3 per hectare te kunnen voldoen.

De kade met de bijbehorende watergangen leidt er overigens ook toe, dat de rust in het toekomstige natuurgebied wordt gewaarborgd. Daarnaast beschermt de kade de bebouwing langs de Oude Bovendijk tegen wateroverlast uit het natuurgebied.

Grondwater

De geplande ontwikkelingen in polder Schieveen hebben naar verwachting geen grote directe gevolgen op de grondwaterstand. Vanwege het feit dat de polder een kwelrijk gebied is, wordt infiltratie van het hemelwater afgeraden. Dit water wordt dan ook afgevoerd naar het

oppervlaktewater; mogelijk is het aanleggen van aanvullende ontwateringsmiddelen (drains) noodzakelijk om grondwateroverlast te voorkomen.

Afvalwater

Alle nieuwe gebouwen langs de Oude Bovendijk worden aangesloten op het huidige

rioolstelsel. Dit leidt naar verwachting tot een toename van de afvalwaterproductie met circa 2,2 m3 per uur. Ten behoeve van de realisatie van de geplande woningen wordt nog een rioleringsplan opgesteld. Het hemelwater ter plaatse van deze gebouwen wordt gescheiden afgevoerd naar nabijgelegen oppervlaktewateren. Om diffuse verontreinigingen van water en bodem te voorkomen, is het voor de nieuwe bebouwing van belang om duurzame, niet- uitloogbare bouwmaterialen toe te passen. Zink, lood, koper en PAK´s-houdende materialen mogen uitsluitend worden toegepast als deze worden voorzien van een coating.

Waterkering en waterveiligheid

De in de (directe omgeving) van de polder gelegen waterkeringen en bijbehorende

beschermingszones zijn niet binnen de plangrenzen van dit bestemmingsplan gelegen, met uitzondering van de veenkade ter hoogte van de Oude Bovendijk. Het waterstaatswerk heeft een afmeting van circa 25 meter vanuit de binnenkruin. Binnen deze zone is het niet

toegestaan om te bouwen. Aansluitend hierop is ook een beschermingszone van 15 meter aanwezig; hier mag wel gebouwd worden, mist geen sprake is van diepe ontgravingen. Ter bescherming van de waterkering zijn deze zones voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en is in de planregels hieraan een omgevingsvergunningstelsel gekoppeld.

Overigens bevinden zich slechts twee van de geplande woningen zich binnen de

beschermingszone. Voor de realisatie van deze woningen is dan ook een ontheffing van de Keur noodzakelijk. Deze ontheffing zal worden aangevraagd op het moment dat de

omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt aangevraagd.

(31)

De ontwikkelingen in de polder hebben verder geen significante invloed op het binnendijkse veiligheidsrisico en dragen - vanwege de enorme omvang van het dijkringgebied - slechts maar beperkt bij aan de totale waarde binnen het gebied.

4.2 Milieuzonering

De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft in haar uitgave “Bedrijven en

Milieuzonering” (maart 2009) een handreiking geboden voor het toepassen van milieuzonering in de ruimtelijke planvorming. In de volksmond spreekt men ook wel van “het groene boekje”.

De milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe milieubelastende activiteiten (bijv. bedrijven) een passende locatie in de nabijheid van milieugevoelige functies (bijv. woningen) krijgen en dat milieugevoelige functies op een verantwoorde afstand van milieubelastende activiteiten plaatsvinden.

Momenteel bevinden zich in (de directe omgeving) van het plangebied enkele (agrarische) bedrijven. Een deel hiervan bevindt zich in het bebouwingscluster langs de Oude Bovendijk.

Het gaat hierbij om een aantal glastuinbouwbedrijven (Hofweg en aan begin van de Oude Bovendijk), een caravanstalling langs de Hofweg, een gemeenschapshuis op het perceel Oude Bovendijk 217. Daarnaast bevinden zich in het overige deel van de polder her en der nog een aantal agrarische en nutsbedrijven.

Voor al deze bedrijven geldt echter, dat zij geen negatieve invloed hebben op het woon- en leefklimaat ter plaatse van de geplande woningen in dit bestemmingsplangebied. Ook leiden deze woningen niet tot inperking van de vergunde rechten van deze bedrijven. De afstand van deze bedrijven tot de geplande woningen is namelijk dusdanig groot, dat de (geur)hinder- contouren niet over deze woningen zijn gelegen. Daarnaast komt een aantal van deze

bedrijven te verdwijnen, omdat de gronden worden herontwikkeld tot woon- of natuurgebied.

De betreffende gronden zijn reeds in eigendom van de gemeente of er zijn aankoopcontracten ondertekend.

Naast deze bedrijven bevinden zich elders in Polder Schieveen, dus buiten het

bebouwingscluster langs de Oude Bovendijk, nog een aantal rundveehouderijbedrijven, te weten op het perceel Hofweg 165 en Hofweg 163. Het gaat in beide gevallen om inrichtingen waar melk- en jongvee wordt gehouden, waarvoor een hinderafstand van 100 meter geldt voor het aspect geur. Aangezien deze bedrijven op minimaal 700 meter van het plangebied zijn gelegen, vormen deze contouren geen belemmering. Ter plaatse van de voorziene woningen is dan ook geen geurhinder te verwachten.

4.3 Geluid

Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder (Wgh) en de Wet milieubeheer (Wm) zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai,

railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele

geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe

geluidhinder veroorzakende functies.

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van nieuwe geluidsgevoelige objecten mogelijk, namelijk woningen. Deze zijn gelegen binnen de toetsingszone van één of meerdere zoneplichtige wegen en in de nabijheid van het vliegveld Rotterdam The Hague Airport. Vandaar dat een

(32)

akoestisch onderzoek2 is uitgevoerd naar de aspecten wegverkeers- en luchtvaartlawaai.

Vanwege het ontbreken van een zoneplichtige spoorweg of een gezoneerd industrieterrein zijn deze aspecten niet in het onderzoek betrokken.

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot dit aspect is onderzoek verricht naar de geluidsbelasting afkomstig van de volgende wegen: Oude Bovendijk, Hofweg en Rodenrijseweg. Het onderzoek is uitgevoerd met behulp van Standaard Rekenmethode II conform het Meet- en rekenvoorschrift geluid 2012.

Uit de rekenresultaten blijkt, dat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB bij acht van de 28 woningen wordt overschreden. Voor zes van deze woningen geldt, dat de overschrijding wordt veroorzaakt door het wegverkeer op de Hofweg. De voorkeursgrenswaarde wordt hierbij overschreden met 3 tot 5 dB. De twee andere woningen waarbij de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden, zijn gelegen langs de Oude Bovendijk. Als gevolg van de

verkeersintensiteiten op deze weg is hier sprake van een overschrijding van 2 respectievelijk 4 dB. Voor alle acht woningen geldt, dat de maximaal toelaatbare geluidbelasting van 53 dB niet wordt overschreden. De realisatie van deze woningen is mogelijk nadat een ontheffing van de Wet geluidhinder is verkregen (hogere waarde).

Om een hogere waarde te kunnen verkrijgen, dient voldaan te worden aan het Rotterdamse ontheffingenbeleid. Eén van de belangrijkste criteria hieruit is het creëren van minimaal één geluidluwe gevel en indien van toepassing minimaal één geluidluwe buitenruimte per woning. Een gevel wordt als geluidluw aangemerkt, indien de gecumuleerde geluidsbelasting van alle relevante zoneplichtige wegen niet hoger is dan 53 dB. Deze waarde is inclusief aftrek conform artikel 110g van de Wet geluidhinder. Uit het uitgevoerde akoestisch onderzoek blijkt, dat aan deze voorwaarde voldaan wordt.

Voordat echter een ontheffing wordt verleend, dient eerst bezien te worden of het treffen van bron- en/of overdrachtsmaatregelen mogelijk is. Hierbij kan onder andere gedacht worden aan het vergroten van de afstand tussen bron en ontvanger. Dit is voor de betreffende woningen aan de Hofweg niet wenselijk. Daarnaast is de positie van deze woningen vastgelegd in een bestuurlijk akkoord bevonden stedenbouwkundig plan. Het aanbrengen van een ander type wegdek kan de geluidsbelasting met 1 à 1,5 dB reduceren. Hierdoor blijft echter sprake van een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde, waardoor nog steeds een noodzaak

aanwezig is voor het verlenen van een ontheffing. Het plaatsen van geluidsschermen is vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet acceptabel.

Omdat het treffen van bron- en/of overdrachtsmaatregelen vanuit financieel en/of stedenbouwkundig oogpunt niet haalbaar is, wordt voor de acht woningen dan ook een ontheffing aangevraagd. Het ontwerpbesluit van deze ontheffing is bij het

ontwerpbestemmingsplan gevoegd. Het aspect 'wegverkeerslawaai' vormt dan ook geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkelingen.

2 Ingenieursbureau Gemeente Rotterdam, Akoestisch onderzoek bestemmingsplannen Schieveen

(33)

Luchtverkeerslawaai

Zoals aangegeven, is het plangebied gelegen in de directe nabijheid van het vliegveld Rotterdam The Hague Airport (RTHA). In het eerder genoemde akoestisch onderzoek is met betrekking tot dit vliegveld het voornemen getoetst aan de huidige geluidscontouren van RTHA. Uit deze toetsing blijkt, dat alle nieuwe woningen buiten de 20 Ke-contour zijn gelegen.

Hiermee wordt voldaan aan de motie Beynen. De woningen bevinden zich ook niet binnen de contour van de landelijk gestelde voorkeurswaarde van 35 Ke. Wel zijn vijf woningen gelegen tussen de 47 BKL- en de 57 BKL-contour. Dit betekent, dat de geluidsbelasting vanwege de kleine luchtvaart ter plaatse van deze woningen de voorkeursgrenswaarde (47 BKL) overschrijdt, maar lager is gelegen dan de maximale toelaatbare waarde (57 BKL).

Cumulatie

Omdat zowel als gevolg van het wegverkeers- als vanwege het luchtvaartlawaai overschrijding van de voorkeursgrenswaarde plaatsvindt, is ook de gecumuleerde geluidsbelasting bepaald.

Deze bedraagt ten hoogste 63 dB. Omdat voor alle beoogde woningen geldt, dat voorzien kan worden in minimaal één geluidluwe gevel, is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

Op grond van bovenstaande wordt geconcludeerd, dat het aspect 'geluidhinder' geen beperkingen oplegt ten aanzien van dit bestemmingsplan.

4.4 Luchtkwaliteit

Voor een aantal stoffen in de lucht gelden wettelijke grenswaarden, welke zijn vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (de zogenaamde Wet luchtkwaliteit). De normen zijn gesteld ter bescherming van de gezondheid van de mens. De luchtkwaliteit dient in zijn algemeenheid, met uitzondering van de werkplek, bepaald te worden. Het ontstaan van nieuwe knelpunten moet worden voorkomen. De gemeente toetst daartoe nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen expliciet aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit. Is de verwachting dat de ontwikkeling zal leiden tot overschrijding van de normen, dan wordt naar een zodanig (technisch en/of planologisch) alternatief gezocht dat wordt voldaan aan de normen.

Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze ‘niet in betekenende mate’ (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze projecten kunnen zonder toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen worden uitgevoerd. Een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtverontreiniging als de grens van 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie fijn stof en stikstofdioxide niet wordt overschreden. In de

algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate’ (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling (Regeling NIBM) zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM.

Voorliggend bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 28 woningen mogelijk. Dit is minder dan het aantal woningen dat volgens de Regeling NIBM mag worden gebouwd, zijnde (bij een eenzijdige verkeersontsluiting) maximaal 1.500. Het plan wordt daardoor aangemerkt als 'niet in betekenende mate' en voldoet dan ook aan de Wet luchtkwaliteit. Daarnaast blijkt uit het uitgevoerde luchtkwaliteitsonderzoek3 dat voldaan kan worden aan het Rotterdamse luchtkwaliteitsbeleid. De geplande woningen zijn namelijk niet gelegen binnen de

grenswaardencontouren van de Oude Bovendijk en de Doenkade (N209).

3 Ingenieursbureau Gemeente Rotterdam, Luchtonderzoek ten behoeve van het bestemmingsplan Oude Bovendijk, november 2014, projectcode: MR11014D.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag – met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels – uitsluitend worden

ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden

ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd,

ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden

ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend

ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden

ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels - uitsluitend worden

ten behoeve van de andere voor deze gronden geldende bestemmingen mag - met inachtneming van de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels - uitsluitend worden gebouwd,