• No results found

FEEST VAN DE HEILIGE VINCENT 27 SEPTEMBER

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "FEEST VAN DE HEILIGE VINCENT 27 SEPTEMBER"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INFORMATIE

KC

KLEINE COMPAGNIE Mededelingen van de

Congregatie der Missie in Nederland

SEPTEMBER 2020 09/2020

FEEST VAN DE HEILIGE VINCENT 27 SEPTEMBER

HIJ VERKONDIGT HET IN ALLE TALEN…

. De liefde is vindingrijk tot in het oneindige . Kasih itu inovatif tiada batas . L’amour est inventif jusqu’à l’infini . Love is creative unto infinity

. Die Liebe ist bis ins Unendliche erfinderisch

. L’amore é creativo sino all’ infinito

. El amor es creativo hasta al infinito

. O amor é inventivo até o infinito

. 天主的愛無邊無際:愛無限 TEKENING VAN RAFAEL ISHARIANTO

. Tianzhu de ai wu bian wu ji: ai wu xian

. Fikru uske mecherisha jefitera tsjelota alaat

(Coste XI, 146)

(2)

Op het spoor geraken van Vincent de Paul

Louis Sibbald

Gepensioneerd ouderenpastor

Langs verschillende wegen en op diverse manieren raakte ik op het spoor van het erfgoed van Vincent de Paul. Vanuit drie uiteenlopende invals- hoeken wil ik u daar graag iets over vertellen.

Sint Vincentius in mijn familiegeschiedenis De eerste invalsboek is mijn familie-

geschiedenis. Bijna een eeuw geleden stierf mijn grootvader op 31-jarige leeftijd aan tyfus in het militaire hospitaal van Batavia in het voormalige Nederlands-Indië.

Hij liet een zwangere vrouw en zes kinderen na. De kinderen werden aan de katholieke armen en wezen zorg toevertrouwd. De jongens kwamen in het Sint Vincentius

Gesticht in Buitenzorg terecht en de meisjes gingen naar de Zusters Franciscanessen in Semarang. Mijn vader werd 'een jongen van Sint Vincentius'. Het jongensweeshuis was vernoemd naar Sint Vincentius a Paulo die zich tijdens zijn leven inzette voor de armen- zorg.

Mijn moeder werd eveneens halfwees: een aantal maanden na haar geboorte stierf haar moeder. Zij werd onder- gebracht bij en opgevoed door haar grootouders van moederszijde in Poerworedjo, een klein dorpje op Midden Java. Het dorpje was een

garnizoensplaats waar alle rassen, religies en culturen vertegenwoordigd waren. Er waren Nederlanders, Indische Nederlanders, ook wel Indo- Europeanen genoemd, Afrikanen (Ghanezen), Arabieren, Javanen, (Indo- )Chinezen die op vreedzame wijze met elkaar samen leefden. De kinderen speelden met elkaar en op religieuze feesten kwam men allemaal bij elkaar.

Was er een communiefeestje, dan was men van de partij maar ook bij belijdenis, Suikerfeest of Chinees Nieuwjaar. Zo was die samenleving een smeltkroes van diverse rassen, nationaliteiten en culturen.

Van moederland naar vaderland, van Indië naar Nederland

Zowel vader als moeder groeide dus op als halfwees, vader gevormd door de Broeders van Onze Lieve Vrouw van Lourdes, ook wel 'de Broeders van Dongen' genoemd. Indertijd waren deze broeders de pioniers in de missie voor armenzorg, opvoeding en opleiding op Java. Moeder groeide op als 'jongste kind van haar grootouders te midden van haar ooms en tantes.

Zij scheelde maar een paar maanden in leeftijd met haar jongste tante.

(3)

De grootouders van moeder waren protestant. Vader was beroepsmilitair geworden, mijn ouders trouwden in 1948 en in 1950 verhuisden zij onder dwang van de machtsovername door Soekarno naar Nederland.

Hun eerste standplaats was Middelburg, daar werd mijn broer geboren.

Vervolgens gingen zij naar Den Bosch waar achtereenvolgens ik en mijn zusje werden geboren. Na zes jaar in Den Bosch gewoond te hebben, verhuisde ons gezin naar de volgende garnizoensstad. Geertruidenberg was van oorsprong een Hollandse stad, maar werd later toegevoegd aan Noord Brabant. Was zij van oorsprong een katholieke stad, na de Tachtig- jarige Oorlog woonden er zowel katholieke als protestantse burgers. En dat is eigenlijk tot nu toe zo gebleven. Hier groeide ik op en kerkte ik, als zoon van een 'gemengd huwelijk', afwisselend in de rooms katholieke Sint

Gertrudiskerk en in de protestantse Geertruidskerk.

Spirituele zoektocht en vorming

Mijn volgende benadering is die van mijn spirituele zoektocht en de in dat kader gezochte en gevonden theologische vorming. Toen ik nog thuis woonde, werd ik op verschillende wijze gevormd door de geloofsbeleving van mijn ouders. Mijn moeder nam mij mee naar de protestantse

Geertruidskerk, mijn vader liet ons naar de katholieke kerk en scholen gaan en zo werden wij in beide denominaties gevormd. Zelf ervoer ik deze

oecumenische opvoeding niet als verwarrend of storend maar veeleer als verrijkend. Zo raakte ik vertrouwd met het zingen van psalmen op hele noten en het luisteren naar lange, exegetische preken in 'de tale Kanaäns', maar ook met het Gregoriaans, de liederen van Oosterhuis, het zingen van negro- spirituals en het mee-vormgeven van de postconciliaire liturgie. Ik werd lid van het jongerenkoor en zat in de liturgiegroep en zo bereidden wij

maandelijks een jongerenviering voor. Die vieringen vonden plaats in een van beide kerken van Geertruidenberg en hadden een sterk oecumenisch karakter. Het was in de periode dat men overging van het Latijn naar de volkstaal.

Gegrepen door het monastieke leven

Toen ik op de middelbare school de opdracht kreeg een werkstuk te maken voor het vak 'godsdienst', koos ik het onderwerp kloosterleven. Vlakbij, in Oosterhout, bevonden zich verschillende kloosters: de Sint Paulus Abdij van de Benedictijnen, de Onze Lieve Vrouwe Abdij van de Benedictinessen, Sint Catharinadal van de Norbertinessen en het klooster van de Kapucijnen, en vervolgens waren er nog de verschillende broeder- en zustercongregaties, die actief waren in onderwijs, zorg en verpleging. Al gauw werd ik geraakt door het leven volgens verschillende monastieke tradities, zoals dat op nog geen tien kilometer bij ons vandaan vorm kreeg. Mijn spirituele zoektocht kreeg hier een zekere bodem. De oproep Ora et Labora, bid en werk, die de monniken en monialen daar in de kloosters volgden, had een onstuitbare aantrekkingskracht op mij. Regelmatig ging ik naar de mis en naar de

(4)

vespers bij de Benedictijnen, waar de getijden aanvankelijk nog in het Latijn gezongen werden, maar al gauw na mijn kennismaking met het

kloosterleven ging men – volgens de richtlijnen van Vaticanum II – over op het Nederlands. Hier leerde ik een aantal monniken kennen die mij vertelden over hun leven als religieus. Zij gaven mij de Regel van Benedictus te lezen en boeken uit de reeks Spiritualiteit, Teksten van & over innerlijk leven verzorgd, door Het benedictijns tijdschrift, en zo leerde ik de benedictijnse spiritualiteit kennen.

Strenge soberheid

Ik besloot de grenzen van mijn kennismaking met het religieuze leven nog wat te verleggen, en zo leerde ik de Trappisten van de Abdij Koningshoeven in Berkel Enschot kennen, die van Lilbosch in Echt en van Maria Toevlucht in Zundert.

Na de middelbare school en het vervullen van de militaire dienstplicht

voltooide ik mijn opleiding aan de Pedagogische Academie, toen nog geleid door de Broeders van Dongen die in Indië immers ook mijn vader opgevoed en opgeleid hadden. Inmiddels had ik besloten na die opleiding niet het

onderwijs in te gaan, maar in te treden bij de Trappisten, van wie de strenge, sobere levenswijze mij aansprak. Omdat eind jaren 1970 de meeste

priesterseminaries inmiddels waren opgeheven, werd mij geadviseerd theologie te gaan studeren in Nijmegen, waar theologiestudenten als 'vrije vogel' bij de dominicanen konden wonen in het Albertinum. Zo leidde ik daar aanvankelijk toch een soort 'seminarieleven', want ook de theologische faculteit was in het Albertinum gehuisvest. Ik woonde en studeerde tussen een aantal van mijn docenten en deelde ook het ritme van hun getijden.

Sint Vincentius in mijn theologiestudie

De studie theologie bleek een waaier aan deelperspectieven te kennen:

exegese, kerkgeschiedenis, systematische theologie, ethiek, dogmatiek, missiologie enzovoort. Een onderdeel dat mij bijzonder aansprak was sociaal-religieuze perceptie: hoe bepaalt iemands sociale status zijn geloofsbeleving. Docent voor dat vak was Tjeu van Knippenberg. Samen met een medestudent onderzocht ik in dat kader de sociale structuur van de Nijmeegse volkswijk Wolfskuil (aan het spoor), een wijk waar nog een

badhuis gevestigd was, omdat de meeste huizen daar toen nog geen

douche of badkamer hadden. Hoewel ik thuis niet in luxe opgroeide, vond ik het toch shockerend kennis te maken met de relatieve armoede in deze wijk.

Als theoloog in wording hadden wij de opdracht te reflecteren op de vraag:

welke rol speelt godsdienst voor mensen in een dergelijke

sociaaleconomische situatie. Keert men zich van God af of is Hij juist een steun en toeverlaat? Welke rol speelt de kerk voor deze mensen? En welke rol speelt de caritas, de materiële kerkelijke hulp, gebaseerd op het

evangelie. Waarmee ik weer was aangeland bij de man uit wiens naam mijn

(5)

vader was opgevangen toen hij halfwees werd, de patroon van armenzorg en opvoeding: Vincent de Paul, een mooi gesloten cirkel.

Vincent de Paul, stichter van de Lazaristen

In Folleville was Vincent gestuurd naar een stervende man en hij was zo door deze situatie geraakt was en hield in de parochiekerk van Folleville een preek over de persoonlijke bekering die hij met de stervende man ervaren had.

Vincent had een tweede belangrijke ervaring in de kerk van Châtillon les Dombes, daar werd hij geconfronteerd met ellende en armoede. Hij deed een oproep aan de plaatselijke gemeenschap om de armen bij te staan in hun situatie. Er werd massaal op gereageerd en mensen kwamen na de mis bij hem, maar het was allemaal niet georganiseerd en er was in deze chaos sturing nodig.

In 1617 stichtte Vincent de Paul het genootschap Dames de la Charité, zij hielden zich voornamelijk bezig met de armenzorg.

Op 25 januari 1625 stichtte hij het apostolisch genootschap voor mannen de 'Priesters der Missie' ook wel genoemd de' Congregatie der Missie' of

'Lazaristen’. De naam Lazaristen is ontleend aan het eerste huis van de congregatie te Parijs, het voormalige melaatsenhuis St. Lazare.

Eveneens stichtte hij in 1633 een apostolisch genootschap voor vrouwen:

het Genootschap van de Dochters Liefde, Filles de la Charité.

In 1652 stichtte hij de Union-Chrétienne de Saint-Chaumond. En in 1652 werd te Parijs het ‘hospice du Saint-Nom-de-Jésus’ opgericht.

Het motto van de Lazaristen luidt Evangelizare pauperibus misit me: aan de armen de goede boodschap te brengen, heeft Hij mij gezonden ( Lucas 4:18). Bij de Dochters van Liefde is het motto: Caritas Christi urget nos: de liefde van Christus drijft ons ( 2 Kor. 5:14).

Die tijd waarin Vincent de Paul leefde vertoont

overeenkomsten met de tijd waarin wij nu leven. Die tijd was het einde van de Middeleeuwen. Het klerikale klimaat ten tijde van Richelieu veranderde van een middeleeuws feodaal systeem naar een

kapitalistische handelsnatie. Eveneens was er de opkomst van het protestantisme en 'de vrijdenkers' en Vincent schreef dat het in die tijd wel eens gedaan kon zijn met de kerk.

Onze huidige tijd is een tijd waarin geloof en kerk uit

het publieke domein zijn verdwenen en in het privédomein terecht zijn gekomen. Niet het geloof heeft een leidende rol, maar het economische en individuele denken. Hierdoor is de solidariteit met de ander uit het oog

geraakt. Door het denken dat ons wordt aangereikt door het gedachtengoed van Vincent de Paul, is die aandacht en zorg voor onze naaste weer in het vizier gekomen. Ten tijde van Vincent was er sprake van een spirituele én een materiële armoede. Vincent zag het als zijn opdracht om hier werk van

(6)

te maken vanuit caritas en missie. Liefde is missie en missie is liefde. 'Liefde is missie' vormt de bouwsteen van Vincents werk en spiritualiteit. Caritas is de hulp aan en zorg voor arme, kwetsbare mensen.

Deze zorg houdt missie met beide benen op de grond. Missie geeft caritas inspiratie en bevlogenheid. In dit licht is de Vincentiaanse spiritualiteit: ieder mens is een kind van God. Van hieruit kunnen we spreken over de

vermenselijking van het goddelijke een vergoddelijking van het menselijke.

Het transcendente blijft binnen het bereik van het menselijke spreken nl.

tussen geboorte en dood. Ons levensverhaal ligt hierin en is erin ingebed, het brandpunt van de spiritualiteit daar waar contact is tussen wat een mens overstijgt en wat hem ten diepste eigen is. Het gaat om de relatie tussen God en de ziel, tussen de eeuwige en de Aanwezige, tussen de Godsnaam 'Ik ben' en de naam van de mens.

Spiritualiteit is een betrekkingsgebeuren dat zich ontwikkelt in de geleefde relatie tussen datgene wat mensen te boven gaat en datgene wat hen ten diepste eigen is. In die geest zegt Vincent: “Een hart dat werkelijk door liefde wordt aangeraakt, dat begrijpt wat het betekent God lief te hebben, zou niet naar God willen gaan als God het niet eerst naar zich toe zou trekken”.

Als je aan het bidden bent en een zieke roept je, ga dan naar die zieke toe.

Je moet God om God verlaten, want een zieke dienen dat is bidden. We kunnen het Vincentiaans denken in de volgende contouren samenvatten als zijnde een spiritueel netwerk:

1) Het gaat om het proces tussen God en de mens. Oog op God, oog op de mens

2) De ziel is hierin actief: datgene wat een mens ten diepste eigen is.

Vincent bood een opwaardering van de geestelijke vorming 3) Bij Vincent is dat de mens die naar de rand van de samenleving

geschoven is. Dat betekent niet alleen werken aan de spirituele maar ook aan de materiële armoede. M.a.w. hulp bieden, zorgen en

ondersteunen

4) De relatie met God: mensen in verbinding met de ander en met zichzelf brengen.

5) Vincent onderscheidt 3 polen: God, de ander, zelf. Het gaat hem om de bevordering van de volmenselijke identiteit: geestelijk, sociaal en materieel.

Het is een drievoudig betrekkingsgebeuren: God, de ander en het zelf.

Dat ik op het spoor van Vincent de Paul kwam verwonderde mij. Vaak hoorde ik thuis spreken over vader als een 'jongen van Sint Vincentius'.

Dat de invloed van zijn erfgoed zo’n impact zou hebben op mijn leven en handelen als pastor kon ik toen niet vermoeden.

Degene die leidt, kan geen niemand zijn

Hoe treffend zijn deze woorden als je jarenlang in het spoor mag zijn van degene die jou tot 'man Gods' maakt. Zo mocht ik zorg voor de ziel hebben

(7)

door de verhalen van talloze ouderen in de zorgcentra waar ik werkte, te delen. Ik maakte kennis met het model van Tjeu van Knippenberg: 'Tussen naam en identiteit', ontworpen om personen in hun levensverhaal te

begrijpen en met hen te communiceren met het oog op herijking van hun eigen religieuze identiteit. Identiteit is het antwoord op de vraag 'Wie ben ik?' Het levensverhaal is een geheel van talloze verhalen en non-verbale deelverhalen waarin een mens zich, naar eigen vermogen, voortdurend uitdrukt in lachen en huilen, in beeld en klank, tekenend en pratend. In het geheel van hun verhalen geven vertellers hun identiteit weer. In woorden en andere verbeeldingen maken zij aan zichzelf en aan anderen duidelijk wie zij zijn, hoe zij zichzelf waarderen, hoe het was, hoe het verder zal gaan, welke plaats zij innemen in hun omgeving en wat tenslotte belangrijk is in dit alles.

In het verhaal onderscheiden we drie dimensies: er is een verhaallijn rond de beleving van tijd, een rond de beleving van ruimte en een rond de beleving van transcendentie. We onderscheiden:

- Welk mensbeeld is aanwezig? Hoe ziet de verteller zichzelf in de tijd: welk soort reiziger is hij door de tijd heen? In de ruimte: welk soort bewoner is hij in zijn omgeving? Ten opzichte van transcendentie: welk soort erfgenaam is hij in relatie tot de Erflater van het bestaan? – Welke zin vindt hij in zijn

leven? Kan hij richting ervaren in zijn tijd, verband in zijn ruimte, grond in zijn bestaan?

- Welk proces speelt zich af in zijn verhaal? Hoe gaat hij in de tijd om met de spanning tussen verandering en continuïteit? Hoe gaat hij in de ruimte om met de spanning tussen individuatie en participatie? Hoe gaat hij in de transcendente dimensie om met autonomie en heteronomie?

- Welke autonomie heeft hij nodig in het omgaan met tijd, ruimte en trans- cendentie? In hoeverre is er autobiografische competentie (het vermogen een verband te zien tussen gebeurtenissen en ervaringen van vroeger, nu en toekomst)? In hoeverre is er contextuele competentie (het vermogen om de eigen plek te hanteren in de omgeving?) In hoeverre is er religieuze competentie (het vermogen een groter verband te zien waarin het eigen bestaan is opgenomen)?

Zielzorg

Zielzorg betekent in deze: ingaan op het geheim in de alledaagse

werkelijkheid en biedt een werkkader om de ziel recht te doen op de route van naam en identiteit.

Na de kennismaking met het model 'Tussen naam en identiteit' van Tjeu van Knippenberg en later de 'Existentiële zielzorg tussen naam en identiteit' volgde ik vervolgens de masterclass rondom 'Naam en Identiteit' in Maarssen. Dit waren vervolgens de pijlers waarop ik mijn eigen

professioneel handelen in de begeleiding van ouderen die aan mijn zorg waren toevertrouwd, kon ontwikkelen.

In het model 'Tussen naam en identiteit' worden handvatten aangereikt waardoor zowel het leiderschap als de persoonlijke vorming tot

(8)

bewustwording van jezelf gestalte krijgen. Daardoor kwamen in mijn

vorming als pastor twee punten centraal te staan: identiteit en leiderschap.

Dat het deze bepaalde richting uit zou gaan heeft zich in de loop van mijn leven ontwikkeld. Lag in eerste instantie mijn vorming op het catechetische terrein, in de loop der jaren veranderde dat naar een meer pastorale

oriëntatie op geestelijke leiding. Pastoraat en leiderschap zijn mijn inziens onlosmakelijk verbonden met naam en identiteit. Naast de persoonlijke

ontwikkeling gold de professionele vorming als onlosmakelijk element in het proces van vorming van mij tot mens in de persoon die ik geworden ben.

Vincent de Paul Center Nederland

Meer dan twintig jaar werkte ik met het model 'Tussen naam en identiteit' waarin met name voor de ouder wordende mensen handvatten zaten die hen houvast gaven in het proces van ouder worden en afsluiten van hun leven.

Vorig jaar werd ik uitgenodigd om deel te nemen aan de

dinsdagconferenties in het Vincent de Paul Center Nederland. Ik mocht daar een conferentie houden en werd gevraagd om mee te denken in de voortzetting van het erfgoed van Vincent.

In deze bijdrage heb ik in dat kader getracht te verwoorden hoe ik op het spoor geraakte van Vincent de Paul.

Nijmegen, op het feest van Sint Jan de Doper 2020

OVER HET KLEINSEMINARIE TE GUDER IN ETHIOPIË Jan Ermers

Inleiding

De Italiaanse bezetting van Ethiopië (1936 – 1941) was voorbij en Keizer Haile Selassie I zat weer op zijn troon. Een neveneffect van de oorlog was dat naast het Italiaanse leger ook de Italiaanse mannelijke en vrouwelijke missionarissen (Comboni en Consolata) het veld moesten ruimen. Het gevolg daarvan was weer dat de missionaire arbeid in heel Zuid Ethiopië dat kerkelijk bestuurd werd (en wordt), door de Romeinse Congregatie voor de Evangelisatie, in handen was van een groepje Franse Capucijnen onder aanvoering van Mgr. Urbain OFM Cap., een paar Franse Lazaristen (o.a.

Brillet en Limousin) en enkele Oromo en Eritrese wereldheren, die een grote zelfstandigheid genoten.

Binnen tien jaar waren er ook in China moeilijkheden en werden ook daar missionarissen de deur gewezen, waaronder een aantal Nederlandse Lazaristen. Een stuwmeer aan missionarissen ontstond.

Dit was de kerkelijke autoriteiten in Rome niet ontgaan en een beroep op de Nederlandse Provincie van de Lazaristen mondde uit in inzetbaarheid in Ethiopië.

(9)

De eerste Nederlandse CM missionaris na deze vraag (Laureijssen was er al met de Fransen) kwam naar Ethiopië in 1956. Het Vicariaat van Gimma werd opgericht en Frans Janssen CM kwam uit Brazilië om daar leiding aan te geven. Jaarlijks kwamen er jonge missionarissen uit Nederland naar Ethiopië om oude en nieuwe missieposten in Gimma, Kaffa gebied (Zuid- West) en Dembidollo, Oromo gebied in het Westen te bevolken. Behalve een lagere school runden de Franse Lazaristen een kleinseminarie in Addis Abeba. Het was daarom vrij logisch dat de Nederlanders ook de

priesteropleiding (naast de parochie) op zich namen, temeer omdat dit één van de kerntaken van de Lazaristen is.

In de 60-ger jaren zien we weer Italiaanse missionarissen verschijnen (Capucijnen, Comboni, Consolata, Don Bosco) die het missionair elan

verstevigen en zorgen dat er een kerkelijke herindeling in Zuid-Ethhiopië tot stand komt. Er wordt onderwijs verzorgd en er worden sociale en medische structuren opgezet (naast die van de overheid) én er wordt nagedacht over de toekomst van de zorg van de groeiende hoeveelheid (katholieke)

gelovigen. Hier wordt het kleinseminarie “Guder” geboren.

De Nederlandse Lazaristen hadden intussen een goed gestructureerd

kleinseminarie in Addis Abeba, gerund door een kundig team: Jan de Potter, Herman Teuben, Fons van Bavel, Bram Heijboer (sinds 1968 vervangen door Jan Ermers) en Bartho Lub. De Lazaristen, Capucijnen en Comboni besloten samen te werken in de opleiding tot priester. Mgr. Frans Janssen CM nam de verantwoordelijkheid en er werd besloten om over te gaan tot de bouw van een gezamenlijk kleinseminarie binnen zijn territorium, bij Guder, een dorpje 130 km. west van Addis Abeba.

Bouw van het seminarie, 1968-1969

Ik ga ervan uit dat het niet té moeilijk was voor de betrokken bisschoppen (Mgr. Urbain deed ook mee) om in Rome geld los te krijgen voor dit gezamenlijke project. Onder zijn vrienden vond Mgr. Janssen CM geometra (aannemer) Sculpini bereid om de bouw te ontwerpen en te

verwezenlijken. Deze Italiaanse aannemer werd veel gevraagd voor het bouwen van kerken,

scholen, klinieken etc. voor de zich rap uitbreidende missionaire

gemeenschap. (Enkele jaren later heeft deze Sculpini zich dood gereden tegen een boom tussen Zuway en Sheshemane tijdens een zandstorm.) Hoe men aan de grond kwam om te bouwen is mij niet duidelijk. Mijn hypothese is tweeledig:

1. Ter compensatie van grond die de katholieke Kerk in vroegere tijden in Guder bezat.

(10)

2. Grote delen grond in dit stroomgebied van de rivier ‘Guder’ hoorde toe aan Ras Mesfin,

’n hoge adellijke en vriend van Keizer Haile Selassie I. Hoewel officieel hoofd van de Ethiopisch Orthodoxe Kerk stond deze laatste niet

onwelwillend tegenover de uitbreiding van de Katholieke Kerk en

buitenlandse missionarissen. Had hij zijn eigen opvoeding niet te danken aan de Franse Capucijnen in Harar? Ik vermoed dat de keizer z’n vriend Ras

Mesfin aangespoord heeft een lap grond (12 – 15 ha.) ter beschikking te stellen. Deze Ras Mesfin was een Amhaar (zoals de keizer) en regeerde met ijzeren hand in Oromo land. Geen wonder dat wij later op watertoevoer gebied gedwarsboomd werden door de lokale bevolking: door ons te pakken, pakte men hem!

Een groot probleem voor de bouw van het seminarie was gebrek aan water.

Een wichelroedeloper had een bepaald punt op het terrein aangewezen als ideaal boorpunt. Maar na 90 meter diep geboord te hebben zonder

resultaat, gaf men op en heeft elders niet meer geprobeerd. Alle water nodig voor het maken van cementblokken, de beton etc., werd 3 km. verder

gehaald in het dorp Guder op de plaats waar ook het vee dronk uit de rivier.

Voor het water nodig om het seminarie te runnen werd later een put gegraven van

ongeveer 10 meter diep op het laagst gelegen punt op het terrein, tegen de hoofdweg Guder- Ambo aan. Via een elektrische pomp werd het water over een afstand van een 250 meter geleid naar tanks die boven de gebouwen stonden.

Via zwaartekracht stroomde het water van daar naar plaatsen waar het nodig was.

Het probleem hier was de onzekere en onregelmatige aanvoer van elektriciteit, maar over het algemeen liep dit vrij goed.

Het gebrek aan water nodig voor ontwikkeling en onderhoud van een

groentetuin was een ander probleem. Het hele gebied kende een eeuwenoud primitief waterkanaal-netwerk.

In de bovenloop van de Guder rivier werd in de droge tijd (October- Juni) water in het hoofdkanaal

toegelaten en vandaar werd op vastgestelde tijden ieder stuk grond bediend, zodat de boeren eenmaal per week konden rekenen op bevloeiing, ook wij die helemaal onderaan het systeem woonden. Onze studenten legden de kanaaltjes aan naar onze

groentetuin, maar vaker dan niet kwam er geen water

(11)

omdat anderen er hogerop beslag op legden….. Hoe vaak ben ik niet gaan kijken waar het probleem was en heb het eigenhandig opgelost door

kanaaltjes te blokkeren en het water naar ons gebied te leiden.

De bouw van het seminarie begon in September 1968 nadat een bulldozer enkele ha. geëgaliseerd had voor de benodigde gebouwen, de school en het voetbalveld. Het type grond in de hele streek rond Ambo maakt het erg moeilijk op een groot oppervlak te bouwen zonder dat er scheuren in fundering en muren ontstaan. De leem/klei combinatie wordt keihard in de droge tijd en is moeilijk te

bewerken in de regentijd. “Zelf-roterende”

grond wordt het genoemd, met een werking waar een normale fundering niet tegen

bestand is. Daarom moest er een “drijvende”

(floating) fundering gemaakt worden die als het ware met de werking van de grond mee op en neer ging. Er werd handmatig diep

gegraven tot het zand om daar de fundering op te leggen. Nadat de funderingen eenmaal gelegd waren was de rest van de constructie met cement/zand-blokken relatief makkelijk.

Intussen was Br. Willem Bervoets in Addis Abeba al druk doende met de megaklus van het maken van bedden en nachtkastjes, kleerkasten, tafels en banken, schoolbanken enz., enz. Willem werkte zeer

consciëntieus en regelmatig. Hij leverde oerdegelijk werk. Alles had zijn tijd, elk soort kastje had zijn soort en hoeveelheid spijkers, om de zoveel tijd stopte hij voor een sigaret. Wonderbaarlijk gedisciplineerd, een menselijk algoritme.

Dit werk zette hij door in Guder toen we in September 1969 begonnen studenten te ontvangen in de nieuwe

gebouwen. Het waren “CM studenten” uit Kaffa, Dembidollo en Mecha gebieden, jongens uit Kembatta en Weleita, gestuurd door de (Italiaanse) Capucijnen, en een enkele student uit het Amhaarse Harar gebied (Franse Capucijnen).

Een gemêleerd gezelschap van stammen dat wonder boven wonder nauwelijks problemen opleverde (misschien te danken aan het feit dat het hoofdzakelijk Zuidelijke rassen waren). Ook het priesterteam werkte goed samen en de verschillende karakters botsten alleen binnen de perken.

(12)

Eigenlijk verwonderlijk want we zaten maanden achtereen bij elkaar zonder ook maar een mogelijkheid tot ontspanning buiten de muren. Er was één busje dat wekelijks ingezet werd voor de aanvoer van meel, uien, aardappelen enz. vanaf de markt in Addis Abeba, en voor het vervoer van studenten bij ziekte. Voor de rest stond het busje in de schaduw. Ik heb er in twee jaar niet één keer in gereden….

waar ik ook totaal geen behoefte aan had!

Er werd goed en vol plichtbesef gewerkt. Wij waren tevreden, de studenten waren tevreden.

Maar het onvermijdelijke geschiedde!

Wat zichtbaar werd tijdens het Vaticanum II Concilie, zette zich in onze setting door: het verschil in opvatting over en interpretatie van geloofs- en kerkleer. Wij hadden de verlichting van professor Kees Konings CM cum suis in onze geest, de Fransen en Italianen waren daarentegen van de meer behoudende richting. De laatsten waren tevreden over onze

schoolprestaties, maar begonnen te mopperen over onze geestelijke

bijdrage aan de vorming van de studenten. Die liet volgens hen te wensen over. Er was een morgengebed gevolgd door een Eucharistieviering. Tijdens deze viering was er praktisch elke dag een duiding van de lezingen van de dag. Er was een avondgebed. Iedere student werd aangeraden een

“geestelijke vader” te kiezen. Extra aandacht werd gegeven aan de gezongen dienst op zon- en feestdagen. Wij begeleidden de studenten zoals we gebekt waren, en dat dit anders was dan de Italianen gewend waren, was te voorzien! Ook zouden we disciplinair niet strikt genoeg zijn, het gareel waar de studenten in liepen was niet strak genoeg. Deze klachten bereikten ons via Mgr. Frans Janssen CM en werden meermalen in

vergadering besproken. We namen de klachten voor lief aan en weigerden ook maar iets aan te passen omdat dit soort werk alleen maar gedaan kan worden volgens eigen inzicht en richting: je staat achter wat je doet.

Toen de klachten niet ophielden, besloot het team na overleg met de CM- raad per einde schooljaar 1971-1972 de opdracht aan de bisschop terug te geven.

De gebouwen stonden enkele jaren leeg totdat een Italiaanse

Zustercongregatie er gebruik van maakte om er een instelling voor meisjes van te maken, verweesd door de hongersnood in de 70 en 80-ger jaren. Bij mijn weten bestaat het nog als zodanig.

Nijmegen, Juni 2020

(13)

ONTMOETEN OF TEGENKOMEN Uit: “PARELS VOOR...”, een bundel verhalen, die Frits Peeters schreef gedurende de 18 jaren tijdens welke hij werkzaam was in de Pepijn-

klinieken/Stichting Pergamijn, te Echt.

Het is op Pepijn niet anders dan overal

in de wereld. Men komt mensen tegen, en men ontmoet mensen. Van mensen die men ontmoet gaat men meestal houden; mensen die men tegenkomt verdwijnen snel uit het gezicht.

Ik heb ze ontmoet, mensen met een verstandelijke handicap, 18 jaar lang.

En ik ben er van gaan houden. Ook ontmoette ik mensen, die leiding gaven;

mensen die dagelijks verzorgden; ouders. Toegegeven. Ik ben er ook tegengekomen.

Met het woord ontmoeten bedoel ik precies wat het woord zegt: Niet- moeten. Ontmoeten.

Iemand ontmoeten. Het moeten is er niet bij. Er moet niets. En deze ontmoetingen riepen ruimte op voor mijzelf, vrijheid, ruimte voor elkaar.

Mensen mochten zijn wie zij waren.

In echte ontmoetingen is amper ruimte voor discussie, maar alle ruimte voor gevoelens, eigenheid van mensen, voor kijken, zwijgen en luisteren.

En juist hierdoor groeit er een intense band, een emotionele band. Je gaat je thuis voelen bij mensen en bij jezelf. Je krampachtigheid en angst vallen weg. Je leert ademhalen. Mag ademhalen.

Deze menselijke ervaring heeft ook mijn geloofservaring veranderd. Mijn beleven van

Christus en God. Wanneer ik Zijn leven met mensen lees, moet er ook amper iets. Hij spreekt mensen niet aan op verstandelijk onvermogen of genialiteit, kerkelijkheid of onkerkelijkheid. Niet op wetten en cultuur, niet op Jodendom of heidendom. Hij ontmoet mensen. En dit ontmoeten lijkt Hem beter af te gaan met mensen die nog helemaal met hun gevoel, hun buik, hun lijf met hemel en aarde verbonden zijn dan met hen die er met

verstandelijke denkconstructies boven denken te staan.

(14)

In de Bijbel staat: drie Wijzen (koningen) zochten God en wilden Hem ontmoeten. Zij liepen achter een ster aan, die hen eerst naar Jeruzalem leidde. Daar bleken geleerden alles van Jezus te weten, maar geloof was er niet. Het Rome van die tijd had de drie Wijzen, behalve wat historische informatie, niets te bieden. Nog erger: ze wisten precies waar God te vinden was, maar verzetten zelf geen poot in die richting. Mensen kwamen elkaar tegen, maar ontmoetten elkaar niet. Zelfs de ster stond in Jeruzalem niet aan de hemel; lees het er maar op na. Toen de Wijzen verder trokken naar Bethlehem zagen ze weer licht en vonden zij een antwoord op hun zoeken.

Het zal hen wel vergaan zijn zoals mij: met mensen die ik tegenkwam op Pepijn kon ik hooguit discussiëren, maar de mensen die ik ontmoette hebben me veel verteld. Zij werden een deel van mij .

VIJF EN TWINTIG JAAR GELEDEN

In een oude agenda vonden we een interessante aantekening uit 1995:

“Tussen 1 september 1985 en 1 september 1995 overleden 67 Nederlandse lazaristen, en op 1 september 1995 leefden en werkten er 68 in Nederland, terwijl er 69 in het buitenland verbleven…”

EVEN MET TON VOCKING NAAR ETHIOPIË…

(15)
(16)

OVERLEDEN

Zuster Agnes Bon, Dochter der Liefde, en de Heer Jo Kessels, bewoners van ons Zorgcentrum, en de Heer Jan Riemslag, broer van confrater †Harrie Riemslag

OVERLEDENEN VAN DE CONGREGATIE VAN DE MISSIE WERELDWIJD Nomen Cond. Dies ob. Prov. Aet. Voc.

GRACE

Thomas A. Sac 05/06/2020 OCC 82 65 SCHULTE

Daniel R. Sac 17/06/2020 OCC 67 36 CLARK

John F. Sac 30/07/2020 OCC 78 59 PUST

Anton Sac /08/2020 SLN 86 62

GONZÁLEZ LÓPEZ

Antonio Sac 04/08/2020 COL 82 65 LANDOTTI

Giuseppe Sac 08/08/2020 ITA 94 77 AIRAS PAGE*

José Fra 29/08/2020 SVP 90 74

E-mailadres voor de Kleine Co: secretariaat@lazaristen.com Panningen, September 2020

Uitgebreide informatie over de Nederlandse Lazaristen kunt u vinden op www.lazaristen.com

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wanneer we worden ingeloot, krijgen de kinderen een groot deel van het schooljaar weer fruit door school aangeboden.. Het eten in de onderbouw in de kleine pauze gebeurt gezamenlijk

De voorzitter de heer Huijbregts opent de vergadering om 20:00 uur de vergadering en heet alle aanwezigen van harte welkom. Aangezien het een tweede reglementaire vergadering

Kind Omdat we te weinig dankbaar zijn voor onze ouders, voor alles wat zij voor ons doen.. Heer, ontferm U

We wilden dit jaar niet weer het schoolreisje aan onze neus voorbij laten gaan, maar in verband met alle coronamaatregelen werd het voor de onderbouw van Noord en Zuid

Het komt voor dat een patiënt (tijdelijk) geen contact wenst met de familie: ook dan heeft u recht op informatie. Als de patiënt (tijdelijk) geen contact wenst, spant de

Nu weten we dat een schilderij eigenlijk bestaat uit allemaal kleine deeltjes die ook weer allemaal een eigen kleur hebben.. Schilders hebben uitgevonden dat heel veel kleine deeltjes

Gedreven door de Geest kwam hij naar de tempel, en toen Jezus’ ouders hun kind daar binnenbrachten om met hem te doen wat volgens de wet gebruikelijk is, nam hij het in zijn armen

Plaats van werkzaamheid Haarlem Plaats van werkzaamheid Keulen Plaats van werkzaamheid Bingen Plaats van werkzaamheid Heidelberg Plaats van werkzaamheid Frankfurt am Main Plaats