• No results found

Groei in aantal en in kracht 16

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Groei in aantal en in kracht 16"

Copied!
31
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

N I E U W S T E T I J D – B E V O L K I N G ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

16

Groei in aantal en in kracht

Van het graf tot de wieg

Hoofdstukken over de bevolkingsontwikkeling ontbreken zelden in verhandelingen over de his- torische ontwikkeling van stad, streek of land. Er is immers een zeer nauwe band tussen de so- ciale, economische en ruimtelijke ontwikkeling die de samenleving in een bepaalde periode doormaakt en de demografische veranderingen die terzelfder tijd optreden.

Demografische veranderingen zoals het teruglopen van het aantal geboorten of sterfgevallen of een toename van de migratie worden vaak als zeer abstracte processen gezien. In werkelijkheid gaat het echter om een optelsom van veranderingen in gedragingen van individuen; mannen en vrouwen krijgen minder kinderen dan voorheen, kinderen blijven langer in leven dan in eerde- re generaties of besluiten meer dan gebruikelijk was, en om alle mogelijke redenen, om uit hun geboortegemeente te vertrekken. Het zijn de wijzigingen in deze aspecten van de menselijke le- vensloop die een directe weerslag vinden in aantallen geboorten en sterfgevallen en in vesti- gings- of vertrekoverschotten en die de omvang en de samenstelling van de bevolking doen ver- anderen. Wil men op dit individuele niveau de levensloop van de Gouwenaars over een lange reeks van jaren volgen en daarbij ook nog onderscheid maken tussen sociale groepen of kerkelij- ke gezindten, dan kan dat door tot in detail de gemeentelijke bevolkingsregisters en de registers van de burgerlijke stand te analyseren. In de praktijk is dat echter niet haalbaar. Er zal hier dan ook gebruik worden gemaakt van een meer afstandelijke benadering en die talloze individuele gedragingen, beslissingen en gebeurtenissen zullen met behulp van geboorte- en sterftecijfers voor de bevolking als geheel worden samengevat, met gegevens over aantallen huwelijken, aan- tallen migranten, enzovoort. In de bespreking van de demografische ontwikkeling van Gouda in de negentiende en twintigste eeuw wordt een ongebruikelijke weg gevolgd. Niet begonnen wordt met een presentatie van het inwonertal maar met een bespreking van de demografische processen die aan de basis liggen van de bevolkingsontwikkeling: geboorte en sterfte, vestiging en vertrek. En daarbij wordt begonnen met een bespreking van de sterfte in Gouda. Dat is niet zonder reden. De bevolkingsontwikkeling werd in het verleden in sterke mate bepaald door de sterfte. Immers, terwijl het kindertal eeuwenlang niet of nauwelijks werd beperkt konden zich wel van jaar op jaar als gevolg van verslechterde economische omstandigheden, voedseltekorten en epidemische ziekten grote schommelingen in de aantallen overledenen voordoen die het be- volkingsaantal niet onberoerd lieten. De mate waarin ziekte en dood de samenleving troffen had

Historische Vereniging Die Goude

(2)

N I E U W S T E T I J D – B E V O L K I N G ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

ook grote gevolgen voor het functioneren van die samenleving. Zo werd bijvoorbeeld de omvang en de samenstelling van het gezin en van het familienetwerk in sterke mate bepaald door het sterftepatroon en de veranderingen daarin. Daling van de sterfte kon ertoe leiden dat de leeftijd waarop kinderen hun ouders verloren hoger en hoger kwam te liggen en zorgde ervoor dat van de kinderen die in het gezin ter wereld kwamen, een steeds groter deel steeds langer in leven bleef en maakte dat er steeds minder huwelijken voortijdig tot een eind kwamen en dat het aan- tal tegelijkertijd levende generaties sterk toenam. Een illustratie van het bovenstaande is in ta- bel 1 gegeven. Aan de hand van gegevens uit Goudse huwelijksakten is voor een reeks van jaren berekend of van de huwende mannen en huwende vrouwen de vader en moeder nog in leven zijn.

Het betreft mannen en vrouwen die huwden in de leeftijd tussen twintig en dertig jaar. Hu- wende ‘kinderen’ liepen meer kans om vaderloos te zijn (vaders waren meestal een jaar of twee ouder dan moeders) dan moederloos maar zowel het aantal

Tabel 1. Huwende mannen en vrouwen van 20-29 jaar die op het moment van huwelijk hun vader of moeder hadden verloren, naar periode van huwelijk (als percentage van alle huwenden van die leeftijd).

Periode van huwelijk Zonder vader Zonder moeder

1820 en 1830 44 24

1840 en 1850 40 28

1860 en 1870 37 31

1880, 1885 en 1890 34 27

1895, 1900 en 1910 23 20

1915, 1920, 1930 en 1940 17 17

1950 en 1960 12 11

1970 11 6

kinderen zonder vader als dat zonder moeder daalde in de negentiende en twintigste eeuw enorm. Bij aanvang van de negentiende eeuw had circa eenvierde van de twintigers reeds hun moeder verloren en 44% hun vader. In de jaren zeventig van de twintigste eeuw is dat nog slechts het geval bij zes respectievelijk 11% van de twintigjarigen.

Tussen kerkelijke en wereldlijke registratie

In 1795, het jaar waarin definitief een einde kwam aan het oude gedecentraliseerde Nederland- se staatsbestel, hield het nieuwe Bataafse bewind een volkstelling om te komen tot een indeling van de bevolking in kiesdistricten. Het was de eerste nationale volkstelling die ooit in Neder- land was gehouden. De telling wees uit dat Gouda 11.715 inwoners telde. In 1812 werden 12.485 Gouwenaars geteld. Waarom is het zinvol deze korte periode afzonderlijk te behandelen?

Dat hangt samen met het feit dat onze informatie over de demografische situatie tamelijk ge- brekkig is vergeleken met die van de jaren vanaf 1812.1

In het kader van de pogingen een gemoderniseerde overheidsbureaucratie op te zetten werd door het Bataafse bewind ook geprobeerd te komen tot een landelijke, uniforme registratie van geboorten, huwelijken en sterfgevallen. Niet langer werden deze taken aan de afzonderlijke kerkgenootschappen overgelaten, en ook wenste men zich niet meer tevreden te stellen met een

Historische Vereniging Die Goude

(3)

G R O E I I N A A N TA L E N I N K R A C H T

registratie, die primair gericht was op de betaling van belasting op begraven of huwelijk. Suc- cesvol waren deze pogingen echter niet. Pas in de Franse tijd, in 1811, zou met de invoering van de registers van de burgerlijke stand een volledige registratie van geboorte, sterfte en huwelijk tot stand komen. Bijgevolg is de informatie over de bevolkingsontwikkeling in de periode dat Nederland achtereenvolgens functioneerde als Bataafse Republiek, Koninkrijk Holland en on- derdeel van het Franse Keizerrijk uiterst beperkt.

Wel is aan de hand van de doopregisters van de verschillende kerkgenootschappen, met uit- zondering van de doopsgezinden en joden, een schatting van het aantal geborenen te maken.

Voor informatie over de aantallen overledenen kan men in principe een beroep doen op de bur- gerlijke registers van ontvangsten wegens de belasting op het begraven. Ook voor de huwelij- ken is een vergelijkbare belastingregistratie aanwezig. Vergelijking van de aantallen dopen, be- grafenissen en huwelijken voor de periode 1795-1811 met die van de jaren vanaf 1812 wekt de suggestie dat de demografische situatie in de periode voor het Koninkrijk Holland nauwelijks afweek van die in de jaren daarna. Wat wel opvalt is dat in 1815-1816 het aantal geboorten zeer hoog lag. Waarschijnlijk is dit een gevolg van de zeer grote aantallen huwelijken in deze jaren, die op hun beurt niet los te denken zijn van eerder uitgestelde huwelijken van met name solda- ten. Ook wellicht lang uitgestelde geboorten kunnen een rol hebben gespeeld. Kortom, zeer menselijke reacties zoals we die ook na de Tweede Wereldoorlog hebben gezien, hebben geleid tot een afwijkend demografisch patroon.2

Een ‘onderwerp voor een belangwekkend onderzoek’

Aandacht nu eerst aan de sterfte. In Gouda is de demografische situatie lang door een opvallend hoog sterftecijfer gekenmerkt geweest. De Goudse arts Wilhelm Friedrich Büchner heeft in zijn Bijdragen tot de geneeskundige topographie en statistiek van Gouda een uitermate somber beeld ge- schetst van de gezondheid van de Goudse bevolking in de eerste helft van de negentiende eeuw.

Hij achtte de ‘buitengewone sterfte, en het groot aantal doodgeborene of als levenloos aangege- vene kinderen hier ter stede, (..) onderwerpen voor een belangwekkend onderzoek’. Naar zijn in- schatting leefde de gemiddelde Gouwenaar circa 10 jaar korter dan de inwoners van Parijs en 18 jaar korter dan die van Londen.3Hoewel Büchners berekeningen naar huidige maatstaven me- thodisch niet correct waren en daarom niet goed vergeleken kunnen worden met de gebruikelij- ke cijfers betreffende de gemiddelde levensduur zijn er volop tekenen die erop wijzen dat de le- vensduur van de Gouwenaar in dit tijdvak inderdaad zeer kort was. Een eerste aanwijzing daarvoor is de zeer hoge zuigelingensterfte. In figuur 1 is voor periodes van wisselende lengte vermeld welke kans een pasgeborene had om voor het bereiken van de eerste verjaardag te over- lijden. De eerste gegevens dateren van het midden van de negentiende eeuw en de reeks gaat door tot het einde van de jaren zeventig van de twintigste eeuw. Tot het midden van de jaren tachtig van de negentiende eeuw stierf tussen de 32% en 35% van de Goudse zuigelingen voor ze één jaar oud waren. Voor Nederland als geheel bedroeg dit cijfer slechts de helft van het Goudse. Naar schatting betekende dit dat de gemiddelde levensduur van de Gouwenaars in de jaren 1840-1861 circa acht jaar lager lag dan die van de Nederlandse bevolking. Met name van- af 1890 is in Gouda een enorme daling zichtbaar van de zuigelingensterfte, een daling die zich in hoog tempo doorzette tot en met het eerste decennium van de twintigste eeuw. Vanaf dit tijd- vak zijn Goudse zuigelingen er beter aan toe dan de Nederlandse. Ook daarna zijn de vooruit-

Historische Vereniging Die Goude

(4)

N I E U W S T E T I J D – B E V O L K I N G ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

zichten van de geborenen nog sterk verbeterd, al zijn er kleine terugslagen ten tijde van de Eer- ste en vooral gedurende de Tweede Wereldoorlog. Daarna neemt de sterftekans van zuigelingen in een veel trager tempo af: in de jaren zeventig ligt de sterftekans beneden één procent.

Niet alleen de sterfte van levend aangegeven kinderen was hoog, ook kwam een tamelijk groot aantal kinderen als ‘doodgeboren’ in de sterfteregistratie terecht en ook op dit punt on- derscheidde Gouda zich negatief. In het rapport van de commissie die in de jaren zestig van de negentiende eeuw de kinderarbeid onderzocht werd daarover het volgende gemeld: ‘Het zoo hooge cijfer van 6.9% doodgeborenen verdient op zich zelf de aandacht, en niet minder het on- derzoek naar de moeders die ongehuwd zijn, ten einde te weten in hoeverre haar aantal grooter is dan elders. Dat een en ander met de gevangenis voor veroordeelde vrouwen, met het garni- zoen, met het werken in fabrieken samenhangt, behoeft hier niet nader besproken te worden’.4

Dat de sterfte met name onder kinderen zo hoog was betekende dat mensen nog bij voort - during lijfelijk met de dood werden geconfronteerd. In veel mindere mate dan nu het geval is waren sterfgevallen gebeurtenissen die zich beperkten tot personen van hoge leeftijd die in zie- kenhuizen, verpleeg- of bejaardenhuizen waren opgeborgen. Figuur 2 illustreert aan de hand van de verdeling van de sterfgevallen naar leeftijd bij overlijden welke veranderingen zich hebben voorgedaan in de overlijdensleeftijd.

In het midden van de negentiende eeuw was circa 60% van alle gestorvenen nog geen vijf jaar W.F. Büchner (1781-1855), stadsdoctor te Gouda. Publiceer- de in 1842 zijn Bijdragen tot de geneeskundige Topographie en Statistiek van Gouda. De weg langs het Groene Hart Zieken- huis draagt zijn naam.

Historische Vereniging Die Goude

(5)

G R O E I I N A A N TA L E N I N K R A C H T

Figuur 1. Welk percentage van de pasgeboren sterft voor de eerste verjaardag.

Figuur 2. Verdeling van de sterfgevallen naar leeftijd.

0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100

Periode

Procent

0-1 1-4 5-64 65-79 80 plus

1860- 1874 1875-

1879 1880- 1884 1885-

1889 1890- 1894 1895-

1899 1900- 1904 1904-

1908 1909- 1914 1914-

1918 1919- 1923 1924-

1928 1929- 1939 1940-

1945 1951- 1955 1956-

1960 1961- 1965 1966-

1970 1971- 1975 1976-

1977

Historische Vereniging Die Goude

(6)

N I E U W S T E T I J D – B E V O L K I N G ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

oud. Circa 11% was tussen 65 en 80 jaar oud en 3% van de overledenen was ouder dan 80 jaar.

In het midden van de jaren zeventig van de twintigste eeuw echter betrof nog slechts twee tot drie procent van alle sterfgevallen kinderen beneden de vijf jaar. Bijna 40% van de overlijdens- gevallen deed zich voor onder mannen en vrouwen van 65 tot 80 jaar en meer dan 30% onder 80-plussers. Meer recente gegevens wijzen uit dat deze tendens zich heeft voortgezet: in 1999 betrof liefst 82% van de sterfgevallen in Gouda 65-plussers, en 52% 80-plussers. Deze ontwik- keling is natuurlijk niet alleen veroorzaakt door de daling van de sterftecijfers onder jongeren, ook de veroudering van de bevolking speelde daarbij een rol. Het zijn met name de enorme ver- anderingen die zich voor hebben gedaan in de sterfterisico’s van kinderen welke voor de verlen- ging van de levensduur verantwoordelijk zijn geweest.

Ook al ontbreken er gegevens over de levensduur van de Goudse bevolking, men kan wel over een tijdsbestek van bijna twee eeuwen het verloop van de sterfte volgen. Daarvoor bereke- nen we het sterftecijfer per 1000 van de bevolking. Dit cijfer geeft wel niet de best denkbare in- druk van de sterfterisico’s die de Gouwenaars liepen – de hoogte ervan is namelijk ook afhanke- lijk van de veranderingen in het aandeel jongeren en ouderen in de bevolking – het maakt het wel mogelijk om de meest wezenlijke kenmerken van het sterftepatroon aan het licht te bren- gen. Figuur 3 geeft niet alleen de sterftecijfers van Gouda weer, maar ook ter vergelijking de cij- fers voor Nederland. Allereerst valt de enorme hoogte van het sterftecijfer op. Vergeleken met Nederland als geheel kwamen in Gouda per 1000 van de bevolking met regelmaat vijf tot tien sterfgevallen méér voor. De eerder genoemde commissie schreef over de Goudse bevolking in de jaren zestig van de negentiende eeuw dan ook het volgende: ‘uit de excessieve sterfte, die den aanwinst door geboorte vernietigt, (...) uit vervroegde ouderdomssterfte, mag men tot een alge- meen neerdrukkenden invloed (...) besluiten.’ Men merkte op dat ‘de sterfte der jongens, jonge- lingen en jongemannen er aanzienlijk hooger (is) dan elders, maar de, in verhouding tot de ove- Figuur 3. Aantal sterfgevallen per 1000 inwoners, Gouda en Nederland.

Historische Vereniging Die Goude

(7)

G R O E I I N A A N TA L E N I N K R A C H T

rige leeftijdsklassen, aanzienlijkste vermeerdering van de algemeene sterfte is te zoeken bij de volwassenen, en wel in de leeftijdsklasse van 30-56 jaar’. Ook over mogelijke oorzaken liet de commissie zich uit: ‘Een kwijnend fabriekswezen kan dit misschien zijn, wanneer men aan- neemt, dat de geheele bevolking in die mate daarbij betrokken is, doch waarschijnlijk is het dit niet alleen, en ook zeker niet de vroegtijdige arbeid op fabrieken (...)’.5

Op het einde van de jaren tachtig van de negentiende eeuw was het sterftecijfer ook in Gouda gaan dalen en stierven er jaarlijks minder dan dertig per 1000 inwoners. Vanaf het begin van de twintig- ste eeuw lag het sterftecijfer zelfs beneden het Nederlandse niveau. Toen zette ook een sterke daling van het sterftecijfer in, die pas ten einde kwam in het midden van de jaren vijftig van de twintigste eeuw. Het sterftecijfer bleef vanaf dat moment min of meer constant en nam later zelfs licht toe. Dat laatste is echter niet verontrustend: het wijst niet zozeer op verslechtering van de volksgezondheid als wel op een groter aandeel ouderen in de bevolking, met hun per definitie hogere sterfte.

Een tweede opvallend punt betreft de geweldige fluctuaties die van jaar op jaar in het sterf- tecijfer konden optreden. Logischerwijze, gezien de kleine aantallen, zijn deze fluctuaties in Gouda heviger dan in Nederland als geheel. De negentiende eeuw laat talrijke voorbeelden van deze schommelingen zien, vaak samenhangend met epidemische ziekten. De cholera eiste bij- voorbeeld veel slachtoffers in 1832 en 1833, in 1855, in 1859 en in 1862.

In 1859 stierven 142 personen aan cholera (op een totaal aantal doden van 817), in 1862 154 (op 611 sterfgevallen).6De pokken sloegen toe in 1871. Rampzalig was met name de situatie in de tweede helft van de jaren veertig van de negentiende eeuw. Ook toen was de cholera, waarvan het effect werd versterkt door de gebrekkige voedselsituatie, de boosdoener: in 1846, 1847, 1848 en 1849 bereikte het sterftecijfer waarden van achtereenvolgens 48, 57, 65 en 59 per 1000.

Dat betekende dat in vier opeenvolgende jaren steeds méér dan vijf procent van de Goudse be- volking het leven liet. Vanaf het midden van de jaren negentig van de negentiende eeuw zijn deze sterke schommelingen in het sterftecijfer voorbij: nog slechts tweemaal – in 1918 bij de Spaanse-Griepepidemie en in 1945 als gevolg van de Hongerwinter – stijgt het sterftecijfer kortstondig uit boven de gebruikelijke, inmiddels veel lagere, waarden.

Wat bij lezing van de verslagen van de gemeentelijke autoriteiten over de ontwikkeling van de sterfte opvalt is dat men bijna uitsluitend oog had voor deze veranderingen op korte termijn en de lange-termijn-daling van de sterfte feitelijk niet in de gaten had. Slechts wanneer een epi- demie de Goudse bevolking trof werd een negatief oordeel over de volksgezondheid geveld maar het constant hoge sterftecijfer leek op zich geen verontrusting te wekken. Zo kon men in het ge- meenteverslag over 1851 lezen dat de ‘gezondheidstoestand der volwassene ingezetene in 1851 vrij voldoende (is) geweest’, in 1856 dat de sterfte ‘veelal gunstig’ was zodat ‘buitengewone maatregelen ter voorkoming van ziekten niet behoeven te worden genomen’. In 1857 heette het in hetzelfde verslag dat ‘de gezondheidstoestand der ingezetenen gedurende 1857 als voldoende [kon] worden beschouwd’. Toch stierven in deze jaren per 1000 inwoners respectievelijk 35,5, 34,9 en 32,9 Gouwenaars. De indruk wordt aldus gewekt dat de hoge sterfte als een natuurge- geven werd beschouwd: alleen als epidemische ziekten het sterftecijfer verder de hoogte injoe- gen was er reden tot bezorgdheid.

Anderzijds besefte men wel degelijk, ook al gebruikte men wat primitieve maatstaven om het sterfteniveau van de zuigelingen te meten, dat het grote struikelblok werd gevormd door de sterfte van kinderen. De basale sterfte van zuigelingen en kinderen werd echter niet door inci- dentele, maar door voortdurend aanwezige gezondheidsrisico’s, samenhangend met de voeding,

Historische Vereniging Die Goude

(8)

N I E U W S T E T I J D – B E V O L K I N G ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

verzorging en huisvesting van kinderen, bepaald. Het besef dat ook op dit punt verandering mo- gelijk was, werd in de jaren zestig en zeventig van de negentiende eeuw in de gemeentelijke ver- slaglegging zichtbaar.

Stadsdokter Büchner had er al in de jaren veertig van de negentiende eeuw op gewezen dat

‘de wijze van voeding der jonge kinderen, welke de moedermelk ontberen, merendeels zeer on- doelmatig gekozen [is]’, en ‘in het algemeen (geenen stand der maatschappij uitgesloten) veel te verbeteren en veel te wenschen overig laat’. Enige keren per dag werden de kinderen volgepropt met ‘zwaar verteerbare en ligt tot gisting overgaande zelfstandigheden’ en in de tussentijd wer- den de kinderen met ‘verderfelijke dotten’ tot zwijgen gebracht.7Talloze malen werd ook in ge- meentelijke verslagen in de jaren 1850-1870 gewezen op de gebrekkige voeding van de pasge- borenen en op de factoren die daarvoor verantwoordelijk waren. In 1861 werd gesteld dat de sterfte van kinderen beneden het tweede levensjaar zeer groot was en dat ‘deze grote sterfte voor- al bij de mindere standen merkbaar [is] en wordt toegeschreven aan de ongezonde woningen, mitsgaders aan de slechte voeding van hen die, voor een gering loon in de fabrieken werkzaam, niet genoeg verdienen om zich het benoodigde voor levensonderhoud te verschaffen’.8In het Verslag der Gezondheidscommissie over 1867 deelde de commissie mee dat zij zich getroffen voelde door de ‘buitengewoon groote sterfte van kinderen’ in de gemeente.9Van de 276 kinde- ren die in het eerste levensjaar overleden, genoten er slechts 122 geneeskundige hulp. ‘Voorna- melijk gelooft de Commissie dat deze toestand in verband moet worden gebracht met de gerin- ge lichamelijke en geestelijke ontwikkeling der lagere klassen. Het zijn vooral de kinderen van fabrieksarbeiders die dit sterftecijfer zoo hoog maken. Door de slechte voeding der ouders ko- men zij reeds zoo zwak ter wereld dat slechts eene zeer zorgvuldige behandeling hen in ’t leven kan behouden. Daarentegen worden zij veelal, zoo niet aan eigen zorg of aan die van een weinig ouder kind, dan toch in grooten getale aan de zorg van buurvrouwen toevertrouwd, wier wo- ningen daarvoor in den regel zeer slecht ingerigt zijn, terwijl daarenboven die kinderen gerui- men tijd het natuurlijk voedsel, dat toch door den toestand der moeders reeds zoo weinig voe- dend is, missen. Zoo kwijnen zij weg, meestal uit gebrek, in zeer vele gevallen zonder dat geneeskundige hulp werd ingeroepen’. Enige jaren later werd opnieuw op de ‘buitengewoon groote sterfte, vooral onder de kinderen beneden den leeftijd van twee jaren’ gewezen. In het ver- slag van de Gezondheidscommissie over het jaar 1877 werd, niet ongebruikelijk voor deze tijd, de hoge sterfte van zuigelingen ook in verband gebracht met ‘de vele onberaden huwelijken in den minderen stand waarvan de algemeene zwakte der kinderen een eerste gevolg is; hierin zou- de door goed voedsel en zorgvuldige oppassing voor een deel kunnen geholpen worden’.10

Als oorzaak van de grote kindersterfte werd op de maandelijkse sterftelijsten veelal gewag gemaakt van ingewandslijden, slechte voeding en uitputting. Daaruit bleek, zo meende de com- missie, dat de ‘hier bestaande gebreken in den algemeenen gezondheidstoestand in de eerste plaats hunnen invloed doen gevoelen op de zwakste en teerste weezens; hunne ontwikkeling staat echter in ’t nauwste verband met den toestand der ouders, in het bijzonder dien der moe- ders; deze laatste toch dragen, ’t zij door slechte voeding en ’t gebruik van slecht drinkwater, ’t zij door andere oorzaken, reeds den kiem in zich voor eene gebrekkige ontwikkeling of voor eene langzame vergiftiging van haar kind’.

De opvattingen die negentiende-eeuwse deskundigen over de oorzaken van de hoge sterfte van Goudse zuigelingen naar voren brachten worden bevestigd door de gegevens over de doods- oorzaken van de zuigelingen. Vanaf het midden van de jaren zeventig van de negentiende eeuw

Historische Vereniging Die Goude

(9)

G R O E I I N A A N TA L E N I N K R A C H T

is op plaatselijk niveau statistisch materiaal over de medische oorzaak van overlijden beschik- baar. Hoewel dit materiaal talloze beperkingen kent kan het toch met vrucht gebruikt worden om althans een idee te geven van de factoren die bij de hoge sterfte onder zuigelingen een rol speelden.11De belangrijkste doodsoorzaak onder zuigelingen werd gevormd door wat werd aan- geduid als ‘gebrekkige ontwikkeling’ en ‘lichaamszwakte, tering’. In de jaren 1875-1884 was 42% van de overleden zuigelingen aan deze oorzaak overleden, en in 1885-1894 nog 32%. Een deel van deze sterfgevallen betrof aangeboren afwijkingen die met name in de eerste weken na de geboorte een risico voor het kind vormden. ‘Tering of levenszwakte’, zo meende de arts en hoogleraar Evers, werd echter vooral gebruikt om er ‘de aan de gevolgen van slechte voeding overledenen onder te brengen’.12 Ook zijn collega Rombouts was van mening dat lichaams- zwakte en tering als oorzaken van de dood ‘ten nauwste met de voeding in verband staan’.13Het merendeel van deze sterfgevallen betrof dan ook overlijden als gevolg van maag- en darmstoor- nissen, vooral van kinderen die geen borstvoeding hadden ontvangen.

Daarnaast stierven veel kinderen aan doodsoorzaken die gemeen hadden dat ze infectieziek- ten betroffen die via voedsel of water werden overgebracht. Dat gold doodsoorzaken als tyfus, paratyfus, cholera, diarree en dysenterie. De relatieve betekenis van deze groep oorzaken nam in de periode 1885-1894 ten opzichte van de jaren 1875-1884 nog toe.

Ook de sterfte aan infectieziekten die via de luchtwegen werden overgebracht was aanzien- lijk en nam in de loop van de tijd toe van zes naar acht procent. De sterfte aan de klassieke kin- derziekten als roodvonk, mazelen, difterie, croup en kinkhoest speelde in het eerste levensjaar slechts een beperkte rol. Van de andere infectieziekten waren stuipen veruit het belangrijkste.

Hieraan was in de jaren 1875-1884 en 1885-1894 zo’n zeven procent van de sterfgevallen van zuigelingen te wijten. Sterfgevallen aan stuipen vormden vaak het fatale einde van een infectie- ziekte, vooral van uitdroging als gevolg van maag-darmstoornissen. De arts Rombouts stelde bijvoorbeeld dat stuipen en vormen van hersenlijden ‘toch zeker voor een groot deel in verband staan met voedingsstoornissen van den zuigeling’.

Vier aansprekers (lijkdragers) in ambtskostuum (ca. 1870). Van links naar rechts Paulus Johan- nes van Beuzekom, Abram van Deth, J. Schuling en D.(?) van Straaten.

Historische Vereniging Die Goude

(10)

N I E U W S T E T I J D – B E V O L K I N G ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

Berekent men de kansen van een zuigeling om aan een bepaalde oorzaak te overlijden en de veranderingen daarin in het laatste kwart van de negentiende eeuw, dan constateert men dat in Gouda de sterfte aan infectieziekten door voedsel en water overgebracht is toegenomen van vier per 100 geboren kinderen in 1875-1884 naar zeven per 100 in 1885-1894 en 10 per 100 in 1895-1899. Een lichte toename trad op bij sterfte aan infectieziekten via de luchtwegen over- gebracht (van twee naar drie per honderd). De terugloop in de zuigelingensterfte werd vooral veroorzaakt doordat uittering van kinderen in betekenis afnam: terwijl in 1875-1884 14 van de 100 geboren kinderen binnen één jaar aan deze oorzaak stierf, was dat cijfer in 1885-1894 ge- daald naar negen per 100 en in 1895-1899 naar één per honderd. Ook de betekenis van stuipen was afgenomen.

De levenskansen van kinderen waren dus met name afhankelijk van allerlei ziekteverschijn- selen die in verband stonden met hygiëne en voeding. Daarbij ging het niet alleen om sterfte die direct samenhing met via water of voedsel overgebrachte infectieziekten. Zelfs als een maag- darminfectie niet direct het overlijden van het kind tot gevolg had maakte deze ziekte-episode het kind kwetsbaarder voor andere infectieziekten doordat het de weerstand ondermijnde. Ver- beterde voeding zou ook volgens tijdgenoten de sterfte aan andere oorzaken van de dood op deze wijze kunnen verminderen. ‘Door goede, doelmatige en toch krachtige voeding (zal) het weer- standsvermogen van den jongen wereldburger toenemen, en hij zal daardoor meer in staat zijn aan mogelijke schadelijke invloeden het hoofd te bieden’.14

Het is de verbetering van de levensstandaard geweest, die direct, via verbeterde voeding en huisvesting en indirect, door het scheppen van de voorwaarden voor de ontwikkeling van de col- lectieve preventie en gezondheidszorg, een belangrijke rol heeft gespeeld bij de daling van de sterfte. Daarnaast zijn de culturele veranderingen (verbeterde persoonlijke verzorging, verbeterd opleidingsniveau) en later ook de ontwikkeling van de medische wetenschap en de technologie voor de sterftedaling verantwoordelijk geweest.15 Plaatsgebonden factoren konden daarbij het gewicht van deze of gene factor versterken of verzwakken. De daling van de sterfte in Gouda bij- voorbeeld kan niet los worden gezien van maatregelen die vanaf het einde van de jaren zestig werden getroffen ter verbetering van de watervoorziening, de vuilafvoer en de riolering. Daarbij valt te denken aan de overkapping van stilstaande zijlen, het ter beschikking van de bewoners stellen van gezuiverd drinkwater, en de totstandkoming van de IJsselwaterleiding in 1883.

‘De huwelijken worden gewoonlijk vroeg gesloten’

Als gevolg van bijvoorbeeld verslechterde economische omstandigheden trouwden mensen in het geheel niet of besloten ze hun huwelijk uit te stellen. Buiten het huwelijk werden in Gouda en in Nederland tot ver in de twintigste eeuw maar weinig kinderen geboren. Wel werd vaak snel na sluiting van het huwelijk het eerste kind geboren of was een zwangerschap zelfs de aan- leiding om te huwen. Ook omdat er relatief weinig huwelijken kinderloos bleven hingen veran- deringen in het aantal geboorten sterk samen met veranderingen in het aantal huwelijken. Het huwelijk was echter niet alleen van belang omdat het aantal geboorten er van afhing, het was ook een uiterst belangrijke sociale gebeurtenis die niet alleen het direct betrokken paar aanging, maar de hele samenleving. Tot ver in de twintigste eeuw ging het huwelijk gepaard met over- dracht van rechten en bezittingen en had het grote invloed op de status van de betrokken par- tijen, met name op die van de vrouw en de in het huwelijk voortgebrachte kinderen. Het huwe-

Historische Vereniging Die Goude

(11)

G R O E I I N A A N TA L E N I N K R A C H T

lijk betekende voor veel jongeren de definitieve verbreking van de ruimtelijke en financiële band met de ouders. Het huwelijk was vaak het tijdstip waarop jongeren een regelmatige sek- suele relatie aangingen. Het arbeidspatroon van de huwende vrouw veranderde erdoor en vaak ging met het huwelijk ook een verandering van woonplaats gepaard.16

Hoewel we weten hoeveel Gouwenaars er jaarlijks huwden, is het moeilijk de lange-termijn- ontwikkeling van de huwelijkssluiting te volgen. We kunnen wel berekenen hoeveel huwelij- ken er jaarlijks per 1000 van de bevolking werden gesloten, maar hoeveel huwbare mannen en vrouwen er waren (niet of niet meer gehuwd en op een leeftijd waarop de kansen op een huwe- lijk nog redelijk waren) en hoe dat aantal in de loop der tijd veranderde valt pas vanaf de volks - telling van 1879 om de tien jaren te bepalen. Zeker is wel dat de huwbaren slechts een gering deel van de totale bevolking vormden: in 1879 nauwelijks 13%, in 1899 13% en in 1930 15%.

Wijzigingen in de omvang van de huwbare bevolking hebben daardoor maar weinig effect op de totale bevolkingsomvang en dus op de huwelijkscijfers. In figuur 4 zijn de huwelijkscijfers voor Gouda en voor Nederland weergegeven.

Met name tot het einde van de jaren vijftig van de negentiende eeuw deden zich geweldige fluctuaties in het huwelijkscijfer voor. Niet voor niets werd het huwelijkscijfer als de barometer van de conjunctuur gezien. In jaren van voorspoed en gunstige vooruitzichten ging men ge- makkelijker tot sluiting van een huwelijk over en werden ook de huwelijken gesloten, die we- gens slechte tijdsomstandigheden in voorafgaande depressieperiodes waren uitgesteld.

Ook oorlogsomstandigheden konden de huwelijkscijfers sterk beïnvloeden. Beide soorten reacties zijn in Gouda waarneembaar. Als voorbeelden van de invloed van politieke ontwikke- lingen kunnen de extreem lage cijfers in 1812 en 1813 (de conscriptie – de door de Fransen in- gestelde dienstplicht – en de veldtocht tegen Rusland), in 1831 en 1832 (bij de oorlogshande- lingen met België zijn met name ongehuwden en weduwnaars zonder kinderen betrokken), en Figuur 4. Aantal huwelijken per 1000 van de bevolking, Gouda en Nederland.

Historische Vereniging Die Goude

(12)

N I E U W S T E T I J D – B E V O L K I N G ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

in 1944 (de Hongerwinter) dienen. De economische conjunctuur leidde tot zeer lage huwelijks- cijfers in 1817/1818 en speelde ook een rol in het begin van de jaren dertig van de negentiende eeuw. In 1846, 1847 en 1848 waren respectievelijk de aardappelmisoogst en de cholera niet be- vorderlijk voor een goed begin van het huwelijksleven. De sterke afname van de huwelijkscijfers in crisisperiodes wijst er overigens op dat Büchners opmerking dat ‘volgens algemeen voor waar erkende regelen, (...) de huwelijken toe(nemen), naarmate de armen talrijker zijn en de armoede grooter wordt. Gouda bevestigt deze stelling’ onjuist is.17Jaren van huwelijksuitstel leidden in de regel overigens kort daarop tot veel hogere huwelijkscijfers. Voorbeelden daarvan zijn onder meer de jaren 1820 en 1821, 1850 en 1851 en 1946 en 1947.

De conjuncturele schommelingen in het huwelijkscijfer zijn in de tweede helft van de ne- gentiende eeuw duidelijk zwakker geworden. Het zich ontwikkelende economische wereldver- keer maakte voorziening in de behoeften van door slechte oogsten geteisterde gebieden moge- lijk, brede lagen van de bevolking waren niet meer afhankelijk van de agrarische productie, epidemieën verdwenen en bovenal groeide de welvaart zodanig dat huwelijken veel minder van economische omstandigheden afhankelijk werden.18

Duidelijke veranderingen in het huwelijkscijfer op de lange termijn zijn niet zichtbaar, al is de ontwikkeling na de Tweede Wereldoorlog wel opmerkelijk. Na een opgaande lijn vanaf het begin van de jaren vijftig tot het begin van de jaren zeventig zet een sterke daling van de huwe- lijkscijfers in.

Er werd al op gewezen dat de huwelijkscijfers geen erg nauwkeurig beeld geven van het hu- welijkspatroon van de Gouwenaars. Er zijn echter een tweetal mogelijkheden voorhanden om op de huwelijkscijfers een aanvulling te geven. Allereerst kan met behulp van de gegevens van de volkstellingen vanaf 1879 cijfers worden berekend die aangeven welk percentage van de Goud- se mannen of vrouwen ooit in het huwelijk is getreden. Daarnaast is voor een lange periode (1820-1980) een groot aantal gegevens beschikbaar uit de huwelijksakten die het onder meer mogelijk maken een beeld te geven van de leeftijd waarop Gouwenaars huwden. Hoewel per de- cennium steeds maar één jaar is geselecteerd kunnen we de grote lijnen daarmee wel aangeven.

Tabel 2. Percentage mannen en vrouwen geboren tussen 1830 en 1954 dat ooit een huwelijk heeft gesloten, Gouda en Nederland.

Geboortejaar Gouda Nederland

Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen

1830-34 92,1 83,7 87,2 86,0

1840-44 92,1 86,8 86,5 86,0

1850-54 92,2 84,9 86,6 85,8

1870-74 91,3 85,5 87,6 84,5

1880-84 91,3 83,5 89,0 84,7

1898-1902 91,4 87,4 90,9 86,5

1910-14 94,3 91,0 92,3 89,0

1921-25 94,3 92,6 92,8 91,6

1950-54 87,8 91,0 86,5 91,2

Historische Vereniging Die Goude

(13)

G R O E I I N A A N TA L E N I N K R A C H T

Cijfers met betrekking tot het percentage ooit-gehuwde Goudse mannen en vrouwen zijn op- genomen in tabel 2. Uit de tabel blijkt dat de grote meerderheid van de Goudse mannen en vrou- wen die de volwassen leeftijd bereikten, een huwelijkspartner had en dat een kleine minderheid ongehuwd bleef. In de loop van de tijd is de kans op een huwelijk weinig veranderd. Dat gebeur- de pas bij de generaties die zijn geboren in de tweede helft van de twintigste eeuw. Verder valt op dat oorspronkelijk minder vrouwen dan mannen huwden terwijl in de meer recente geboorte- jaargangen vrouwen vaker zijn gehuwd dan mannen. Ook dit is een ontwikkeling die zich in de rest van Nederland eveneens heeft voorgedaan. Met name in de steden, waar veel ongehuwde vrouwen werk vonden in de dienstensector (dienstbodes), waren tot in het begin van de twintig- ste eeuw overschotten van jonge ongehuwde vrouwen gebruikelijk, hetgeen hun huwelijkskan- sen negatief beïnvloedde. De opvatting dat de natuurlijke bestemming van man en vrouw in het huwelijk lag en dat afstand doen daarvan de natuur geweld aandeed, was dus ook in Gouda nog lang gemeengoed. Pas vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw werden huwelijk en seksuali- teit van elkaar losgekoppeld en hetzelfde gebeurde later met huwelijk en voortplanting. Verder- op wordt hierop nog teruggekomen. Signalen daarvan zijn natuurlijk ook in Gouda zichtbaar: zo werden in 2000 naast huwelijken ook officieel geregistreerde partnerrelaties in de statistiek ver- meld en we zullen later zien dat steeds meer niet gehuwden kinderen krijgen.

Hoewel de huwelijkse staat door de meerderheid van de volwassenen werd omhelsd, varieer- de de leeftijd waarop men in staat was de daarvoor noodzakelijke financiële, ruimtelijke en emo- tionele onafhankelijkheid te verwerven aanzienlijk. Deze variatie bestond niet alleen tussen so- ciale groepen maar ook in de tijd. Figuur 6 geeft voor de periode 1820-1980 een beeld van de leeftijd waarop mannen en vrouwen voor het eerst een huwelijk sloten. Van alle in Gouda geslo- ten huwelijken is in figuur 5 vermeld hoeveel van deze eerste huwelijken er door mannen en vrouwen werd gesloten.

Figuur 5. Percentage van alle huwelijken dat gesloten is door nooit eerder gehuwde mannen en vrouwen.

Jongemannen Jonge vrouwen

1820 18

30 18

40 18

50 18

60 18

70 18

80 18

90 19

00 19

10 19

20 19

30 19

40 19

50 19

60 100

80

60

40

20

0

Historische Vereniging Die Goude

(14)

N I E U W S T E T I J D – B E V O L K I N G ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

Figuur 5 bevestigt dat ook in Gouda bij mannen vaker sprake was van hertrouw dan bij vrou- wen. Tevens blijkt dat in de loop van de tijd (de gegevens lopen tot 1960) van een sterke daling sprake was van het percentage huwelijken waarbij een weduwe, weduwnaar of gescheiden man of vrouw betrokken was. Dat heeft enerzijds te maken met de sterk gedaalde sterfte, waardoor mannen en vrouwen hun partner pas op hoge leeftijd verloren, anderzijds ook met een afgeno- men neiging van weduwen en weduwnaars om te hertrouwen. Pas na 1960 is het percentage voor het eerst huwende mannen en vrouwen weer afgenomen; dat hangt samen met het feit dat een groter aantal trouwlustigen nu uit gescheidenen bestaat. Bij de ontbinding van het huwe- lijk zijn ze jonger dan personen die hun partner door het overlijden hebben verloren en hun nei- ging om een nieuwe kans te wagen is ook groter. Opmerkelijk is ten slotte dat ook het percen- tage eerste huwelijken aan sterke schommelingen onderhevig was: zo worden zeer lage percentages voor het eerst huwenden gevonden in 1820 en 1850, jaren waarin veel vrouwen (en vooral veel mannen) die in de voorafgaande jaren van hoge sterfte hun partner hadden verloren, zich als concurrent van de vrijgezellen op de huwelijksmarkt begaven.

Omdat de leeftijd bij huwelijk van de hertrouwenden duidelijk hoger ligt dan die van de voor het eerst huwenden, is in figuur 6 de ontwikkeling van de huwelijksleeftijd alleen weerge- geven voor mannen en vrouwen die voor de eerste maal een huwelijk sloten. Voor hen is de be- tekenis van het huwelijk natuurlijk ook groter dan voor de weduwe of weduwnaar die de genoe- gens van het huwelijk al eerder heeft mogen smaken.

Volgens tijdgenoten werd in het midden van de negentiende eeuw door de Gouwenaars vroeg gehuwd. ‘De huwelijken worden gewoonlijk vroeg gesloten, doch meestal eerst als de bruid be- vallen moet’.19Gouwenaars die huwden deden dat inderdaad en zeker in de negentiende eeuw duidelijk vroeger dan de rest van de Nederlandse bevolking. In de meest recente jaren echter ligt de huwelijksleeftijd hoger dan in de rest van het land.

Figuur 6. Gemiddelde leeftijd bij eerste huwelijk, 1820-1980.

Vrouwen Mannen

1820 18 30 18

40 18 50 18

60 18 70 18

80 18 90 19

00 19

10 19

20 19

30 19

40 19

50 19

60 19

70 19 80 30

28

26

24

22

20

18

Historische Vereniging Die Goude

(15)

G R O E I I N A A N TA L E N I N K R A C H T

Er moet echter op worden gewezen dat binnen de Goudse samenleving de leeftijd waarop mannen en vrouwen huwden, sterk varieerde. Tabel 3 geeft daarvan een beeld voor de huwelij- ken die gesloten zijn in de jaren 1820-1895.

Tabel 3. Gemiddelde leeftijd van voor het eerst huwende mannen naar beroepsgroep.

Arbeiders in aardewerk- en pijpenfabricage 25.74

Arbeiders in bouwnijverheid 27.00

Arbeiders in tabaksnijverheid 26.25

Arbeiders in textielnijverheid 25.85

Arbeiders niet nader omschreven 26.60

Arbeiders touw- en garenfabricage 26.43

Artsen, hoge officieren, leraren en fabrikanten et cetera 31.25

Boeren en tuinders 30.28

Kooplieden 28.34

Lagere ambtenaren en onderwijzers 27.17

Werkers in vervoersector 26.14

Winkeliers en ambachtslieden 25.89

Mannen uit hogere sociale lagen en boeren huwden gemiddeld circa vijf jaar later dan verschil- lende groepen uit de arbeidersklasse zoals pijpenmakers en arbeiders in de textielnijverheid.

Ook bij vrouwen deden zich aanzienlijke verschillen voor al naar gelang het beroep dat zij ten tijde van hun huwelijk opgaven. Tabel 4 wijst uit dat fabrieksarbeidsters en hekelsters gemid- deld al vóór het bereiken van de wettelijke volwassenheidsgrens (23 jaar in deze periode) waren gehuwd. Koopvrouwen en winkeliersters en particulieren (vrouwen die nadrukkelijk te kennen gaven geen beroep te hoeven uitoefenen) deden dat vijf tot acht jaar later. Deze verschillen han- gen bij mannen en vrouwen met een reeks van factoren samen: met de leeftijd waarop men een volwassen loon bereikte, met de duur van de opleiding en de tijd die het kostte een volwaardige positie of een zelfstandig bedrijf te verwerven, met de wens van de ouders lang te blijven pro- fiteren van de inkomsten van het kind, enzovoort.20

Tabel 4. Gemiddelde leeftijd van voor het eerst huwende vrouwen naar beroepsgroep.

Fabrieksarbeidsters 22.42

Hekelsters 23.94

Naaisters 25.39

Dienstbodes 25.75

Pijpenmaaksters 25.76

Zonder beroep 26.01

Werksters 27.02

Particulieren 28.64

Koopvrouw en winkelierster 31.25

Historische Vereniging Die Goude

(16)

N I E U W S T E T I J D – B E V O L K I N G ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

De leeftijd bij huwelijk veranderde ook in de tijd. In de eerste helft van de negentiende eeuw steeg de leeftijd bij eerste huwelijk aanzienlijk. Vanaf 1870 echter is een sterke daling zichtbaar die aanhoudt tot ongeveer het eerste decennium van de twintigste eeuw. Gedurende een lange reeks van jaren bleef de leeftijd bij huwelijk vervolgens in wezen onveranderd. Na de Tweede Wereldoorlog vormen mannen en vrouwen op steeds jongere leeftijd een gezin, een trend die overal in Europa waarneembaar is. Vanaf het midden van de jaren zeventig wordt deze trend ech- ter weer gevolgd door een stijging van de huwelijksleeftijd tot het negentiende-eeuwse niveau.21 De ontwikkeling van de huwelijksleeftijd in de negentiende eeuw past in het beeld dat we van de economische ontwikkeling van Nederland in deze periode hebben. Van een verbetering van de economische situatie was tussen het begin en het midden van de negentiende eeuw immers geen sprake.22In de periode 1850-59 bereikte de huwelijksleeftijd het hoogste niveau. Debet daaraan waren waarschijnlijk de duurte, de lang aanhoudende winter van 1854 op 1855, en de uitbarsting van cholera, mazelen en tyfus. Vanaf de tweede helft van de jaren zestig van die eeuw kwam de economische groei echter in een stroomversnelling terecht. De aan het huwelijk ge- stelde economische voorwaarden (huisvesting, wat spaargeld, een minimale uitrusting) konden als gevolg van de inkomensstijging en de meer stabiele werkgelegenheid gemakkelijker vervuld worden. De industrialisatie deed het aantal banen, dat een vast inkomen en relatief zeker werk bood, toenemen.

Vooral na de Tweede Wereldoorlog werd het gemakkelijker om te voldoen aan de materiële en financiële voorwaarden die het huwelijk stelde. Een cruciale rol is daarbij gespeeld door de economische groei van Nederland in de jaren vijftig en zestig: de stijging van het inkomen, de lage werkloosheid, de toegenomen arbeidsmarktparticipatie van vrouwen, de uitbreiding van de sociale zekerheid, de overheidsvoorzieningen op het terrein van het onderwijs, enzovoort.23Ook in andere opzichten werd het huwelijk een minder zware beslissing. Betrouwbare contraceptie Figuur 7. Verdeling van huwelijken naar leeftijdsverschil tussen man en vrouw.

5 of meer jaar jonger 3-4 jaar jonger Even oud 3-4 jaar ouder 5 of meer jaar ouder 1820 18

30 18 40 18

50 18 60 18

70 18 80 18

90 19 00 19

10 19 20 19

30 19 40 19

50 19 60 19

70 19 80 100

90 80

70

60

50 40

30

20

10 0

Historische Vereniging Die Goude

(17)

G R O E I I N A A N TA L E N I N K R A C H T

kwam bijvoorbeeld in de jaren zestig beschikbaar en maakte het voor diegenen die nog niet di- rect kinderen wensten minder noodzakelijk het huwelijk uit te stellen.

Opmerkelijk in figuur 6 was dat in de eerste decennia van de negentiende eeuw Goudse man- nen gemiddeld op jongere leeftijd in het huwelijk traden dan vrouwen; een dergelijke situatie wordt zelden aangetroffen. Vanaf het midden van de jaren vijftig worden echter ook in Gouda hogere huwelijksleeftijden bij mannen gevonden. Zeker in de tweede helft van de twintigste eeuw nemen de verschillen in huwelijksleeftijden tussen mannen en vrouwen sterk toe; in 1980 bedragen ze iets meer dan drie jaar. Een meer gedetailleerd beeld van de verschillen in leeftijd bij huwelijk tussen mannen en vrouwen geeft figuur 7. Voor alle huwelijken is hierin weerge- geven hoe in de loop van de tijd de leeftijdsverschillen tussen de partners zich hebben ontwik- keld. Huwelijken waarin man en vrouw hooguit twee jaar in leeftijd van elkaar verschillen, wa- ren veruit het meest dominante type van relatie. In Gouda blijkt, net als in de rest van het land, in het begin van de negentiende eeuw een aanzienlijk deel van de huwelijken te zijn gesloten tussen een man en een veel (meer dan vijf jaar) oudere vrouw. Dat percentage nam echter in de loop van de negentiende eeuw af. In circa twintig tot dertig procent van de huwelijken was de man minimaal vijf jaar ouder dan zijn partner en dit percentage is in de loop van de negentien- de eeuw ook duidelijk afgenomen. In de meer recente periode is weer sprake van een geringe toe- name van huwelijken met grotere leeftijdsverschillen tussen de partners, onder meer als gevolg van het weer meer voorkomen van niet-eerste huwelijken, die over het algemeen door grotere leeftijdsverschillen tussen man en vrouw worden gekenmerkt. Dergelijke leeftijdsverschillen zijn natuurlijk niet zonder betekenis voor de relatie tussen man en vrouw en voor die tussen ou- ders en kinderen.24

Het huwelijk is vanaf het midden van de jaren 1970 een steeds minder belangrijke mijlpaal geworden. Huwen zonder eerst met de huwelijkspartner te hebben samengewoond is in de loop Figuur 8. Aantal echtscheidingen per 10.000 gesloten huwelijken.

Historische Vereniging Die Goude

(18)

N I E U W S T E T I J D – B E V O L K I N G ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

van de tijd, en vooral na 1980, minder gebruikelijk geworden. Ook in andere opzichten is de hu- welijksrelatie van betekenis veranderd. Zoals blijkt uit de echtscheidingscijfers is de ‘trouw tot de dood ons scheidt’ vervangen door een aanzienlijk vrijblijvender houding. Gegevens over de in Gouda in de huwelijksregisters ingeschreven echtscheidingen maken duidelijk dat dit ook voor Gouda geldt. Terwijl in de gehele periode 1812-1899 slechts 57 echtscheidingen in de Goudse registers werden ingeschreven is vanaf 1972 dit aantal ieder jaar overschreden. In feite is het absolute aantal ingeschreven echtscheidingen geen goede maatstaf om de kans op echt- scheiding te bepalen. Het aantal echtscheidingen per 1000 van de bevolking is dat echter even- min. Een probleem is dat we moeilijk aan kunnen geven hoeveel huwelijken feitelijk het risico liepen om in echtscheiding uit te lopen. Er zijn echter methodes, waarmee op basis van de jaar- lijkse aantallen gesloten huwelijken en de jaarlijkse aantallen ingeschreven echtscheidingen, een schatting kan worden gemaakt van de kans op echtscheiding. Bij deze schatting wordt gebruik gemaakt van een serie wegingsfactoren, die de verdeling van de echtscheidingen naar huwe- lijksduur (huwelijks-jaargang) weergeeft. Men moet beseffen dat de resultaten eerder als een be- nadering van de kans op echtscheiding kunnen worden gezien dan als een precieze schatting. Ze- ker op lokaal niveau hebben deze cijfers slechts beperkte waarde. De betreffende cijfers zijn met die voor Nederland als geheel opgenomen in figuur 8. Aangezien het aantal echtscheidingen in Gouda erg gering was en sterk fluctueerde is voor Gouda alleen een voortschrijdend gemiddel- de gepresenteerd.25

Uit de figuur blijkt, dat vanaf de jaren zeventig van de negentiende eeuw sprake is geweest van een gestage toeneming van de kans dat een huwelijk door echtscheiding werd ontbonden.

Die kans was eerder uiterst gering, zowel in Nederland als in Gouda. Tot het tweede decennium van de twintigste eeuw bleef die kans zelfs beneden vijf procent. Daarna worden echtscheidin- gen een gebruikelijker manier om een onbevredigende huwelijksrelatie te beëindigen. Na de Tweede Wereldoorlog valt een duidelijke piek waar te nemen (in Gouda natuurlijk afgezwakt door het gebruik van een voortschrijdend gemiddelde). Vanaf het einde van de jaren zestig is van een sterke toename van de kans op echtscheiding sprake. Deze toename hield aan tot circa 1985, waarna de situatie in grote lijnen stabiliseerde. Thans komen circa 40 van de 100 gesloten hu- welijken uiteindelijk tot een scheiding. Stijgingen van de verwachtingen ten aanzien van de hu- welijksrelatie hebben zonder enige twijfel een belangrijke rol gespeeld bij de toename van de echtscheidingsfrequentie. Daarnaast hebben de afgenomen betekenis van kerkelijke opvattin- gen en normen, de emancipatie van de vrouw (de vergroting van de kansen voor vrouwen op zelf- standige huisvesting, haar verbeterde economische situatie als gevolg van uitbreiding van de beroepsarbeid), de stijging van de lonen en de uitbreiding van de sociale zekerheid ertoe bijge- dragen dat echtscheiding in toenemende mate werd gezien als een alternatief voor een onbevre- digend huwelijk.

‘Te Gouda komen meer geboorten voor dan in het koningrijk’

Gouda werd in de negentiende eeuw niet alleen door exceptioneel hoge sterfte gekenmerkt, ook het aantal geboorten was in relatieve zin buitengewoon hoog. Als maatstaf daarvoor gebruiken we allereerst het geboortecijfer, het aantal geboorten per 1000 inwoners. In figuur 9 zijn de be- treffende cijfers opgenomen. Tot ver in de negentiende eeuw werden in Gouda jaarlijks per 1000 inwoners gemiddeld vijf kinderen méér geboren dan in Nederland als geheel. Rond 1890 begon

Historische Vereniging Die Goude

(19)

G R O E I I N A A N TA L E N I N K R A C H T

in Nederland een daling van de vruchtbaarheid, een ontwikkeling die tijdgenoten terecht toe- schreven aan opzettelijke beperking van het kindertal door toepassing van anticonceptie. Gouda bleef bij deze ontwikkeling niet achter. De daling van de geboortecijfers zette hier op hetzelfde tijdstip in, maar verliep duidelijk sneller dan gemiddeld in Nederland het geval was. In het eer- ste decennium van de twintigste eeuw werd hier dan ook al een lager geboortecijfer dan Neder- land als geheel aangetroffen. In de daarop volgende jaren zette de daling zich voort totdat rond het midden van de jaren dertig van de twintigste eeuw een nieuw evenwicht leek te zijn gevon- den, met geboortecijfers die nog slechts de helft bedroegen van die op het einde van de negen- tiende eeuw. De Tweede Wereldoorlog en de nasleep daarvan brachten een opmerkelijke stijging van het geboortecijfer teweeg, die voor een deel een gevolg was van het huwelijksuitstel en van uitstel van geboorten in de oorlog. Pas vanaf het midden van de jaren zestig daalde het geboor- tecijfer verder, zij het dat deze daling van korte duur was. Terwijl de Nederlandse cijfers vanaf het midden van de jaren zeventig nauwelijks nog veranderen is in Gouda onlangs weer een lich- te stijging van de geboortecijfers opgetreden. Het is zonder nader onderzoek niet vast te stellen wat daarvan de achtergronden zijn.

Er werd hiervoor al op gewezen dat in Nederland het huwelijk lang werd gezien als een stap die aan het voortbrengen van kinderen vooraf diende te gaan. Vergeleken met andere Europese landen werden in Nederland dan ook relatief weinig kinderen buiten het huwelijk geboren en de relatief lage percentages liepen vanaf het begin van de registratieperiode (1840) tot het mid- den van de jaren vijftig van de twintigste eeuw zelfs nog verder terug. Voor Gouda beschikken we over gegevens vanaf het begin van de jaren zestig van de negentiende tot het einde van de ja- ren tachtig van de twintigste eeuw. Deze gegevens zijn opgenomen in figuur 10. Ze bevestigen het beeld van Gouda dat werd geschetst in het Rapport van de Commissie van 1869 die de fa- brieksarbeid van kinderen onderzocht: ‘Onechte geboorten zijn zeldzaam, gelijk ook syphiliti- Figuur 9. Aantal geboorten per 1000 inwoners, Gouda en Nederland.

Historische Vereniging Die Goude

(20)

N I E U W S T E T I J D – B E V O L K I N G ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

Figuur 10. Buiten echt geboren kinderen per 1000 levendgeboren kinderen, Gouda en Nederland.

Figuur 11. Aantal geboren kinderen per 1000 gehuwde vrouwen in de vruchtbare leeftijd, Gouda en Ne- derland.

Historische Vereniging Die Goude

(21)

G R O E I I N A A N TA L E N I N K R A C H T

sche ziekten’.26De Goudse cijfers lagen nog beneden de reeds lage Nederlandse cijfers en tot aan het begin van de jaren zestig van de twintigste eeuw was slechts zo’n twee procent van alle ge- boorten in Gouda buitenechtelijk. Het betrof veelal ongewenste zwangerschappen van relatief jonge vrouwen. Vanaf het einde van de jaren zeventig van de twintigste eeuw wordt echter een steeds groter deel van de kinderen buiten een huwelijkse relatie voortgebracht. In 1987 ging het in Gouda om circa zes procent van alle geboorten. Deze ontwikkeling staat onder invloed van de sterke toename van het ongehuwd samenwonen en (in mindere mate) van een bewuste keuze voor het ongehuwd moederschap. Goudse cijfers van na 1987 ontbreken zodat niet zeker is of de stijging die zich in Nederland na 1987 heeft voorgedaan, ook in Gouda heeft plaatsgevonden, maar waarschijnlijk is dat wel. Anno 1999 is in Nederland het percentage buitenechtelijke ge- boorten circa 23, nog steeds laag overigens naar Europese maatstaven.

Het feit dat kinderen vooral door gehuwde paren werden voortgebracht heeft als logische consequentie dat het geboortecijfer geen precies beeld geeft van de ontwikkeling van de vrucht- baarheid van de Goudse bevolking. Gehuwde vrouwen tussen de 15 en 45 jaar, de groep die kin- deren voortbracht, vormden een beperkt en in de loop van de tijd wisselend aandeel van de Goudse bevolking: tussen 1879 en 1971 lag het aandeel tussen tien en 13%. Een beter beeld van de ontwikkeling van de vruchtbaarheid valt te geven door het jaarlijkse aantal door gehuwde vrouwen voortgebrachte kinderen te betrekken op het aantal gehuwde vrouwen van 15 tot 45 jaar. De betreffende cijfers zijn vanaf 1880 tot en met 1976-1977 voorhanden. Ze zijn opgeno- men in figuur 11. Ook deze cijfers bevestigen dat Goudse paren tot het einde van de negentien- de eeuw meer kinderen kregen dan Nederlandse vrouwen. Bevestigd wordt ook de veel snellere afname van het kindertal in Gouda na 1900, de stijging van de vruchtbaarheid in de jaren na de Tweede Wereldoorlog en de hernieuwde afname van de vruchtbaarheid in de jaren zestig en ze- ventig. De wisseling van positie van Gouda en Nederland in de meest recente periode is even- eens in de cijfers terug te vinden.

Dankbetuiging door middel van een advertentie van G. Pariedon vanwege het herstel van zijn echtgenote na een bevalling (1854).

Historische Vereniging Die Goude

(22)

N I E U W S T E T I J D – B E V O L K I N G ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

Het in figuur 11 vermelde cijfer is natuurlijk uiterst abstract. Het blijft onduidelijk hoeveel kinderen Goudse paren nu echt kregen. Hoewel uitsluitend met behulp van verfijnde statisti- sche gegevens een precies antwoord op deze vraag valt te geven kan wel met een meer globale methode een indruk worden gegeven van de ontwikkeling van het gemiddeld kindertal per ge- sloten huwelijk. Bij deze methode worden de in een bepaald jaar uit een huwelijk geboren kin- deren in verband gebracht met een gewogen gemiddelde van de in dat, en in de voorafgaande ja- ren, gesloten huwelijken. Deze methode maakt het mogelijk iets verder terug te gaan in de tijd dan bij figuur 11 het geval was. De uitkomsten van deze globale schatting, vermeld in figuur 12, wijzen uit dat tot aan het begin van het eerste decennium van de twintigste eeuw huwelij- ken in Gouda gemiddeld 4,5 tot vijf kinderen kregen. In een periode van circa 30 jaar liep het aantal kinderen per huwelijk vervolgens terug van gemiddeld vijf naar nauwelijks 2,5. Hiermee bleef Nederland echter nog ver boven het Europese gemiddelde. Na de jaren dertig van de twin- tigste eeuw veranderde dit kindertal gedurende dertig jaar nauwelijks, met uitzondering van de kortdurende geboortepiek na de Tweede Wereldoorlog. Vanaf midden jaren zestig echter nam het kindertal per huwelijk af tot nauwelijks anderhalf, terwijl na 1975 weer een lichte toename van het kindertal zichtbaar is.

Nieuwkomers in Gouda

De bevolkingsontwikkeling werd niet alleen door geboorte- en sterfteaantallen bepaald. Recen- te studies hebben aangetoond hoe belangrijk historisch gezien ook de trek van plattelandsbewo- ners naar de steden en de vestiging van buitenlandse migranten voor de groei of afname van de Nederlandse bevolking, met name voor de stedelijke bevolking, is geweest. Nederland kent een rijke geschiedenis van buitenlandse migratie: de relatief hoge welvaart, de in verhouding grote Figuur 12. Gemiddeld kindertal per gesloten huwelijk, Gouda en Nederland.

Historische Vereniging Die Goude

(23)

G R O E I I N A A N TA L E N I N K R A C H T

tolerantie en de politieke stabiliteit van de samenleving zijn de afgelopen vier eeuwen belang- rijke aantrekkingsfactoren geweest voor immigranten van buitenlandse afkomst. De terugloop van de werkgelegenheid in de agrarische sector, de crises in de landbouw maar ook de aantrek- kingskracht van de steden op zich waren aanleiding voor Nederlandse plattelandsbewoners om zich in de steden te vestigen. Welke rol heeft de migratie gespeeld bij de ontwikkeling van de bevolkingsomvang in Gouda?27

Gegevens over nieuwe inwoners en over uit Gouda vertrokken personen zijn in principe be- schikbaar gekomen met de invoering in 1849 van het bevolkingsregister. Zeker in de eerste de- cennia was dit register echter niet volledig en de aantallen vestigers en vertrekkers zijn zeker on- derschat. Het is een probleem dat ook de huidige gemeentelijke administraties nog parten speelt. Niettemin wordt op basis van deze gegevens een beeld gegeven van de aantallen migran- ten uit en naar Gouda in de afgelopen anderhalve eeuw. De gegevens zijn opgenomen in figuur 13. Het betreft het aantal personen dat zich jaarlijks in Gouda vestigde, en het aantal uit Gouda vertrokken personen, per 1000 van de bevolking. Het gaat daarbij zowel om buitenlandse als om uit Nederland komende migranten. De laatste groep was daarbij zeer lang in de meerderheid.

De cijfers met betrekking tot het aantal nieuwkomers en vertrekkers zijn tot circa 1930 ta- melijk stabiel. Beide stromen houden elkaar ook goed in evenwicht. Na de Tweede Wereldoor- log verandert echter de situatie. Er is sprake van een afname van de omvang van de migratie - stromen en daarnaast constateren we in de jaren vijftig en zestig van de twintigste eeuw duidelijk hogere aantallen vertrekkers dan zich in Gouda vestigende personen. In de jaren ze- ventig veranderde deze situatie en trad er een duidelijke toename van het aantal nieuwkomers op. Dat was met name in de jaren 1974 en 1975 het geval. Het was de oplevering van woningen in de wijk Bloemendaal die hiervoor verantwoordelijk was. Op een veel lager niveau was weer van een vestigingsoverschot sprake in de jaren 1985-1995.

Figuur 13. Vestiging in en vertrek uit Gouda, per 1000 inwoners.

Historische Vereniging Die Goude

(24)

N I E U W S T E T I J D – B E V O L K I N G ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

Over de lange termijn gezien moge de ontwikkeling van vestiging en vertrek redelijk stabiel lijken, onder die weinig veranderde cijfers gaat toch een wereld van verschil schuil. In steeds sterkere mate zijn de Goudse nieuwkomers namelijk afkomstig uit landen waarvan de negen- tiende-eeuwse Gouwenaar nauwelijks weet zal hebben gehad, laat staan dat hij of zij mensen uit die regio’s ooit tegen het lijf is gelopen.

Allereerst valt deze verandering te illustreren aan de hand van gegevens die sedert 1849 bij de volkstellingen zijn verzameld met betrekking tot de geboorteplaats van de Gouwenaars. On- derscheid is daarbij gemaakt tussen in Gouda geboren personen, en de in overige gemeenten in Zuid-Holland geboren personen, in de rest van Nederland geboren personen en in het buiten- land geboren personen. De gegevens zijn weergegeven in figuur 14. Sedert het midden van de negentiende eeuw is een bijna ononderbroken toename te zien van het percentage Gouwenaars dat niet in de gemeente zelf is geboren: in 1849 was nog 75% van de Gouwenaars ook in de stad geboren, in 1971 nog maar 58%. Een toename trad op van het percentage van de bevolking dat in een andere gemeente in Zuid-Holland was geboren: in 1849 betrof dat 15%, in 1971 23%

van de bevolking. Uit andere provincies, met name uit Utrecht en Noord-Holland, was in 1849 nog slechts negen procent van de bevolking geboortig, in 1971 14%. Een grote toename deed zich voor in het percentage buiten Nederland geboren Gouwenaars: in 1849 betrof het één pro- cent, in 1971 vijf procent, in 2000 al 10,5%.

Ook de herkomstlanden van de in het buitenland geboren Gouwenaars zijn compleet anders dan in de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw het geval was. In de jaren 1849, 1859, 1869 en 1879 schommelde het aantal buiten Nederland geboren Gouwenaars tussen 129 en 182. Het merendeel van deze personen (tussen 50 en 60) was uit Duitsland afkomstig. Daar- naast was er nog een redelijk aantal in België geboren (30-45), terwijl in de koloniën in Oost- en West-Indië tussen de 15 en 55 Gouwenaars waren geboren. In het jaar 2000 echter ziet de si- Figuur 14. Geboorteplaats van de Goudse bevolking, 1849-1971.

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%18

49 18

59 18

69 18

79 18

89 18

99 19

09 19

20 19

30 19

47 19

60 19

71 Elders Nederland Elders Zuid-Holland Gouda

Buiten Nederland

Historische Vereniging Die Goude

(25)

G R O E I I N A A N TA L E N I N K R A C H T

tuatie er geheel anders uit. Allereerst zijn er in 2000 twintig landen met meer dan 50 aldaar ge- boren Gouwenaars. Uit Marokko is het grootste aantal buiten Nederland geboren Gouwenaars afkomstig. Ook in 2000 is echter nog een aanzienlijk aantal Gouwenaars uit een van de voor- malige koloniën (Suriname, Nederlands-Indië, Antillen) geboortig.

Het geboorteland kan natuurlijk niet gelijkgesteld worden aan de nationaliteit van de be- trokkenen; veel personen die in de ex-koloniën zijn geboren hebben de Nederlandse nationali- teit, en door naturalisatie hebben ook veel andere elders geboren personen de Nederlandse na- tionaliteit gekregen, naast of in plaats van de oorspronkelijke nationaliteit. In de nationaliteit van de in Gouda woonachtige mannen en vrouwen zijn met name na 1971 enorme veranderin- gen opgetreden. In 1889 had minder dan één procent van de Goudse bevolking niet de Neder- landse nationaliteit en dat percentage zou tot en met 1960 zo laag blijven. In 1971 was een ge- ringe stijging waarneembaar (tot 3,2%), maar in 2000 had reeds 11,9% van de Goudse bevolking een niet-Nederlandse nationaliteit (in een groot aantal gevallen wel weer daarnaast ook de Nederlandse). Waren het vóór 1971 Duitsers en Belgen en één of twee ‘verdwaalde’ Fran- sen, Engelsen, Polen of Italianen die de niet-Nederlandse nationaliteit hadden, in 2000 wonen er in Gouda bijna 5300 personen met de Marokkaanse nationaliteit, bijna 400 met de Turkse na- tionaliteit en daarnaast meer dan 100 Engelsen, Duitsers, Bosniërs, Fransen, Joegoslaven, Bel- gen en Italianen.

We kunnen nog op andere wijze laten zien dat Gouda in steeds sterkere mate deel is gaan uit- maken van een werkelijk de gehele wereld omvattend netwerk. De al eerder genoemde huwe- lijksakten vormen daarvoor het handvat. Deze akten bevatten immers informatie over de ge- boorteplaats van bruid en bruidegom. We hebben daarbij met name gelet op de geboorteplaats van de bruidegom, aangezien de huwelijken veelal gesloten worden in de woonplaats van de bruid. Van de in Gouda huwende mannen was vanaf het begin van de negentiende eeuw tot en met 1860 tussen de 58 en 67% ook in Gouda geboren. In de daaropvolgende decennia (tot aan 1940) lag dit percentage tussen de 53 en 58%. Na de oorlog worden percentages tussen de 45 en 49 gevonden terwijl volgens de meest recente gegevens (over 1980) van nog slechts 35% van de in Gouda gesloten huwelijken de bruidegom in Gouda geboren was. Bruidegoms geboren buiten Nederland waren tot en met 1950 zeer zeldzaam; het ging jaarlijks om twee tot drie per- sonen, veelal Belgen of Duitsers, later ook af en toe een in Nederlands Oost-Indië geboren man.

In 1960 echter werden 14 in het buitenland geboren bruidegoms geteld, de meeste van hen af- komstig uit wat dan officieel Indonesië heet. In 1970 ging het om 25 mannen, afkomstig uit 14 landen, in 1980 om 38 mannen, geboren in 17 verschillende landen. Een meer gedetailleerd beeld van de veranderingen in de geboorteplaats van de Gouwenaars geeft figuur 15. Daarbij zijn zeven groepen onderscheiden: bruidegoms geboren in Gouda, in de directe omgeving van de stad (Broek c.a., Stein, Gouderak, Waddinxveen, Reeuwijk, Haastrecht, Moordrecht en Sluipwijk), elders in Zuid-Holland, in de provincie Utrecht of in Noord-Holland, in de rest van Nederland en in het buitenland. Opvallend, naast de afname van het percentage Goudse brui- degoms van 63,5 naar 48,5%, is dat de bruidegoms uit de directe omgeving van Gouda relatief weinig talrijk zijn en blijven (7-10%). De in verder weg gelegen Zuid-Hollandse gemeenten ge- boren bruidegoms zijn echter talrijker geworden. Uit de nabij gelegen provincies Utrecht en Noord-Holland is maar een gering en nauwelijks veranderend deel van de huwende mannen af- komstig, terwijl ook de rest van Nederland maar een gering deel van de huwelijkskandidaten le- verde. De wijdere blik van de Goudse vrouwen komt dus vooral tot uiting in een sterkere oriën-

Historische Vereniging Die Goude

(26)

N I E U W S T E T I J D – B E V O L K I N G ( 1 7 9 5 - 2 0 0 2 )

tatie op verder weg gelegen Zuid-Hollandse gemeenten en op in het buitenland geboren brui- degoms. Het valt aan te nemen dat deze laatste ontwikkeling zich ook na 1980 nog krachtig heeft doorgezet. In dat licht bezien is het aardig om terug te grijpen op een bijna vijftig jaar ge- leden in de Goudsche Courant gepubliceerd artikel, geschreven ter gelegenheid van het bereiken van het inwonertal van 40.000. In de op 28 juli 1953 geplaatste column (Goudse spetters) met het kopje Honderdduizendste liep de auteur vooruit op de zonder twijfel snel te bereiken honderddui- zend inwoners. Hij voorspelde dat de honderdduizendste Gouwenaar door in het buitenland ge- boren ouders zou worden voortgebracht: ‘De heer Waterhouse is Engelsman van geboorte en zijn vrouw – Mevrouw Waterhouse-Haekelwitz – zag het levenslicht in Hongarije, zodat de geboor- te van de honderdduizendste Gouwenaar een volledig Europese aangelegenheid is.’

Twee eeuwen bevolkingsgroei: een overzicht

In het voorafgaande zijn de verschillende demografische factoren belicht die samen de bevol- kingsontwikkeling bepalen: geboorte en sterfte, vestiging en vertrek. Het is tijd voor een sa- menvatting van de effecten die deze processen hebben gehad op de ontwikkeling van de Goud- se bevolking. Eerst wordt daartoe kort de ontwikkeling van het inwonertal besproken sedert de aanvang van de negentiende eeuw. Vervolgens wordt de vraag gesteld welke de drijvende krach- ten zijn geweest achter de groei van de Goudse bevolking en bezien in hoeverre deze groei ook de samenstelling van de bevolking van Gouda heeft veranderd.

Figuur 16 toont het verloop van het inwonertal van Gouda sedert het tweede decennium van de negentiende eeuw. Het is zonneklaar dat dat inwonertal in de periode van bijna twee eeuwen geen schokkende veranderingen heeft ondergaan. Er is een zeer geleidelijke bevolkingsgroei op- getreden die nauwelijks is onderbroken en een lichte versnelling van de bevolkingsgroei in de Figuur 15. Plaats van geboorte van in Gouda huwende bruidegoms.

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

1820-1860 1870-1895 1900-1940 1950-1970 1980

Gouda Directe omgeving Rest Zuid-Holland Utrecht Noord-Holland Rest Nederland Buitenland Periode van huwelijk

Historische Vereniging Die Goude

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Per september wordt wel geregistreerd hoeveel ritaanvragen 24 uur van de voren worden aangevraagd en hoeveel binnen deze termijn.. Deze informatie zullen wij in de komende periode

Veertig jaar later, in 2010, was er dan ook een piek te zien in het aantal paren dat het 40-jarig huwelijksjubileum vierde.. Dit

De aanvullende pensioenen zullen soberder en/of min- der zeker worden, omdat financiële schokken in de toekomst niet meer met premieverhogingen kunnen worden opgevangen..

En bestuurders zelf: u zou vaker dan nu de tijd kunnen nemen om risico’s in kaart te brengen en te analyseren - niet alleen op het gebied van risicomanagement maar überhaupt

De afspraken gel- den voor alle Gentse kleuter- en lagere scholen, dus zowel voor het stedelijke, het katholieke en het gemeenschapsonderwijs, als voor de niet-netgebonden scholen,

Bij de boekjes Melkweg Rekenen onder Instroomniveau hoort een beknopte handleiding voor docenten.. Deze vindt u

Het besluit van de Vlaamse Regering van 4 juni 2004 houdende de toekenning van subsidies aan toeristische verenigingen voor tewerkstelling van personeelsleden regelt de

Hij plaatst ook wel enige vraagtekens bij de effectiviteit van de rekenkamer: ‘De onderwerpen zijn politiek gezien niet zo interessant.’ Om deze reden mag er wat hem betreft