• No results found

Supplement Infinity Delta Series

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Supplement Infinity Delta Series"

Copied!
122
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Infinity Delta Series

Infinity

®

Patient Monitoring Series Software VF10.1

WAARSCHUWING

Voor het juiste gebruik van dit medische apparaat de gebruiksaanwijzing en deze aanvulling lezen en strikt opvolgen.

(2)
(3)

Infinity Delta Series Gebruiksinstructies Software VF10.1

©Drägerwerk AG & Co. KGaA Alle rechten voorbehouden.

Niets in deze documentatie mag geheel of gedeeltelijk, in het Engels of andere talen worden

verveelvoudigd, met uitzondering van korte samenvattingen in recensies en wetenschappelijke uitgaven, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Dräger.

Voordat u een Dräger-apparaat gebruikt, adviseren wij u alle bij het apparaat geleverde gebruiks- aanwijzingen te lezen. Bewakingsapparatuur voor patiënten, hoe technisch hoogstaand deze ook mag zijn, kan nooit een vervanging zijn voor de menselijke zorg, aandacht en het oordeelkundig vermogen dat alleen goed opgeleid personeel in de gezondheidszorg kan bieden.

ACE®, DrägerService®, MultiMed®, DualHemo®, QuadHemo®, Infinity®, Perseus®, SmartPod®, Trident®, Pick and Go®, Scio®, en OxiSure® zijn handelsmerken van Dräger.

PiCCO®, PULSION® en PULSIOCATH® zijn handelsmerken van PULSION Medical Systems.

CAPNOSTAT® is een handelsmerk van Philips.

A-2000, BIS, BISx,Bispectral Index, Microstream,INVOSen Nellcor zijn handelsmerken en gedeponeerde handelsmerken van een Medtronic bedrijf.

CNAP® is een handelsmerk van CNSystems Medizintechnik AG.

Masimo®, Masimo SET® en Signal Extraction Technology (SET)® zijn handelsmerken van Masimo Corporation.

Dismozon® is een gedeponeerd handelsmerk van BODE Chemie.

Oxycide® is een gedeponeerd handelsmerk van Ecolab USA.

SILICON SOFTWARE © 1989, 90, 91, 92, 93, 94 Microtec Research Inc.

Alle rechten voorbehouden.

Met dank aan Covidien voor een aantal afbeeldingen.

Ongepubliceerde rechten zijn voorbehouden onder de wet op het copyright in de Verenigde Staten.

VERKLARING INZAKE BEPERKTE RECHTEN Het gebruiken, dupliceren of vrijgeven door de overheid is onderhevig aan de beperkingen die zijn vastgelegd in subparagraaf (c)(1)(ii) van de clausule "Rights in Technical Data & Computer Software" in DFARS 252 227:7013.

De componenten voor capnografie van dit product zijn door een van de volgende patenten in de V.S.

beschermd: 6,428,483; 6,997,880; 6,437,316; 7,488,229; 7,726,954 en hun buitenlandse equivalenten.

Verdere gepatenteerde toepassingen zijn nog in behandeling.

Alle andere merken of productnamen zijn gedeponeerde handelsmerken van hun respectievelijke eigenaars.

(4)

Voor de veiligheid van u en uw patiënten

Verplichte melding van ongewenste incidenten

Ernstige ongewenste incidenten met dit product moeten aan Dräger en de verantwoordelijke autoriteiten worden gemeld.

Veiligheidsinformatie

Definitie van de doelgroepen

Doelgroepen voor dit product zijn gebruikers, servicepersoneel en deskundigen.

Die doelgroepen moeten de nodige instructies voor het gebruik van het product hebben ontvangen, de nodige training hebben gevolgd en over de vereiste kennis beschikken om het product te gebruiken, te herprepareren, te onderhouden of te herstellen. Neem contact op met Dräger voor trainingsopties.

Het product mag uitsluitend door de gedefinieerde doelgroepen gebruikt, geïnstalleerd, herstart, onderhouden, of gerepareerd worden.

Gebruikers

Gebruikers zijn personen die het product gebruiken in overeenstemming met de beoogd gebruik.

Servicepersoneel

Servicepersoneel zijn personen die verantwoordelijk zijn voor het onderhoud van het product.

Servicepersoneel moet geschoold worden in het onderhoud van medische apparatuur en het product installeren, herstarten en onderhouden.

WAARSCHUWING

Een WAARSCHUWING verschaft belangrijke informatie over een mogelijk gevaarlijke situatie die, wanneer deze niet wordt voorkomen, de dood of ernstig letsel tot gevolg kan hebben.

LET OP

Een LET OP-tekst bevat belangrijke informatie over een mogelijk gevaarlijke situatie die, indien die niet wordt vermeden, kan leiden tot lichte of middelmatige letsels bij de gebruiker of patiënt of tot beschadiging van de apparatuur of andere eigendommen.

OPMERKING

EEN OPMERKING geeft aanvullende informatie ter voorkoming van ongemakken tijdens de bediening.

(5)

Deskundigen

Deskundigen zijn personen die reparaties of complexe onderhoudswerkzaamheden aan het product uitvoeren. Deskundigen moeten de noodzakelijke kennis en ervaring hebben om complex onderhoud aan het product uit te kunnen voeren.

Training

Training voor gebruikers is beschikbaar via de verantwoordelijke Dräger organisatie (zie www.draeger.com).

WAARSCHUWING

Risico van ernstig of dodelijk persoonlijk letsel of materiële schade.

De monitor kan uit het Docking Station losschieten en omlaag vallen als:

– de bevestiging ondeugdelijk is

– de monitor niet veilig in het Docking Station vergrendeld is

Als enigerlei onderdelen van het Docking Station defect lijken, dient u deze niet te monteren of een monitor daaraan te bevestigen. Neem contact op met de technische dienst van uw ziekenhuis.

Volg de bij de bevestiging geleverde gebruiksaanwijzing op.

Stel het Docking Station uit de buurt van de patiënt op een veilige plaats op.

Zie erop toe dat de monitor veilig in het Docking Station is vergrendeld, om te verhinderen dat deze omlaag valt. Bij correcte vergrendeling, brandt de Batterijlading-indicator op het monitor- frontpaneel links beneden.

Raadpleeg voor meer informatie over het aandokken van de monitor de hoofdgebruiks- aanwijzing.

(6)

Inleiding

Wijzigingen bij Delta VF10.1

Bij de start van Delta VF10.1 is de volgende VGA weergavevereiste uit de display-eenheid tabel (alleen Kappa) onder de display-kop verwijderd.

Uitgangsresolutie:

Hoge resolutiemodus: 1024 x 768 Gemiddelde resolutiemodus: 800 x 600 Lage resolutiemodus: 640 x 480

Systeemonderdelen

Toepasbare software-opties (op een geheugenoptiekaart) zijn:

 Opties uitsluitend voor Delta:

– Optie tweede PodPort voor Delta – Pod Comm

 Delta, Delta XL en Kappa:

– Optie 4 tot 5 kanalen – Delta 4-5 kanalen – Optie 6 tot 8 kanalen – Delta 6-8 kanalen – Optie ST-segmentanalyse met 3 afleidingen –

ST-bewaking

– Optie ARIES – Aries S/W

– Optie hemodynamische berekeningen – Hemodynamische berekeningen – Optie ACE volledige aritmie – Aritmie II

– Optie pakket Hemo/Oxy/Vent-berekeningen – Hemo/Oxy/Vent-berekeningen – Optie anesthesiemodus (te laden in de monitor)

– OR Single Unit

– Optie anesthesiemodus (te laden in IDS of Geavanceerde communicatieoptie II voor Kappa) – OR site

(7)

Cybersecurity en netwerkstabiliteit

Gecorrigeerde problemen die ertoe kunnen leiden dat het apparaat opnieuw wordt opgestart, functionaliteit verloren gaat en/of de communicatie wordt verbroken.

Basiseenheid

Achteraanzicht monitor – Delta XL

Monitorconfiguratie

Configuratie hoofdmenu

Datum en tijd is niet langer een keuze in het Hoofdmenu > Monitorconfig. > Monitoropties submenu.

Wijzigingen aan de datum en tijd mogen alleen door gekwalificeerd technisch ziekenhuispersoneel of Dräger-onderhoudspersoneel in het met een wachtwoord beschermde Service-menu worden uitgevoerd.

Afd. Conf.

Het Afd. Conf.-menu biedt het leidinggevende personeel de mogelijkheid om bewakingsfuncties voor het medische personeel te configureren. De toegang tot dit menu is beveiligd met een wachtwoord.

1 Externe (loodzuur-)accu (niet ondersteund door software VF9.0 of hoger)

2 Aansluiting voor interfaceplaat van dockingstation

3 Aansluiting voor netstroom- adapter

4 Sleuf voor etCO2 modulen

(8)

Afd. Conf.-menu

Menu-item Beschrijving Beschikbare instellingen

De Alarminstellingen 1- en Alarminstellingen 2-submenu's:

In dit menu kan het afdelingshoofd alarmmeldingen instellen. Open het Afd. Conf.-menu, klik op Alarminstellingen 1 of Alarminstellingen 2 en volg de procedures die in deze tabel worden beschreven om de aangegeven functies uit te voeren.

Herinn. alle alarmen UIT-toon (Alarminstel- lingen 1 -submenu)

Een herinneringstoon om aan te geven dat alle alarmen permanent UIT staan.

– Toegelaten (standaard) – Uitgezet

Ingeschakeld als de Alle alarmen UIT functie op Toegelaten is ingesteld. Een herinneringstoon weerklinkt om de 30 seconden op 50 % van het volume.

Herinn. audio UIT (Alarminstellingen 1- submenu)

Biedt u de mogelijkheid om een herinnering in te stellen als het Alarmvolume op UIT is ingesteld.

– Toegelaten (standaard) - Als het alarmvolume op UIT is ingesteld, weerklinkt er om de 30 seconden een herinneringstoon op 50 % van het volume.

Voor monitors in de Anes- thesiemodus: Als op het einde van een periode, waarin een alarm is onder- drukt of uitgeschakeld, de alarmconditie nog steeds actief is, zal het parame- tervak knipperen en weer- klinkt er om de

30 seconden een herinne- ringstoon (hoog, gemid- deld of laag) op 50 % van het volume.

– Uitgezet - Er is geen herin- neringstoon als het alarm- volume op UIT is ingesteld.

Het CODE Setup-submenu

In dit menu kan het afdelingshoofd de monitor configureren voor snelle reacties in geval van nood. Open het Afd. Conf.-menu, klik op CODE Setup, selecteer de functies in de tabel en voer ze uit.

(9)

Audio UIT Biedt u de mogelijkheid om het alarmvolume op UIT in te stellen als u op de vaste Code- toets drukt.

OPMERKING: De centrale post blijft hoor- bare alarmsignalen uitzenden als u op de Code-toets drukt.

– Ja - Stelt het alarmvolume en het minimale alarm- volume tijdelijk in op UIT als u op de Code-toets drukt.

– Neen (standaard) - De instellingen voor het alarmvolume en het minimale alarmvolume veranderen niet als u op de Code-toets drukt (d.w.z.

dat de vorige instellingen worden behouden).

Menu-item Beschrijving Beschikbare instellingen

(10)

Markeringen op de apparatuur

De volgende tabel bevat symbolen die zijn gemodificeerd of toegevoegd aan de tabel in de paragraaf over apparaatmarkeringen in de hoofdgebruiksaanwijzing.

Let op: Dit product bevat latex.

Dit kan een allergische reactie veroorzaken.

Bijbestellingscode van fabrikant

Jaar van fabricage Apparaat serienummer

Toegestane opslagtemperatuur ECG-curve uitgaand

Toegestaan atmosferisch drukbe- reik

ECG-sync uitgaand

Toegestaan vochtigheidsbereik Arteriële curve uitgaand

Bevat DEHP Medisch apparaat

(11)

Biomed

Beknopt overzicht – Biomed menu

Menu-item Beschrijving Instellingen/procedures

Mainstream CO2 Component Log

Dit Alleen-lezen-veld bevat informatie ter ondersteuning bij systeemupgrades en diagnoseveld problemen.

Het scherm is alleen-lezen.

 Druk op de vaste toets Menu.

Selecteer Monitorconfig.>

Biomed>Logs>Component Log

(12)

Temperatuurweergave

Alle gemeten temperatuurwaarden worden weergegeven op het hoofdscherm in de volgorde van de lijst Parameterprioriteit (zie pagina 2-6). De weergave van temperatuurlabels en -waarden wordt bepaald door de volgende weergaveconventies.

De monitor geeft de temperatuurwaarden voor elke pod-aansluiting (MultiMed, Hemo2/Hemo4) in een apart parametervak weer. De variabelen “a” en “b” duiden op de eerste en tweede sondeaansluiting van de MultiMed met Y-kabel, NeoMed-, Hemo2-, Hemo4-pod of de MPod – Quad Hemo.

Temperatuursignalen die via de MultiMed- of NeoMed-pod zijn verkregen, worden weergegeven als Ta

<waarde> of Tb <waarde>. (Als u een MultiMed-pod zonder Y-kabel gebruikt, wordt alleen een waarde voor Ta weergegeven.)

Bij het bewaken van de temperatuur met behulp van de Hemo2-, Hemo4-pod of de MPod – Quad Hemo worden temperatuurwaarden verder geïdentificeerd overeenkomstig de locatie waar ze zijn aangesloten op de monitor. De temperatuurwaarde die afkomstig is van het apparaat dat is aangesloten op de PodCom-aansluiting Aux/Hemo2, krijgt het label T2a of T2b, omdat de temperatuurwaarde afkomstig is van het aangesloten apparaat op de Aux/Hemo3-connector en als T3a of T3b gelabeld is.

OPMERKING

De transiënte responstijd voor de monitor bedraagt minder dan 2,5 seconden.

(13)

Netwerktoepassingen

Netwerkbericht (Delta/Delta XL/Kappa) . . . 15

Weergave op afstand . . . 15

Aansluitingen op IT-netwerken . . . 15

Informatie over de aansluiting op het IT-netwerk. . . 16

Monitor loskoppelen van het netwerk . . . 18

Stroombronnen. . . 18

Accuvoeding. . . 18

Opname, transfer en ontslag. . . 19

Alarmen . . . 20

Algemene vereisten - Alarmconfiguratie. . . 20

Alarmhistoriek-tabel . . . 22

Alarmvergrendeling . . . 22

ECG-signaalverwerking en -weergave . . . 23

ECG-signaalverwerking en -weergave . . . 23

ECG-afleidingen . . . 23

ECG-configuratiemenu . . . 24

Aritmiebewaking. . . 25

Bereik en standaardwaarden voor aritmie . . . . 25

Respiratie . . . 26

Niet-invasieve bloeddruk . . . 27

Overzicht . . . 27

NBP-configuratie . . . 29

Statusberichten. . . 30

Pod voor continue niet-invasieve arteriële bloeddruk (CNAP). . . 31

CNAP-kalibratie . . . 32

Statusberichten. . . 32

Onderhoud (CNAP) . . . 32

Overzicht . . . 32

Definitie van onderhoudsconcepten . . . 34

Inspectie . . . 34

Visuele inspectie . . . 34

Inspectie/veiligheidscontrole . . . 34

Metrologische controles . . . 35

Preventief onderhoud . . . 36

Berekeningen. . . 37

Pulsoxymetrie (SpO2) . . . 37

Beknopte tabel - SpO2-configuratie . . . 39

Nieuw statusbericht . . . 39

Dräger Mainstream etCO2-bewaking. . . 40

Toepassing . . . 40

Voorzorgsmaatregelen . . . 40

Aansluiting. . . 42

De sensor aansluiten. . . 44

Aan de slag . . . 45

Apparaatconflicten. . . 45

Weergaveopties . . . 47

Capnogrammen. . . 52

Problemen oplossen . . . 54

Statusberichten . . . 57

Respiratoire fysiologie . . . 58

FiO2 (Fractional Inspired O2)-bewaking . . . 59

Weergaveopties . . . 59

MultiGas-bewaking . . . 59

xMAC (MAC-veelvoud) . . . 59

Statusberichten . . . 62

Bewaking van neuromusculaire transmissie (NMT) . . . 63

Voorzorgsmaatregelen . . . 63

Patiëntvoorbereiding . . . 63

(14)

Bewaking van Pulse Contour Cardiac

Output (PiCCO). . . 64

Voorzorgsmaatregelen . . . 64

Overzicht van de Infinity PiCCO-pod . . . 64

De PiCCO-pod configureren . . . 66

Beknopt overzicht - PiCCO-configuratie. . . 69

Resultaten van PiCCO-metingen optimaliseren . . . 69

Randapparaten en bijbehorende software. . 70

Analysescherm. . . 70

Overzicht . . . 70

Compatibele apparaten . . . 71

Voorzorgsmaatregelen . . . 74

Beademings- en anesthesieapparaten. . . 74

Anestesieapparaten Atlan, Primus, Zeus, Apollo en Perseus . . . 78

Covidien/Medtronic INVOS cerebrale/somatische oxymeter 5100C . . . 82

Informatie over het klaarmaken voor hergebruik. . . 82

Veiligheidsinformatie . . . 82

Classificaties voor het klaarmaken voor hergebruik. . . 83

Classificatie van medische apparaten . . . 83

Classificatie van apparaat-specifieke componenten . . . 83

Overzicht van voor het klaarmaken voor hergebruik geschikte onderdelen. . . 84

Procedures voor het klaarmaken voor hergebruik. . . 84

Gevalideerde procedures voor het klaarmaken voor hergebruik . . . 84

Desinfectiemiddelen . . . 84

Oppervlaktedesinfectie met reiniging . . . 86

Reinigen en desinfectereng . . . 86

IBD - Infinity PiCCO-pod . . . 86

etCO2 . . . 87

Het subsysteem van de sidestreampomp drogen . . . 88

Technische gegevens . . . 88

Elektromagnetische compatibiliteit (EMC). . . . 88

Elektromagnetische emissies . . . 91

Elektromagnetische immuniteit . . . 92

Aanbevolen scheidingsafstanden . . . 93

EMC-verklaring . . . 94

Algemene informatie . . . 94

Elektromagnetische omgeving . . . 94

Aanbevolen separatie afstanden tot draadloze communicatieapparatuur. . . 95

Systeemonderdelen . . . 96

Bewakingsaccessoires . . . 97

Bewakingsspecificaties . . . 99

Goedgekeurde opties en accessoires. . . 111

Temperatuursondehoesjes . . . 111

. . . 111

Invasieve bloeddruk (IBD) . . . 112

Pulsoximeter (SpO2) . . . 112

Nellcor FLEXMAX herbruikbare sensoren . . . 115

Mainstream etCO2 . . . 115

Infinity PiCCO-pod. . . 116

Aansluitkabels Infinity PiCCO-pod . . . 116

Problemen oplossen . . . 117

Opname, transfer en ontslag. . . 117

Alarmen . . . 117

Trends . . . 118

ECG en hartfrequentie . . . 118

Respiratie . . . 118

Pulsoxymetrie (SpO2) . . . 119

Dräger Mainstream etCO2-bewaking . . . 119

Bewaking van Pulse Contour Cardiac Output (PiCCO). . . 120

Randapparaten en bijbehorende software . . . 120

(15)

Netwerkbericht (Delta/Delta XL/Kappa)

De voorwaarde voor de Adres dupliceren melding moet als volgt luiden:

Er is meer dan één monitor geconfigureerd met hetzelfde IP-adres.

Weergave op afstand

Bij weergave op afstand van een IACS of M540 monitor op de monitor van de Delta serie kan het voorkomen dat niet alle informatie juist wordt weergegeven. Raadpleeg het primaire bronapparaat voor alle diagnostische en therapeutische beslissingen.

Bij weergave op afstand op een monitor van de Delta serie van een IACS of M540 monitor kan het voorkomen dat niet alle informatie juist wordt weergegeven. Raadpleeg het primaire bronapparaat voor alle diagnostische en therapeutische beslissingen.

Aansluitingen op IT-netwerken

In een IT-netwerk kunnen data via een kabeltechnologie uitgewisseld worden of draadloos. Een IT-netwerk kan iedere data-interface zijn (bijv. RS232, LAN, USB, printer-interface) die in standaards en conventies is beschreven.

Tijdens het gebruik kan dit apparaat informatie uitwisselen met andere apparaten door middel van een IT-netwerk en ondersteunt het de volgende functies:

– Weergave van curven en parametergegevens – Het signaleren van een alarm

– Registreren, opslaan en afdrukken

– Afstandsbediening (bijv. alarmmanagement) – Het scherm Bed zien via Ander scherm – Toegang tot opgeslagen patiëntgegevens

– Overdracht van apparaatinstellingen en patiëntgegevens

Dit apparaat aansluiten op een netwerk dat andere apparaten omvat of het veranderen van het netwerk naderhand kunnen leiden tot nieuwe gevaren voor patiënten, gebruikers en derden. Voordat het apparaat aangesloten is op het netwerk of het netwerk veranderd is, moeten deze gevaren herkend worden, geanalyseerd en geëvalueerd, zodat er juiste maatregelen genomen kunnen worden.

LET OP

Als de melding Adres dupliceren wordt weergegeven, neem dan contact op met uw medisch- technicus of met uw DrägerService-vertegenwoordiger.

(16)

Voorbeelden van veranderingen aan het netwerk naderhand:

– De netwerkconfiguratie veranderen – Apparaten van het netwerk verwijderen – Nieuwe apparaten aan het netwerk toevoegen

– Upgrades of updates aan apparaten doen die op het netwerk aangesloten zijn

Informatie over de aansluiting op het IT-netwerk

Vereisten

Dit apparaat mag alleen op het netwerk worden aangesloten door servicepersoneel. De IT-vertegenwoor- diger van het ziekenhuis moet van tevoren geraadpleegd worden.

De volgende documenten moeten worden opgevolgd:

– Begeleidende documenten van dit apparaat – Beschrijving van het netwerk

– Beschrijving van de netwerk-gebaseerde alarmsystemen

Dräger adviseert de richtlijn IEC 80001-1 (risicomanagement voor IT-netwerken met medische apparatuur) na te leven.

LAN-netwerken

– LAN-netwerken zijn meestal geconfigureerd in een stervormige architectuur. De losse apparaten kunnen tot groepen gecombineerd worden door middel van layer-n-switchen. Ander dataverkeer is ontkoppeld door midden van aparte VLAN-netwerken. Configureer de netwerkingstellingen van het apparaat in overeenstemming met deze gebruiksinstructies en de netwerkspecificaties.

– De specificaties voor LAN-aansluitingen zijn beschreven in de volgende standaards:

– Verkabelde netwerken: IEEE˽802.3 – Draadloze netwerken: IEEE˽802.11 (b, g)

– Wordt het apparaat gebruikt met een layer-2-switch of een layer-3-switch, dan moeten de poort- instellingen geconfigureerd worden op de netwerkswitch. Voordat het apparaat verstuurd wordt kan Dräger de netwerkinstellingen van het apparaat configureren, zodat deze compatibel zijn met de specificaties van de zorginstelling.

– Dit apparaat wisselt gegevens uit met andere medische apparaten via het LAN-netwerk. Het netwerk moet de volgende transmissies en protocollen ondersteunen:

– TCP/IP

– Unicast (statisch of dynamisch adresseren met de ARP of RARP-netwerkprotocollen) – Multicast

– Broadcast – IGMP (versie 2)

Dit apparaat kan de IP-multicastgroep bijtreden of verlaten door het IGMP-netwerkprotocol te gebruiken.

(17)

VLAN-netwerken

Worden er gegevens binnen een enkelvoudig fysisch netwerk uitgewisseld terwijl een klinisch informatiesysteem wordt gebruikt, moet voor het klinisch informatiesysteem een onafhankelijk VLAN-netwerk worden ingericht. Bovendien moet minstens een van de volgende onafhankelijke VLAN-netwerken opgericht worden:

– Netwerk voor medische apparaten voor intramuraal gebruik in ziekenhuizen – Netwerk voor draagbare patiëntmonitors

WLAN-netwerken

– Bij Dräger-apparatuur wordt tijdens installatie de 'Advanced Encryption Standard (AES) WPA2' gebruikt met een pre-shared key (PSK) voor de administratie.

– Bij sommige klinische apparaten van Dräger wordt de installatie met behulp van SSL en extra functies uitgevoerd die gedefinieerd zijn in het formulier “Manufacturer Disclosure Statement for Medical Device Security” ('Verklaring van openbaring door de fabrikant voor de veiligheid van medische apparatuur”) (MDS2).

Seriële interfaces

De volgende interfaces worden ondersteund:

– RS232 interfaces conform EIA RS232 (CCITT V.24/V.28) voor de volgende toepassingen:

– MEDIBUS, MEDIBUS.X – Oproepsystemen

– Aansluitingen op medische apparaten van andere fabrikanten

– Interfaces conform IEEE˽1073 (Medical Information Bus) voor aansluiting op medische apparaten van andere fabrikanten

Aan de eisen van IEEE 1073.3.2 of de gecombineerde eisen van IEEE 1073.3.1 en IEEE 1073.4.1 moet worden voldaan.

Gevolgen van het gebruik van een onpassend netwerk

Als het netwerk niet voldoet aan de eisen, kan dit tot gevaarlijke situaties leiden. De volgende situaties kunnen met dit apparaat optreden:

– Door onveilige distributie van alarmsysteem:

– Alarmen worden niet overgedragen.

– Alarmen of gegevens worden vertraagd.

– Er wordt vals alarm gegeven.

– Tijdens een onderbreking van de netwerkverbinding:

– Alarmen worden niet overgedragen.

– Onderdrukte alarmen of alarmtonen worden niet opnieuw geactiveerd, maar blijven onderdrukt.

– Zonder firewall en antivirusssoftware:

– Gegevens zijn niet beveiligd.

(18)

– Gegevens worden onvolledig verstuurd, naar het verkeerde apparaat gestuurd, of helemaal niet verstuurd.

– Patiëntgegevens worden onderschept, vervalst of beschadigd.

– Gegevens hebben onjuiste tijdstempels.

Eisen aan de elektrische eigenschappen van de aangesloten apparaten en netwerken

De LAN-interfaces en de seriële interfaces zijn alleen geschikt voor het aansluiten van apparatuur of netwerken die een nominale spanning van hoogstens 24 V DC aan de netwerkzijde hebben en aan de eisen van de volgende normen voldoen:

– IEC 60950-1: Ongeaarde SELV-circuits

– IEC 60601-1 (vanaf de 2e editie) Aanraakbare secundaire circuits

Monitor loskoppelen van het netwerk

1 Houd de monitor stevig aan de handgreep vast. Schuif de hendel naar links om de voedingsbron los te koppelen. De monitor schakelt automatisch over op batterijvoeding.

2 Schuif de hendel verder naar links tot u een klik waarneemt. Kantel de monitor met beide handen naar voren en til deze van het IDS of Docking Station af.

3 Bij het aan- en afkoppelen van de monitor op en van het IDS is een minimale vertraging van 15 seconden tussen het aan- en afkoppelen van de monitor nodig om het standaard IDS-profiel op de monitor te laden.

Stroombronnen

Accuvoeding

De volgende informatie verwijst naar de tabel over de acculadingweergave zoals beschreven in de hoofdgebruiksaanwijzing.

OPMERKING

Zodra de interne accu nog ca. 20 minuten stroom over heeft, weerklinkt een alarm met lage prioriteit en verschijnt de melding Monitor Internal Battery Low. Het alarm kan worden onderdruk, maar de alarmmelding blijft zichtbaar.

(19)

Opname, transfer en ontslag

Een patiënt via het CentralStation opnemen

1 Selecteer de viewport die overeenkomt met de kamer-/patiëntmonitor.

2 Klik op Opnemen/Standby.

3 Klik op het Demografische gegevens-tabblad als het nog niet geselecteerd is.

4 Voer de patiëntinformatie in de juiste velden in.

5 Klik op Toepassen om de ingevoerde gegevens te bevestigen.

Als u een patiënt vooraf opneemt in een Delta-patiëntmonitor die in Ontslag-modus staat, zal de monitor uit de Ontslag-modus komen.

OPMERKING

 Voor het wijzigen van de patiëntcategorie (volwassen, pediatrie of neonataal), dient u het Patiëntconfiguratiemenu via de bedzijdige monitor te openen.

 Als u de categorie van een patiënt verandert, wordt het geselecteerde gewicht gewist; het gewicht moet opnieuw worden ingevoerd.

 In de modus Neonataal zijn aanvullende instellingen via de bedzijdige monitor beschikbaar (Zwangersch.leeftijd en Geboortegewicht). De waarden voor Levensdag en Gecorrigeerd GA ziet u ook in een alleen-lezenveld.

 Ingevoerde gegevens en veranderingen wat betreft de lengte en het gewicht van de patiënten zijn van invloed op alle monitormenu's en -weergaven die gebruikmaken van deze gegevens.

 Raadpleeg voor meer informatie over opname via de Delta de gebruiksaanwijzing voor de Delta-monitor.

 Dräger adviseert om patiënten via het Infinity CentralStation op te nemen.

(20)

Alarmen

Algemene vereisten - Alarmconfiguratie

Alarmboven- en ondergrenswaarden

Aanvullend op de in de hoofdgebruiksaanwijzing vermelde alarmgrenzen moeten er alarmgrenzen worden ingesteld op basis van de conditie van de patiënt binnen het vooraf gedefinieerde bereik van de monitor, zoals in de volgende tabel aangegeven:

Parameter Vooraf gedefinieerd alarmbereik en resolutie

Standaardstatus Standaardalarminstelling inCO2/inCO2* 2 tot 10 mmHg (0,3 tot 1,3 kPa)

(alleen bovengrens) in stappen van 1 mmHg of 0,1 kPa

AAN Hoog: 4 mmHg (0,5 kPa)

PLS 30 tot 240 in stappen van 5 spm AAN Volwassen:

Laag 45 spm Hoog 120 spm Pediatrisch:

Laag 50 spm Hoog 150 spm Neonataal:

Laag 80 spm Hoog 180 spm

(21)

Automatisch instellen van alarmgrenzen Alarmgrenzen-tabel

Functie Beschrijving Beschikbare instellingen

Automat. Stelt de alarmgrenzen in op basis van de huidige

waarden: Niet van toepassing

OPMERKING:

• De monitor berekent de bovenste en onderste alarmgrenzen opnieuw op basis van de parameterwaarden in de Actueel -kolom.

• Automat. is uitsluitend van toepassing op alle weergegeven parameters en ST-parameters.

• Als een berekende grenswaarde buiten het bereik van de parameter valt, blijven de alarmgrenzen van de parameter onveranderd.

Parameters Bovengrens Ondergrens Ta, T1a, T1b,

T2a, T2b, T3a, T3b

< 107 % van de huidige waarde

< 93 % van de huidige waarde

∆T1, ∆T2, ∆T3, PVC/min, inCO2/inCO2*

Geen wijziging Geen wijziging

SpO2/SpO2* Volwassenen 100 Neonaten 98

Huidige waarde –(waarde x 5 %)

∆SpO2% Huidige waarde +20 %

Geen

ST Huidige waarde

+2,0 mm

Huidige waarde –2,0 mm MultiGas-agens < 105 % van de

huidige waarde

< 95 % van de huidige waarde BIS Geen wijziging Geen wijziging TOF-aant. Geen wijziging Geen wijziging

PCCO Huidige waarde

+30 %

Huidige waarde –30 %

PCCI Huidige waarde

+30 %

Huidige waarde –30 %

MultiGas O2 100 % 21 %

tp < 125 % van de huidige waarde

<80 % van de huidige waarde Alle overige Huidige waarde

+25 %

Huidige waarde –20 %

(22)

Alarmhistoriek-tabel

De monitor slaat maximaal 50 fysiologische alarmen op per patiënt (de oudste registraties worden overschreven). De gebeurtenissen worden verwijderd wanneer de patiënt wordt ontslagen. De gegevens worden in de monitor opgeslagen en blijven bij de patiënt tijdens transport met Pick & Go. De gegevens zijn tevens beveiligd tegen stroomuitval. De Alarmhistoriek-tabel legt alle alarmen met hoge prioriteit en gemiddelde prioriteit vast, alsook de geselecteerde alarmen met lage prioriteit voor de controle van Multigas en Dräger mainstream CO2 (bijv. alarmen met betrekking tot het loskoppelen van modulen).

De Alarmhistoriek-tabel legt ook elke activering of deactivering van de ECC-modus vast, alsook elke wijziging van patiëntcategorie en registreert wanneer u een Alle alarmen UIT/Alarmen gepauz. of Audio gepauz./Alarm stop uitvoert. Het aan- en uitschakelen van het apparaat wordt niet geregistreerd.

Alarmvergrendeling

Sommige alarmen zijn vergrendeld: de alarmen blijven zichtbaar en hoorbaar totdat u ze handmatig bevestigt, zelfs als de alarmsituatie niet meer bestaat. Andere alarmen zijn alleen deels vergrendeld, zoals in de volgende tabel wordt aangetoond:

Om een vergrendeld alarm te bevestigen (of stil te zetten), drukt u op de vaste Alarm stop-toets.

OPMERKING

Alarmen met hoge prioriteit en gemiddelde prioriteit worden in de Anesthesiemodus niet vergrendeld.

Gedrag van alarmvergrendeling

Een alarm met een hoge prioriteit is vergrendeld (zichtbare en hoorbare alarmsignalen blijven door- gaan).

Een alarm met een gemiddelde prioriteit vergrendelt alleen het alarmbericht; het blijft zichtbaar wan- neer de alarmsituatie voorbij is, het parametervak ophoudt met knipperen en de alarmtoon stilvalt.

Een alarm met lage prioriteit houdt op zodra de oorzaak van het alarm is verdwenen.

(23)

ECG-signaalverwerking en -weergave

De monitor identificeert QRS-complexen met amplitudes tussen 0,2 en 5,0 mV en een QRS-breedte van 70 tot 120 ms voor volwassenen (of 40 tot 120 ms voor neonaten). De berekening van hartfrequenties geschiedt binnen het bereik van 15 tot 300 slagen per minuut, met gebruik van de R-R-intervallen van de laatste 10 seconden, waarbij de twee langste en de twee kortste R-R-intervallen genegeerd worden. De monitor bepaalt het gemiddelde van de resterende intervallen en geeft het resultaat weer als de huidige hartfrequentie in het HF-parametervak van het hoofdscherm.

ECG en hartfrequentie

ECG-afleidingen

Het aantal beschikbare ECG-afleidingen hangt af van het soort pod en de kabelset die u gebruikt; zie de volgende tabel.

Gewone ECG-afleidingen ECG-pod Aantal afleiding-

draden Kanalen Beschikbare afleidingen

NeoMed 3 afleidingen ECG1 I, II, III3

MultiMed 5 3 afleidingen 5 afleidingen

ECG1

ECG1, ECG2, ECG31

I, II, III2

I, II, III, aVR, aVL, aVF, V2 MultiMed 6 3 afleidingen

5 afleidingen 6 afleidingen

ECG1

ECG1, ECG2, ECG31 ECG1, ECG2, ECG31

I, II, III

I, II, III, aVR, aVL, aVF, V2 I, II, III, aVR, aVL, aVF, V, V+2 MultiMed 12 5 afleidingen

6 afleidingen 12 afleidingen

ECG1, ECG2, ECG31 ECG1, ECG2, ECG31 ECG1, ECG2, ECG31

I, II, III, aVR, aVL, aVF, V2 I, II, III, aVR, aVL, aVF, V, V+2 I, II, III, aVR, aVL, aVF, V1-V62

1 ECG3 is alleen beschikbaar als de parametervakken HR, ARR, en ST op het hoofdscherm staan.

2 V en V+ zijn V2- en V5-borstafleidingen met 6 en 12 afleidingen; aVR, aVL en aVF zijn versterkte (augmented) afleidingen.

3 I of II of III zijn op de ECG-kabel gelabeld als RA, LA, LL

(24)

ECG-configuratiemenu

Menuselectie Beschrijving Beschikbare instellingen

Het ECG opties submenu

Dit submenu biedt u de mogelijkheid om de volgende functies te configureren:

Pacemakerdetectie Bepaalt of de monitor pacemaker- pulsen kan herkennen. Biedt de gebruiker de mogelijkheid om pace- makerdetectie in/uit te schakelen of een meer geavanceerde Fusie-keuze te maken.

LET OP: Pacemakerdetectie in de Fusie-modus is niet bedoeld voor gebruik met unipolaire pacemakers met breed signaal. Het is alleen bedoeld voor gebruik met bipolaire pacemakers.

In de modus Basis:

– Selecteer AAN om

pacemakerdetectie in te schakelen.

– Selecteer UIT (standaard) om pacemakerdetectie uit te schakelen.

Pacemakerdetectie (vervolg)

Houd u aan de volgende punten:

– Selecteer de Fusie-modus alleen in situaties waarin herhaaldelijke valse alarmen voor asystolie en/of lage hartfrequentie moeten worden onderdrukt.

– Voordat u de Fusie-modus selecteert, moet u zeker weten dat de patiënt een bipolaire pacemaker heeft (extern of geïmplanteerd) en dat die correct voor die patiënt is geprogrammeerd.

– Gebruik de Fusie-modus niet als u niet zeker bent welk soort pacemaker wordt gebruikt.

In de modus Gevorderd:

– Selecteer AAN om pacemaker- detectie in te schakelen.

– Selecteer UIT (standaard) om pace- makerdetectie uit te schakelen.

– Selecteer Fusie om pacemaker- detectie in te schakelen, maar "pace- makertailafwijzing" te minimaliseren zodat het niet detecteren van pseudogefuseerde gepacete hart- slagen, wat leidt tot valse alarmen voor asystolie, beperkt blijft.

(25)

Aritmiebewaking

Bereik en standaardwaarden voor aritmie

Parameter Standaard-

waarde alarm- prioriteit

Frequentie (standaard)

Telling (standaard) Standaardfabrieks- instelling alarmarchief

ASY Hoog Niet instelbaar Niet instelbaar Opsl/Reg

VF Hoog Niet instelbaar Niet instelbaar Opsl/Reg

VT Hoog 100 tot 200 (120

Stappen van 10

5 to 15 (0) Stappen van 1

Opsl/Reg

RUN Med. Niet instelbaar

(VT-frequentie)

Niet instelbaar (3 tot VT-frequentie - 1)

Opsl/Reg

AIVR Med. Niet instelbaar =

(VT-frequentie - 1)

Niet instelbaar (3) UIT

SVT Med. 120 tot 200 (150

Stappen van 10

3 tot 10 (3) Stappen van 1

Opsl/Reg

TACH Med. 100 tot 200 (130

Stappen van 10

5 tot 15 (8) Stappen van 1

UIT

BRDY Med. 30 tot 105 (50)

Stappen van 5

Niet instelbaar (8) UIT

CPT Laag Niet instelbaar Niet instelbaar Opsl/Reg

BGM Laag Niet instelbaar Niet instelbaar Opsl/Reg

PAUZ UIT 1 tot 3,5 (2,5)

Stappen van 0,5

Niet instelbaar UIT

ARTF UIT Niet instelbaar Niet instelbaar UIT

OPMERKING

In geval van neonatale modus of pediatrische modus met basisaritmiebewaking is bradycardie een alarm met hoge prioriteit voor de hartfrequentie dat kan worden ingesteld.

(26)

Respiratie

Beknopte tabel - OCRG-configuratie

Beknopte tabel - OxyCRG overzicht bekijken OxyCRG setup

Menu-item Beschrijving Instellingen

Parameter 2 Geeft een lijst weer met labelkeuzes voor het bijwerken van het tweede kanaal van het OCRG-menu.

– SpO2 – tpO2 – tpO2*

Parameter 3 Geeft een lijst weer met labelkeuzes voor het bijwerken van het derde kanaal van het OCRG-menu.

– RESP – etCO2 – etCO2*

Tijdgebond. Geeft de Tijdsbasis-keuzes weer.

OPMERKING: Als u Tijdsbasis selecteert, wordt het menu voor klinische wachtwoorden

weergegeven. Het nieuwe OCRG Tijdsbasis wordt van kracht nadat u het wachtwoord hebt ingevoerd.

– 3min – 6min

Het OxyCRG overzicht bekijken -menu

Menu-item Beschrijving Instellingen

Uren Wijzigt de tijdsinterval voor gegevens op het OCRG Overzicht-scherm. Druk de draaiknop in om de

Uren-toets te selecteren. Draai aan de draaiknop om een tijdsinterval te selecteren. Druk opnieuw op de draaiknop om een nieuwe tijdsinterval weer te geven.

– 1 uur – 2 uur – 4 uur – 6 uur – 12 uur

(27)

Niet-invasieve bloeddruk

Overzicht

De monitor kan signalen voor een niet-invasieve bloeddruk (NBD) verkrijgen en verwerken en de resultaten voor neonatale, pediatrische en volwassen patiënten weergeven. De nauwkeurigheid van de NBD werd verkregen door een intra-arteriële bloeddrukbewaking als referentie te gebruiken (binnen de door de Association for Advancement of Medical Instrumentation, Electronic Automated Sphygmomano- meters voorgeschreven grenzen). Bij nauwkeurigheidstesten werd de arteria femoralis bij volwassenen en de arteria umbilicalis, de arteria brachialis, de arteria radialis of arteria femoralis bij pediatrische en neonatale patiënten gebruikt. De NBD-metingen voor de nauwkeurigheidstesten werden op hetzelfde ledemaat uitgevoerd. De efficiëntie van NBD bij zwangere en pre-eclampsiepatiënten werd niet conform ISO 81060-2 vastgesteld.

De nauwkeurigheid kan niet worden gegarandeerd bij patiënten die leiden aan dysritmie of arteriële sclerose of die een beroerte hebben gehad of eender welke vorm van cardiale of vasculaire misvorming die leidt tot een abnormale arteriële curve. De bloeddrukmetingen worden via de oscillometrische methode uitgevoerd. Zodra de manchet werd opgeblazen om de bloedstroom door het ledemaat van de patiënt af te sluiten, zal de manchet op een gecontroleerde manier leeglopen. Naarmate de druk in de manchet daalt, stijgt en vervolgens daalt de amplitude van de oscillaties als het bloed opnieuw normaal stroomt. Uit die verandering in amplitude kan de gemiddelde arteriële bloeddruk rechtstreeks worden bepaald en kan de systolische (S) en diastolische (D) bloeddruk worden bepaald.

(28)

NBD-manchetdiagram

A Indicatie manchetmaat D Bereiklabels

B Slagaderlabel E Label: deze kant naar de patiënt

C Indexlijn

A B C

E D

OPMERKING

Deze illustratie biedt een algemene beschrijving die op alle manchetten kan worden toegepast. Voor bijkomende informatie kunt u terecht in de gebruiksinstructies die bij uw NBD-manchet zijn inbegrepen.

(29)

NBP-configuratie

De slang aansluiten

 Duw het uiteinde van de slang met het plastic verloopstuk stevig in de aansluiting aan de linkerzijde van de monitor (zie afbeelding hieronder).

Veneuze stuwing

Beschikbaar in softwareversies gelijk aan of hoger dan VF9.1 en biedt alleen ondersteuning voor veneuze stuwing in de modus voor volwassenen (met op volwassenen gebaseerde opblaasdruk).

OPMERKING

De nauwkeurigheid van het oscillometrische bloeddruksignaal kan onder de volgende omstandigheden afnemen (tot het punt waarop geen meting kan worden uitgevoerd):

– Zwakke pulsen – Onregelmatige pulsen

– Artefacten door beweging van de patiënt – Artefacten door beving

– Respiratoire artefacten

– Pulsen gegenereerd uit een ventriculair hulpapparaat

Deze omstandigheden kunnen de monitor belemmeren om een meting binnen de maximaal toegestane meettijd uit te voeren.

Aansluiting voor NBD-slang

Kappa Delta/Delta XL/Kappa

Aansluiting voor NBD-slang

(30)

Statusberichten

Bericht Mogelijke oorzaak Aanbevolen maatregelen

NBD kan niet meten

Het pulsprofiel is te slecht om een betrouwbare meting uit te voeren (meestal veroorzaakt door persistent bewegingsartefact).

• Controleer de patiënt en behandel deze zo nodig.

• Verplaats de manchet naar een ledemaat met minder beweging.

• Start meting opnieuw. Als het bericht niet verdwijnt, neem dan contact op met de technische dienst van het ziekenhuis of met DrägerService.

• Voer een handmatige meting uit, als de conditie niet verdwijnt.

NBD Meting onderbroken

Een meting werd onderbroken (gewoonlijk door bewegingsartefact), omdat de duur langer was dan twee minuten (volwassen of pediatrisch) of 90 seconden (neonataal).

• Herhaal de meting.

• Voer een handmatige meting uit, als de conditie niet verdwijnt.

(31)

Pod voor continue niet-invasieve arteriële bloeddruk (CNAP)

De CNAP-pod en sensormanchet aansluiten

1 Sluit de sensormanchet (D) op de regelunit van de manchet (A) aan.

2 Sluit de kabel van de regelunit (B) op de regelunit (A) aan.

3 Sluit de kabel van de regelunit van de manchet (B) aan op de CNAP (E).

4 Sluit de CNAP-pod (E) aan op de Aux/Hemo- of PodCom-aansluiting van de monitor (F) via de PodCom-kabel (G).

A

B C

D

E

F

G

A Regelunit van de manchet met

schuifbevestiging E CNAP-pod

B Kabel van de regelunit van de

manchet F Aux/Hemo of PodCom-aansluiting

C Onderarmriem G PodCom-kabel

D Sensormanchet

(32)

CNAP-kalibratie

Zodra een CNAP-meting wordt opgestart of de opblaasdruk tussen de dubbele vingermanchetten wordt gewisseld, kalibreert de CNAP automatisch. De kalibratie bestaat uit een fase waarin de puls wordt bepaald, gevolgd door een NBD-correlatiemeting. Tijdens de kalibratie verschijnt er een driehoekige curve (voor podfirmware versie 2.14.14.) in de CNAP-curve, wordt het bericht CNAP@ Kalibratie weergegeven en worden de CNAP-waarden leeg gelaten. Na een succesvolle NBD-meting worden de CNAP-curve en CNAP-waarden weergegeven.

Statusberichten

Onderhoud (CNAP)

Overzicht

Dit hoofdstuk beschrijft de vereiste onderhoudsmaatregelen om het juiste functioneren van het medische apparaat in stand te houden. Onderhoudsmaatregelen dienen door het verantwoordelijke personeel uitgevoerd te worden.

OPMERKING

Tijdens CNAP-metingen wordt de Intervaltijd van de NBD (5, 10, 15 min) uitgeschakeld en via het Auto CNAP Herleer menu bediend.

OPMERKING

Bij vorige firmwareversies verschijnt er een “rechthoekige” of “vierkante” curve.

Bericht Oorzaak Oplossing

CNAP @ Kalibratie CNAP-kalibratie wordt uitgevoerd.

Wacht tot de kalibratie is voltooid.

OPMERKING

De kalibratie kan tot 2,5 minuten duren.

Afhankelijk van de podfirmwareversie verschijnt er tijdens de kalibratie een driehoekige curve of worden er stijgende/

dalende hoekige lijnen tussendoor

weergegeven (podfirmwareversie 2.14.14).

Aangezien 15 minuten de maximale tijd tussen herkalibraties is, inclusief de kalibratietijd van 2,5 minuten, bedraagt de reële gebruiksduur voor CNAP-bewaking 12,5 minuten. Dat betekent een activiteitscyclus van 83 %.

(33)

WAARSCHUWING Gevaar van infectie

Gebruikers en servicepersoneel kunnen door ziektekiemen geïnfecteerd raken.

Desinfecteer en reinig het apparaat of de onderdelen voordat de onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd worden en ook voordat het apparaat opgestuurd wordt voor reparatie.

WAARSCHUWING

Risico van elektrische schok

De onderdelen die onder spanning staan bevinden zich onder de afdekking. Verwijder de afdekking niet. Onderhoudsmaatregelen dienen door het verantwoordelijke personeel uitgevoerd te worden. Dräger adviseert om deze maatregelen door DrägerService te laten uitvoeren.

WAARSCHUWING

Indien het apparaat mechanisch beschadigd is, of niet goed werkt, mag u het apparaat niet gebruiken. Neem contact op met de technische dienst van uw ziekenhuis. Doe nooit onderhouds- of servicewerkzaamheden aan de monitor terwijl deze nog actief een patiënt bewaakt.

LET OP

Het apparaat moet geïnspecteerd worden en onderhouden in regelmatige termijnen. Voer administratie over het preventieve onderhoud. Wij adviseren om via uw leverancier een onderhoudscontract met DrägerService af te sluiten. Voor reparaties adviseren wij u om contact met DrägerService op te nemen.

LET OP

Bij het servicen van apparaten van Dräger altijd zorgen voor vervangende onderdelen die kwalitatief volledig voldoen aan de Dräger normen. Dräger waarborgt of garandeert de veilige werking van vervangende onderdelen van derden bij gebruik op Dräger apparatuur niet.

LET OP

Als u vloeistof op de apparatuur, de accu of de accessoires morst, of als u de componenten in een vloeistof onderdompelt, moet u deze gedurende ten minste 24 - 48 uur lang volledig laten drogen. Neem contact op met de technische dienst van uw ziekenhuis om te testen of een dergelijk component volledig operationeel is voordat u het opnieuw in een klinische omgeving gebruikt.

(34)

Definitie van onderhoudsconcepten

Conceptdefinitie

Inspectie

Voer in regelmatige termijnen inspecties uit en volg de volgende bepalingen op.

CNAP / regelunit van de manchet

Visuele inspectie

Voer vóór het gebruik altijd een visuele inspectie uit conform het beleid van het ziekenhuis.

1 Vergewis u ervan dat de behuizing geen scheuren of breuken vertoont en dat er geen tekenen van gemorste vloeistoffen of schade zijn.

2 Inspecteer alle accessoires (bijvoorbeeld sensoren en kabels). Niet gebruiken bij enig teken van schade.

3 Kijk alle systeemkabels en stekkers na en gebruik die niet meer als er tekenen van schade zijn.

4 Inspecteer de algemene toestand van alle patiëntenkabels, afleidingen en trekontlastingen. Vergewis u ervan dat de connectors aan elk uiteinde goed vastzitten.

Inspectie/veiligheidscontrole

De inspectie en veiligheidscontroles van apparatuur moeten conform de aangeraden tussenpozen worden uitgevoerd.

Onderhoud Alle maatregelen (inspectie, preventief onderhoud, reparatie) met de bedoeling het functioneren van het medische apparaat te behouden en te herstellen.

Inspectie Maatregelen bedoeld voor het bepalen en vastleggen van de huidige staat van een medisch apparaat.

Preventief onderhoud

Regelmatige, vastgelegde maatregelen met het doel het functioneren van een medisch apparaat te behouden.

Reparatie Maatregelen bedoeld voor het herstellen van het functioneren van een medisch apparaat na een defect van het apparaat.

Controles Interval Verantwoordelijk personeel

Inspectie/veiligheidscon- troles

Om de 2 jaar Servicepersoneel

Metrologische controles Om de 2 jaar Servicepersoneel

(35)

Doel van de inspectie/veiligheidscontroles voor de CNAP-pod/ regelunit van de manchet

Veiligheidscontroles zijn geen vervanging van preventief onderhoud (inclusief preventieve vervanging van aan slijtage onderhevige onderdelen) zoals dat door de fabrikant bepaald is. Voer veiligheidscontroles uit op de aangegeven termijnen.

1 Controleer de begeleidende documenten:

– Gebruiksaanwijzing is beschikbaar

2 Voer functietests uit op de volgende aspecten in overeenkomst met de gebruiksinstructies:

– CNAP-pod

– Regelunit van de manchet

– Voer apparaatcontroles uit (bijvoorbeeld het kalibreren van de pod met de regelunit van de manchet, sensormanchet en NBD-manchet)

– Controle/visuele inspectie

3 Controleer of de apparatuurcombinatie in een goede staat is:

– Alle labels zijn volledig en leesbaar – Er is geen zichtbare schade

4 Controleer aan de hand van de gebruiksaanwijzing of alle onderdelen en accessoires die nodig zijn voor het gebruik van het product, aanwezig zijn.

5 Controleer of het apparaat voldoet aan de veiligheidsvoorschriften voor elektrische apparaten volgens IEC 62353.

Metrologische controles

Indien dit volgens de toepasselijke voorschriften wordt vereist, moeten de volgende meetfuncties om de twee jaar door hiertoe opgeleid personeel van DrägerService worden gecontroleerd:

– Lichaamstemperatuur – Niet-invasieve bloeddruk

WAARSCHUWING

Gevaar van defect van medisch apparaat

Worden de veiligheidscontroles niet regelmatig uitgevoerd, dan kan het juiste werken van het medische apparaat beperkt zijn. Voer veiligheidscontroles uit op de aangegeven termijn.

(36)

Preventief onderhoud

De volgende tabel geeft de termijnen voor preventief onderhoud weer:

WAARSCHUWING

Risico op defecte onderdelen

Slijtage en materiaalmoeheid van de onderdelen kunnen leiden tot apparaatstoringen. Om een juist functioneren van alle onderdelen te houden moet het apparaat op vastgelegde termijnen inspecties en preventief onderhoud ondergaan.

WAARSCHUWING

Risico van elektrische schok

Ontkoppel alle elektrische aansluitingen van het stroomnet voordat u enig onderhoud uitvoert.

Component Interval Meting Verantwoordelijk personeel

CNAP SmartPod Om de 2 jaar Kalibreren Deskundigen

CNAP regelunit van de manchet

Om de 2 jaar Kalibreren Deskundigen

Luchtpomp Om de 2 jaar Vervangen Deskundigen

(37)

Berekeningen

De volgende tabel vermeldt de parameterlabels die zijn bijgewerkt in het hoofdstuk Berekeningen.

Pulsoxymetrie (SpO

2

)

Bijgewerkte tabel Vorige tabel

Cs Cs

inO2 iO2

Pmean MAP

Pplat PAUZE

Re Raw e

Ri Raw i

RR RRv

VTe TVe

WAARSCHUWING

Een pulsoximeter moet worden gezien als een apparaat voor vroegtijdige waarschuwing. Als er een trend in de richting van hypoxemie bij de patiënt wordt waargenomen, moeten bloed- monsters met laboratoriuminstrumenten worden geanalyseerd om de conditie van de patiënt volledig te kunnen begrijpen.

WAARSCHUWING

De pulsaties van een ballonondersteuning in de aorta kunnen de pulsfrequentie verhogen.

Verifieer de pulsfrequentie van de patiënt aan de hand van de hartfrequentie.

WAARSCHUWING

Risico op lichamelijk letsel bij de patiënt

Het gebruik van de SpO2-sensor in aanwezigheid van aanzienlijke concentraties van dyshemo- globines, zoals carboxyhemoglobine of methemoglobine, kan leiden tot een verminderde nauwkeurigheid van de metingen.

Als de SpO2-sensor in dergelijke omstandigheden wordt gebruikt, mag u de gegevens van de meting niet vertrouwen.

(38)

WAARSCHUWING

Het gebruik van de SpO2-sensor in aanwezigheid van verhoogde bilirubineniveaus kan leiden tot een verminderde nauwkeurigheid van de metingen.

Als de SpO2-sensor in dergelijke omstandigheden wordt gebruikt, mag u de gegevens van de meting niet vertrouwen.

WAARSCHUWING

Als de SpO2-sensor bij aanwezigheid van intravasculaire kleurstoffen, zoals methyleenblauw, wordt gebruikt, kan de meetnauwkeurigheid verminderen.

Als de SpO2-sensor in dergelijke omstandigheden wordt gebruikt, mag u de gegevens van de meting niet vertrouwen.

WAARSCHUWING

Risico op onjuiste gegevens

In geval van shock, lage bloeddruk, ernstige vasoconstrictie, ernstige anemie, hypothermie, arteriële occlusie proximaal van de sensor en asystolie kan de pulsfrequentie onjuist zijn.

WAARSCHUWING

Risico op lichamelijk letsel bij de patiënt

Hoge intrathoracale druk, druk op de thorax en andere opeenvolgende stoornissen van de veneuze stroom kunnen leiden tot veneuze pulsaties en storingen in het pulssignaal.

Plaats de SpO2-sensor niet waar hij op dergelijke manier kan worden beïnvloed.

WAARSCHUWING

Om het risico op brandwonden tijdens de operatie te beperken, houdt u best de sensor of transducer en de bijbehorende bekabeling ver weg van de plaats van de operatie, van de retourkathode van de elektrochirurgische unit en van de aarding.

LET OP

Als u bij de Masimo SET-pod de sensor hebt aangesloten en hij niet oplicht, controleert u best of er geen berichten op de monitor verschijnen. Als de sensorled niet oplicht, moet u de sensor en/of tussenkabel vervangen.

LET OP

Raadpleeg het hoofdstuk “Pulsoximetrie (SpO2)” in de gebruiksinstructies voor software VF9 van de Infinity Delta Series voor bijkomende voorzorgsmaatregelen betreffende het veilige gebruik van het apparaat.

LET OP

Dompel de sensor of patiëntkabel niet onder in een vloeistof. Vocht kan een veiligheidsrisico opleveren.

(39)

Beknopte tabel - SpO

2

-configuratie

Nieuw statusbericht

Het volgende statusbericht is van toepassing op alle monitors die een Masimo SET-pod gebruiken.

MicrO2+ standalone pulsoxymeter

Vanaf Infinity Delta serie Software VF10.1 versie, wordt MicrO2+ niet langer ondersteund.

OPMERKING

In geval van neonatale modus of pediatrische modus met basisaritmiebewaking is bradycardie een alarm voor hoge hartfrequentie dat kan worden ingesteld.

Menu-item Beschrijving Instellingen Volume

pulssignaal

Stelt het volume van de pulstoon in.

OPMERKING: U kunt het pulstoonvolume ook instellen in het menu voor ECG-instellingen.

UIT, 5, 10, 20, 30, 40, 50, 60, 70, 80, 90, of 100

SpO2 alarmen Opent SpO2-alarmen in de Alarmgrenzen-tabel.

– SpO2 OxiSure = 20 tot 100 % in stappen van 1 % – Pulse OxiSure = 30 tot 240 % in stappen van 5 % – SpO2 Masimo = 20 tot 100 % in stappen van 1 % – Pulse Masimo = 30 tot 240 % in stappen van 5 % – SpO2 Nellcor = 20 tot 100 % in stappen van 1 % – Pulse Nellcor = 30 tot 240 % in stappen van 5 %

Bericht Mogelijke oorzaak Aanbevolen maatregelen

SpO2-sensor/-kabel vervangen

De sensor of de kabel is vervallen of defect.

Vervang de sensor of de kabel.

(40)

Dräger Mainstream etCO2-bewaking

Toepassing

Beoogd gebruik

De Drägermainstream CO2 moduul biedt, aangesloten op een monitor, de mogelijkheid voor meting van de mainstream etCO2 (end-tidal CO2), inCO2 (inspiratoire CO2), en RFc (ademhalingsfrequentie) voor neonatale, pediatrische en volwassen patiënten. De respiratoire fasen worden bepaald uit de uitwijking van de CO2-gegevens middels een drempel die adaptief vanuit de CO2-curve wordt berekend. De maximale CO2-waarde tijdens de expiratoire fase wordt als endtidal CO2 (etCO2) beschouwd en wordt onmiddellijk na elke ademhaling weergegeven. De Dräger mainstream CO2-moduul kan niet gelijktijdig met de Scio Four-modulen worden gebruikt.

Voorzorgsmaatregelen

WAARSCHUWING

Voer geen CO2-metingen uit bij premature kinderen, aangezien de CO2-cuvette de dode ruimte aanzienlijk groter maakt.

OPMERKING

De Dräger mainstream CO2-moduul is compatibel met Delta en Delta XL-monitors. De Dräger mainstream CO2-moduul is niet compatibel met Kappa.

WAARSCHUWING

Gevaar van verkeerde interpretatie

Een verkeerde diagnose of verkeerde interpretatie van de gemeten waarden of andere parameters kan de patiënt in gevaar brengen. Neem geen therapeutische beslissingen die uitsluitend gebaseerd zijn op individuele gemeten waarden en bewakingsparameters. Alleen gekwalificeerde gebruikers mogen therapeutische beslissingen nemen.

WAARSCHUWING

Gevaar voor de veiligheid van de patiënt

De etCO2-gerelateerde informatie die weergegeven wordt, is alleen bedoeld voor het gebruik door geschoold en geautoriseerd vakpersoneel in de gezondheidszorg.

WAARSCHUWING

Gevaar van onnauwkeurige gasmetingswaarden

Tijdens de opwarming kunnen onnauwkeurige waarden worden gerapporteerd. Wacht tot de Dräger mainstream CO2-sensor volledig is geïnitialiseerd en opgewarmd.

(41)

WAARSCHUWING

De etCO2, inCO2 en RFc -alarmen worden niet geactiveerd tot de tweede ademhaling wordt gedetecteerd, nadat de monitor werd aangezet of een patiënt werd ontslagen.

WAARSCHUWING

RFc-apnoe-alarmen worden NIET gemeld als de Apnoetijd-instelling in het etCO2-configuratie- menu op UIT is ingesteld en als de RFc-alarmfunctie is gedeactiveerd. Om RFc-apnoe-alarmen weer te geven, activeert u de RFc-alarmen en selecteert u een RFc-apneutijd.

WAARSCHUWING

Voorkom de kans op beklemming van de patiënt door de sensorkabels zorgvuldig te plaatsen en te bevestigen.

WAARSCHUWING

Patiëntmonitors waarmee CO2, anesthesiegassen en/of respiratoire fysiologie worden gemeten, zijn niet bedoeld voor gebruik als apnoemonitor en/of registratieapparaat. Hoewel deze apparaten zijn voorzien van een apnoealarm, wordt dit alarm alleen gestart op grond van de tijd die is verstreken sinds de laatst gedetecteerde ademhaling. Voor de klinische diagnose van een apneugebeurtenis zijn echter meerdere fysiologische signalen vereist.

WAARSCHUWING

Bij een omgevingstemperatuur van 104 graden F (40 graden C) bereikt de mainstream CO2-sensor een oppervlaktetemperatuur van 110 graden F (43 graden C).

WAARSCHUWING

Gebruik de mainstream CO2-sensor niet in een explosieve of zuurstofrijke omgeving (atmosfeer) (in de meetcuvette is 100 % zuurstof toegelaten). Brandgevaar!

WAARSCHUWING

Risico op defect van het apparaat en/of lichamelijk letsel bij de patiënt en gebruiker Magnetische velden kunnen een negatieve invloed hebben op de correcte werking van het medische apparaat en bijgevolg een gevaar betekenen voor de patiënt of gebruiker.

Gebruik het medische apparaat niet in de buurt van apparaten voor magnetische resonantieweergave (MRI, NMR, NMI).

WAARSCHUWING

Gebruik geen explosieve anesthesiegassen (zoals bv. ether of cyclopropaan). Brandgevaar!

LET OP

Lekkage in het ademhalingscircuit (bijvoorbeeld door een losgeraakte endotracheale slang of een beschadigde cuvette) kunnen een aanzienlijke invloed hebben op de CO2-meetwaarden.

(42)

Aansluiting

Hardware - Moduulaansluiting

De aansluitingspoorten zijn gemarkeerd op de voorzijde van de CO2-moduul van Dräger. Raadpleeg onderstaand diagram voor het aansluiten van de moduul, de kabels en de accessoires op de monitor.

LET OP

Om accidenteel losraken te voorkomen, mag u geen excessieve spanning op een sensorkabel uitoefenen.

LET OP

Om lekken te voorkomen, moet u ervoor zorgen dat de cuvette stevig op het ademhalingscircuit is aangesloten.

LET OP

Controleer de mainstream CO2-sensor en meetcuvette op schade vóór u ze gebruikt. Een beschadigde CO2-sensor kan de elektrische isolatie in gevaar brengen of afval in het ademhalingscircuit inbrengen.

LET OP

Gebruik de mainstream CO2-sensor alleen met de goedgekeurde CO2-meetcuvettes voor volwassen of pediatrische toepassingen. Zie het hoofdstuk “Goedgekeurde opties en accessoires”. Zo niet kan de meetfunctie onjuist zijn.

OPMERKING

In dit hoofdstuk worden alle typen Infinity Delta patiëntmonitors "patiëntmonitor" genoemd.

OPMERKING

Als etCO2, inCO2 of RFc wordt gevolgd door * (bijvoorbeeld etCO2*), geeft de asterisk * aan dat deze parameter afkomstig is van een extern apparaat, zoals een A500, A350 of A300.

(43)

Schuif de Dräger mainstream CO2-moduul in de sleuf achter op de monitor, tot deze stevig vast zit.

A C B

D E

A Dräger mainstream CO2-moduul D Aansluitingspoort voor externe SpO2-pod

B Infinity MCable - Kabelaansluiting

voor mainstream CO2-sensor E Externe SpO2-pod C Aansluitingspoort voor de

CO2-moduul naar de monitor

(44)

De sensor aansluiten

Vóór u CO2-hardware aansluit, moet u ervoor zorgen dat de cuvette-instelling van de monitor overeenkomt met de cuvette die u gebruikt. Bijvoorbeeld, de Delta moet voor een disposable cuvette worden geconfigureerd als er een disposable cuvette wordt gebruikt. Als u de configuratie-instelling niet op het cuvettetype afstemt, kan dat een invloed hebben op de weergegeven CO2-waarde.

De sensor aansluiten

1 Sluit de Dräger mainstream CO2-sensorkabel van aan op de ingangspoort van de Dräger mainstream CO2-moduul van (afgebeeld door B op het aansluitingsdiagram voor hardwaremodulen).

2 Selecteer een geschikte mainstream cuvette (H) waarvan de vensters schoon en droog zijn (vervang indien nodig de cuvette).

3 Steek de cuvette (H) tussen de endotracheale slangadapter (I) en het beademingsapparaat (G).

4 Klik de mainstream CO2-sensor van de Dräger (F) stevig in de cuvette (H) en leidt de kabel weg van de patiënt.

LET OP

De cuvettevensters van de reusable cuvette hebben andere optische eigenschappen dan de

cuvettevensters van de disposable cuvette. Selecteer daarom het correcte cuvettetype, zo niet, kan het nulpunt met 8 mmHg CO2 (1,1 kPa CO2) variëren.

F

G

H I

F Dräger mainstream CO2-sensor I Tracheale slangadapter

G Y-stuk

H Cuvette

(45)

Aan de slag

Voorbereiden van de patiënt voor Dräger mainstream CO2-bewaking

De volgende tips leiden tot optimale bewakingsresultaten, maar mogen niet worden gebruikt ter vervanging van door het ziekenhuis goedgekeurde praktijken of aanbevelingen van de fabrikant.

We gaan uit van een O2-standaardconcentratie van 21 % (het percentage zuurstof in de omgevingslucht) voor alle CO2-metingen. Als de patiënt extra zuurstof of N2O, of HeliOx krijgt, selecteert u het gas dat wordt toegediend uit het etCO2-parametermenu. Zorg ervoor dat u de atmosferische druk aan de eigenlijke waarde aanpast. Als er niet voor extra gassen wordt gecompenseerd, leidt dat tot onnauwkeurige meetwaarden.

Als u tussen cuvettetypen wisselt (van reusable naar disposable of van volwassen naar pediatrie, of vice versa), hoeft u de Dräger-sensor niet opnieuw te nullen. Als het sensorvenster schoon is en u het juiste sensortype in het etCO2-parametermenu hebt geselecteerd (onder Type cuvette), hoeft u een Dräger- sensor alleen te nullen als de meetwaarde verdacht is. Zo niet voert u eenmaal per dag of als u daartoe wordt verzocht, een nulinstelling uit.

Initialisatie

Bij het opstarten doorloopt de sensor een opwarmperiode (het statusbericht CO2 Warming Up

verschijnt). Tijdens die periode (ongeveer 30 seconden) zijn de concentraties voor CO2 niet beschikbaar.

Apparaatconflicten

CO2 kan tal van apparaten als bron hebben.

Wanneer er meer dan één CO2 bron door Delta wordt gedetecteerd, treedt een conflict op. Afhankelijk van de combinatie van dubbele bronnen van CO2 of CO2*, antwoordt Delta op het conflict met de Bron dialoog of met één van de volgende foutberichten:

– Duplicate Device Connected – Tweede etCO2 Pod afkoppelen LET OP

Gebruik de mainstream CO2-meetcuvettes altijd met de vensters rechtop. Zo niet dan kan condens- afzetting uit het ademhalingssysteem verschijnen, waardoor de correcte werking in gevaar komt.

LET OP

De cuvettevensters van de reusable cuvette hebben andere optische eigenschappen dan de cuvette- vensters van de disposable cuvette. Selecteer daarom het correcte cuvettetype, zo niet kan het nulpunt met 8 mmHg CO2 (1,1 kPa CO2) variëren.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Was sohljnlijk werd dit door een dunnere laag was veroorzaakt* Bij alle korakom- mers, die net het steeleinde In de Flavorseal werden gedoopt, gingen aan de

Uit de relatie tussen opbrengst in vers gewicht, waterverbruik en gemiddelde vochtspanning van de grond blijkt, dat indien een uitdrogingsgrens van p F 2,6 of hoger

Hoofdstuk 2 geeft een overzicht van de evolutie van de uitgaven op het niveau van de 9 grote budgettaire rubrieken in de documenten C (waarbij C1 verder wordt uitgesplitst)

( H e a t h , mededeling op: Ilnd International Congres of Crop Protection, London, 1949). Hierdoor ontstaat de situatie, dat men eenzelfde middel op verschillende wijze

The key question is, “to what extent are mass media and new technologies used to contextualize the growth of the churches in the DRC?” The study focussed on the

The general aim of this research is to establish the relationship between sense of coherence, coping, stress and burnout, and to determine whether coping strategies and job

Wanneer men probeert om bij kleine fluctuaties in te grijpen, (door bijvoorbeeld bij een iets te lage waarde te proberen de waarde van het proces te verhogen) dan zal het middel

De verklarende variabelen in het fixed model waren: − Tijdstip van het protocol − Tijdstip2 − Leeftijd van het kuiken − Leeftijd2 − Conditie van het kuiken − ‘50%-hoogte’