• No results found

Arbeidsverhoudingen aan het werk Grootschaligheid en kleinschaligheid verbinden

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Arbeidsverhoudingen aan het werk Grootschaligheid en kleinschaligheid verbinden"

Copied!
44
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

PUBLICATIEREEKS OVERHEID & ARBEID

Arbeidsverhoudingen aan het werk

Grootschaligheid en kleinschaligheid verbinden

Prof. dr. J.J.M. Uijlenbroek

vertrouwd

met arbeidszaken

BEZOEKADRES Lange Voorhout 13, 2514 EA Den Haag POSTADRES Postbus 556, 2501 CN Den Haag TELEFOON 070 - 376 57 65

FAX 070 - 345 75 28

INTERNET www.caop.nl E-MAIL info@caop.nl

INFORMATIE

Voor meer informatie over deze publicatie kunt u contact opnemen met Loes Spaans, telefoon: 070 - 376 57 11, e-mail: l.spaans@caop.nl

201537

9 789490 171094

ISBN 978-94-90171-09-4ISBN 978-94-90171-09-4

(2)

Het CAOP is hét kennis- en dienstencentrum op het gebied van arbeidszaken in het publieke domein.

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, geluidsband, elektronisch of op welke wijze dan ook, zonder schriftelijke toestemming van de uitgever.

ISBN 978-94-90171-09-4 Coördinatie: Loes Spaans Eindredactie: CAOP Fotografie: Arenda Oomen Vormgeving: Paul Pleijs

Opmaak en druk: G3M, Zoetermeer

© 2015 CAOP, Den Haag Figuur 1. Procentuele contractloonontwikkeling op jaarbasis (Bron: trendnota’s BZK)

(3)

bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar op het gebied van Arbeidsverhoudingen bij de Overheid aan de Universiteit Leiden vanwege

de Stichting Albeda Leerstoel / CAOP op vrijdag 13 februari 2015

Arbeidsverhoudingen aan het werk

Grootschaligheid en kleinschaligheid verbinden

Oratie uitgesproken door Prof. dr. J.J.M. Uijlenbroek

(4)

2 ARBEIDSVERHOUDINGEN AAN HET WERK

Mijnheer de rector magnificus, geacht bestuur en curatorium van de Stichting Albeda Leerstoel, geachte dames en heren,

ARBEIDSVERHOUDINGEN AAN HET WERK

(5)

GROOTScHAlIGHEID EN KlEINScHAlIGHEID VERBINDEN 3

GROOTScHAlIGHEID EN KlEINScHAlIGHEID VERBINDEN

De Albeda Leerstoel is in 1991 in het leven ge- roepen als eerbetoon aan de in 2014 overleden Wil Albeda: sociaaleconomisch wetenschapper, CNV-vakbondsman, CDA-politicus en betrokken bemiddelaar bij sociale conflicten. In het eerste ka- binet-Van Agt was hij als minister van Sociale Za- ken het sociale gezicht van dat kabinet. Hij heeft, zowel in wetenschappelijk als in maatschappelijk opzicht, veel gedaan voor de ontwikkeling van de arbeidsverhoudingen in de publieke sector.

Het is mij een grote eer om de Albeda Leerstoel te mogen bekleden en het onderwerp van de arbeidsverhoudingen verder te brengen. Daarbij wil ik graag gaan staan op de schouders van mijn voorgangers die ieder een specifiek aspect van de arbeidsverhoudingen benadrukten, waarbij ze het overigens niet altijd eens waren.

Een aansprekend voorbeeld daarvan is Pim Fortuyn die in 1991 als eerste hoogleraar op de leerstoel aankondigde dat, als gevolg van decen- tralisaties (die toen ook al volop speelden) en de opkomst van Europa (wat toen ook speelde) er steeds minder rijksambtenaren nodig waren. In zijn oratie met de prikkelende titel ‘Een toekomst zonder ambtenaren’ pleitte hij voor ’bestuur op afstand’ zodat alleen nog ambtenaren nodig zijn voor strategische beleidsontwikkeling en controle op de uitvoering.

INLEIDING

(6)

4 GROOTScHAlIGHEID EN KlEINScHAlIGHEID VERBINDEN

Daarmee laat de geschiedenis van de Albeda Leerstoel twee kanten van dezelfde medaille zien:

enerzijds de inrichting en werking van de over- heidsorganisatie en anderzijds de relatie tussen werkgever en werknemer (nu nog de ambtenaar) in al zijn facetten.

Zijn opvolger, de VVD-er Henk Vonhoff, was het helemaal niet met hem eens. Als liberaal toch een voorstander van een kleinere overheid, vond hij dat de eigenheid van de overheid hiermee tekort werd gedaan.

Roel Bekker, die ik nu mag opvolgen, kiest in dit debat een middenpositie. Niet vanuit een princi- piële stellingname over taak en rolopvatting van de overheid, maar vanuit een efficiëntiegedachte.

Daarbij laten de beleidskernen van de ministeries volgens hem onvoldoende efficiëntieverbetering zien en hebben zij mogelijkheden om de taakstel- lingen die de beleidskernen treffen, af te wentelen op andere onderdelen binnen een ministerie of te compenseren met nieuwe middelen.

Bestudeerden de zojuist genoemde voorgangers vooral de inrichting en werking van de overheids- organisatie, mijn andere voorgangers bestudeer- den vooral de arbeidsverhoudingen in enge zin:

verschillen in arbeidsverhoudingen met de markt (Wilke en Sprengers), alternatieve geschiloplos- sing (Brenninkmeijer), collectieve arbeidsvoor- waardenvorming en medezeggenschapsrecht (Sprengers) en bescherming tegen arbeidsongeval en beroepsziekte (collega Barentsen met wie ik de leerstoel deel).

(7)

ARBEIDSVERHOUDINGEN AAN HET WERK 5

In mijn oratie en de invulling van de leerstoel streef ik ernaar beide kanten met elkaar te verbinden.

De kwaliteit van een overheid is allesbepalend voor het functioneren van een land. Zo laat bijvoorbeeld Veenhoven (Veenhoven, 2000) zien dat de geluksbeleving van de bevolking vooral afhankelijk is van de kwaliteit van het openbaar bestuur, het bruto nationaal product en de mate van vrijheid die men heeft in de samenleving. Het SCP (SCP, 2012) bevestigt dit met de conclusie dat het functioneren van de overheid randvoorwaar- delijk is voor het functioneren van alle andere maatschappelijke sectoren.

Een onderdeel van het functioneren van de over- heid is: adequaat reageren op veranderingen. In het huidige tijdsgewricht, met alle grote maat- schappelijke veranderingen, is juist dat veran- dervermogen van de overheid essentieel. En dat verandervermogen wordt mede bepaald door de arbeidsverhoudingen. Arbeidsverhoudingen in de publieke sector ordenen de relatie tussen werk- gever en werknemer en geven daarmee de kaders voor het verandervermogen van de overheid. En juist die kaders behoeven aanpassingen aan de maatschappelijke veranderingen.

OPBOUW BETOOG

(8)

6 ARBEIDSVERHOUDINGEN AAN HET WERK

Achtereenvolgens zal ik:

- ingaan op de veranderingen in de maatschappij;

- laten zien dat de vele lopende veranderingen bij de overheid sterk op structuur en efficiëntie gericht zijn en veel minder inspelen op de eisen die de maatschappij stelt;

- aan de hand van drie voorbeelden duidelijk maken welke veranderingen nodig zijn om de arbeidsvoorwaarden bij te laten dragen aan het verandervermogen van de overheid.

Tot besluit zal ik mijn onderzoeksagenda voor de komende jaren duiden.

(9)

GROOTScHAlIGHEID EN KlEINScHAlIGHEID VERBINDEN 7

1 Disrupte technologie zoals 3D-printen, robotisering en nieuwe internettoepassingen zoals Uber-taxi, veranderen sectoren en stoten gevestigde bedrijven van hun voetstuk. Ketens van productie en distri- butie veranderen en nieuwe technologie maakt unieke productie op lokaal niveau mogelijk, geënt op mondiale technologie. Globalisering en lokaal vakmanschap zijn lange tijd niet met elkaar verbonden geweest, en worden dat nu wel.

2 De digitalisering beïnvloedt het maatschappelijk en publiek functioneren. Nieuwe vormen van sa- menwerking, coalitievorming en beïnvloeding van debat zijn via de sociale media aan de lopende band gaande. Evenals een soort van publieke controle. Wat er ook maar gebeurt, het wordt gefilmd en vervol- gens verspreid, om misstanden aan de kaak te stellen, om opsporing te doen, of gewoon omdat het leuk is. Via de media lag het overheidshandelen al onder het vergrootglas, de nieuwe technologie versterkt dat nog eens.

Over alle maatschappelijke veranderingen die gaande zijn, is al veel gepubliceerd. Het algemene beeld is dat de veranderingen snel gaan, alle facet- ten van de samenleving raken en niet tijdelijk zijn, maar structureel en de verhoudingen tussen staat en samenleving duurzaam wijzigen.

De Raad van State spreekt daarbij zijn zorgen uit over de afnemende effectiviteit van publieke voor- zieningen (RvS, 2013). Als gevolg van de internati- onale verwevenheid, technische ontwikkelingen1, waaronder ICT2 en het hogere opleidingsniveau van de bevolking3, verandert de samenleving:

van een verticaal georganiseerde en centraal aangestuurde samenleving, naar een horizontale, decentraal gedreven, bottum-up samenleving.

Rotmans (2014) laat aan de hand van een analyse van vier sectoren (onderwijs, zorg, energie en fi- nanciële sector) zien dat deze centraal aangestuurde sectoren in toenemende mate moeite hebben met het leveren van maatschappelijk gewenste diensten. Waar deze sectoren tot op heden zijn in- gericht op efficiëntie, schaal en standaardisering, is grootschaligheid de norm. Terwijl in toenemende mate behoefte is aan maatwerk, rekening houdend met iemands specifieke situatie en vanuit oprechte betrokkenheid: kleinschaligheid.

Nieuwe technologie maakt kleinschaligheid mogelijk, niet alleen in informatiediensten, maar

MAATSCHAPPELIJKE ONTWIKKELINGEN:

GROOTSCHALIGHEID EN

KLEINSCHALIGHEID VERBINDEN IS NODIG

(10)

8 GROOTScHAlIGHEID EN KlEINScHAlIGHEID VERBINDEN

Dat betekent dat het functioneren van de overheid veel meer wordt beoordeeld op concreet resultaat en veel minder kan terugvallen op ‘legaal gezag’

(WRR, 2010).

De Raad voor het Openbaar Bestuur heeft in meerdere rapporten laten zien dat een horizon- talisering van bestuur gaande is: de overheid kan maatschappelijke ontwikkelingen niet meer alleen oplossen en is in toenemende mate afhankelijk van andere semipublieke en private partijen voor de oplossing (ROB 2010 en 2011). Het eind 2013 afgesloten energieakkoord voor duurzame groei is hier een voorbeeld van. Meer dan 40 organisa- ties en instanties hebben dit, onder leiding van de SER, ondertekend. Een ander voorbeeld is de cyber security en de samenwerking tussen over- heid en bedrijven om de dreigingen op dat terrein te weerstaan.

De vele veranderingen leiden nogal eens tot een roep om krachtige politieke besluitvorming, waar niet aan voldaan kan worden. Het einde van de verzuiling heeft zich vertaald in een politiek gefragmenteerd parlement waarin meerderheden niet meer vanzelfsprekend zijn. Ook belangen- organisaties en brancheorganisaties, van oudsher in Nederland sterk maatschappelijk bindende factoren, hebben minder maatschappelijke legiti- miteit en kunnen hun achterban minder binden.

Dit manifesteert zich op elk terrein: steeds minder ook in bijvoorbeeld zorgdiensten en onderwijs-

diensten. Waar de op klassieke leest geschoeide sectoren niet aan deze behoefte kunnen voldoen, ontstaan initiatieven van onderop die de bestaan- de systemen uithollen. Bijvoorbeeld de energie- coöperaties die aan de positie van de gevestigde energiebedrijven knabbelen, maar ook de lokale zorginitiatieven, crowdfunding en kredietunies, een alternatieve wijze om geld te lenen buiten de bestaande instituties om. Deze initiatieven van onderop tasten de gevestigde belangen aan en kunnen leiden tot een botsing tussen de geves- tigde belangen en de nieuwe initiatieven. En juist daar wordt de overheid geacht richting te geven.

Tegelijkertijd lijkt het vermogen van de overheid om effectief invloed uit te oefenen op maatschap- pelijke ontwikkelingen, af te nemen, terwijl de burger alleen maar toenemende verwachtingen heeft van effectief overheidsoptreden.

De globalisering leidt ertoe dat de overheid steeds minder effectief invloed kan uitoefenen op maat- schappelijke ontwikkelingen en dat regulering steeds vaker op Europees en mondiaal niveau moet plaatsvinden. De hoogopgeleide bevolking levert als vanzelfsprekend mondige en kritische burgers op die overigens niet altijd voor het eigen belang gaan, maar ook vaak vanuit het eigen samengestelde wereldbeeld goed willen doen, wat dat ook moge zijn.

3 In 2012 had, van de bijna 11 miljoen Nederlanders tussen de 15 en 65 jaar, 28 procenteen academische of hbo-opleiding, 30 procent een lage opleiding en de rest middelbaar. Deze ontwikkeling gaat door: jonge- ren zijn hoger opgeleid. Van de 25- tot 35-jarigen heeft 40 procent een hogere opleiding. Jonge vrouwen zijn het beste opgeleid: 44 procent heeft een hogere opleiding (CBS, 2013), daarmee zijn ze hoger opge- leid dan hun mannelijke leeftijdgenoten.

(11)

ARBEIDSVERHOUDINGEN AAN HET WERK 9

door meer geld beschikbaar te stellen binnen de kaders van de oude systemen.

Trok de opbouw van de verzorgingsstaat tot en met de jaren ’80 nog particuliere initiatieven het publieke domein in, momenteel is een omgekeerd proces gaande, aangejaagd door de financiële crisis in combinatie met de technische mogelijkheden.

De overheid is opgebouwd op basis van de con- cepten en structuren die dominant waren in de tijden van de opbouw van de verzorgingsstaat.

Processen en systemen zijn ingericht op efficiën- tie, standaardisatie en voorspelbaar handelen.

Maatwerk kan maar moeizaam, terwijl dat wel gevraagd wordt.

Een van mijn voorgangers op deze leerstoel, de voormalige Nationale Ombudsman Alex Bren- ninkmeijer, die niet schuwde harde oordelen te vellen over de overheid, bevestigt dit beeld in een onderzoek uit 2013 (NOM, 2014 en TNS Nipo, 2013). Hij concludeert dat de dienstverlening van de overheid in de periode 2009 – 2013 in het algemeen is verbeterd. Echter, waar de dienstver- lening over het algemeen beter wordt, is er ook een groep die ontevredener is. Een tweedeling in zij die tevreden zijn en zij die ontevreden zijn.

De ontevredenheid heeft te maken met de mo- gelijkheden om contact te krijgen in het geval er mensen zijn lid van een vakbond en vakbonden

worstelen met een eenzijdige achterban. De achterban van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) is steeds vaker verdeeld. Grote gemeenten zoeken elkaar op, evenals kleine ge- meenten, middelgrote gemeenten, plattelandsge- meenten. Brancheorganisaties in het bedrijfsleven kampen met dezelfde problemen, evenals kerken en politieke partijen.

Burgers nemen dan ook steeds vaker zelf initiatief en de politieke beoordeling van die initiatieven kan nogal verschillen. Bijvoorbeeld: de opkomst van de voedselbanken. Voor de pleitbezorgers van de verzorgingsstaat is dit het bewijs dat de verzorgingsstaat tekortschiet en dus dat er meer geld in de oude systemen van de verzorgings- staat moet worden gestoken. De voedselbanken zijn een initiatief van onderop, door betrokken mensen. Zowel zij die zorgen dat de voedselban- ken draaien, als de bedrijven en instanties die de goederen beschikbaar stellen. Voedselbanken zijn niet contrair aan overheidsbeleid, maar comple- mentair. Ze zijn er en zullen niet meer weggaan.

Maatschappelijk is het ook veel verstandiger res- terende goederen aan kwetsbare mensen beschik- baar te stellen, dan te vernietigen. Dit kan alleen maar functioneren dankzij de betrokkenheid van de individuen. De overheid kan wel faciliteren en ondersteunen, maar kan dit nooit overnemen

(12)

10 ARBEIDSVERHOUDINGEN AAN HET WERK

van AOW-misbruik. Iedereen is tegen AOW- misbruik als grootschalig probleem. Zodra het individuele geval van een oudere zichtbaar wordt, of de impact die een controle heeft, steekt in de media en het politieke debat de kleinschaligheid de kop op. Hier ligt de grote veranderopgave voor de overheid: hoe kan de grootschaligheid van het overheidshandelen weer verbonden worden aan de kleinschaligheid van de individuele mens?

iets bijzonders aan de hand is, en met de wijze van bejegening. Anders geformuleerd: in de grote getallen van de dienstverlening aan de burgers gaat het goed, maar zodra je geen ‘standaardgeval’

bent, ontstaan er problemen. Als gevolg van de verdergaande digitalisering worden burgers en be- drijven nog meer in standaardprocessen gedrukt, waardoor het onderscheid tussen standaardge- val en uitzondering nog merkbaarder wordt. De arbeidsintensieve vormen van dienstverlening die juist nodig zijn indien het geen standaardgeval betreft, zoals balies, worden afgebouwd. Dit speelt bijvoorbeeld op het terrein van werk en inkomen bij het UWV, zoals de discussie laat zien over de digitalisering van de dienstverlening met de site Werk.nl, terwijl tegelijkertijd de mogelijkheden voor fysiek klantcontact worden afgebouwd.

De initiatieven van ‘onderop’ in de samenleving zijn gebaseerd op andere waarden: decentraal, redenerend vanuit de mens en niet het systeem, betekenisgeving staat centraal, handelend in een netwerk en informatie delend.

De overheid zal hier in haar eigen functioneren op de een of andere manier bij moeten aansluiten en de grootschaligheid in haar handelen moe- ten kunnen verbinden aan de kleinschaligheid die maatschappelijk gevraagd wordt. Juist op de kleinschaligheid wordt het overheidshande- len beoordeeld. Bijvoorbeeld bij het tegengaan

(13)

GROOTScHAlIGHEID EN KlEINScHAlIGHEID VERBINDEN 11

4 CBS statistiek aantal gemeenten in Nederland

5 CBS statistiek aantal waterschappen in Nederland

6 Verkeer en Waterstaat is tegelijkertijd omgevormd tot Infrastructuur en Milieu

7 Brief Van minister Blok aan de Tweede Kamer inzake ZBO beleid, 13 mei 2014, vergaderjaar 2013-2014;

25268, nr, 83.

De veranderingen in de maatschappij werkten en werken door in de overheid. Er zijn dan ook veel veranderingen gaande bij de overheid, zij het dat die vorm krijgen binnen de traditionele, centraal aangestuurde en verticaal georganiseerde overheid, gericht op efficiëntie, standaardisering en schaalvergroting. Verbinding leggen naar de kleinschaligheid is moeilijk.

Zo is het aantal gemeenten sinds 2000 met 25 pro- cent afgenomen, van 537 naar 393 op 1 januari 20154. Het aantal waterschappen is meer dan gehalveerd:

van 56 in 2000 naar 24 op 1 januari 20145.

Ondanks veel discussies over het aantal pro- vincies en politieke voornemens om dit aantal te verminderen, is het aantal provincies stabiel.

Het aantal ministeries schommelt in de loop van de tijd en staat sinds 2010, toen LNV en VROM6 werden opgeheven, op 11.

Op 1 januari 2014 zijn er 118 (clusters van) zelf- standige bestuursorganen (zbo’s) en het kabinet heeft aangegeven dit aantal met 25 procent terug te brengen7. Terwijl er in 1995 nog 189 (clusters van) zbo’s waren en in 2007 nog 153. Ook hier dus een gestage afname van het aantal organisaties.

Ook het aantal voltijds equivalent ambtenaren in de sectoren openbaar bestuur en veiligheid neemt af: van 438.000 in 2003 naar 390.000 in

VERANDERINGEN BIJ DE OVERHEID

(14)

12 GROOTScHAlIGHEID EN KlEINScHAlIGHEID VERBINDEN

Het kabinet-Balkenende IV had in het coalitieak- koord de ambitie opgenomen om de bestuurlijke drukte te verminderen. Middelen waren: diffe- rentiatie in taken en bevoegdheden en beleidster- reinen zo inrichten dat slechts twee bestuurlijke niveaus betrokken zijn. In dit verband wordt ook weer de decentralisatie van taken en bevoegdhe- den genoemd. Ook de discussie over het al of niet opheffen van waterschappen is een terugkerend fenomeen bij het begin van een nieuwe kabinets- formatie.

Het bijzondere is dat de politieke discussie over de bestuurlijke inrichting van Nederland los is komen te staan van de feitelijke ontwikkelingen in het openbaar bestuur en ook van de onderliggende maatschappelijke ontwikkelingen. Het gaat alleen maar over de grootschaligheid van de overheid. Er wordt veel politieke energie gestoken in discus- sies over structuren, terwijl de decentralisatie van taken onverminderd voortgaat en daarmee feitelijk de motor is voor de vermindering van het aantal gemeenten: kleine gemeenten zien op een gegeven moment in dat de uitvoering van de nieuwe taken problematisch wordt, en met de juiste druk vanuit provincies volgt dan na verloop van tijd een gemeentelijke herindeling.

Ook bij de waterschappen is een dergelijk mecha- nisme gaande. Op het terrein van waterbeheersing zijn schaalvoordelen belangrijk. In combinatie met 2013 (BZK, 2014), 11 procent minder ambtenaren

in tien jaar tijd, terwijl de werkzame bevolking in dezelfde periode is gegroeid met 4,8 procent.

Het Rijk, inclusief defensie, provincie en gemeen- ten worden kleiner. Waterschappen blijven stabiel en politie en rechtelijke macht groeien iets. Deze laatste twee zijn een duidelijk gevolg van de poli- tieke wens van meer blauw op straat.

Terwijl er veel beweging in de overheid zit, wordt op politiek niveau discussie gevoerd over de bestuurlijke inrichting van Nederland. Het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ van het kabinet- Rutte II heeft als langetermijnvisie de provincies te laten opgaan in vijf landsdelen en gemeenten van 100.000 inwoners of meer. Daarnaast moeten de waterschappen opgaan in de landsdelen, maar voordat dit gebeurt, zou het aantal waterschap- pen moeten worden teruggebracht naar 10 à 12.

Deze visie is inmiddels gestrand op weerstand van gemeenten, provincies en waterschappen en bleek politiek onhaalbaar.

Ook de VNG pleitte al in 2007 in een (concept) resolutie voor een andere bestuurlijke inrichting:

zonder provincies dit keer, met opgeschaalde gemeenten die als eerste overheid voor de burgers optreden en daarbij ook nieuwe taken vanuit het Rijk krijgen. Opgeschaalde gemeenten, het Rijk en de Europese Unie als de bestuurslagen.

(15)

ARBEIDSVERHOUDINGEN AAN HET WERK 13

vanuit kleinschaligheid, decentraal en handelend vanuit het burgerperspectief.

De decentralisaties op het terrein van werk, zorg en jeugd hebben elementen in zich van de klein- schaligheid, blijkens de voorgenomen ‘keuken- tafelgesprekken’ in de zorg. Dit sluit ook goed aan bij het uitgangspunt dat gemeenten voor het sociale domein de ‘eerste’ overheid zijn voor bur- gers. Gemeenten staan het dichtst bij de burger en kennen die in de context van zijn of haar individu- ele problematiek.

Landelijke uitvoerders van massale processen kennen de burger alleen in zijn of haar admi- nistratieve context en niet in de context van de individuele situatie. De grootschaligheid is daar bijna letterlijk zichtbaar: organisaties gebouwd op efficiëntie, standaardisatie en schaalvergroting.

Deze organisaties leveren goede diensten tegen een, ook internationaal gezien, redelijke prijs- prestatieverhouding (OESO, 2014). De uitdaging is: hoe deze grootschaligheid te verbinden aan de kleinschaligheid die nodig is voor maatwerk, zonder dat het onbetaalbaar wordt.

Een voorbeeld: onder welke voorwaarden kan de lokale overheid, in schuldsaneringstrajecten waarbij de verschillende rijksoverheden ook een vorderende partij zijn, ook namens de rijksover-

8 De taken van provincies zijn in hoofdlijnen: de inrichting van het landelijke gebied, de regionale bereik- baarheid (wegen, spoorwegen en scheepvaartverbindingen), het duiden van agrarische natuurgebieden en recreatieve voorzieningen, regionaal economisch beleid voeren en toezicht houden op gemeenten en waterschappen. Specifiek op het terrein van milieubeleid heeft de provincie een directe toezichttaak ge- richt op bedrijven. De uitvoerende taak betreft aanleg en onderhoud van provinciale wegen, fietspaden en bruggen.

het gevoerde rijksbeleid zorgt dat voor een druk tot opschaling. Minister Schultz van Haegen erkent dat gelukkig ook, met de uitspraak dat waterschappen zelf mogen bekijken waar opschaling nuttig is in relatie tot de ambitie uit het regeerakkoord.

Terwijl kleinere gemeenten opschalen onder druk van taakstellingen en decentralisatie, ontbreekt die druk bij provincies omdat die slechts beperkt uitvoerende taken hebben8. Overdrijf ook niet de mogelijkheden van opschaling: er zijn net 10.000 provinciale (voltijds equivalent) ambtenaren in Nederland, ongeveer even veel als het totale aantal bij de waterschappen. De grote getallen zitten bij de gemeenten en gemeenschappelijke regelingen:

167.000, en het Rijk (exclusief defensie) en zbo’s:

149.000. Daar doen de opschalingmechanismen hun werk, blijkens de gerealiseerde krimp van het aantal ambtenaren en instellingen.

Feitelijk doet het sturen op efficiëntie, schaalver- groting en standaardisering wat je ervan mag ver- wachten: het drukt organisaties zoals gemeenten en waterschappen op elkaar omdat daar voordelen mee te realiseren zijn. De grootschaligheid wordt steeds grootschaliger.

Met deze veranderingen zijn nog geen stappen ge- zet naar het verbinden van de grootschaligheid en de kleinschaligheid: veranderingen die aansluiten bij maatschappelijke ontwikkelingen, denkend

(16)

14 ARBEIDSVERHOUDINGEN AAN HET WERK

om de gemeenschappelijke digitale overheidsin- frastructuur te kunnen realiseren.

Het verbinden van de grootschaligheid aan de kleinschaligheid over alle bestuurslagen stelt eisen aan de aansturing van de grootschaligheid (Strik- werda, 2008), aan ruimte voor de kleinschaligheid (Rotmans, 2014) en aan de kwaliteit en betrok- kenheid van de individuele ambtenaar.

Op welke wijze kan de grootschaligheid met de kleinschaligheid worden verbonden?

1. Doorgaan met decentraliseren naar instanties die dicht bij de burger staan, of zouden moeten staan

Met de decentralisatie van taken wordt de uitvoe- rende bemoeienis op landelijk niveau terugge- bracht en gaan gemeenten de uitvoering geïnte- greerd doen. Welke andere taken op rijksniveau in het sociale domein zouden dezelfde weg kunnen gaan? De nog resterende kindregelingen die neer- slaan in de toeslagensystematiek komen dan met- een in beeld. Momenteel wordt nagedacht over de huur-, kind en zorgtoeslagen, vanuit een idee van vereenvoudiging en integratie op rijksniveau. Dit lijkt vast te lopen op de hoge kosten die gemoeid zijn met compensatie voor bijzondere groepen die erop achteruit zouden gaan.

heid beslissen over de terugvordering? (zie ook NOM, 2013).

Dit gaat door alle systemen en structuren heen, maar maakt het wel mogelijk om een praktisch en knellend probleem voor de burger op te lossen. Het gaat over juridische bevoegdheden uit specifieke wetten (bijv. belastingwetgeving, sociale zeker- heidswetgeving, etc.), budgetten van verschillende instanties met ieder eigen mandaatstructuren en natuurlijk gewoon een heel hard technisch stan- daardisatievraagstuk. De informatiesystemen zijn maar moeilijk op elkaar aan te sluiten.

Strikwerda (2008) laat zien dat verwevenheid in ketens en hergebruik van informatie over de grenzen het nodig maken om eenduidige aanstu- ring te realiseren. Dit speelt niet alleen in finan- ciële processen. Dit speelt ook in toezichtketens, zoals bijvoorbeeld bij de handhaving van het Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO) waarin rijksinspecties, provinciaal en lokaal toezicht een rol hebben. Er zijn al stappen gezet om tot een gemeenschappelijk digitaal inspectiedos- sier te komen, maar om echt één overheidspartij integraal te laten inspecteren, dat blijft moeilijk.

De structuur van de overheid met de vele lagen en instanties, maakt het moeilijk om een een- duidige aansturing te realiseren. Ook de recente aanstelling van de Nationaal Commissaris Digitale Overheid laat zien dat een hulpconstruct nodig is

(17)

GROOTScHAlIGHEID EN KlEINScHAlIGHEID VERBINDEN 15

Met respect voor de eigen verantwoordelijkheid en autonomie van gemeenten, provincies en water- schappen, zou zoiets ook voor alle overheden kun- nen worden geregeld in een wet op de infrastruc- tuur van overheidsbedrijfsvoering. Bijvoorbeeld:

gemeenten gaan over hun eigen huishouding (con- form de gemeentewet) tenzij iets tot infrastructuur wordt verheven. Daarmee zou dan ook DigiD, een belangrijke infrastructurele component, een nette wettelijke basis krijgen. De Nationale Commissaris Digitale Overheid zou zo’n wet waarderen omdat daarmee taak, verantwoordelijkheid en bevoegd- heid meer in balans komen.

3. Laat ruimte voor kleinschaligheid Kleinschaligheid gaat uit van decentraal hande- len, redenerend vanuit de mens en niet vanuit het systeem, betekenisgeving staat centraal. Natuurlijk moet het redeneren vanuit individuele gevallen ingeperkt zijn in kaders. Tegelijkertijd moet er ruimte zijn om in individuele gevallen maatwerk te leveren. Daarbij zullen ongetwijfeld fouten worden gemaakt en kunnen incidenten optreden. Politiek en ambtelijk management moeten ruimte bieden voor dat individueel handelen en niet alles met gedetailleerde instructies dichtregelen. Dan maak je er namelijk weer een grootschalig systeem van.

Met de huidige decentralisaties op het terrein van werk, zorg en jeugd, wordt het spannend of de politiek zich kan beheersen als er incidenten Het zou goed zijn om hier naar te kijken vanuit de

uitgangspunten ‘gemeenten zijn er voor het soci- ale domein’ en ‘de bijstand als algemeen vangnet’.

Daar zou wel eens de oplossing kunnen liggen.

Juist in situaties waar men met ongewenste en onvoorziene effecten wordt geconfronteerd, ligt de oplossing in maatwerk op decentraal niveau, in de kleinschaligheid, en niet bij compensatie op voorhand of complexiteit in een massaal systeem.

2. Maak het mogelijk om standaardisering over de bestuurslagen heen te effectueren Overheidsinstanties hechten nogal aan hun eigen werkwijze en systemen. Die zijn vaak historisch gegroeid, er is veel tijd en geld in geïnvesteerd en ze werken eigenlijk heel redelijk. Wijzingen raken ook belangen van individuele medewerkers.

Standaardisatie vereist dat men die systemen los moet laten. En dan wordt het moeilijk. Dan komt het aan op leiderschap en zijn instrumenten nodig om een norm op te kunnen leggen.

De minister voor Wonen en de Rijksdienst heeft in 2014 de Kaderwet zbo’s aangepast zodat spe- cifieke voorzieningen tot infrastructuur kunnen worden verheven. Daarmee heeft hij de mogelijk- heid om standaarden, werkwijzen en systemen op het terrein van de bedrijfsvoering dwingend aan zbo’s op te leggen.

(18)

16 GROOTScHAlIGHEID EN KlEINScHAlIGHEID VERBINDEN

De uitspraak ‘mag niet van de wet’ werkte wel- licht in een tijd dat gezag nog betekenis had, maar vandaag de dag niet meer (WRR, 2010). Juist op het punt van de bejegening geeft ook de om- budsman aan dat er verbetermogelijkheden zijn (NOM, 2014). Indien iets niet kan, zal uitgelegd moeten worden waarom niet (maatschappelijk ongewenst), op een begrijpelijke wijze.

Dat stelt hoge eisen aan de handelend ambtenaar, omdat de kennis veel verder gaat dan de letterlijke interpretatie van wet- en regelgeving. Het vergt kennis over de intentie die met bepaald beleid wordt nagestreefd. Het vergt ook probleemop- lossend vermogen: wat zijn dan, wel mogelijke, alternatieve oplossingen? De handelend amb- tenaar zal zich ook bewust moeten zijn van de afhankelijkheid die de burger voelt in de relatie.

Juist die afhankelijkheid vereist zorgvuldigheid, integriteit, betrokkenheid en duidelijkheid.

Op welke wijze kunnen medewerkers maximaal worden gefaciliteerd om de nodige deskundig- heden en competenties te ontwikkelen, zodat we erop kunnen vertrouwen dat zij de ruimte goed gebruiken? Dit raakt de arbeidsverhoudingen.

5. Aanpassingen bij de rijksoverheid zijn nodig

Het thema van de grootschaligheid en de klein- schaligheid speelt ook bij de rijksoverheid. Ook zijn. Laat men dan ruimte voor het zelfoplossend

vermogen op decentraal niveau? Kan men de mediadruk van het individuele geval weerstaan of wordt het meteen grootschalig opgelost met nieuwe regels en systeemaanpassingen?

De politiek heeft de richting aangegeven, nu is het moment gekomen dat de politiek ook ruimte laat, zodat de decentralisaties in de praktijk vorm kunnen krijgen, ook als dat gebeurt met vallen en opstaan.

4. De kwaliteit van het personeel is essentieel

Het thema ‘ruimte voor professionals’ is niet nieuw (WRR, 2004). Ruimte laten kan alleen indien de handelend ambtenaar de gegeven ruimte goed gebruikt. Ik praat hier nadrukkelijk over ‘handelend ambtenaar’ en niet ‘behandelend’.

Een handelend ambtenaar neemt verantwoorde- lijkheid, maakt afwegingen, beslist en handelt.

‘Behandelen’ is doen wat je moet doen, op basis van regels en instructies.

De handelend ambtenaar vult de beschikbaar gestelde ruimte in met betrokkenheid, bewust van het kader waarbinnen wordt gehandeld, inspelend op de individuele context. Hier vindt de feitelijke verbinding plaats tussen de grootschaligheid en de kleinschaligheid.

(19)

ARBEIDSVERHOUDINGEN AAN HET WERK 17

gekregen. En terwijl het aantal rijksambtenaren werkzaam in uitvoering, toezicht en bedrijfsvoe- ring afneemt, blijft het aantal beleidsambtenaren relatief stabiel. Het gaat wel over een relatief klein aantal: 9.000 van de 149.000 ambtenaren bij Rijk en zbo’s. Net als bij de provincies zijn ook bij de beleidsdirecties weinig schaalvoordelen te realise- ren. Hun werk wordt vooral bepaald door de poli- tieke ambities, de hoeveelheid Kamervragen, het aantal wetten dat wordt ingediend en het aantal belangengroepen in een sector. De benchmark be- leidsdruk (BZK, 2012) laat grote verschillen zien in de wijze waarop beleidsdirecties hiermee omgaan en signaleert daarmee kansen om verbeteringen te realiseren.

Er gaat veel tijd en energie zitten in de beleids- coördinatie over de departementsgrenzen heen.

Hier ligt de relatie met de integraliteit in de uitvoering zoals gemeenten die nu in het sociale domein realiseren, maar die blijkbaar niet aan beleidszijde tot stand komt.

De beleidsmatige ordening is vooral historisch gegroeid en eigenlijk vrij stabiel: er zijn grofweg 30 tot 35 beleidsdirectoraten-generaal die sinds de jaren ‘70 bestaan. De samenstelling is eigenlijk on- veranderd terwijl de maatschappelijke vraagstuk- ken bijna altijd meerdere beleidsterreinen raken.

hier is niet voldaan aan de voorwaarde van een- duidige aansturing, om verwevenheid in ketens en hergebruik van informatie over de grenzen te realiseren. Dit geldt voor beleidsontwikkeling, uitvoering, toezicht en bedrijfsvoering.

5.1 Werk aan beleidsintegratie bij de rijksoverheid

Leidt integratie van de uitvoering bij gemeenten ook tot integrale beleidsontwikkeling op rijksni- veau? Vooralsnog lijkt dat niet zo te zijn.

Bundeling van taken, ook over departementsgren- zen heen, is heel normaal bij uitvoering en hand- having maar niet bij de beleidsontwikkeling. Zo voert de Belastingdienst de toeslagenregelingen voor SZW, VWS en W&R uit, voert de Rijks- dienst voor Ondernemend Nederland regelingen uit voor vijf ministeries en handhaaft de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport voor meer- dere ministeries.

Ook op het terrein van de bedrijfsvoering is het met het Uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst in de periode 2010 - 2014 normaal geworden dat Shared Service Organisaties voor alle ministeries werken.

De programmaminister Jeugd en Gezin in het kabinet-Balkenende IV was een vorm van ‘sharen’

tussen beleidsdirecties. Die heeft geen vervolg

(20)

18 ARBEIDSVERHOUDINGEN AAN HET WERK

5.2 Regel de ambtelijke zeggenschap voor de rijksdienst als geheel

Alle ministeries hebben sinds de eeuwwisseling een proces van opschaling van hun bedrijfsvoe- ring gerealiseerd. Regelde in de jaren ’90 nog menig directoraat van enige omvang de eigen bedrijfsvoering, nu is dat, met uitzondering van de grote uitvoerende diensten, allemaal gebundeld op departementsniveau. Vervolgens is in 2008 een proces van interdepartementale opschaling gestart dat heeft geleid tot Shared Service Organisaties voor alle bedrijfsvoeringsfuncties, zoals ICT, in- koop, facilitaire dienstverlening, personeelszaken en documentaire informatie.

Waar de opschaling op de bedrijfsvoerings- functies een voortgaand proces is, ligt dat voor de uitvoerende primaire processen heel anders.

Ministeries hebben de neiging vast te houden aan hun uitvoerende taken terwijl maatschappe- lijke vraagstukken iets anders vragen. Daar waar het besluit tot decentraliseren is genomen, zijn gemeenten in staat een integratieslag te maken, terwijl het op rijksniveau niet lukte.

Uitvoerende en toezichthoudende processen interdepartementaal bundelen blijft moeilijk.

Mooie voorbeelden zijn zichtbaar in relatie tot de opheffing van de ministeries van Landbouw en VROM. Werkten het voormalige Agentschap NL van Economische zaken en de Dienst Regelingen Met het programmaministerie Jeugd en Gezin is

een poging gedaan onderdelen van Justitie, VWS, SZW en OCW onder één bewindspersoon te brengen: de programmaminister. Dat stuitte in 2007 nog op veel praktische problemen die hun oorsprong in de bedrijfsvoering hadden, zoals verschillen in toegangspassen, e-mailsystemen en zelfs arbeidsvoorwaarden binnen die ene rijksover- heid. Inmiddels heeft de concernaanpak voor de bedrijfsvoering van de rijksdienst de meeste van dit soort problemen structureel weggenomen. Alle beleidskernen van de ministeries hebben nu een min of meer gestandaardiseerde bedrijfsvoering.

Nu praktische problemen weggenomen zijn, is het mogelijk om beleidsdirectoraten-generaal en beleidsdirecties te ordenen langs de lijnen van de maatschappelijke problemen in plaats van de his- torisch gegroeide ordening in de huidige ministe- ries. De samenstellende delen van een ministerie kunnen bij formatie inmiddels veel makkelijker worden veranderd dan zeg tien jaar geleden. Deze vergrote flexibiliteit in het ambtelijke systeem van de rijksdienst biedt mogelijkheden om aan de dynamiek in het politieke systeem te accommo- deren. Ideaaltypisch is een portefeuilleverdeling bij een nieuw kabinet niets anders dan aangeven welke beleids-DG door welke minister wordt aangestuurd en kan de politiek een kruislijstje worden voorgelegd met 35 beleids-DG’en, onge- acht bij welk ministerie ze horen.

(21)

GROOTScHAlIGHEID EN KlEINScHAlIGHEID VERBINDEN 19

9 Een minister ‘voor’ heeft deze beheersmatige verantwoordelijkheid niet.

vertaald naar de ambtelijke dienst via het Besluit regeling functie en verantwoordelijkheid van de secretaris-generaal. Elke secretaris-generaal heeft daarmee, binnen de aanwijzingen van de minis- ter, de verantwoordelijkheid voor zijn of haar ministerie.

Op het niveau van de rijksoverheid zijn de Staten- Generaal en het kabinet de politieke entiteiten die eenduidige en bindende besluiten nemen. In het ambtelijke systeem ontbreekt dit bij de rijksover- heid. De rijksoverheid is de enige overheidsorga- nisatie waarbij dit speelt, terwijl de ministeries in juridische zin allemaal tot dezelfde rechtspersoon behoren: de Nederlandse Staat. Elke provincie, elke gemeente en elk waterschap heeft één ambte- lijk verantwoordelijke.

Vanuit historisch perspectief is het heel begrij- pelijk dat een ministerie als entiteit werd gezien en de eenhoofdige ambtelijke aansturing op dat niveau is geregeld. De toenemende verwevenheid van maatschappelijke vraagstukken, de samen- hang van uitvoerende en handhavende taken van ministeries en de op rijksniveau georganiseerde ondersteunende bedrijfsvoering, maken echter dat de rijksoverheid steeds meer als eenheid wordt gezien en moet functioneren. De entiteit ‘minis- terie’ wordt steeds minder belangrijk ten opzichte van de entiteit rijksdienst.

van Landbouw als gescheiden diensten voorzich- tig aan kennisdeling, na het opheffen van Land- bouw was binnen een jaar het besluit genomen dat het beter was deze diensten te laten fuseren.

Hetzelfde gebeurde met de voormalige VROM- inspectie en de Inspectie Vervoer en Water (IVW) die inmiddels zijn gefuseerd tot de inspectie voor de Leefomgeving en Milieu.

Eenhoofdige politieke en ambtelijke leiding, één minister en één SG, maken dit soort besluiten een stuk makkelijker en maken een einde aan jaren- lange ambtelijke afstemming en oppervlakkige kennisdeling zonder dat er een substantiële stap wordt gezet.

De minister voor Wonen en de Rijksdienst is politiek verantwoordelijk voor de rijksdienst. Het ambtelijke equivalent van zijn politieke functie ontbreekt: er is niet één ambtenaar eindverant- woordelijk, met bijbehorende bevoegdheid, die invulling kan geven aan de eenhoofdige leiding, zoals die er wel is in het Verenigd Koninkrijk, met een CEO Civil Service.

Een minister van9 een ministerie is verantwoorde- lijk voor en politiek aanspreekbaar op het beheers- matig functioneren van het ministerie. Dat geldt niet alleen voor de beleidsbepaling, maar ook voor de wijze waarop de ambtelijke dienst is ingericht en functioneert. Deze verantwoordelijkheid is

(22)

20 GROOTScHAlIGHEID EN KlEINScHAlIGHEID VERBINDEN

Sinds 2006, het jaar waarin het rapport ‘de ver- kokering voorbij’ van de secretarissen-generaal verscheen, zijn veel stappen gezet om te komen tot één rijksdienst. De ultieme stap, naar één ambtelijk verantwoordelijke, is niet gezet, of nog niet gezet. Daarmee voldoet de rijksdienst niet aan de eis van effectief kunnen sturen op de noodzakelijke ontwikkeling in de rijksdienst: om de grootschaligheid aan de kleinschaligheid te ver- binden en verwevenheid in ketens en hergebruik van informatie te realiseren.

(23)

ARBEIDSVERHOUDINGEN AAN HET WERK 21

Het complex van de arbeidsverhoudingen omvat het totaal van wet- en regelgeving zoals de Wet op de ondernemingsraden (WOR), Ambtenarenwet, ambtenarenreglementen, collectieve arbeidsover- eenkomsten (cao’s) en mechanismen voor ge- schilbeslechting. Naast de primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden, zijn hierin ook de rechten en plichten van de werkgever en de werknemer geregeld.

De arbeidsverhoudingen bieden het kader waar- binnen overheidsorganisaties organisatieveran- deringen kunnen uitvoeren. Het leerstuk van het politieke primaat laat zien dat politieke keuzes op het gebied van diensten opheffen, taakuitbreidin- gen en taakbeëindiging hiervan zijn uitgesloten.

Gegeven de politieke besluitvorming regelt het complex van de arbeidsverhoudingen de wijze waarop de ambtelijke organisatie de politieke wilsuiting kan realiseren.

Het verandervermogen van de overheid als organisatie krijgt vorm in het krachtenveld van politiek, ambtelijk management en werknemers- vertegenwoordiging in vakbonden en medezeg- genschapsorganen.

VERANDERVERMOGEN EN ARBEIDSVERHOUDINGEN

(24)

22 ARBEIDSVERHOUDINGEN AAN HET WERK

Het sectorenmodel heeft zich sinds de introductie steeds verder ontwikkeld en daarmee het centrale overleg, dat vorm krijgt via de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid (ROP), vergaand uit- gehold. Eigenlijk alleen over de pensioenregeling vindt nog centraal overleg plaats. Dat levert steeds meer spanning op omdat er een directe financiële relatie is tussen de sectorale cao-tafels en de cen- trale pensioentafel.

De coördinatie van het cao-overleg voor de ka- binetssectoren krijgt alleen nog in financiële zin vorm via de referentiesystematiek. Deze systema- tiek maakt duidelijk welke budgettaire ruimte ge- boden wordt voor loonontwikkeling, als afgeleide van de maatschappelijk loonontwikkeling.

De effectiviteit van deze coördinatie is goed zicht- baar, blijkens de cao-loonontwikkeling sinds 1993 (zie figuur 1). Na 20 jaar bedraagt het cumulatieve verschil tussen de sector waterschappen (met de hoogste loonontwikkeling) en de sector rijk (met de laagste loonontwikkeling): 7,1 procent. Op de lange termijn gaat de ontwikkeling van de ambte- narensalarissen gelijk op met de marktsalarissen (CPB, 2014).

Aan de hand van drie onderwerpen zal ik de relatie tussen arbeidsverhoudingen en verander- vermogen expliciet maken:

1. het arbeidsvoorwaardenoverleg, waarbij ik ook aandacht zal schenken aan actualiteit van de Wet normering topinkomens (WNT) en de normalisering van de ambtelijke rechtspositie;

2. de personeelsbehoefte en kwaliteit van de over- heid;

3. de wijze waarop bovendepartementale mede- zeggenschap vorm krijgt.

1. Arbeidsvoorwaardenoverleg, WNT en normalisering ambtelijke status

Het arbeidsvoorwaardenoverleg krijgt sinds 1993 vorm via het sectorenmodel. Sindsdien worden de cao’s per sector afgesproken waardoor beter maatwerk mogelijk is in relatie tot de eigenheid van de sectoren. De verschillende sectoren, zoals onderwijs, openbaar bestuur en academische ziekenhuizen, concurreren op de arbeidsmarkt met verschillende maatschappelijke sectoren en hebben een eigen ontwikkeling in hun maatschap- pelijke functioneren. Doel van het sectorenmodel is: differentiëren naar sectoren, de arbeidsverhou- dingen normaliseren en tegelijkertijd voldoende coördinatie tussen de sectoren behouden.

(25)

GROOTScHAlIGHEID EN KlEINScHAlIGHEID VERBINDEN 23

Het idee van loononderhandelingen in de markt is dat de toegevoegde waarde van de onderneming wordt verdeeld tussen, ouderwets geformuleerd, arbeid en kapitaal. Wat de een krijgt, krijgt de ander niet: het is een ‘zero-sum game’. Vakbonden en eigenaren houden elkaar hierbij in balans. De formule om de loonruimte te definiëren, wordt

Figuur 1. Procentuele contractloonontwikkeling op jaarbasis (Bron: trendnota’s BZK) (Zie achterkaft voor de kleurenversie)

dan ook bepaald door de productiviteitsstijging en de prijsstijging, de prijs die de producten oplevert.

Voor de overheid gaat deze denkwijze niet op omdat er geen sprake is van prijsvorming. De referentiesystematiek sluit goed aan bij de idee dat het functioneren van de overheid, randvoorwaar-

(26)

24 GROOTScHAlIGHEID EN KlEINScHAlIGHEID VERBINDEN

lage loonschaal in dienst nemen blijkens het in ei- gen beheer gaan uitvoeren van schoonmaakwerk, en ook voor de loonontwikkeling.

Consequentie is dat de ruimte voor concessies, die hoort bij vrije onderhandelingen, nihil is.

Tegelijkertijd zijn de vakbonden niet in staat hun achterban te mobiliseren, waardoor een patstel- ling is ontstaan die al geruime tijd duurt en, zoals het er nu naar uitziet, nog zal blijven duren.

Veelzeggend is dat de zes sectoren met de hoogste loonstijging sinds 1993 (hoger beroepsonderwijs, wetenschappelijk onderwijs, provincies, onder- zoeksinstellingen, gemeenten en waterschappen) allemaal op relatief grotere bestuurlijke afstand staan van het kabinet.

De verschillen tussen de sectoren onderling zijn vooral ontstaan na de crisis in 2009, met uitzon- dering van de sector Rijk die al vanaf de internet- crisis in 2002 achter is gaan lopen.

De directe politieke sturing op de arbeidsverhou- dingen blijkt ook uit de invoering van de Wet normering topinkomens, terwijl tegelijkertijd met het initiatiefwetsvoorstel ‘normalisering rechts- positie ambtenaren’ een verdere normalisering met de markt wordt beoogd.

delijk is voor de ontwikkeling van welvaart in de samenleving. De algemene loonontwikkeling die in de samenleving optreedt, is bepalend voor de budgettaire ruimte voor de loonontwikkeling.

Het sectorenmodel en de vrije onderhandeling zijn geënt op het idee dat de overheid haar rollen van werkgever en maatschappelijke beleidsbepa- ler/wetgever scheidt. Het kabinet heeft in 2010 in het algemeen opgeroepen tot beheerste loonont- wikkeling en voor de publieke sector de nullijn afgekondigd. In de marktsector is sprake geweest van een moeilijke cao-periode en voor zover er cao’s zijn afgesloten, hadden die een gematigde loonontwikkeling. Hetzelfde geldt voor de publie- ke sector. Gemeenten bijvoorbeeld hebben in 2010 een cao afgesloten met een geringe loonstijging en ook waterschappen hebben in 2010, na moeizame onderhandelingen, afspraken kunnen maken.

Onlangs zijn voor gemeenten en provincies cao’s afgesloten met een ruimere loonstijging.

Gegeven de budgettaire druk blijft het moeilijk om tot een cao te komen, zoals de sector Rijk laat zien. Hier speelt het idee van het voorbeeld- gedrag sterk. De rijksoverheid als organisatie wordt geacht het kabinetsbeleid dat voor de hele maatschappij geldt, als voorbeeldgedrag uit te voeren. Dat geldt voor alle terreinen: duurzaam energiegebruik, mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt in dienst nemen, mensen met een

(27)

ARBEIDSVERHOUDINGEN AAN HET WERK 25

10 Het Europees Sociaal Handvest (1980) is de start van de normalisering. Daarmee wordt de basis gelegd om ‘normale’ rechten aan ambtenaren toe te kennen, zoals het stakingsrecht in 1983, het overeenstem- mingvereiste voor collectieve onderhandelingen in 1989 en het van toepassing verklaren van de Wet op de ondernemingsraad, Arbeidstijdenwet, Arbeidsomstandighedenwet en de Wet gelijke behandeling, op ambtenaren in de jaren ’90. In 1993 wordt het sectorenmodel ingevoerd.

11 De Wet normering topinkomens is eind 2014 aangepast, de norm is teruggebracht van 130 naar 100 procent.

12 Bij de overheid zijn de 10 procent hoogste salarissen 4,5 keer zo hoog als die van de 10 procent met de laagste inkomens. Bij bedrijven is dat gemiddeld 7,9 keer. Daarmee is de salarisstructuur van de overheid meer nivellerend dan die in de private sector. Bron: CBS uurlonen.

tisch genomen besluiten zijn die niet nog eens met bonden onderhandeld moeten worden. Juist aan dit unieke karakter van de arbeidsverhouding in de publieke sector is bij het initiatiefvoorstel voor de Wet normalisering rechtspositie geen aandacht geschonken.

Waar de normalisering de eigenheid van de publieke arbeidsverhoudingen tot een minimum poogt terug te brengen, laat de Wet normering topinkomens (WNT) zien dat er altijd wettelijk ingegrepen kan en zal worden wanneer daar poli- tieke wil toe is. De WNT regelt voor alle topfunc- tionarissen bij de overheid een wettelijk maxi- mum van 100 procent11 van het ministersalaris.

Het bedrag van de WNT-norm wordt jaarlijks vastgesteld in een ministeriële regeling. Daarmee wordt eenzijdig een plafond in het salarisgebouw gelegd. Dit plafond wordt beargumenteerd vanuit het publieke belang en het feit dat deze salaris- sen uit publiek geld worden betaald. Los van het inhoudelijk oordeel over de mate van nivellering die in de publieke sector gewenst is12, laat dit zien dat de arbeidsverhoudingen ook in de praktijk niet zo ‘normaal’ zijn.

Onuitgesproken is de verwachting dat nor- malisering geen consequenties heeft voor het overleg met de bonden en de wijze waarop dat is gestructureerd. Mijn verwachting is dat bonden Over de normalisering is veel gediscussieerd

waarbij de aandacht vooral is uitgegaan naar de vragen of het ambtenarenrecht nu wel of niet wordt afgeschaft, welke groepen ambtenaren er al of niet onder zouden moeten vallen (zoals defen- sie en politie), of het al of niet geld bespaart en of het nu wel of niet makkelijker wordt om ambtena- ren te ontslaan.

Er is geen aandacht voor de vragen of de overheid hierdoor beter kan functioneren en of deze aan- passing het verandervermogen vergroot.

Hadden eerdere stappen in het normaliserings- proces sinds 198010 altijd oog voor zowel werkge- vers- als werknemersrol, de huidige normalisering is alleen gericht op de werknemerszijde. Dat is bijzonder omdat de arbeidsverhouding tussen werkgever en werknemer in het publieke domein sterk gekleurd wordt door het politiek primaat.

Politieke opvattingen over werking en inrichting van de overheidsorganisatie werken via het poli- tiek primaat direct door in de arbeidsverhoudin- gen en zijn feitelijk niet onderhandelbaar voor de bonden.

Terwijl in private arbeidsverhoudingen onderwer- pen als taken afstoten of uitbreiden onderwerp van gesprek zijn, wordt dat in de publieke context logischerwijs politiek besloten en is daar geen discussie over. Logischerwijs, omdat dit democra-

(28)

26 ARBEIDSVERHOUDINGEN AAN HET WERK

- opleidingsmogelijkheden en –verplichtingen;

- demografische ontwikkeling van de personeels- samenstelling;

- in- en uitstroombeleid;

- vast versus flex;

- alles wat samenhangt met het nieuwe werken en al of geen recht op thuiswerken.

Waar cao’s zijn afgesloten, is het wel gelukt hier afspraken over te maken. Bijvoorbeeld in de sector onderwijs zijn substantiële afspraken gemaakt om te investeren in de kwaliteit van de leraren.

Waar het niet gelukt is cao’s af te sluiten, loopt het vast op de loonontwikkeling en staat de ontwik- keling van de kwalitatieve onderwerpen ook stil.

Om uit deze situatie te komen, zijn er enkele alternatieven:

1. Het financiële kader voor loonkosten hard maken, zodat meer ruimte ontstaat voor vrije onderhandelingen volgens het model van de loonsombenadering. Dat is eigenlijk het be- staande model strakker toepassen, wat voor de sectoren op grotere afstand van het kabinet wel werkt, maar dichterbij niet, blijkens de resulta- ten tot op heden.

2. Het trendvolgerschap herinvoeren, in moderner taalgebruik: de uitkomst van de referentiesyste- matiek wordt standaard uitgekeerd. Dit wordt ook geadviseerd door de OESO (OESO, 2014, pg. 17).

Het kabinet zou dan de zelfbeheersing moeten aan tafel een andere positie zullen kiezen onder

het motto ‘als we normaal gaan doen, dan gaan we het ook echt doen’. Dat zal blijken tijdens de implementatie van de normalisering. Bijvoorbeeld over de wijze waarop met de vigerende cao wordt omgegaan.

Daarnaast zullen de onderwerpen ‘onderscheiden rollen werkgever en wetgever’ en ‘open en reëel’

overleg voor de kabinetssectoren veel nadruk- kelijker op tafel komen te liggen. Bonden zullen politieke sturing op de inrichting en werking van de overheidsorganisaties minder makkelijk accep- teren en veel strikter claimen dat daar ‘normaal’

overleg over plaatsvindt. Het is niet ondenkbaar dat, daar waar nu het politiek primaat ruim geldt, inrichting en werking van de ministeries daar steeds meer van wordt uitgesloten.

Hoe nu om te gaan met de mix van cao-onderhan- delingen, moeizaam op vooral de looncomponent, de normalisering van de ambtelijke rechtspositie en de noodzaak om de grootschaligheid en de kleinschaligheid te verbinden?

Als gevolg van de discussies over de loonontwik- keling is er minder aandacht voor de onderwerpen die gerelateerd zijn aan de kwalitatieve ontwik- keling van de overheid, die zo nodig is gegeven de maatschappelijke veranderingen. Voorbeelden hiervan zijn:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wat zowel het wetenschappelijk onderzoek van Jacobijn als hetgeen ik binnen mijn leerstoel zal gaan uitvoeren kenmerkt, is de verbinding tussen wetenschap en praktijk, door te

Of het nu gaat om de politie of het onderwijs, de waterschappen of de departementen, nagenoeg alle onderdelen van de publieke sector willen de verschillen

Inzicht in risicofactoren op afweerreacties tegen bloedcellen en het karakteriseren van type immuunreactie is de basis van beleid op het gebied van antistof-gemedieerde af- braak

Elke school liet eenzelfde rapport opmaken en zit met zijn clb-team samen om te kijken waar zij grotere risico’s lopen op VSV. De verbinding wordt gemaakt met de ondersteuning in

De AP is daarbij redelijkerwijs uitgegaan van een grens van 10.000 patiënten die bij een zorginstel- ling zijn ingeschreven 2 of door een zorginstelling jaarlijks worden

Er zijn veel mooie initiatieven in alle bouwen van de verbonden ‘huizen’, ook met de bso en het kinderdag- verblijf waar meervoudig gehandi- capte kinderen volwaardig meedoen als

De sociale dienst moet zich de vraag stellen: wat hebben mensen nodig om te worden wie ze willen of kunnen zijn.. Het draait in deze samenleving nu eenmaal niet alleen om

Yde’,Okkenveen, Stadspark-Schelfhorst, Eekhoornstraat-Paasveen. De fietspaden rond Midlaren, Zeegse en van Vries naar Assen zijn verbeterd. Verbeteren weekmarkten Samen met