• No results found

Natuur.focus 2006-4 Natuurbehoud en de mythe van orde en evenwicht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuur.focus 2006-4 Natuurbehoud en de mythe van orde en evenwicht"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Natuur.focus

Mannetjesorchis en hakhoutbeheer

Visdoorgangen in Vlaanderen

Libellen:

nieuwe kennis

Studie

(2)

Natuurbehoud en de mythe van orde en evenwicht

KRIS VANLOOY

In het natuurbehoud denken we vaak in temen van onverandelijke of statische natuurbeelden. In dit forumartikel wordt gepleit voor een meer dynamische kijk op de natuur en op de natuurbeelden die we nastreven. Zo’n visie heeft zijn consequenties voor het beheer en de bescherming van

natuurwaarden.

Stel je voor. Twee grote barbeelvrouwtjes hebben een favoriet plekje in de rivier op één meter van elkaar.We weten dit omdat ze een zendertje dragen (De Vocht et al. 2003). Dat plekje ligt in de stroomversnelling bij Maas- winkel, de bocht van de Maas bij Maasme- chelen. Wanneer het waterpeil heel laag wordt, vertrouwen ze dat plekje niet meer.

Een blauwe reiger zou op z’n lange poten wel eens tot daar durven waden. Dus zoeken ze een andere rustplek op, voor het ene vrouw- tje ligt die 1 km stroomafwaarts achter het eiland van Meers; het andere evenwel trekt 10 km stroomopwaarts tot bij de monding van de Geul. Als dan een dagje later er toch weer voldoende water de Maas afkomt, dan treffen we ze weer zusterlijk op hun favorie- te plekje naast elkaar. Deze barbeelvrouwtjes vertellen ons iets over wanorde in de natuur.

Namelijk dat reacties van individuen, maar net zo goed van soorten of gemeenschap- pen, niet steeds in dezelfde richting gaan.

Wanneer we teveel uitgaan van eenduidige reacties en relaties in de natuur, komen we vaak bedrogen uit.

Met deze bijdrage wil ik aantonen dat in de aanpak voor natuurbescherming en -herstel beter geen vaste, onveranderlijke doelen geformuleerd worden.Te vaak wordt vertrok-

ken van starre, statische beelden van vaste Figuur 1. Wanorde-elementen op verschillende schaalniveaus van het riviersysteem.

toevallige gemeenschappen

(3)

wordt dat er evenwichten zijn die maar al te gemakkelijk verstoord kunnen worden. Even- wicht is volgens Van Dale “een toestand waarin verschillende op eenzelfde lichaam werkende krachten elkaar opheffen”. Die krachten die een systeemevenwicht bepalen kan je omschrijven als het streven naar orde enerzijds en wanorde anderzijds. Orde omschrijft Van Dale dan weer als een regel- matige plaatsing of schikking van iets binnen een geheel. Een systeem kan maar in even- wicht zijn, als er een bepaalde orde is inge- steld (en de wanorde of verstoringen onder- drukt worden). In ons beeld van de natuur en in het streven om die te beschermen, gaan we overwegend op zoek naar orde en vast- liggende omgevingsrelaties. In deze tijden van klimaatswijziging, versnippering, ecolo- gische hoofdstructuur en economische hoogconjunctuur kunnen we toch maar beter uitgaan van een veranderende omge- ving.

Wanorde-elementen

Een voorbeeld: het riviersysteem

Rivieren zijn bij uitstek systemen die door evenwichtverstorende processen geken- merkt worden. Ik neem ze hier als voorbeeld om de gevolgen van wanorde in de natuur te illustreren. Het riviersysteem bestaat uit de dynamische omgeving van het water dat uit het stroomgebied wordt afgevoerd en daar- bij steeds wijzigende invloeden ondergaat uit een omgeving die het terzelfdertijd ook steeds wijzigt. Denk maar aan processen op verschillende schaalniveaus van het rivier- systeem gaande van regionale geomorfolo- gische processen tot lokale erosie en sedi- mentatie.

Op de verschillende schaalniveaus kunnen we elementen of bronnen van wanorde aan- geven, waarbij het zowel kan gaan om trage, grootschalige processen als kortdurige ver- storingen (Figuur 1). De geografische en geologische opbouw van het stroomgebied kan sterk verschillen en geeft aanleiding tot geleidelijke overgangen maar ook vaak scherpe overgangen in de rivier.

Het omgevende landschap en de aangren- zende ecoregio’s kunnen een sterke invloed uitoefenen op het riviersysteem via uitwis- seling van stoffen en organismen, zodat gemeenschappen langs de rivier vaak een amalgaam vormen van alle bovenstroomse en aanliggende regio’s (Van Looy et al. 2006).

Rivieren zijn immers open systemen: soorten komen en gaan; riviersystemen kunnen een intense relatie met het achterland hebben, of er net helemaal los van staan. De hoge

sche stroomdalsoorten, een fenomeen langs de Noord-Westeuropese rivieren van soor- ten met een Centraaleuropese verspreiding die zich langs de grote rivieren noordwaarts wisten uit te breiden.

Op het niveau van het rivierlandschap kan door het optreden van extreme hoogwaters en hun onvoorspelbare effect, de land- schapsmozaïek sterk verschillen van plaats tot plaats, van grootschalige landschappen naar zeer kleinschalige habitats.

Op plekniveau is er niet enkel de grote hete- rogeniteit in habitats en vegetaties omwille van de vele gradiënten in tijd en ruimte die door elkaar heen werken, er is ook tot op het niveau van microhabitats het effect van onvoorspelbare processen in verbreiding en samenstelling van gemeenschappen.

Onvoorspelbaar boeiend

Langlopende onderzoeken naar populaties zijn interessant om de aspecten van wanor- de te duiden. Een succesvolle voortplanting van snoek die eens in de acht jaar optrad in de overstromingsvlakte van de Maas in Frankrijk, bleek voldoende om een gezonde populatie te onderhouden (Manné et al.

2006).Deze auteurs stelden evenwel als con- clusie dat een jaarlijkse overstroming de belangrijkste vereiste is voor het voortplan- tingshabitat en dus voor een goed leefge- bied.Nochtans hadden ze net geconcludeerd dat de Maas een gezonde populatie kent ook al is er het onregelmatige en onvoorspelba- re overstromingsregime. Kwaliteitsoordelen over habitat en soortvereisten mogen niet te

zijn. Onvoorspelbaarheid en invloed van ver- storing werden ook vastgesteld in de loopke- vergemeenschap van de Maas. Echte rivier- soorten worden vaak als zwervers langs de rivier aangetroffen. Een volledig seizoen bemonstering van alle grindbanken van de Grensmaas, toonde op een totaal van 15.000 exemplaren de opmerkelijke aanwezigheid van één of twee exemplaren voor enkele karakteristieke riviersoorten. In een onder- zoek in het Rijnstroomgebied werd een gemerkt exemplaar 800 km stroomafwaarts teruggevonden (Plachter & Reich 1998). De echte rivieroeversoorten zijn ook heel klein (amper een halve centimeter groot), wat hen een gemakkelijke prooi zou maken voor gro- tere soorten. Deze laatste zijn echter gevoe- liger aan de verstoring in het oevermilieu, zodat we ze er minder aantreffen. De nood aan verstoring zit dus niet enkel in de verbrei- ding bij hoogwater maar ook in het creëren van geschikte habitat, iets dat we ook heb- ben vastgesteld bij kenmerkende planten- soorten in het gebied. De Maasraket is zo’n typische stroomdalsoort die zich met extre- me hoogwaters verder langs de Maas weet uit te breiden en waarvoor we vaststelden dat ze ook voor haar genetische diversiteit afhankelijk is van het onregelmatige versto- ringspatroon. Locale tijdelijke populaties op grindbanken die jaarlijks overstromen, tonen slechts een zeer beperkte genetische diver- siteit, terwijl er over het hele Grensmaasge- bied toch een grote genetische diversiteit is ontstaan dankzij de periodieke grotere hoog- waterpieken die populaties deden ontstaan

soortenrijkdom en grootte stroomdalgraslanden

0 10 20 30 40 50 60

0 1 2 3 4 5 6 7

soortenrijkdom

geen zeldzame soorten 1 zeldzame soort 2 zeldzame soorten 3-4 zeldzame soorten

> 4 zeldzame soorten

plekgrootte (ha)

Figuur 2. Relatie tussen oppervlakte en aantal soorten in de de stroomdalgraslanden van de Maasvallei, met aanduiding van het aandeel zeldzame stroomdalsoorten in de plots.

(4)

op grindafzettingen op verschillende afstan- den van de rivier (Jacquemyn et al. 2006).

Heterogeen en complex

Op niveau van een habitat speelt het toe- valseffect in het riviergebied een dominante rol: de initiële aanwezigheid van soorten, de extreme verscheidenheid aan habitat en de sterke gradiënten, maakt van elke plek in het riviergebied een uniek gegeven. Op de mees- te vegetaties langs de rivier valt niet zozeer een associatie te plakken. Droge stroomdal- graslanden in het zuidelijk deel van de Maas- vallei bevatten steevast Wilde marjolein,Rui- ge leeuwentand, Knolsteenbreek, en als ken- merkende grassen Goudhaver en Rood zwenkgras. In het noordelijk deel bepalen Kruisdistel, Kattedoorn en Sikkelklaver het beeld van de droge stroomdalgraslanden en grassen zoals Plat beemdgras en Zachte haver. Opvallend is ook dat de grootste rijk- dom aan soorten en vooral aan zeldzame stroomdalsoorten in deze graslanden aan- wezig is in de kleinste plekken (Figuur 2). De grote heterogeniteit of variatie in het gebied (habitatdiversiteit als gevolg van de rijkdom aan gradiënten) levert dus ook een grote soortendiversiteit op. De relatie tussen soort- en habitatdiversiteit vinden we ook terug in de loopkevergemeenschap en bij de

macroinvertebraten in het riviersysteem (Van Looy et al. 2005, Usseglio-Polatera &

Beisel 2002).

De verscheidenheid aan verstoringen – jaar- lijks terugkerende waterpeilschommelingen en uitzonderlijke extreme overstromingen – zorgt ervoor dat soorten met uiteenlopende soortstrategieën, gaande van rivierpioniers tot overstromingsgevoelige stroomdalgras- landsoorten, samen kunnen voorkomen, in een zogenaamde losse gemeenschapsstruc- tuur (Wiens 1984). Daarboven werkt nog de grote mate van verbinding die maakt dat soorten snel doorheen het gebied hun weg vinden. Dit illustreert het herstelproject van de Maasoever in Meeswijk (Figuur 3). Daar stelden we een extreem snelle ontwikkeling vast van de verscheidenheid in habitats en soorten. De kenmerkende soorten reageren onmiddellijk op een verandering (onvoor- spelbare dynamiek) in het gebied en profite- ren van de aanwezigheid van sterke gradiën- ten en habitatverscheidenheid.

Wanorde … en dan?

Meer plaats voor wanorde

Zowel in het onderzoek, als in de wetgeving en in het beheer wordt al te gemakkelijk uit- gegaan van evenwichtssituaties omwille van de schijnbare eenduidigheid in relaties tus-

sen soorten en hun omgeving. Maar als een systeem niet in evenwicht verkeert dan moet men leren omgaan met die wanorde.

Ook hier een voorbeeld: het Amerikaanse vlokreeftje Gammarus tigrinus had zich recent goed weten uit te breiden in onze gro- te rivieren, waarbij ze zelfs vaak tot dominan- te soort in de rivieroever-gemeenschap ont- wikkelde. Terwijl de invasie nog in volle gang was, kwam er al een andere soort aanzetten, de Kaspische slijkgarnaal Dikerogammarus villosus, die dankzij het Rijn-Donaukanaal en het Maas-Rijnkanaal onze streken kon berei- ken. Ze verdrong de Amerikaanse rivaal vlot- jes en zo kennen onze grote rivieren een opeenvolging van invasies (bijde Vaate et al.

2004). Zo’n wijzigende dominantie kan evenwel gezien worden als een natuurlijk proces voor de grote rivieren (Neumann 2002) en wordt omschreven als dynamisch evenwicht.

Onze aangeboren (of is het toch aange- leerd?) afkeer van wanorde verklaart, mijns inziens, ook onze vrees voor exoten. Maar het eerste echte bewijs van verstoring door exo- ten in onze natuur, met effect op levensvat- baarheid van aanwezige soorten, moet nog geleverd worden. Recent duikt vaak het voor- beeld van de blauwbandgrondel op. Het is een exotisch visje dat onze riviergrondel zou

Figuur 3. Een herstelde oever langs de Maas bij Meeswijk toont enkele maanden na de afgraving de onmiddellijke kolonisatie van diverse habitats (plot 1: lage grindbank, plot 2:

hoge grindbank en plot 3: zand-grindrug; proportionele densiteiten voor vangstperiode juni 2004) door karakteristieke oeversoorten bij loopkevers.

(5)

verdrijven. Onderzoek van Louette et al.

(2001) wijst evenwel in de eerste plaats op het opvullen van een vrijgekomen niche door de blauwbandgrondel bij onze in kwaliteit herstellende waterlopen. Hetzelfde geldt voor de vermelde exotische vlokreeftjes die het zo goed doen in onze rivieren waaruit de inheemse vlokreeften waren verdwenen sinds de grote vervuiling van vorige eeuw. In ons rigiede beeld van de riviergrondelge- meenschap hoort de blauwband niet thuis, maar wil dat ook zeggen dat er in die beken geen plaats is voor het kleine blauwband- grondeltje? Zien we ecosystemen en de rela- ties tussen organismen soms niet een beet- je té fragiel?

Hoe kunnen we dan rekening houden met wanorde?

De mate van onvoorspelbaarheid van versto- ring en de kracht ervan bepalen de rol van de wanorde. In hoeverre we ze in rekening moe- ten brengen hangt sterk af van het systeem in kwestie. De herkenning van dynamische evenwichten moet ertoe leiden dat in de aanpak voor bescherming en herstel geen formele doelen voor instandhouding of strik- te bescherming geformuleerd worden die tegen de natuurlijke dynamiek ingaan. Daar- naast zijn er ook voor elke specifieke locatie afzonderlijke en dynamische doelstellingen vereist (los van ‘globale’ instandhoudings- doelstellingen), zowel in ruimte als in de tijd.

Al te vaak wordt uitgegaan van een referen- tiebeeld dat hersteld moet worden. Zelfs de Europese regelgeving vraagt om dit vast te stellen tot op soortniveau en aantallen van specifieke soorten aan te geven om te kun- nen beoordelen wanneer een ‘goede toe- stand’ wordt bereikt.

Om de wanorde in rekening te brengen die- nen we ons in de eerste plaats te richten op de wanorde-elementen (Figuur 4). Aange-

zien de wanorde-elementen veelal proces- sen zijn, zijn richtwaarden vereist voor deze processen. Voorbeelden zijn maten voor minimale en maximale verstoring, zoals we aangaven voor de loopkevers van de grind- banken langs de Maas; ze hebben enerzijds de dynamiek van de habitat nodig (om ze predatievrij te houden/voedsel te voorzien e.d.), anderzijds mag die dynamiek ook niet te hoog zijn. Door de aanwezigheid van een waterkrachtcentrale in het bovenstroomse Waalse traject, komen sterke piekafvoeren op de Grensmaas voor.De pieksnelheid is een maat voor deze verstoring en de groep van de loopkevers van de lage grindbanken,toon- de een reactie ten aanzien van enerzijds een te hoge en anderzijds een te lage dynamiek/verstoring van de habitat (Van Looy et al. 2004). Een ander voorbeeld langs de Maas vormt de nodige overstromingsdy- namiek voor de ontwikkeling van de droge stroomdalgraslanden of rivierbos.De aanwe- zigheid van hoogwaters met sterke erosie- en sedimentatieprocessen bleek een noodzake- lijke voorwaarde voor de ontwikkeling van deze riviergemeenschappen langs de Grens- maas. Anderzijds mag deze dynamiek even- wel niet té frequent optreden, want de stroomdalgraslanden en jonge bosfasen zijn tegelijk overstromingsgevoelig. Voor een goede ontwikkeling is dus een afwisseling vereist binnen deze rivierdynamiek, die we kunnen kwantificeren en gebruiken om ont- wikkelingen te voorspellen (Van Looy et al.

2005).

Klassiek wordt er gestreefd naar geleidelijke overgangen en uitbreiding van habitatplek- ken, terwijl we voor dynamische systemen juist de discontinuïteit en heterogeniteit als belangrijke kenmerken aangegeven hebben.

Hier is een beheer gericht op meer verschei- denheid van belang,veelal met abrupte over- gangen en kleine habitats.

Conclusie

Een vaak voorkomende aanname bij het natuurherstel is het statische karakter van evenwichten en de maatregelen om die te bereiken. Niet zozeer het scheppen van een herhaling van een specifiek referentiebeeld, of de bescherming van specifieke gemeen- schappen en soorten vormt, mijn inziens, de essentie voor natuurherstelprojecten, maar wel het scheppen van de voorwaarden en het toelaten van patronen die ontstaan door onvoorspelbare processen, door interacties van biotische en abiotische processen of door combinaties van gradiënten die in tijd en ruimte werken. In deze, steeds wijzigende omgeving spelen soorten en gemeenschap- pen een net zo belangrijke rol.

De hier aangehaalde voorbeelden komen van rivieren, en in het bijzonder de Maas, maar ieder kan in z’n geliefkoosde stukje natuur gelijkaardige elementen van wanorde ont- dekken. En wanneer je daarvan de oorzaken en consequenties kan achterhalen, levert dat misschien waardevolle inzichten voor het behoud ervan.

doelgericht gericht op wanorde-elementen referentiebeeld toevallige processen soort- /habitatgericht procesgericht algemeengeldende regels specifieke maatregelen geleidelijkheid gericht sterke gradiënten

verstoring tegengaan verstoring herstellen strikte soortbescherming populatiedynamiek volgen

strikte habitatbescherming habitatprocessen volgen

Wanordebenadering Figuur 4. Schematische weergave van de elementen

van een evenwichts- en wanordebenadering.

(6)

SUMMARY BOX:

VANLOOYK. 2006. Nature conservation and the myth of order and equilibrium. Natuur.focus 5(4): 124-128.

Nature’s appearance is the result of an array of discontinuous, non- equilibrium processes operating at different spatial and temporal scales. Non-equilibrium conditions in abiotic and biotic sense are at the basis of the disorder in nature. Looking at the community level, we observed several causes for disorder and non-equilibrium in com-

position and diversity of communities. Where saturation and the striving for equilibrium are the classical foundations for communi- ty ecology, we observed unstable and non-saturated assemblies.

Contrasting with the common view of nature as continuous and self-repeating in components and patterns, we identified the non- equilibrium and stochastic processes as guiding for the definition of conservation objectives.This plea for idiosyncratic, non-determinis- tic target setting might prove helpful for the managerial and govern- mental frameworks of nature conservation.

Referenties

Bij de Vaate A. 2004. Degradation and recovery of the freshwater fauna in the lower sections of the rivers Rhine and Meuse. Thesis,Wageningen University.

De Vocht A.,Van Belleghem F., Baras E. & Philippart J.-C. 2003. Populatieonderzoek van het visbestand in de Grensmaas ter voorbereiding van het project “Levende Grensmaas”. Eindrapport van de studie AMI- NAL/NATUUR/TW9. Studie uitgevoerd in opdracht van AMINAL-afdeling Natuur.

Jacquemyn H., Honnay O.,Van Looy K. & Breyne P. 2006. Spatio-temporal structure of genetic variation of a plant metapopulation on dynamic riverbanks along the Meuse River. Heredity, 96, 471-478.

Louette G.,Anseeuw D., Gaethofs T., Hellemans B.,Volkaert F.A.M.,Verreyken H.,Van Thuyne G. De Char- leroi D., Belpaire C., Declerck S., Teugels G.G., De Meester L. & Ollevier F. 2001. Ontwikkeling van een

gedocumenteerde gegevensbank over uitheemse vissoorten in Vlaanderen met bijkomend onderzoek naar blauwbandgrondel. Eindverslag van project VLINA 00/11.

Manné S., Buzzi T.& Mougenez S. 2006. De zijwateren en de visstand in het kader van de goede ecologi- sche toestand: rol en functionele situatie van de Franse Maas.

Neumann D. 2002. Ecological rehabilitation of a degraded large river system – considerations based on case studies of macrozoobenthos and fish in the lower Rhine and its catchment area. Internat. Rev.

Hydrobiol. 87: 139-150.

Plachter, H. & Reich, M. 1998.The significance of disturbance for populations and ecosystems in natural floodplains. Proceedings of the International Symposium on river restoration, may 26-27, 1998,Tokyo- Japan.

Usseglio-Polatera P. & Beisel J.-N. 2002. Longitudinal changes in macroinvertebreate assemblages in the Meuse river: anthropogenic effects versus natural change. River Research and Applications, 18, 197- 211.

Van Looy K., Jochems H.,Vanacker S., Lommelen E., Dufrêne M. & De Blust G. 2004. Loopkevers langs de Maas: indicatoren voor het rivierbeheer. Natuur.focus 3(3): 87-93.

Van Looy K., Van Braeckel A. & De Blust G. 2005 De dynamiek in het riviergebied voorspeld. Landschap 22: 126-139.

Van Looy K., Vanacker S., Jochems H., De Blust G. & Dufrêne M. 2005. Ground beetle habitat templets and riverbank integrity. River Research and Applications, 21, 1-14.

Van Looy K., Honnay O., Pedroli B. & Muller S. 2006 Order and disorder in the river continuum. Continui- ty and connectivity contribution to biodiversity in floodplain meadows. Journal of Biogeography 33:

1615-1627.

Wiens J. 1984. On understanding a non-equilibrium world: myth and reality in community patterns and processes. In: D.R. Strong, D. Simberloff, L.G. Abele & A.B. Thistle (Eds), Ecological communities. Con- ceptual issues and the evidence. Princeton University Press, Princeton, p. 439-457.

AUTEURS:

Kris Van Looy is wetenschappelijk medewerker aan het Instituut voor Natuur- en BosOnderzoek.

CONTACT:

Kris Van Looy, Instituut voor Natuur- en BosOnderzoek, Kliniekstraat 25, B-1070 Brussel, kris.vanlooy@inbo.be, website: www.inbo.be

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Department of Civil Engineering – Stellenbosch University Page 86 FIGURE 52: PHOTOMICROGRAPHS OF A THIN SECTION SHOWING ANGULAR TO SUB-ANGULAR QUARTZ IN A.

De voorzitter plaatst ten minste 10 dagen voor een vergadering een oproep voor de leden van de raad op het raadsinformatiesysteem (in het vervolg aangeduid als RIS) | onder

Op basis van de eigen inschattingen van managers sociale zaken is (alweer) de teneur: hoe groter, hoe beter. Echter de verdeeldheid onder de managers is groot. En het beeld is

De indicatoren voor deze parameter zijn overwegend soorten van de lage grindbank die tevens een uitge- sproken biotoopvoorkeur laten zien en zeer hoge INDVAL-waarden

Na aanleiding van die navorsing wat gedoen is om die doelwitte wat vir die studie gestel is aan te spreek, naamlik om ʼn opname te doen by ʼn gevestigde naaldwerkgroep in

Van belang is evenwel dat een ontbinding wegens een wei- gering van de werknemer om zich in te spannen voor zijn re-integratie dient te worden gegrond op de ontslaggrond

Ook, als de autoriteiten geen antwoorden kunnen geven behalve dan de algemene conclusie dat het voor de volksgezondheid geen gevaar heeft opgeleverd en ook dat men geen gevaar

Loopkevers zijn erg kieskeurig wat hun leefgebied betreft en ze reageren zeer snel op veranderingen in hun omgeving, zodat we mogen verwachten dat ze goede indicatoren