• No results found

Literatuuronderwijs voor de ouders (van morgen)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Literatuuronderwijs voor de ouders (van morgen)"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Janssen, T. & M. Braaksma (2004). ‘Cursus verhalen lezen. Werkboekje DOE-condi- tie’. Amsterdam: Instituut voor de Lerarenopleiding.

Kerngroep Schrijven 32 (2016). Heruitvinding van het vak Nederlands. Rosmalen:

BVEO.

Wit, M. de (2006). “De kracht van de leeskring. Spreekvaardigheid en leesbeleving in de bovenbouw”. In: Levende Talen Magazine, 93 (4), p. 5-7.

Ronde 3

Dennis Van der Kuylen avAnt, Antwerpen

Contact: dennis.vdkuylen@gmail.com

Literatuuronderwijs voor de ouders (van morgen)

“Als je de wereld wilt veranderen, moet je beginnen met de jeugd”. Het is een oude volkswijsheid die in meerdere culturen voorkomt. Jongeren zijn flexibeler in hun gedachtegoed en dus ook beter te bespelen. Als deze uitspraak ook zou gelden voor het literatuuronderwijs, dan zouden er bijna uitsluitend fervente lezers rondlopen in ons taalgebied (en bij uitbreiding in de hele wereld), want elke jongere wordt geconfron- teerd met gepassioneerde leraren Nederlands die niets liever doen dan hun passie over- brengen op jongeren. En zoals een andere volkswijsheid zegt: “jong geleerd, is oud gedaan”.

Hoe komt het dan dat jongeren steeds minder (romans) lezen? In Vlaanderen wordt zelfs het stimuleren van leesplezier als belangrijkste doel van het literatuuronderwijs naar voren geschoven. De gangbare visie hierbij is dat graag lezen zal aanzetten tot meer én beter lezen (die visie wordt ook door wetenschappelijk onderzoek bevestigd, zie onder meer: Bonset 2016). Allerlei modellen stipuleren de eigen inbreng en het belang van een persoonlijke leercurve wat literatuur en literaire vaardigheden betreft (denk bijvoorbeeld aan de methode van Theo Witte). Zijn er dan geen andere belang- rijke parameters die het lezen en het leesgedrag van onze jeugd beïnvloeden?

Onderzoek uit binnen- en buitenland wijst uit dat er bijzonder veel factoren zijn die een impact hebben op het leesgedrag van jongeren: de cultuur waarin een kind opgroeit, het geslacht (zie o.a. Chiu & Chow 2010), enz. Ook de sociaaleconomische achtergrond van het kind speelt een rol (Dronkers & Kornder 2014; Conolly 2004;

Huysmans, de Haan & van den Broek 2004). Er bestond echter nog geen (grootscha-

31steHSN-Conferentie

278

Conferentie 31_Opmaak 1 6/11/17 19:31 Pagina 278

(2)

lig) onderzoek waarin deze verschillende parameters werden opgenomen. Daarom voerde ik het afgelopen schooljaar een onderzoek uit bij 1.615 Vlaamse scholieren, waarbij een onderscheid gemaakt kon worden tussen de parameters ‘studievorm’ (aso- kso-tso-bso), ‘geslacht’, ‘leeftijd’, ‘het al dan niet overdoen van een studiejaar’, ‘thuis- taal’ en ‘de scholingsgraad van de ouders’. De vragenlijst voor dit onderzoek was geba- seerd op een eerdere studie, waarin het leesgedrag van Nederlandse jongeren onder- zocht werd (Huysmans 2013). De vragenlijst werd aangepast, zodat de Vlaamse jon- geren bevraagd werden over hun lees- en vrijetijdsgedrag, hun leesvoorkeur, hun lees- attitude, het lezen in hun gezin en het lezen van boeken voor school.

Een exhaustieve bespreking van alle resultaten uit het onderzoek is binnen het korte bestek van deze bijdrage onmogelijk. Deze tekst richt zich dan ook enkel op het lezen in het gezin en op welke gevolgen het familiale leesgedrag heeft op het lezen van het kind.

Ten eerste blijkt uit de resultaten van het onderzoek dat de frequentie waarmee een kind vroeger voorgelezen werd een bepalende invloed heeft op zijn/haar latere leesge- drag. Dat resultaat bevestigt de bevindingen van eerdere onderzoeken en van de gedachte dat jong geleerd oud gedaan is. Opvallender is dat frequent voorlezen op jonge leeftijd ook een bepalend effect heeft op het latere schoolsucces van de kroost.

Kinderen in richtingen die meer aandacht schenken aan theorie zijn vaker voorgele- zen. En wie een jaar moest overdoen, werd minder vaak voorgelezen. Hierbij kan wel- iswaar niet genoeg benadrukt worden dat lezen, leesgedrag en leesmotivatie complexe gegevens zijn, net als academisch succes. Een één-op-één causaal verband tussen het voorlezen van je kind en zijn/haar latere carrière als advocaat of hersenchirurg is dus iets te voorbarig. Een andere kanttekening dient gemaakt te worden over de zogehe- ten leeskloof tussen jongens en meisjes. Uit dit onderzoek bleek immers dat meisjes significant vaker voorgelezen werden dan jongens. Bovendien praten ouders ook vaker met hun dochters over boeken. Lezen meisjes uit zichzelf liever dan jongens, waardoor ze het meer doen, of maken we met onze opvoeding van meisjes betere lezers, omdat het sociaal wenselijk is? Verder onderzoek moet uitwijzen welke verklaring bevestigd kan worden, maar het staat nu al vast dat zowel jongens als meisjes baat hebben bij veelvuldig voorgelezen worden.

Ten tweede blijkt de algemene betrokkenheid van de ouders bij de culturele wereld invloed te hebben op het leesgedrag van hun kinderen. Hiermee bevestigt dit onder- zoek het buikgevoel, want kinderen die opgroeien in een nest waar lezen centraal staat, zullen zelf meer lezen. Daartegenover staat dat wie opgroeit in een gezin waar lezen minder belangrijk wordt bevonden, vaker een jaar overdoet. Zien lezen doet ook lezen, maar op dat vlak scoorden de Vlaamse vaders vrij slecht. Zij bleken significant minder te lezen dan hun vrouwen, wat geen deugd doet voor het beschouwen van lezen als

‘vrouwelijke’ hobby.

11. Literatuuronderwijs

279

11

Conferentie 31_Opmaak 1 6/11/17 19:31 Pagina 279

(3)

Het antwoord lijkt dus voor de hand te liggen: laat ons allemaal wat meer aandacht besteden aan lezen en literatuuronderwijs. Zo eenvoudig is het echter niet. Er wordt namelijk al veel aandacht aan lezen en literatuur geschonken (hoewel meer altijd beter is, zeker in het licht van alle onderzoeken die het verband tussen lezen, leesvaardigheid en academisch succes aantonen). Eenvoudig stellen dat met méér literatuurlessen alle problemen worden opgelost, is ook om nog een andere reden foutief. Wie opgroeit, leest steeds minder vaak. In veel gevallen lezen kinderen meer dan hun ouders. Uit het gevoerde onderzoek bleek daarenboven dat de school en de schoolse opdrachten rond literatuur daar weleens (mee) verantwoordelijk voor zouden kunnen zijn.

Ongeveer 75% van alle ondervraagde leerlingen vindt het jammer niet zelf een boek te mogen kiezen, waarbij we onder ‘kiezen’ een volledig vrije keuze moeten verstaan.

44% van alle leerlingen denkt iets te kunnen bijleren door het maken van de opdrach- ten die bij het gelezen boek horen. Of anders: de helft van de leerlingen denkt weinig te kunnen leren uit het maken van bijvoorbeeld een traditionele boekbespreking.

Bovendien valt uit het cijfermateriaal te distilleren dat het geloof in de leerkansen van boekbesprekingen enkel afneemt met het opgroeien. Hoe ouder, hoe minder groot de leerling de kans inschat dat hij of zij er iets uit kan leren. Daarnaast is het opvallend dat leerlingen de verplichte leesopdrachten steeds minder effectief lezen naarmate ze opgroeien. In het begin van het Vlaamse secundair onderwijs leest bijna 70% het opgegeven boek, maar dat zakt spectaculair naar 50%. De helft van de leerlingen leest de opgegeven boeken dus niet. Met andere woorden, leerlingen lezen het boek vaak niet (of niet volledig) en schatten de leerkansen uit boeken maar laag in.

Het voor de hand liggende antwoord –het onderwijs moet leesvaardigheid aanpakken door een verhoogde aandacht voor lezen en literatuur – lijkt dus (tenminste deels) ont- kracht. Het onderwijs moet zichzelf inderdaad de spiegel durven voorhouden. Daarbij moeten we durven bepalen wat ons doel is: literatuur onderwijzen of leesvaardigheid onderwijzen. Het lijkt opportuun deze twee niet langer als tegenpolen, maar wel als communicerende vaten te behandelen. Een andere oplossing kan gezocht worden in de maatschappelijke status die lezen geniet. Al te weinig lijkt lezen als belangrijk te wor- den beschouwd (uit het gevoerde onderzoek bleek dat slechts 45% van de ondervraag- de leerlingen dat als belangrijk beschouwde, waarbij opvallend genoeg lezen belangrij- ker bevonden werd naarmate het kind ouder was). Als het onderwijs dan al wat moet veranderen aan het lees- en literatuuronderwijs, dan is dat het onderstrepen van de resultaten die uit alle mogelijke onderzoeken naar boven komen drijven én het werken aan een verhoogde leesvaardigheid, die later dan hopelijk zal zorgen voor een verhoogd academisch succes. Een functionele aanpak van leesvaardigheid waarbij leerlingen zich- zelf vooruitgang zien boeken, kan hierbij helpen. We moeten echter ook verder durven kijken dan het onderwijs van nu, door de ideeën van de ouders aan te pakken. Een ver- hoogde maatschappelijke betrokkenheid bij literatuur is niet enkel de verantwoorde- lijkheid van de onderwijzers van nu, maar ook van de ouders van vandaag.

31steHSN-Conferentie

280

Conferentie 31_Opmaak 1 6/11/17 19:31 Pagina 280

(4)

Referenties

Bonset, H. (2016). “Kan leesbevordering de ontlezing stoppen? Een beschouwing naar aanleiding van empirisch onderzoek”. In: Levende Talen Magazine, 17, p. 30-37.

Chiu, M.M. & B.W. Chow (2010). “Culture, motivation, and reading achievement:

High school students in 41 countries”. In: Learning and Individual Differences, 20 (6), p. 579-592.

Conolly, P. (2004). Boys and Schooling in the Early Years. New York: Taylor & Amp.

Donkers, J. & N. Kornder (2014). “Educational Research and Evaluation: An inter- national Journal on Theory and Practice”. In: Educational Research and Evaluation, 23, 1/2, p. 44-66.

Huysmans, F., J. de Haan & A. van den Broek (2004). Achter de schermen. Een kwart eeuw lezen, luisteren, kijken en internetten. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Ronde 6

Erwin Mantingh (a), Theo Witte (b) & Marjolein van Herten (c) (a) Universiteit Utrecht

(b) Lerarenopleiding, Groningen (c) Open Universiteit, Heerlen Contact: e.mantingh@uu.nl

t.c.h.witte@rug.nl

Marjolein.vanherten@ou.nl

Multimediaal literair competent: #hoedan?

Twee citaten uit recente publicaties kunnen dienen als vertrekpunt voor de terreinver- kenning die we in deze workshop willen uitvoeren. In het slothoofdstuk van het Elementaire Deeltje Literatuur stellen de auteurs de vraag of er een einde zal komen aan literatuur. Hun antwoord is beslist:

“Als dit boek over literaire praktijken ons iets heeft geleerd, dan is het wel dat litera- tuur voortdurend verandert en zich aanpast aan steeds nieuwe maatschappelijke en culturele contexten. Die flexibiliteit is zo groot dat wat op het ene moment als litera- tuur wordt beschouwd het op het andere moment niet meer is en dat zelfs het begrip

‘literatuur’ als zodanig permanent aan verandering onderhevig is. Op die manier zal

11. Literatuuronderwijs

281

11

Conferentie 31_Opmaak 1 6/11/17 19:31 Pagina 281

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ingeval van het niet beschikken over de noodzakelijke documenten, het niet-tijdig aanwezig zijn, de niet-tijdige terugkeer van de reiziger of de weigering om de veiligheidsgordels

Hoe betrek je alle kinderen erbij? Bv.: iets doen rond wereldwaterdag. briefje/sticker/bericht waarop er aan de kinderen gevraagd wordt om een drinkfles mee te doen i.p.v.

Pagina 2 van 2 Mede op basis van deze reactie en een doorrekening van het Cebeon 5 heeft de minister het concept Besluit Veiligheidsregio’s aangepast 6 en is het stelsel met

Als er meer mensen in de polder komen wonen, wat voor type woning past daar bij. Waarom is het wonen in de polder belangrijk

De behoefte van de Tweede Kamer om, ook na de onderzoeken, alsnog bevredigende antwoorden te krijgen op een aantal specifieke vragen, is begrijpelijk maar hernieuwd feitelijk

De interne auditafdeling van DJI voert binnen alle inrichtingen periodieke controles uit op het gebied van safety, security en housing (SSH).. De interne auditafdeling

De belangrijkste personen, dieren of sprookjesfiguren waar het verhaal over gaat noemen we de hoofdpersonen. Soms is er maar één belangrijk en is er dus maar één hoofdpersoon. Ook

Er is naar voren gekomen dat zowel de kinderen als de volwassen betrokkenen de mening van kinderen belangrijk vinden, meer kinderparticipatie willen op De Zonnewende en zich daar