• No results found

R. de Rooi

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "R. de Rooi "

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

R. de Rooi

Statenverkiezingen 1966

De verkiezingen van 23 maart jl. behoren zonder twijfel tot de meest sensationele van de Nederlandse politieke geschiedenis sinds de invoering van het algemeen kiesrecht. Maar ondanks de grote verschuivingen is de betekenis ervan niet zo makkelijk te inter- preteren, in het bijzonder omdat er zoveel elkaar doorkruisende factoren een rol gespeeld hebben.

Dat het zou zijn gegaan om provinciale kwesties, zoals minister Diepenhorst op de verkiezingsavond met aplomb voOil' de t.v. ver- klaarde, is in elk geval onjuist. Het schimmige karakter van de provinciale staten in de ogen van het publiek, gevolg van de extreme centralisatie van ons bestuur naar rijksniveau, maakt dat Statenverkiezingen sinds lang de functie van opiniepeiling over de landspolitiek hebben. En deze keer, nu de monarchie en incidenten er om heen een rol zijn gaan spelen, is het nationale karakter van de Statenverkiezingen geprononceerder dan ooit.

De factoren die daarnaast een rol w~speeld hebben zijn van on- gelijke waarde en hebben de kiezer dan ook op zeer verschillende wijze beïnvloed. Sommige factoren bepalen het sociale klimaat (bv. welvaartsgroei en de verdeling ervan), andere het politieke (nieuwe regeringscombinatüi) en nog andere alleen het humeur van grote groepen kiezers gedurende een korte periode. Maar ook de verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd, de aparte persoonlijk- heid van de heer Koekoek en de werking van de televisie, die meer politiek materiaal in de huiskamers heeft binnengebracht dan ooit tevoren, zijn ongewisse elementen bij de beoordeling van de uit- slag. Bovendien ontbreken er op dit ogenblik nog gegevens die niet gemist kunnen worden zoals die over het kiesgedrag van de jong- ste lichting kiezers, die moeilijk te localiseren zijn.

Het is mogelijk dat na de raadsverkiezingen een aantal meer vluchtige factoren hun werking verlOll'en heeft, zodat de invloed van het beleid en de politieke structuur beter zichtbaar wordt. Op dit ogenblik kan alleen een voorlopige beschouwing gegeven wor- den, voor een groot deel uit hypothesen bestaand. Daartoe pas- seren hier eerst de gevolgen van de uitslag voor de partijen.

321

(2)

DE UITSLAG

Partijen Prov. Staten 1966 Tweede Kamer 1963 l Provinciale Staten 1962 2

stemmen zetels % stemmen % stemmen zetels %

----~~----··----··-

KVP

0 • • • • • • • • •

2033936 198 30,14 1994219 31,88 1953434 217 32,37

PvdA ... 1580655 170 23,42 1752405 28,01 1805808 207 29,93

WD

• • • • 0 • • • 0 .

676163 65 10,02 643720 10,29 605647 64 10,04

AR ... 558229 67 8,27 523560 8,37 533386 67 8,84

CHU

• • 0 • • 0 • • • •

629276 72 9,33 514275 8,22 510088 63 8,45

""' I PSP ... 336016 24 4,98 189335 3,03 181413 13 3,01

1:0 CPN 183453 13 2,72 173302 2,77 176812 13 2,93

1:0 ...

SGP

• • • 0 . 0 • • • •

140151 11 2,08 143792 2,30 129231 12 2,14

Boerenpartij

0. 0.

453421 44 6,72 133190 2,13 11643 1 0,19

GPV

• • 0 • • • 0 • • 0

52141 3 0,77 46281 0,74 41788 3 0,69

Overige lijster\ 2 •• 104162 6 1,55 141776 2,26 85213 5 1,41 Totaal ... 6747603 473 100.00 6255855 100.00 6034463 665 100.00

1 Berekend zonder drostambten Elten en Tudderen en zonder de zuidelijke IJsselmeerpolders.

2 In Limburg en Noord-Brabant hebben AR en CHU gecombineerde lijsten, resp. de samenwerkende

Chr. groep en de Prot.-Chr. Groep. In 1963 waren AR en CHU afzonderlijk.

(3)

1. De Boerenpartii

1963 1966 verschil index 1

Nederland 2.1 6.7 + 4.6 100

Groningen 2.2 5.2 + 3.0 74

Friesland 2.8 4.2 + 1.4 47

Drente 4.2 7.9 + 3.7 59

Overijssel 3.2 6.5 + 3.3 64

Gelderland 3.2 9.0 + 5.8 88

Utrecht 1.6 6.7 + 5.1 131

N oord~Holland 2.0 8.0 + 6.0 125

Zuid-Holland 1.2 5.2 + 4.0 136

Zeeland 2.1 5.0 + 2.9 75

Noord-Brabant 2.1 7.2 + 5.1 10ï

Limburg 2.3 6.8 + 4.5 93

Amsterdam 1.9 9.0 + 7.1 148

De grote overwinnaar is de heer Koekoek, die zijn partij in de politieke competitie heeft opgewerkt tot vlak achter de hekkeslui-

ter van de eredivisie: de ARP. Zijn partij ontwikkelt zich tot een partij van boeren, burgers en buitenlui. Ze heeft relatief het meeste gewonnen in de Randstad en Brabant; in Amsterdam en Den Haag ligt ze nu boven het landelijk gemiddelde van· 6.7 pct., nl. resp.

9 pct. en 6.9 pct., maar ook in Hilversum, Haarlem, Apeldoorn, Nijmegen, Breda en Tilburg is dit het geval.

In Amsterdam wint de BP het meest in de oude arbeidersbuur- ten (ca 5 pct.). Het beeld bij de PvdA en CPN is net andersom;

deze partijen verliezen in de arbeidersbuurten het meeste, minder in de tuinsteden en het minst in 'deftige' buurten. De CPN behaalt hier en daar in tuinsteden en welgestelde buurten zelfs een lichte winst. De winst van de PSP, die tamelijk egaal is in alle buurten (4 tot 6 pct.) kan de gezamenlijke nederlaag van de PvdA en CPN niet verklaren.

Ook uit het landelijk beeld is overduidelijk, dat de Boerenpartij een groot deel van haar winst van de PvdA heeft verkregen (in enkele plaatsen ook van de CPN en blijkens de uitslagen van de zuidelijke steden, ook van de KVP).

Deze winst bij arbeidersgroepen roept de vraag op wat deze mensen in de Boerenpattij aantrekt. Koekoek is zijn loopbaan be- gonnf\n als bestrijder van de 'establishment' in de landbouw (land- bouworganisaties en p.b.o.). Hij bespeelde met virtuositeit enige sentimenten: de angst voor economische ondergang (een reële zaak

323

(4)

in een landbouwcrisis), de afschuw van een systeem (organisaties, Den Haag) dat voorgeeft de agrariërs te vertegenwoordigen maar ze niet of onvoldoende kan beschermen en een zekere anti-fiscali- teit (tegen de heffingen van het Landbouwschap). Het beleid, dat als schuldige voor het gebeuren werd aangewezen, probeerde met mooie en vooral moeilijke woorden de nodige maatregelen te ver- klaren. Koekoek had lak aan mooie woorden en durfde, in de ogen van zijn aanhang, tegen de 'hoge heren' op.

Toen Koekoek in 1963 vaste voet in de steden kreeg, werd alge- meen gedacht, dat het nu de stedelijke kleine zelfstandigen waren die protest aantekenden tegen een noodsituatie, die bij midden- standers een grote omvang had aangenomen. Nu in 1966 is duide- lijk, dat arbeidersgroepen zich in grote getale onder de stemmers op de Boerenpartij bevinden. De lokalisering van deze stemmen wijst erop, dat het in sterke mate de proletarische achterhoede is geweest. Koekoek spreekt ze waarschijnlijk aan op dezelfde senti- menten die ook bij de agrariërs een rol speelden. Een reële nood

(laagstbetaalden in vervallen buurten), een anti-Establishment effect (de grote partijen, vakbonden, Den Haag doen niets) en de anti-fiscaliteit (recente verhoging van indirecte belastingen).

De reële nood is in de welvarende westerse landen 'herontdekt' en is in de literatuur beschreven. In Nederland heeft G. L. Dur- lacher dit in 1965 gedaan als auteur van het W·BS-rapport 'De laagstbetaalden'. In dit onderzoek en in vergelijkbare studies wordt een sociale groep beschreven, die gekenmerkt wordt door gevoe- lens van onmacht, onzekerheid en ontevredenheid, met soms rechts-radicale autoritaire trekken en een sterke neiging tot intole- rantie in veel opzichten 2 . Vanuit de mentaliteit van deze groep is het stemmen op Koekoek wel begrijpelijk. Deze kiezers weten waarschijnlijk wel, dat K. geen alternatief te bieden heeft, maar ze kunnen zich met hem identificeren en nemen wraak op de poli- tici die in hun ogen te kort geschoten zijn. Het meest op de partij die ze het meest teleurgesteld heeft, i.c. de PvdA, die misschien aan het einde van de oppositieperiode nog al wat verwachtingen heeft gewekt. Het is onduidelijk in hoever de EP-stemmers op de incidenten om het koningshuis hebben gereageerd.

Koekoek is een ambivalente figuur, die enerzijds trouw is aan de nationale symbolen (hij laat zich op de t.v. zien staande op de trappen van paleis Soestdijk), anderzijds een anti-gezagssentiment aanwakkert dat soms prevaleert boven zijn koningsgezindheid ('Als Claus bij de p.b.o. gaat werken, stem ik tegen het "Huwelijk" ').

324

(5)

2. De PSP

1963 1966 verschil index

Nederland 3.0 5.0 + 2.0 100

Groningen 3.6 5.7 + 2.1 95

Friesland 3.9 4.7 + 0.8 72

Drente 1.8 2.6 + 0.8 87

Overijssel 2.1 3.0 + 0.9 86

Gelderland 1.3 2.4 + 1.1 ll1

Utrecht 2.6 4.3 + 1.7 99

Noord-Holland BA 9.7 + 3.3 91

Zuid-Holland 3.6 6.7 + 3.1 112

Zeeland 1.0 1.9 + 0.9 ll4

Noord-Brabant 0.8 1.6 + 0.8 120

Limburg 0.5 1.5 + 1.0 180

Amsterdam 8.2 14.1 + 5.9 103

De tweede grote overwinnaar is de PSP, die haar stagnatie in de periode van W62 tot 1963 krachtig doorbroken heeft. Ze heeft re- latief het meest gewonnen in die gebieden waar ze haar recrute- ringsgebied het minst had ontgonnen: Limburg, Brabant, Zeeland, Zuid-Holland en Gelderland.

In Amsterdam, waar ze al sterk was, heeft ze niettemin haar aanhang vergroot met haar landelijk stijgingspercentage. Binnen deze stad heeft ze ca 6 pct. in de arbeidersbuurten gewonnen, ca

~Yz pct. in de tuinsteden, zelfs 4 pct. in de ·deftige' buurten, het- geen relatief een grotere stijging is vergeleken met de aanwezige aanhang.

De sociale achtergrond van deze overwinning, als die er is, is hier duidelijk overspoeld door de 'incidenten'. De winst lijkt vrij eenzijdig aan de PvdA te zijn onttrokken, misschien hier en daar aan de VVD of OPN.

Sommige commentatoren hebben de winst van de PSP afgedaan met een 'nederlaag voor de politiek'. Dit lijkt me onjuist. Met de socioloog R. Kroes zou ik bij de PSP liever van 'politieke desertie' dan van 'politieke vervreemding' spreken. De laatste term is eerder op het gedrag van de Koekoekstemmers van toepassing!!. De PSP- kiezers zijn 'overgelopen' naa.r een andere politieke conceptie, die andere oplossingen voorstaat. De politieke programs van de PSP (beginselprogram en verkiezingsmanifesten) getuigen van een dui- delijke interesse in de democratie en haar toepassing op allerlei terreinen.

Ook haar gedrag in de Kamers en andere vertegenwoordigende

(6)

lichamen wijst op een ernstig pogen politiek mee te functioneren, voorzover de omvang van de fractie en de kwaliteit van de leden ervan dat toelaten. Dat wordt beter naarmate deze partij groeit.

De kiezers op de BP vloeken met hun stembiljet; ze weten niet wat ze wél willen, ze zijn inderdaad 'vervreemd' van ons politieke systeem.

3. De protestants-christelijke partijen

ARP 1963 1966 verschil index

Nederland 8.4 8.3 0.1 100

Groningen 16.2 17.0 + 0.8 106

Friesland 21.8 21.9 + 0.1 101

Drente 14.7 14.6 0.1 101

Overijssel 9.5 9.5 x 101

Gelderland 7.9 7.9 x 101

Utrecht 11.0 10.6 0.4 97

Noord-Holland 7.2 7.2 x 101

Zuid-Holland 10.5 10.3 0.2 99

Zeeland 11.8 11.7 0.1 100

Noord-Bra bant 2.4

Limburg 0.8

Amsterdam 5.4 5.6 + 0.2 105

CHU 1963 1966 verschil index

Nederland 8.2 9.3 + 1.1 100

Groningen 10.2 11.1 + 0.9 96

Friesland 16.3 16.8 + 0.5 91

Drente 11.6 12.7 + 1.1 97

Overijssel 13.0 14.4 + 1.4 98

Gelderland 12.8 14.1 + 1.3 97

Utrecht 11.7 13.5 + 1.8 102

Noord-Holland 5.5 7.2 + 1.8 115

Zuid-Holland 9.7 11.1 + 1.4 101

Zeeland 15.8 17.5 + 1.7 98

Noord-Brabant 2.4

Limburg 0.8

Amsterdam 4.1 5.9 + 1.8 127

DeCHUwint over de hele linie en het is een merkwaardige winst.

Zij wint bijzonder sterk in de stad Amsterdam, hetgeen gezien de

326

(7)

ideologische achtergrond van deze partij onmiddellijk samenhangt met het complex incidenten otn het koninklijk huwelijk. Zij wint buitensporig in de 'deftige' buurten, in de arbeidersbuurten blijft zij achter bij het gemiddelde van de stad en in de tuinsteden komt zij er iets boven. In Bloemendaal (7 pct. naar 12,7 pct.), Baarn (9,8 pct. naar 13 pct.) en Wassenaar (9,3 pct. naar 12,6 pct.) be- leeft zij triomfen.

De CHU lijkt een soort Koekoek voor 'nette mensen' te zijn.

Hoewel deze partij nooit is opgevallen door zijn markante politieke contouren, heeft het gebral over gezag, historie en Oranje à la Van Niftrik plotseling iets losgemaakt in vele kiezers. De kiezers van de Boerenpartij wenden zich af van ons politieke systeem door te stemmen op een nee-zegger, de kiezers van de CHU abdiceren door hun lot te leggen in handen van een eigenmachtig en eigen- gereid gezag.

Het voornaamste slachtoffer van de CRU-winst is de VVD, die over het algemeen verliest, waar de CHU sterk wint, bv. in Baarn (18,7 tot 16,9 pct.), Bloemendaal (33,4 tot 31,2 pct.), Wassenaar (29,4 tot 28,4 pct.), alles vergeleken met 1963'. Dit zegt nog meer als in aanmerking wordt genomen, dat de VVD compensatie uit katholieke hoek heeft gekregen.

Een verliezer, die wegens zijn kleine formaat nog weinig is op- gevallen is de SGP. Haar aanhang is gedaald sinds 1963 van 2,3 op 2,1 pct.

Voor de aanhangers van deze traditioneel anti-papistische partij is de CHU blijkbaar een alternatief geworden, nu de samenwerking met de KVP verbroken is. In plaatsen waar de SGP sterk was (Hui- zen bv.) wint de CHU sterk. Op het platteland betaalt de CHU hier en daar haar tol aan de Boerenpartij vermoedelijk onder agra- riërs.

De ARP heeft deze verkiezingen en ook blijkbaar de partnerwis- seling in de regering, goed doO!rstaan. Zij schijnt geen deel te heb- ben gehad aan grote verschuivingen in het electoraat, al wijzen de provinciale uitslagen wel op enige doorstroming.

4. De CPN

1963 1966 verschil index

Nederland 2.8 2.7 0.1 100

Groningen 5.0 5.0 x 104

Friesland 2.1 2.2 + 0.1 109

Drente 2.0 2.2 + 0.2 114

Overijssel 2.5 2.3 -0.2 95

(8)

Gelderland 0.8 0.7 -0.1 91

Utrecht 1.2 1.2 x 104

Noord-Holland 7.2 6.6 -0.6 95

Zuid-Holland 2.4 2.5 + 0.1 108

Zeeland 0.6 0.5 -0.1 86

Noord-Brabant 0.5 0.8 + 0.3 166

Limburg 1.2 1.8 + 0.6 156

Amsterdam 12.2 11.2 1.0 95

Deze partij is door de uitslag sterker beroerd dan blijkt uit haar lichte verlies. Zij heeft in haar bolwerk Amsterdam veren moeten laten aan een partij, die nog beter kan protesteren (BP) en een partij, die nog krachtiger het linkse sentiment aanspo.·eekt (PSP).

De CPN maakt een machteloze indruk. Zij is zelfs haar attractie van martelaarschap kwijtgeraakt sinds ze propaganda voor radio en t.v. mag maken. Haar greep op de arbeiders blijkt zwak, mis- schien mede door de afbraak van haar eigen vakbeweging, nu vele jaren terug. In de arbeidersbuurten van Amsterdam verliest ze 2 tot 6 pct. (sinds 1963); in de tuinsteden speelt ze nagenoeg quitte;

in de gegoede buurten wint ze licht.

5. De VVD

1963 1966 verschil index

Nederland 10.3 10.0 -0.3 100

Groningen 13.1 11.9 - 1.2 94

Friesland 8.1 7.6 -0.5 97

Drente 15.5 15.0 -0.5 100

Overijssel 8.0 7.9 -0.1 102

Gelderland 9.3 9.0 0.3 100

Utrecht 12.3 11.6 -0.7 97

Noord-Holland 13.7 12.6 1.1 95

Zuid-Holland 13.2 12.8 0.4 100

Zeeland 9.3 9.3 x 103

Noord-Brabant 4.1 5.2 + 1.1 131

Limburg 2.3 3.5 + 1.2 157

Amsterdam 12.8 11.2 1.6 91

Deze enige 'echte' oppositiepartij heeft weinig profijt van haar frontverandering gehad. Het zat er wel in, wat de toestroming van katholieke opposanten tegen hetexperiment-Calsnaar de WD wel heeft aangetoond. Deze sh·oom is het duidelijkst zichtbaar geworden waar veel katholieken wonen (met name in het zuiden),

328

(9)

maar niet alleen daar. De kwestie van het koninklijk huwelijk heeft zich ook aan de VVD gewroken.

De VVD heeft niet zo'n gaaf conservatief gezicht als de CHU.

Onder haar jongeren leven allerlei vooruitstrevende ideeën o.m.

over de verantwoordingsplicht van gezagsdragers. De uitstoting van Gruijters bewijst wel uit welke hoek er de wind waait, maar de combinatie van conservatief gedrag met een liberale ideologie zal moeilijkheden blijven opleveren. De liberale pers i.c. NRC en Algemeen Handelsblad houdt de traditie van de Verlichting ge- woonlijk hoog en tikt VVD-politici met rechtse afwijkingen her- haaldelijk op de vingers. De VVD zal alleen conservatief kunnen worden als zij haar intellectuele aanhang afschrijft.

6. DeKVP

1963 1966 verschil index

Nederland 3.1.9 30.1 - 1.8 100

Groningen 6.5 5.9 -0.6 96

Friesland 7.3 6.9 - 0.4 100

Drente 7.6 7.2 -0.4 100

Overijssel 28.1 27.2 -0.9 103

Gelderland 31.9 30.5 - 1.4 101

Utrecht 25.8 23.8 -2.0 95

Noord-Hoiland 24.2 22.5 1.7 98

Zuid-Holland 19.5 17.6 -1.9 96

Zeeland 20.7 19.6 - 1.1 100

Noord-Brabant 71.9' 67.1 -4.8 98

Limburg 77.5 73.1 -4.4 100

Amsterdam 17.5 15.3 - 1.8 93

Ook deze partij is sterk aangetast door de beweging die onder de kiezers is ontstaan. Zij is op een dieptepunt in haar geschiedenis beland. Zij bracht het er in 1952 weliswaar nog slechter af (met 28,7 pct.), maar dat was een afstraffing voor haar medewerking aan de Indonesische onafhankelijkheid. Welter behaalde toen met z'n KNP 2,7 pct. van de stemmen.

In wezen is de nederlaag van de KVP nog groter dan uit de cij-

fers blijkt wegens de stijging van het katholieke aandeel in de Ne-

derlandse bevolking. De verliezen van de KVP zijn tamelijk gelijk-

matig verspreid over de provincies. Haar verliezen in de steden zijn

in het algemeen groter en duiden op een verschuiving naar de

Boerenpartij; daarnaast is er in de welgestelde wijken en plaatsen

een verlies aan de VVD.

(10)

Als het structuurrapport van de KVP al invloed heeft gehad in een losser worden van de banden tussen KVP en de katholieken, is het gevolg voor de PvdA teleurstellend. Overigens is het niet waar- schijnlijk, dat het rapport dit resultaat heeft bewerkt. Het is meer

de registratie van een bestaande toestand onder katholieken, dan een stimulans voor een ander stemgedrag.

Dat de PvdA niet heeft kunnen winnen uit de grote massa katho- lieke arbeiders is niet verwonderlijk. Zij vormde immers geen al- ternatief als gevolg van haarr- samenwerking met de KV:P in de regering. De katholieke arbeiders, die voor hun 'klassebelangen' de PvdA menen nodig te hebben, kunnen volstaan met een keuze voor een KVP, die met de PvdA samenwerkt. Zij zijn ontslagen van een keuze voor de PvdA die een andere sfeer heeft en waarbij ze zich voor hun 'levensbeschouwelijke' belangen minder veilig voelen. Dat de KVP, die nog niet aan een maximale druk is bloot- gesteld geweest zulke slechte resultaten heeft geboekt, is een veeg teken voor haar toekomst.

7. De Partii van de Arbeid

1963 1966 verschil index

Nederland 28.0 23.4 -4.6 100

Groningen 38.1 34.6 -3.5 109

Friesland 35.1 31.4 -3.3 107

Drente 40.1 36.2 -3.9 108

Overijssel 27.8 24.2 -3.6 104

Gelderland 27.4 22.5 -4.9 98

Utrecht 27.4 22.7 -4.7 99

Noord-Holland 30.2 24.3 -5.9 96

Zuid-Holland 34.3 28.5 -5.8 99

Zeeland 27.5 24.7 -2.8 107

Noord-Brabant 13.5 11.2 -2.3 99

Limburg 12.9 11.1 1.8 102

Amsterdam 33.6 25.6 -8.0 91

Het slechtst heeft de PvdA het eraf gebracht. Zij verliest over de hele linie en landelijk bezien zelfs continu sinds 1959.

Zij heeft de minste schade opgelopen in de provincies Gronin- gen, Friesland, Drente en Zeeland. In Noord-Holland krijgt ze de zwaarste klappen. In Amsterdam is de dreun nog zwaarder door de toespitsing aldaar van die middelpuntvliedende krachten, die elders ook zijn opgetreden. De aard van die krachten is bij de be- spreking van de resultaten van BP, PSP zn CHU in het voOil'gaande

330

(11)

al genoemd. Het is voor de PvdA essentieel dat zij tot inzicht komt in de oorzaken van haar nederlaag.

De overheersende mening lijkt te zijn, dat de incidentele oor- zaken hebben overheerst. Het program en het beleid, zo zegt men, waren goed, ~aar zijn door de kiezers niet begrepen of ze zijn overspoeld door incidenten.

Als eerste benadering van het vraagstuk van de oorzaken is het nuttig deze te katalogiseren. Van Thijn heeft in zijn verkiezings- analyse 1H63 4 onderscheiden: incidentele, conjuncturele en struc- turele oorzaken van de uitslag.

a. Incidentele factoren

De incidentele oorzaken zijn niet moeilijk te vinden. Zij zijn eigen- lijk een reeks van gebeurtenissen die hun oorsprong hadden in het voorgenomen huwelijk van de Kroonprinses en een voorlopige af- sluiting vonden in de zgn. afkoelingsperiode. De reeks is overigens nog niet afgelopen, gezien bepaalde justitiële maatregelen, en zal mogelijk op de raadsverkiezingen invloed hebben.

In de loop van de gebeurtenissen is een duidelijke toeneming van de politieke betekenis opgetreden: stond eerst de nationaliteit van de prinselijke bruidegom in het brandpunt, aan het eind van de reeks is er een heel complex van politiek gevoelige tegenstel- lingen opgeroepen over de regels van de constitutionele monarchie, de staatsvorm zelf, de vrijheid van meningsuiting, de controle op de politie enz. Het beleid van de regering, parlement en lagere organen heeft zowel bij het uitgangspunt (de bepaling van tijdstip, plaats en viering van de bruiloft) als bij het vervolg natuurlijk een enorme rol gespeeld.

Als aparte incidenten worden vaak de t.v.-programma's ge- noemd als 'Zo is 't' en het filmpje over het politieoptreden op 19 maart in Amsterdam.

Dat deze en andere uitzendingen politieke invloed hebben ge-

had, is zeker, maa1r die gevolgen zijn niet aan de t.v. te wijten, die

niets anders doet dan wat andere publiciteitsmedia al lang doen,

maar alleen effectiever. Als de vrijheid van meningsuiting via de

pers wordt toegejuicht in het belang van de democratie, dan is

moeilijk in te zien waarom aan een medium, dat de informatie beter

en intensiever geeft, verwijten moeten worden gemaakt. Als de

t.v. de politiek en de politici (en soms de politie) onbarmhartig ont-

hult dan kan dat alleen maar omdat er iets te onthullen valt. Op

dit punt is er geen weg terug en de politiek zal zich er op moeten

instellen.

(12)

b. Conjuncturele factoren

Dat zijn factoren die te maken hebben met de politieke conjunc- tuur, in dit geval bepaald door de kabinetsformatie en het daarop volgende beleid. De politici zijn op het program van het kabinet- Cals zo gefixeerd geweest, dat ze niet waren opgewassen tegen de onverwacht opuoemende st,rijdvragen, die door het Huwelijk wer- den ontketend.

Maar ook het 'conjuncturele' element, dat de regeringswisseling is geweest, is door de PvdA-politici onvoldoende naar waarde ge- schat. De omzwaai van de PvdA naar de regering heeft de kiezers weinig gesterkt in hun begrip voor de politiek. Er was een te wei- nig duidelijke scheiding tussen het kabinet-Marijnen en het kabi- net-Cals; er was weinig gevoel van betrokkenheid bij het publiek, dat geen rol speelde bij de wisseling van het beleid. Alleen verkie- zingen hadden deze manco's kunnen verhelpen. Nu werd de tegen- stelling tussen kabinet-}.Iarijncn en PvdA uitgelegd als een per- soonlijk getinte ruzie arm de top, waar het Nederlandse volk weinig mee te maken had. De gedachte, dat de grote partijen toch alle- maal één pot nat zijn, werd versterkt. De PvdA had haar deelname aan de regering kunnen afhankelijk stellen van een kiezersuitspraak ten gunste van haar program. Nu dit niet gebeurd is, heeft de kie- zer het gevoel dat hij wel adhesie mag betuigen (achteraf), maar geen politiek vormende factor is. Dat onze politieke structuur en ons politieke stelsel dit allemaal in de hand werken, is natuurlijk waar, maar deze ongunstige factor is niet gecorrigeerd door het politieke gedrag van de partijen.

Een tweede 'conjuncturele' factor is het regeringsprogram met als kernstuk het thema van de gemeenschapsvoorzieningen. Werd dit PvdA-thema in 1963 nog door de anderen afgewezen, nu wordt er door alle partijen lippendienst aan bewezen (zelfs de VVD slaat zich op de borst over het Wegenfonds). De strijd is nu verplaatst naar de verdeling van de lasten, maar in deze kant van de zaak is geen duidelijkheid geschapen in de presentatie van de partijen.

Het gevolg is geweest dat dit strijdpunt niet meer voldoet aan een eis, die voor elk strijdpunt moet gelden, nl. dat de partijen er van opvattting over moeten verschillen.

c. Structurele factoren

De structurele factoren zijn onzichtbaar geworden door de voor-

noemde overige punten. Ze zijn altijd aanwezig geacht, terecht

of ten onrechte. Enkele jaren geleden deed de mening opgeld, dat

de PvdA onderhevig zou zijn aan de zg. verburgerlijking van de

(13)

arbeider als gevolg van de toenemende welvaart. Oud heeft vroe- ger op die grond gesproken van een 'lange golf' van de arbeiders- partijen naar de 'burgerlijke' partijen en zag daarom de toekomst van de VVD zonnig in. Het lijkt er meer op, dat veel kiezers als gevolg van de stijgende welvaart meer behoefte aan sociaal radica- lisme krijgen, doordat ook hun aspiratieniveau sterk stijgt of door- dat ze het gevoel hebben in die welvaartsstijging niet te delen. Dit is door E. van Thijn al gesignaleerd voor 1963 in z'n eerder ge- noemd S & D-artikel, maar het geldt niet minder voor deze Staten- verkiezingen.

Een aanwijzing voor de werking van de welvaartsstijging als structurele factor is waarschijnlijk te vinden in de continuïteit van de neergaande lijn van de PvdA sinds 1959. In 1962 werkten er plaatselijk gunstige factoren tegenin (het zg. Nieuw-Guinea-effect in de Randstad), maar in 1966 is de sb·ucturele negatieve trend enorm versterkt. Het mindere verlies van de PvdA in de provincies met de minste economische dynamiek en bijbehorende mentaliteit, wijst inderdaad op de welvaartsantwikkeling als gangmaker van de trend tegen de PvdA en voor Koekoek. Misschien is de mindere weerklank van de Boerenpartij in deze gebieden daaruit te ver- klaren.

Bij de Rijnmondverkiezingen 1965liet de uitslag van Rotterdam een verlies van de PvdA onder de handarbeiders zien, maar een winst bij de progressieve middengroepen (ook confessionelen) waar het thema van de leefbaarheid toen goed heeft aangeslagen. De Rijnmondverkiezingen bevestigen in zover de trend die we nu ge- constateerd hebben.

De recente NIPO-enquêtes voor de NCRV suggereerden een voor de PvdA gunstiger situatie dan er bij de verkiezingen is uitge- komen. Maar in deze enquêtes waren de niet-weters uit de uitkomst geëlimineerd. Bij de jongeren waren er dat in eerste aanleg 21 pct.

(januari 1966). Bij doorvragen naar de gezindheid van de onder- vraagden t.o.v. de partijen, bleef er nog een groep van 14 pct. die geen keuze maakte. Deze getallen maken het trekken van conclu- sies uit deze enquête bijzonder hachelijk.

d. Verband van de verschillende factoren

De incidentele, conjuncturele en sb·ucturele factoren hangen samen in hun politieke aspecten.

Als partijen de kiezer niet sterk meer aanspreken op structurele

punten, dan is het logisch dat incidentele factoren de boventoon

gaan voeren. Nog kwalijker wordt het als het gedrag van een partij

(14)

inconsistent is t.a.v. de verschillende factoren. Beide situaties brengen een aanzienlijke politieke vervreemding teweeg en hebben zich naar alle waarschijnlijkheid voorgedaan bij de PvdA.

In het structurele vlak heeft zij blijkbaar grote groepen werk- nemers onvoldoende aangesproken. In het incidentele vlak heeft zij een beleid gesteund, dat te weinig afstand nam van reëel en symbolisch gezag, hetgeen in strijd was met de socialistische tra- ditie van de partij als structuurelement.

Dit laatste verschijnsel treedt steeds in werking als de PvdA aan de regering deelneemt. Dan ontstaat er in brede kringen een iden- tificatie, niet alleen met het regeringsprogram, maar ook met alle regeringsdaden, ja zelfs met het gezag als zodanig. Natuurlijk moet de PvdA het in een coalitie overeengekomen program naar letter en geest steunen, maar die steun mag zich niet uitstrekken tot daden buiten het program, die in strijd zijn met de gedachte- wereld, standpunten of het program van de partij. Het moet voort- durend duidelijk blijven, dat de PvdA, of zij nu in de regering zit of niet, gekant blijft tegen de aspecten van deze maatschappij die ze verwerpt.

Uit het voorgaande is al gebleken, dat de vraag of incidenten of meer duurzame factoren verantwoordelijk zijn voor de nederlaag niet zuiver beantwoord kan worden. De incidenten zijn immers minder werkzaam tegenover een sterke 'structurele' binding van de kiezers. Omgekeerd kunnen hevige incidenten de structurele binding losslaan als de partij-ideologie door de reacties van de politici problematisch wordt.

Als de incidenten bij deze verkiezingen de hoofdrol hebben ge- speeld, zal herstel volgen, zo niet bij de raadsverkiezingen van dit jaar dan bij de Kamerverkiezingen in 1967, mits geen nieuwe 'in- cidenten' de situatie opnieuw vertroebelen.

Uit verschillende politieke richtingen is de gedachte opgekomen de kiezers aan een politiek motievenonderzoek te onderwerpen.

Een begrijpelijke gedachte vanuit de onzekerheid waar politici in verkeren over de uitwerking van hun handelingen. Het lijkt zin- voller de motieven van de politici te onderzoeken, want zij behoren tot de belangrijkste opinievormers in het land. De politici moeten natuurlijk gewoon het beleid voeren, dat zij juist achten. Als dat bij de kiezers niet in goede aarde valt, dan is dat jammer maar het is een gevolg van de democratie, als dat blijkt. En dat brengt me tot een belangrijke vraag, die na de uitslag in allerlei toonaarden is gesteld, nl. of de democratie nu in gevaar is.

334

(15)

De democratie in gevaar?

Er is gesproken over verduistering van het democratisch bewust- zijn van de kiezers en hun 'onbegrijpelijke' reacties. Dit roept de vragen op of er wel een democratisch bewustzijn bij de kiezers aanwezig was toen ze in grotere getale op de vijf grote partijen stemden en of dat voormalig kiesgedrag begrijpelijker was. Kiezers hebben voorheen ook vaker gestemd dan gekozen om een term van Burger te gebruiken, die hij van toepassing achtte op de con- fessioneel stemmende kiezers. 'Maar het valt te vrezen dat de mees- te kiezers eerder stemmen op bepaalde partijen omdat ze zich er- mee verwant voelen dan omdat ze uitdrukking geven aan een be- paalde politieke wil. Dit verbreekt de band tussen de gevoerde politiek en de aspiraties van de kiezers.

De uitslag van de Statenverkiezingen lijkt er op te wijzen dat veel kiezers wel behoefte hebben aan het uiten van een politieke wil. De vage venvantschap die zij met de traditionele partijen heb- ben bestaat immers nog wel, maar uit zich niet in hun stemgedrag, De kiezers hebben blijkbaar bepaalde verwachtingen die ze in het bestaande partijspectrum niet zinvol kunnen plaatsen.

In de ogen van de kiezers op de Boerenpartij wordt onze rege- ring gevormd door de vijf grote partijen waartussen ze geen rele- vante verschillen kunnen ontdekken. Ze hebben dus gestemd voor hun 'oppositie' aldus de spontane behoefte weergevend naar een tweepartijenstelsel, waarin de éne partij regeert en de andere uit de aard der zaak alle onvrede tegen de regering kanaliseert.

In een echt tweepartijenstelsel moet de oppositie de onvrede doen kristalliseren tot een alternatief regeringsprogram, want er komt altijd een dag, dat zij moet regeren. Dat dit in Nederland niet kan, doet onze democratie ongetwijfeld schade. De opkomst van de Boerenpartij en de uitwaaiering van stemmen naar kleine par- tijen bemoeilijkt in het algemeen de regeerbaarheid van het land, maar ook van gemeenten. Ook dit is een minpunt voor de demo- cratie, maar het is ook meer een symptoom dan een oorzaak van democratische zwakte.

De toenemende omvang van de kleine partijen onder de kiezers is een ernstige aanklacht tegen de grote die geen kans zien de ver- wachtingen en aspiraties van kiezers politiek op te vangen.

Koekoek is geen rechtstreeks gevaar voor de democratie; hij is niet in staat noch waarschijnlijk bereid een anti-democratische koers in te slaan, al zou hij een wegbereider kunnen zijn voor per- sonen of bewegingen, die wel gevaarlijk zijn.

:Maar alvorens alarm te slaan en te zinnen op maatregelen die

(16)

de Boerenpartij moeten indammen, lijkt het verstandiger nog eens vast te stellen dat de huidige grote partijen de wegbereiders van de Boerenpartij zijn. Zij moeten weer aansluiting vinden bij de kiezers o.a. door stelling te nemen tegenover elkaar op herkenbare en relevante punten. Dat zij zich daartoe opnieuw zullen moeten groeperen of nieuwe partijen vormen lijkt onontkoombaar.

Dat behalve de partijstructuur ook het parlementair stelsel moet worden hervormd, ligt voor de hand. Daar de politieke bewegings- vrijheid klein is geworden, zijn de mogelijkheden beperkt. Te over- wegen zou zijn de afschaffing van de opkomstplicht, een maatregel die veel gefrustreerde kiezers thuis houdt en geen vrijheidsbeper- king betekent. Gewaarschuwd moet worden tegen de invoering van een 5 pct.'s of hogere drempel voor de toelating van partijen in het parlement. Deze maatregel zou de oppositie tegen het partijen- blok, de 'Establishment' doen toenemen, omdat ze eenzijdig gericht is tegen de opdringende "outsiders", hetgeen door veel kiezers als vals spel zal worden opgevat.

Buitenlandse ervaringen met incidentele manoeuvres met het kiesstelsel (Italië, Frankrijk) zijn slecht. De voorkeur verdient dan nog een maatregel als het afschaffen van de lijstverbinding tussen de kieskringen. Hierdoor stijgt de kiesdeler aanzienlijk, waardoor elke te kleine partij in een kieskring wordt geëlimineerd of althans teruggedrukt. Deze maatregel keert zich niet alleen tegen de nieuwkomers, maar ook tegen alle partijen, die ergens plaatselijk zwak zijn. Dit verkleint de kans op aanvaarding natuurlijk wel.

Hoe nodig de verbetering van de parlementaire structuur ook is, die van het partijgedrag en vervolgens van de partijstructuur dienen de voorrang te hebben. Verdere uitwerking hiervan is een ander verhaal, dat als de tekenen niet bedriegen, ook spoedig ge- schreven zal worden. Naarmate dit eerder gebeurt, zal de zorg om de democratie gauwer verdwijnen. Als de dreun van 23 maart 1966 daartoe bijdraagt, is hij nog ergens goed voor geweest.

1 Het vermelde indexcijfer is een relatieve ontwikkelingsindex, dat uitdrukt hoe de ontwikkeling van een partij in één gebied (provincie, gemeente of wat dan ook) zich verhoudt tot de landelijke ontwikkeling, die wordt uitgedrukt door het getal 100. Het is ontleend aan: 'Le référendum de Septembre et les élections de novembre 1958' (1960, blz. 390/391). l'index de l'évolution relative = I = 100 X Ab/aB.

A = landelijk perc. in het jaar X; B = landelijk pere. in jaar Y;

a = regionaal pere. in het jaar X; b = regionaal perc. in het jaar Y.

2 Zie 'Laagstbetaalden' blz. 66-68. 3 Sociologische Gids juli/aug. 1964,

blz. 192. 4 S en D juli/aug. 1963.

(17)

R. Cohen

De wereldhandels-

conferentie of Geneva Revisited

Bijna twee jaar zijn verlopen sedert in het voorjaar 1964 de eerste Wereldconferentie van de VereiliÏgde Naties over Han- del en Ontwmcl<eling werd gehouden. Twee jaar is een korte tijd en daarom is het nog niet mogelijk een definitief oordeel te geven over de betekenis van deze n:ieuwe :internationale organi- satie.

Toch zijn wel reeds enkele opmerkingen te maken, al zullen die noodzakelijka-wijs een voorlopig karakter moeten hebben. Een evaluatie van de Conferentie gebaseerd op de resultaten die :in de afgelopen twee jaar zijn bereilcl:, moet noodzakelijkerwijs pes- simistisch lu:iden. In twee jaar bereikt men niet veel, zeker niet op het zo gecompliceerde terrein van internationale handel en ontwikkelingspolitiek, zeker ook niet met een organisatie die uit het niets moest wovden opgebouwd en die pas sinds enkele maanden weet dat zij haar definitieve zetel in Genève zal kun- nen kiezen. De :wtelkwestie was zeker niet het belangrijkste pro- bleem waarmee de Conferentie werd geconfronteerd, maar het is een van die problemen geweest die het moeilijk hebben ge- maakt om spoedig een eigen geluid te doen horen. Zonder de 2lekwheid van een vaste standplaats, zonder verdere zekerheden betreffende overige materiële voorwaarden, was het moeilijk per- soneel aan te trekken, en in feite heeft het secretariaat van de Conferentie tot nu toe voornamelijk uit geleende en tijdelijke krachten bestaan, afgezien van een kleine kern van vaste mede- werkers. Nu Genève is uitverkoren - ook van Rome is sprake geweest - iJs dit probleem tenminste de wereld uilt geholpen en mag men verwachten dat een aanvang zal worden gemaakt met de bestudering van verschillende vraagstukke.n.

Zoals bekend 1) is de Wereldhandelsconferentie een emanatie van

1 Men zie ook: 'De wereldhandelsconferentie' van schrijver dezes in S & D februari 1964.

337

(18)

de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, die op haar zeventiende zitting in 1962 het ill!Ïtiatief tot opr.iJOhting van de Conferentie had genomen. Na afloop van de Conferentie, in juni 1964, moest de Algemene Vergadering hesluiten wat er nu in de toekomst diende te geschieden.

Ondanks de specifieke moeilijkheden - het was op de negen- tiende zitting met de beroemde 'financiële' per]kelen - nam de Algemene Vergadering een globale resolutie aan waarin het Rapport en de Slotakte van de Conferentie werden goedgekeurd, en waarin werd gezegd dat de V ergaderring

- de Wereldhandelsconferentie (UNCTAD - United Nations Conference on Trade and Development) constitueert als orgaan van de Verenigde Na ties

- de Raad van Handel en Ontwikkeling opricht als permanent orgaan van UNCTAD

- een Permanent Secretariaat van UNCTAD opricht.

Tijdens de Conferentie was men reeds overeengekomen dat de Raad uit 55 leden zou bestaan, te weten 22 ontwikkelingslanden uit Azië en Afrika, 9 ontwikkelingslanden uit Latijns-Amerika, 18 westelijke of geïndustrialiseerde landen (ook Japan behoort 'tot deze groep) en 6 landen met een staatshandelsysteem, zoals de tot het communistische blok behorende landen worden ge- noemd. Tevens was overeengekomen dat de Raad de bevoegd- heid :mu hebben om afzonderlijke oommissies in te stellen ten einde speciale problemen te bestuderen. Deze commissies heb- ben geen zelfstandige bevoegdheid, maar moeten een rapport van hun bevindingen aan de Raad overleggen. De Raad zelf is ver- antwoording schuldig aan de Algemene Vergadering.

De Raad heeft van zijn bevoegdheid speciale commissies in te stellen een dankbaar gebruik gemaakt. In totaal functioneren

<thans vier commissies, die alle ook reeds ·een keer vergaderd hebben en die zich respectievelijk bezighouden met grondstoffen, eindprodukten, scheepvaart en dienstenverkeer en financiering van de internationale handel. Evenals de Raad, worden ook de commissies samengesteld uit vertegenwoordigers van de vier reeds genoemde categorieën van landen.

Deze wijze van samenstellen van Raad en commissie is begrij- pelijk, als men weet dat men er, globaal gesproken, van uitgaat dat vier verschillende thesen op de Conferentie worden verde- digd. Deze structuur komt overigens de snelheid van besluitvor- ming niet ten goede. Voordat op raadszittingen of zittingen van de commissié'<; plenaire vergaderingen kunnen worden gehou-

338

(19)

den, vinden eerst vergaderingen van de vier groepen plaats.

Herhaaldelijk komt het voor dat een reeds geplande plenaire vergadering moet worden uitges~eld, omdat in een of meer van de vier groepen het interne beraad nog niet is afgesloten. Op zich zelf is dit reeds een aanwijzing dat de verdeling in vier groepen misschien enigszins kunstmatig is, en dat de algemene these die een groep heet te vertegenwoordigen, in feite minder alge- meen is dan mocht wo1.1den verwacht.

Deze beide feiten - het lange uitblijven van een beslissing over de zetelkwestie en de tamelijk ingewikkelde interne orga- nisatie van de Conferentieorganen - hebben tot nu toe verhin- derd dat de activiteiten van UNCTAD een wijde actieradius heb- ben gekend.

Daar k()[Jlt nog een andere factor bij. Verschillende bestaande internationale O[ganisaties - GATT, FAO, IMF b.v. - voelden zich min of meer bedreigd door de plannen tot oprichting van UNCTAD en vreesden door de nieuwe mganisatie overbodig te worden gema~t. Zij poogden alle hnn aotiv]teiten uit te breiden ()[Jl hun bestaansrecht te bewijzen, en men kan zelfs spreken van een verhoogde competentiestrijd tussen internationale orga- nisaties in de afgelopen jaren. Deze strijd is voorlopig door de reeds bestaande organisaties gewonnen, onder meer omdat het se- cretariaat van UNCTAD een beroep heeft moeten doen op ver- schillende van deze organisaties voor het verrichten van studies.

Tevens hebben de bestaande organisaties hun taak uitgebreid;

zo wordt de laats,te tijd binnen het IMF veel meer a~andachrt besteed aan specifiek monetaire problemen in verband met ont- wikkelingspolitiek en heeft de FAO een ambitieus plan gelan- ceerd - Indicatief Wereld Plan voor Landbouw Ontwikkeling - dat een soort richtlijn zou moeten geven vom bestaande re- gionale ,en naHonale plannen en waaruit men zou kunnen aflezen hoe het nationale beleid in ontwikkelde en minder ontwikkelde landen in het wereldpatroon past. Waarschijnlijk is het optimis- tisch meer van dit Plan te ve1-wachten.

De grootste verandering heeft zich voltrokken in hert GATT, waar een geheel nieuw hoofdstuk is toegevoegd aan de over- eenkomst, speciaal afgestemd op de handel met ontwikkelings- landen.

Al deze nieuwe initiatieven waren de westelijke landen niet

onwelkom en zijn gedeeltelijk door hen gestimuleerd. Geen

deZJer landen was bijzonder enthousiast over het initiatief van de

Algemene V:ergadering, de V:erenigde Staten wel het minst, en

(20)

alle vreesden de nieuwe organisatie, waar zij in een pennanen- te minderheidspo~tie zouden verkeren en op wier s:eoretariaat zij veel minder invloed zouden kunnen uitoefenen dan op de bestaan- de internationale secretariaten. Met name geldt dit natuurlijk voor het GATT, ma:ar ook de secretariaten van FAO en IMF b.v.

zijn meer westers georiënteerd dan maar bij benadering \'an het UNCTAD-secretariaat verwacht mag worden.

Daarenboven vreesden de westelijke landen dart het commu- nistische blok één lijn zou hekken met de ontwikkelingslanden en een permanente oppositie tegen de industrielanden zou vor- men. Deze laatste vrees is volkomen ongegrond gebleken. Reeds tijdens de Conferentie zelf was het duidelijk dat de staatshan- delslanden evenzeer door de ontwikkelingslanden onder druk wer- den gezet als de andere geïndustrialiseerde landen, en deze indruk heeft zich slechts versterkt op latere zittingen van Raad en commissies.

In feite verkeren de staatshandelslanden in een moeilijker po- sitie dan de westelijke landen. Zijn de laatste dikwijls. niet bereid op de wensen \'an de ontwikkelingslanden in te gaan, de eerste kunnen het eenvoudig niet, tenzij op Slb'affe van ontmanteling van hun planmatige economie. Dit geldt met name voor de handelspolitiek waar de wensen van de ontwikkelingslanden zich concretiseren in eisen van toegang tot de markt der geïndustriali- seerde landen voor hun exportprodukten.

Men on~komt bovendien niet aan de indruk dat in de discussies over handelspolitieke vraagstukken de vertegenwoordigers van staatshandelslanden over te weinig kennis beschikken - een vijftigjarig afzijdig staan van het kapitalistische multilaterale handelsverkeer wreekt zich hier - om een vruchtbare bijdrage aan het debat te leveren.

Paradoxalerwijze heeft zich langzamerhand een situatie ont- wikkeld waarin de groep van westerse landen en de groep staats- handelslanden gemeenschappelijke belangen beginnen te onder- kennen. Beide groepen zijn weinig geneigd aan alle verlangens van de ontwikkelingslanden tegemoet te komen en het is reeds herhaaldelijk voorgekomen dat beide groepen hun steun gewei- gerd hebben aan bepaalde voorstellen van de ontwikkelings- groep.

De grootste zorg voor de westerse landen was te verhinderen

dat UNCTAD een onderhandelingsargaan zou worden, met het

gevaar dat de permanente minderheidspositie vertaald zou wor-

(21)

den in het moeten doen van feitelijke concessies. Duidelijk is van het begin af aan door deze groep gesteld dat UNCTAD n:iet als een onderhandeHngsorgaan kon worden beschouwd, maar dat men zioh moest beperken tot het bespreken van vraagstukken.

Politieke bes:luiten zouden elders moeten worden genomen. De 'beslissingen' van de Conferentie kunnen vo~gens de westelijke groep dan ook alleen maar worden gezien als aanbevelingen, zonder enige juridische verplichting en vergelijkbaar met de resoluties vran de Algemene Vergadering. Hoewel het onjuist en onverstandig zou zijn om de poHtiek-psychologische waarde van deze resoluties te onderschatten, is het in de huidige fase van de ontwikkeling van de Verenigde Na ties, waarin na vijftien jaar de Veiligheidsraad weer een grotere en de Algemene Ver- gadering een kleinere rol krijgt toebedeeld, wel zo dat deze reso- luties niet het laatste woord in de internationale politiek zijn.

Deze opvatting van de· westelijke groep heeft ertoe geleid dat men niet kon aanvaai'den dat tijdens de eerste vergadering van de commissie voor grondstoffen gepoogd werd een formulering in het werkprogramma van de commissie op te nemen, waaruit de verplichting zou voortvloeien ieder jaar de resultaten te evalue- ren van de tenuirtvoerlegging van de aangenomen resoluties. De thans bekende opvattingen van de westerse groep over het ka- rakter van UNCTAD maken het weinig waarschijnlijk dat deze groep ooit akkoord kan gaan met een dergelijke formulering.

Als resoluties alleen maar de neerslag van een aantal uitspra- ken over wenselijkheden kunnen zijn, ·en niet de verkorte formu- lering van de taakstelling die men is overeengekomen om die wenselijkheden te concll!etiseren, is ehl<e eV"aluatie onaanvaardbaar.

Tijdens de zitting van de grondstoffencommissie is over deze kwestie geen overeenstemming bereikt kunnen worden. Later is dit punt wederom besproken op een zitting van de Raad, maar ook daar is men niet veel verder gekomen.

In de loop van dit jaar zal de vraag naar het karakter en de uiteindelijke doelstelling van UNCTAD ongetwijfeld opnieuw in Conferentie, Raad en commissies ter sprake komen. Overigens betekent de westelijke opvatting natuurlijk niet dat er, als ge- volg van een bepaalde discussie in een V"an de UNCTAD-orga- nen, elders geen onderhandelingen kunnen plaatshebben. Zo heeft als gevolg van de discussie over de moeilijkheden op de cacao-

markt reeds bijeenroeping plaatsgehad van een afzonderlijke cacaoconferentie, waar men wil trachten tot een oplossing van de specifieke moeilijkheden op de cacaomarkt te komen.

341

(22)

Het feit dat de Argentijn Raul Prebisch, de vroegere secretaris- generaal van de Economische Commissie voor Latijns-Amerika van de Verenigde Naties, tot secretaris-generaal van UNCTAD is benoemd, heeft eveneens bepaalde gevolgen gehad voor het ver- loop van de tot nu toe verrichte werkzaamheden. Prebisch, zelf Zuidamerikaan, en een deskundige bij uitstek op het gebied van de Zuidamerikaanse handels- en ontwikkelingsproblemen, heeft sterk de nadruk gelegd op vraagstukken zoals toegang tot mark- ten, afschaffing van tarieven en kwantitatieve beperkingen en instelling van speciale preferenties voor ontwikkelingslanden.

Een dergelijke benadering van de problematiek is begrijpelijk voor een onderdaan van een groot Zuidamerikaans land dat reeds een zekere ontwikkeling en een exportindusb·ie kent.

Deze voornamelijk handelspolitieke benadering van de ontwik- kelingsproblematiek is natuurlijk niet voor elk ontwikkelingsland even gunstig. Kleinere Zuidamerikaanse landen, met een minder ver voortgeschreden ontwikkeling en minder belang bij inter- nationale handel, om van een aantal landen in Azië en Afrika nog niet eens te spreken, zijn met deze aanpak niet altijd even gelukkig. De Zuidamerikaanse landen zijn bovendien de enige die geen preferenties genieten op de Europese of een andere markt, zoals wel het geval is voor de met de EEG geassocieerde landen en de landen die behoren tot het Commonwealth.

Ondanks: deze verschillen in belangen - of beter, ondanks de versobillen in urgentie van bepaalde belangen - is de eenheid in het blok van ontwikkelingslanden tot nu toe bewaard geble- ven. Het is niet uitgesloten dat in de toekomst versohiliende lan- den meer de nadruk wensen te leggen op het aspect 'ontwikke- ling' van UNCTAD, dan op het aspect 'handel', hoewel men er wel mee rekening dient te houden dat ook dan het aandringen op het nemen van bepaalde handelspolitieke maatregelen door de geïndustrialiseerde landen niet zal verminderen. De vraag is alleen of men ook in de toekomst zal blijven aandringen op het nemen van algemene maatregelen, of dat men meer in de rich- ting zal gaan van het aanknopen van specifieke handelsbeb·ek- kingen van bepaalde groepen van ontwrkkelingslanden met be- paalde groepen van geïndustrialiseerde landen, zoals thans in het kader van EEG en Commonwealth bestaan.

Hoe dit ook zij, de eenheid binnen de 'groep van 77', zoals alle ontwikkelingslanden wel worden genoemd, is tot nu toe bewaard gebleven en de Zuidamerikaanse landen hebben het tot nu toe geen bezwaar gevonden om in een aantal gevallen als woord-

342

(23)

voerder van deze groep op te treden. De meningsverschillen binnen de groep zijn Legio en somtijds van principiële aard, maar de winst die ·eenheid van actie schijnt op te leveren, houdt de groep d!e eerste tijd zeker nog bij elkaar.

De .Algemene Vergadering van de VN heeft eveneens besloten daJt eens in de drie jaar een Conferentie zal wmden gehouden.

De tweede Conferentie mag men verwachten aan het einde van dit of in het begin van het volgende jaar. De Raad is al verschillende ma:len bijeengekomen, de commissies hebben alle hun eerste vergadering achter de rug, het secretariaat kan 'thans overgaan tot het aantrekken van het nodige personeel;

koJ.1tom, d!e machinerie draait.

In zijn bijeenkomsten heeft de Raad zich voornamelijk bezig moeten houden met een aantal vragen van institutionele en procedurele aard, maar op toekomstige zittingen zullen onge-.

twijfeld ook meer substantiële zaken aan de mde komen. De commissies hebben zich reeds aan meer substantiële zaken ge- waagd, ook al hadden zij eerst een aantal procedurele en institu- tionele puzzels op te lossen.

He,t ligt voor de hand dat in de beide commissies voor grond- stoffen en einidprodukten met name handelsproblemen aan de or- de zijn gekomen, met daarbij 'in de grondstoffencommissie het belanglijke vraagstuk van de vervanging van natuurlijke grond- stoffen door synthetische produkten.

In de scheepvaartcommissie is uitgebreid gesproken over transporttarieven en andere specifieke vervoersvraagsltukken, en in de comm~ssie voor dienstenve11keer en financiering van de internationale ha:ndel zijn onder meer een aantal financiële vraagstukken besproken.

De omstandigheid dat in drie der vier comm1ss1es - grond-

stoffen, eindprodukten ,en financiering - handelsproblemen logi-

scherwijs op de agenda moeten worden geplaatst, maakt het

waarschijnlijk dat ook in de komende jaren de met de han-

del in verband staande vraagstukken een belangrijke plaats

zullen blijven innemen. En dit ondanks het feit dat deze vraag-

stukken niet voor alle ontwikkelingslanden dezelfde mate van

importantie en urgentie hebben, ondanks het feit ook da:t het er

niet naar uitziet drut de geïndustrialiseerde landen spoedig bereid

zijn belangrijke concessies te doen op dit gebied.

(24)

Handelspolitiek is het belangrijkste onderwerp van gesprek ge- weest in de afgelopen jaren, handelspolitiek zal het belangrijkste onderwerp van gesprek blijven uitmaken in de komende jaren.

Voor deze uitspraak zijn verschillende argumenten aan te vüeJreiJ;.

Wat is namelijk de doelstelling van de ontwikkelingslanden?

Zeer in het aJgemeen gesteld willen zij zich ontwikkelen, wil- len zij hun inkomen per hoofd van de bevolking vergroten. Onder de middelen die deze inkomensverhoging mogelijk kunnen maken, hebben zij een voorkeur voor 'trade' boven 'aid' omdat zij de uit handel verkregen inkomsten naar eigen goeddunken kunnen besteden, in andere woorden, omdat inkomsten uit handelstrans- acties per definitie niet gebonden zijn. Het grootste deel van de financiële hulpverlening daarentegen is gebomden hulpverlening;

is geld dat slechts in bepaalde landen en/of op een bepaalde wijze besteed kan worden. Deze vorm van hulpverlening hee.flt alleen dan dezelfde waarde als ongebonden hulp indien de voor het 'gebonden' geld gekochte goederen dezelfde zouden zijn die anders ook op de vrije markt gekocht zouden worden.

Globale berekeningen over het waardeverschil in deze soorten van hulp zijn moeilijk te maken. Sommige economen uit de ont- wikkelingslanden schatten het verschil op circa dertig percent.

Dit percentage lijkt mij rijkelijk hoog, maar dat er een :wker verschil is, kan moeilijk worden ontkend.

Afgezien van het waardeverschil voor de ontwikkelingslanden, is er bij het geven van hulp in gebonden vorm ook een waarde- verschil voor het gevende land. Dit geldt met name bij gebonden hulp in de vorm van goederen of van niet-convertibele valuta.

In die beide gevallen zijn de 'opportunity costs' van het gevende land lager dan bij giften in convertibele valuta. Om een exacte meting te krijgen van de per geïndustrialiseerd land gegeven hulp, zou het aanbeveling verdienen dit waardeverschil in de interna- tionale boekhouding tot uiting te laten komen.

De waarheid dat preferentie bestaat voor 'trade' boven 'aid' betekent niet dat 'trade' geen hulp zou zijn. Als men 'hulp' definieert als elke actie van de zijde van de geïndustrilaliseerde landen die een offer verlangt, dan is ook 'trade' een vorm van hulpverlening. De ontwikkelingslanden willen en kunnen name- lijk niet zo maar handel drijven, ze willen handel drijven onder bijzondere voorwaarden, en die voorwamden kosten geld.

Met de 'trade' hopen de ontwikkelingslanden de totale waarde

van hun exporten te kunnen opvoeren. Dit kan in principe op twee

(25)

manieren gebeuren: door prijsverhoging van hun exportgoederen- pakket of door vergroting van de omvang daarvan. Op de lange duur, en voor die goederen waarvoor substituten bestaan, gaat het hier om het vinden van de optimale verhouding tussen prijs en afgezette hoeveelheid, maar op korpte termijn kan men deze eeonomisohe wet wel een beetje geweld aandoen.

De principiële discussies tussen aanhangers van prijsverho- gende maah·egelen en voorstanders van handhaving van be- staande prijzen bij vergrote u]tvoerr doen altijd een beetje onwe- zenlijk aan. Het is algemeen bekend dat de prijsopdrijvers voor- namelijk in Frankrijk worden gevonden, en dat met name in ons land, Engeland en de Verenigde Staten de matigherdsaposte- len te vinden zijn. Toch zijn er aanwijzingen dat de opvattingen naar elkaar toegroeien. In de praktijk zijn bovendien de ortho- doxe opvattingen sedert geruime tijd geweld aangedaan: Enge- land kent in het Commonwea1th Sugar Agreement al lang zowel prijsbeheersingsmaartregelen als kwantitatieve maatregelen, en in verschillende internationale akkooPden heeft het prijselement zijn intrede gedaan of wordt met die gedachte gespeeld.

Voor de ontwikkelingslanden zijn de gunstige gevolgen van hulp op lange termijn belangrijker dan die op kode termijn. Op korte termijn is er aan de in de meeste van die landen heersendè desastrueuze armoede en ellende toch niet veel te doen. Hulp in de vorm van voedselgiften of andere vormen V'an hulp met het oogmerk acute nood te lenigen, hoe noodzakelijk en uit huma- nitaire overwegingen wenselijk ook, wegen niet op tegen hulp- verlening die mogelijkheden schept voor zelfontwikkeling. Ook uit dit gezichtspunt zijn handelspolitieke maatregelen dus eer- der aangewezen dan andere vormen van hulpverlening.

De gedachte die in de westerse wereld wel opgeld doet, dat het erom gaat de 'kloof <tussen rijke en ,arme landen' te over- bmggen, is ongetwijfeld een sympathieke gedachte, maar de kan- sen op verwezenlijking van deze doelstelling zijn bijzonder klein.

Ondanks alle sohone woorden in de afgelopen tijd is de kloof tussen rijke en anne landen alleen maar 'groter geworden en het ziet er niet naar uit dat er binnenkort verandering in deze ont~

wikkeling zal komen. Integendeel, de verschillen in ontwikke- ling blijven toeoomen, en het is maar gelukkig dat in de onrtwik- kelingslanden zelf het inzicht doorbreekt dat ontwikkeling 'überhaupt' een doelmatiger streven is dan het zich blind staren op de kloof. Daarom ook kan men niet stellen dat een verdere

345

(26)

toename van de welvaart is de geïndustrialiseerde landen af- keurenswaardig zou zijn. Deze is zelfs toe te juichen als tege- lijkertijd mogelijkheden worden gecreëevd om de ontwikkeling van de armere landen te stimuleren.

In principe zijn er twee benaderingsmogelijkheden voor het ont- wikkelingsvraagstuk. Men kan uitgaan van de behoeM:en der ont- wikkelingslanden, men kan druarentegen ook uitgaan van een aan grenzen gebonden hulpverlening, door de geïndustrialiseerde landen zelf te stellen.

De eerste benadering wordt uiteraard bepleit door de ontwik- kelingslanden en het behoefte-element is met name naar voren gekomen sinds Prebisch heeft berekend d!at tot aan 1970 een écart van $ 20 biljoen is .te financieren, zijnde het verschil tussen inkomsten uit exporten en importbehoeften van de ontwikkelings- landen als groep. Men kan natuurlijk strijden over het bedrag van $ 20 biljoen, maar eenmaal deze benaderingswijze aan- vaardend, is in principe het voor hulpverlening te fourneren bedrag ongelimiteerd. Daarom ook is deze benadering voor de ge- industrialiseerde landen onaanvaardbaar.

De tweede methode bestaat erin toezeggingen te doen tot een van tevoren bepaald bedrag, of tot een bepaald percentage van het bruto nationaal inkomen van de geïndusl!:rialiseerde landen.

Deze tweede methode is thans min of meer aanvaard, en im- pliceert dat a priori geen rekening wordt gehouden met het be- hoefte-element. Deze methode aanvaard hebbende, staat men ook voor de taaJk een keuze te doen uit de verschillende moge- lijkheden van ontwikkelingshulp en zal men b.v. de voordelen van hulp in de vorm van een bepaalde handelspolitiek moeten afwegen tegen voordelen met andere ,vormen van hulpverlening te behalen.

Men zou de ogen sluiten voor de werkelijkheid als men bij de- ze voordelen alleen dacht aan voordelen voor de ontwikkelings-

i

landen; de eventuele voor- of nadelen voor de geïndustrialiseer- de landen worden 'eveneens in de overwegingen betrokiken. De voorkeur die bestaat voor het geven van 'tied' loans, bilaterale technische hulpverlening, levering van gehele bbrieksinsrt:aHa- ties, bewijst maar al te zeer dat de belangen van de gevende landen niet vergeten worden.

Het is een gelukkige omstandigheid dat in ons land minister

Bot het sprookje uit de wereld heeft geholpen dat de CO'l1trole

op bilaterale hulp zo veel effectiever zou zijn dan op multilate-

(27)

rale hulp. Men zou zich echter ook wel eens mogen afvragen - en dat gebeurt met name in de socialistische partijen veel te weinig - of we werkelijk de goede weg opgaan met het verle- nen van kredietgaranties aan private ondernemingen voor inves- teringen in ontwikkelingsianden zonder dat enige controle moge- lijk is op het beheer van deze ondernemingen.

Bij handelspolitieke maatregelen zijn er geen directe voorde- len te verwachten voor de geïndustrialiseerde landen. Krachtens hun aard zijn handelspolitieke beslissingen ten gunste van ont- wikkelingsl,anden, beslissingen die door een aantal geïndustria- liseerde landen gezamenlijk genomen moeten worden en ten goe- de komen aan een groep of alle ontwikkelingslanden. Theoretisch zijn er vier mogelijkheden om op handelspolitieke wijze de ont- wikkelingslanden tegemoet te komen.

Men kan:

- de krachten van de vrije markt versterken (afschaffen van landbouwprotectie en verlaging van tarieven);

- de 'krachten van de vrije markt beperken (b.v. het gebruik van substituten verhinderen);

- speciale maatmgelen nemen op tariefgebied voor ontwikke- lingslanden;

- andere speciale maatregelen treffen (b.v. mondiale akkoor- den).

De minst haalbare, en op den duur waarschijnlijk ook de minst aanvaa11dbare methode, is het bepeiiken van de krachten van de vrije markt. Het versterken van die krachten lijkt evenmin haalbaar. Dergelijke maatregelen zouden betekenen dat de Eu- ropese economieën zouden worden blootgesteld aan ongelimiteer- de importen uit andere landen, en het zou met name de onder- gang van onze landbouw en een aantal industrieën betekenen.

Geen Europese regering zal bereid gevonden worden deze hoge prijs te betalen.

Voor wa:t een aantal landbouwprodukrten betreft, met name die uit de gematigde zone, :wu een dergelijke aanpak trouwens voornamelijk betekienen dat de Europese markt zou worden orver- stroomd met Amerikaanse, Canadese, Australische en Nieuw- zeelandse produkten, zonder dat veel minder ontwikkelde lan- den eraan te pas zouden komen.

Het enige produkt uit de gematigde zone waarvoor dit niet

geldt, is suiker. Voor dit produkt zou men inderdaad kunnen

overwegen de ontwikkelingslanden meer 1kans~en te geven op onze

markten. De weerstand tegen het nemen van een dergelijke

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om dit verschijnsel in zijn totaliteit te kunnen begrijpen heeft mevrouw Van Rijswijk niet alleen een historisch overzicht gegeven van de ontwikkeling van de di- verse mogelijkheden

Ten eerste zal er door middel van een literatuuronderzoek inzichtelijk gemaakt worden welke factoren van invloed kunnen zijn op de instroom van jongeren, behorende tot een

In de presentatie van ABN-AMRO van 17 maart 2004 wordt aangegeven dat GtS zelf het reguleringsrisico zodanig heeft ingeschat dat een extra risicopremie {VERTROUWELIJK] nodig is om

Daar is niet meer te doen, gy moet de ftandert ftrijken Uw rijk, en 't onz is uit; Laat ons in tijts noch wijken. Wa t baat geweld j wanneer Voorzichtigheid haar

- Freelancer zocht werk, werd gevraagd/kon hier terecht (‘Het is zo gelopen’) - Van en voor iedereen, alles kon en alles mocht. - Uit de hand gelopen grap -

Discrimination and calibration were tested for five models: the Cardiovascular Risk Factors, Aging and Dementia risk score (CAIDE); the Study on Aging, Cognition and

Een boek over de verschil- lende vormen van 'renaissance' waarin een hoofdstuk over Italië ontbreekt of waarin op zijn minst niet systematisch en doordacht wordt gerefereerd

Alleenstaande ouders zijn beduidend minder tevreden met hun inkomen en hun woning dan partners die samenwonen, al dan niet met kinderen.. Bijna vier op de tien alleenstaande