• No results found

De Venezolaanse oliesector: een jojo van de regering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Venezolaanse oliesector: een jojo van de regering"

Copied!
118
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Venezolaanse oliesector: een jojo van de regering

Masterscriptie Internationale Betrekkingen en Internationale Organisatie

Naam: Wiek Kleijne Stud. Nr.: 1459686 Studie: Master Internationale Betrekkingen &

(2)

Inhoudsopgave

Lijst van illustraties 4

Geografische kaart van Venezuela 5

Hoofdstuk 1 Inleiding 6

§1.1 Inleiding 6

§1.2.1 Motivatie 7

§1.2.2 Nationalisaties en privatiseringen 8

§1.3 Rechtvaardiging structuur onderzoek 9

§1.4 Onderzoeksmethode. 10

Hoofdstuk 2 Geschiedenis oliebeleid Venezuela 11

§2.1 Inleiding 11

§2.2 Opkomst van olie in Venezuela 11

§2.3 Olie onder de junta na de Tweede Wereldoorlog 13

§2.4 Democratie en oprichting OPEC 13

§2.5 De jaren 60: overheid eist steeds groter deel van de olieopbrengsten op 14

§2.6 De jaren 70: oliebonanza 15

§2.7 De jaren 80: economische crisis 17

§2.8 Internationalisatiebeleid van PDVSA 18

§2.9 Privatisering in de jaren 90 19

§2.10 Nationalisatie van de oliesector onder Hugo Chávez 22

§2.11 Conclusie 23

Hoofdstuk 3 Theoretisch raamwerk 25

§3.1 Inleiding 25

§3.2 Theoretische achtergrond 25

§3.3 Het theoretisch raamwerk van Guriev, Kolotilin en Sonin 28

§3.4 Uitwerking onderzoeksmodel 30

§3.5 Uitbreiding en operationalisering theoretisch raamwerk 31

§3.6 Wereldprijs van olie 32

§3.7 Menselijk kapitaal 33

§3.8 Binnenlandse politieke instituties 34

§3.9 Verankering van de macht 38

§3.10 Diffusie van nationalisatie 40

§3.11 Het uitgebreide onderzoeksmodel 42

(3)

Hoofdstuk 4 Nationalisatie van 1976 45

§4.1 Inleiding 45

§4.2 Nationalisatie in 1976 45

§4.3 Wereldprijs olie 49

§4.4 Menselijk kapitaal 51

§4.5.1 Binnenlandse politieke instituties 53

§4.5.2 Belastingenstructuur 56

§4.6.1 Verankering van de macht 60

§4.6.2 Verkiezingsuitslag 60

§4.6.3 Aanwezigheid en sterkte oppositiepartijen 61

§4.7 Diffusie 63

§4.8 Conclusie 67

Hoofdstuk 5 Apertura in de jaren 90 69

§5.1 Inleiding 69

§5.2 Privatisering van de oliesector 69

§5.3 Wereldprijs olie 72

§5.4 Menselijk kapitaal 73

§5.5.1 Binnenlandse politieke instituties 75

§5.5.2 Belastingenstructuur 76

§5.6.1 Verankering van de macht 79

§5.6.2 Verkiezingsuitslag 79

§5.6.3 Aanwezigheid en sterkte oppositiepartijen 80

§5.7 Diffusie 81

§5.8 Conclusie 83

Hoofdstuk 6 Nationalisatie onder president Chávez 85

§6.1 Inleiding 85

§6.2 Nationalisatie van de oliesector 85

§6.3 Wereldprijs olie 88

§6.4 Menselijk kapitaal 89

§6.5.1 Binnenlandse politieke instituties 92

§6.5.2 Belastingenstructuur 93

§6.6.1 Verankering van de macht 94

§6.6.2 Verkiezingsuitslag 94

§6.6.3 Aanwezigheid en sterkte oppositiepartijen 95

§6.7 Diffusie 97

(4)

Hoofdstuk 7 Conclusie 102

§7.1 Inleiding 102

§7.2 Toetsing onderzoeksmodel 102

§7.3 Wereldprijs olie 103

§7.4 Menselijk kapitaal 103

§7.5 Binnenlandse politieke instituties 104

§7.6 Verankering van de macht 104

§7.7 Diffusie 104

§7.8 Achterliggende redenen 104

§7.9 Hoofdvraag 105

§7.10 Onderzoeksmodel voor verder onderzoek 106

§7.11 Belang verder onderzoek 108

§7.12 Conclusie 109

(5)

Lijst van illustraties

Afbeelding 1) Geografische kaart van Venezuela 5

Afbeelding 2) Olieproductie in Venezuela en de OPEC quota 21

Afbeelding 3) Aandeel van olieopbrengsten dat naar de Venezolaanse regering gaat 21 Afbeelding 4) Overzicht belangrijkste presidenten Venezuela met betrekking tot oliebeleid en de belangrijkste pijlers

van het oliebeleid 24

Afbeelding 5) Schema onderzoeksmodel Guriev, Kolotilin en Sonin 29

Afbeelding 6) Eigendomsstructuur en de institutionele gevolgen 37

Afbeelding 7) Onderzoeksmodel 42

Afbeelding 8) Tabel onderzoeksschema 43

Afbeelding 9) Geschiedenis wereldprijs olie 50

Afbeelding 10) Overzicht analfabetisme leden OPEC (1975) in 1970 en 1975 52

Afbeelding 11) BBP Venezuela in constante prijzen 1968-1980 53

Afbeelding 12) Mate van democratie in Venezuela 54

Afbeelding 13) Mate van beperking op uitvoerend orgaan 54

Afbeelding 14) De mate van autoritaire staat in Venezuela 55

Afbeelding 15) Politieke rechten in Venezuela 56

Afbeelding 16) Burgerlijke vrijheid in Venezuela 56

Afbeelding 17) Overzicht belastingen Colombia en Venezuela 59

Afbeelding 18) Het aantal onteigeningen in de wereld en de fluctuaties van de wereldprijs van olie 63 Afbeelding 19) Overzicht strategische associatieovereenkomsten voor exploitatie Orinocogordel 71

Afbeelding 20) Overzicht analfabetisme leden OPEC (1995) in 1990 en 1995 74

Afbeelding 21) BBP Venezuela 1993-1999 74

Afbeelding 22) Score Venezuela in corruptie perceptie index (cpi) van Transparency International 76

Afbeelding 23) Overzicht analfabetisme leden OPEC (2008) in 2000 en 2005 90

Afbeelding 24) BBP Venezuela 1997-2009 90

Afbeelding 25) BBP Venezuela 1997-2009 in constante prijzen 91

Afbeelding 26) BBP Venezuela niet-olieactiviteiten 1994-2003 (in constante prijzen van 1984) 91

Afbeelding 27) Tabel toetsing onderzoeksschema 102

(6)

Geografische kaart van Venezuela

Afbeelding 1) Geografische kaart van Venezuela

1

(7)

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Onder het bewind van president Chávez werd in 2001 de oliesector in Venezuela genationaliseerd. Het zou tot 2006 duren voordat de oliesector daadwerkelijk genationaliseerd zou worden, maar in 2008 was de gehele upstreamkant van de oliesector genationaliseerd.

Dit was niet de eerste keer dat de oliesector in Venezuela werd genationaliseerd. In de jaren 70 was dit ook al gebeurd. Dit was toen gedaan door de regering van president Carlos Andrés Pérez. Dit gebeurde in een periode dat de wereldprijs van olie hoog stond nadat de Arabische leden van de Organisatie van olie-exporterende landen (OPEC) een olie-embargo hadden ingesteld.

De genationaliseerde infrastructuur van de oliesector bleef op deze wijze bestaan tot aan de jaren 90. Nadat de wereldprijs van olie namelijk sterk was gestegen in de jaren 70, viel deze weer sterk terug in de jaren 80. Tezamen met een dalende Venezolaanse olieproductie, vanwege een afgenomen efficiëntie in de oliesector, zorgde dit voor sterke daling in het Bruto Binnenlands Product (BBP) van Venezuela in de jaren 80. Deze economische problemen zorgden ook voor politieke onrusten

Sinds 1958, het begin van de democratie in Venezuela, hadden namelijk maar 2 politieke partijen het land bestuurd. Dit waren Acción Democrática (AD) en Comité de Organización Política Electoral Independiente (Copei). Toen het land in jaren 80 steeds verder in de economische problemen kwam, begon de bevolking steeds meer het vertrouwen in deze 2 partijen te verliezen.

Begin jaren kwam de regering van president Pérez, dezelfde president die de oliesector in jaren 70 had genationaliseerd, met een pakket aan economische maatregelen om het land economisch gezien weer terug op de rails te krijgen. Onderdeel van dit pakket was een privatisering van de Venezolaanse oliesector. Hiermee zou de olieproductie weer moeten toenemen waardoor het BBP ook weer zou stijgen. Hierdoor werd de oliesector in de jaren 90 onder president Pérez, en ook zijn opvolger Rafael Antonio Caldera Rodríguez, steeds verder geprivatiseerd. De olieproductie nam inderdaad hierdoor toe, maar de economische en politieke problemen bleven aanhouden.

Uiteindelijk wist hierdoor Hugo Chávez, een linkse voormalige militair die zich populair had gemaakt met een mislukte staatsgreep in 1992 en die noch tot Copei als AD behoorde, de presidentsverkiezingen in 1998 te winnen. De regering van president Chávez nationaliseerde, als onderdeel van het socialistische beleid, in 2001 opnieuw de oliesector. Volgens hem behoorde de oliesector en de bijbehorende olieopbrengsten tot het volk en een nationalisatie van deze sector was daarvoor noodzakelijk.

(8)

Venezolaanse oliesector te verklaren. Het bereiken van dit doel zal aan de hand van de volgende onderzoeksvraag plaatsvinden:

In hoeverre biedt het onderzoeksmodel van de auteur een verklaring voor enerzijds de nationalisaties van de Venezolaanse oliesector in 1976 en onder president Chávez en de privatisering van de Venezolaanse oliesector in de jaren 90?

Deze centrale onderzoeksvraag zal worden opgedeeld in verschillende sub-onderzoeksvragen teneinde de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden. De sub-onderzoeksvragen zijn:

 hoe heeft het oliebeleid van de Venezolaanse regering eruit gezien vanaf het begin van de 20ste

eeuw tot nu;  wat houdt het onderzoeksmodel van de auteur in;

 in hoeverre biedt dit onderzoeksmodel een verklaring voor de nationalisatie van de oliesector in 1976;

 in hoeverre biedt dit onderzoeksmodel een verklaring voor de privatisering van de oliesector in de jaren 90 en;  in hoeverre biedt dit onderzoeksmodel een verklaring voor de nationalisatie van de oliesector onder president

Chávez?

Deze sub-vragen zullen per hoofdstuk worden beantwoord. De eerste sub-vraag heeft als doel de context te schapen waarin de te analyseren nationalisaties en de te analyseren privatisering geplaatst kunnen worden. De tweede sub-vraag heeft als doel om het onderzoeksmodel neer te zetten zodat het duidelijk wordt welke factoren en bijbehorende variabelen onderzocht zullen worden. De 3 daaropvolgende sub-vragen hebben als doel om de 3 verschillende periodes te analyseren aan de hand van het opgezette onderzoeksmodel. Door deze sub-vragen te beantwoorden zal ook de centrale onderzoeksvraag beantwoord kunnen worden.

1.2.1 Motivatie

De trend van nationalisaties en privatiseringen in Venezuela zal getracht verklaard te worden, omdat hiermee meer inzicht verkregen kan worden in het fenomeen dat de resource curse wordt genoemd.

‘The resource curse is a complex phenomenon. Three different processes come into play. The first is the

currency appreciation due to resource revenues and its negative effect o the competitive position of other industries. This is called the “Dutch disease”. The second is the fluctuation in commodity prices and its disruptive effects. And the third is the effect on political conditions. The first two are purely economic and have been studied extensively. It is the third factor that needs to be better understood, especially as its impact is far greater than that of the other two. The explanation has to connect economic theory with political theory.’

Oprichter en voorzitter van de Open Society Institute, George Soros.2

(9)

De resource curse3 is een term waarmee de negatieve effecten van het bezit van economisch waardevolle grondstoffen

op de ontwikkeling van een land worden beschreven. Naast de negatieve effecten op de economische ontwikkeling van een land is het effect dat de aanwezigheid van grondstoffen heeft op de politieke ontwikkeling van een land, volgens George Soros, het effect met de meeste impact.4 Dit effect is daarnaast nog het minst onderzocht en behoeft daarom meer onderzoek.

De aanwezigheid van economisch waardevolle grondstoffen lijkt namelijk inderdaad vaak een negatieve uitwerking te hebben op de politieke ontwikkeling van een land. Dit beperkt zich niet alleen tot fossiele brandstoffen als gas en olie waarbij opvalt dat veel belangrijke producenten hiervan zwakke politieke instituties en een hoog niveau van corruptie hebben. Ook in landen die rijk zijn aan andere economisch waardevolle grondstoffen zoals onder andere Congo (diamant, goud, coltan), Afghanistan (papaver) en Colombia (coca) lijkt de politieke ontwikkeling te zijn belemmerd door de aanwezigheid van deze economisch waardevolle grondstoffen. Hiermee lijken landen met een grote aanwezigheid aan economisch waardevolle grondstoffen aan het ‘koning Midas-syndroom’ te lijden. Een overvloed aan rijkdom leidt niet tot economische en bestuurlijke voorspoed, maar juist het tegendeel lijkt vaak het geval te zijn.

1.2.2 Nationalisaties en privatiseringen

De reden dat onderzocht zal worden op welke manier privatiseringen en nationalisaties van de oliesector verklaard kunnen worden is dat deze keuze grote invloed kan hebben op de ontwikkeling van het olieproducerende land, maar daarnaast ook grote invloed kan hebben op de ontwikkeling van de rest van de wereld. Van het energiegebruik in de wereld is olie het belangrijkste brandstoftype en de voorspelling is dat dit zo zal blijven in ieder geval tot 2035.5

Het is daarom van belang om inzicht te krijgen in de motivaties van regeringen om de oliesector te nationaliseren dan wel te privatiseren. In principe zijn er 2 motivaties die een rol spelen hierbij. Bij de keuze voor een mogelijke nationalisatie of privatisering in de oliesector is er namelijk een trade-off tussen gelijkheid (nationaal eigendom) en efficiëntie (privaat eigendom).6 Een privatisering van de oliesector kan de sector efficiënter maken waardoor de financiële opbrengsten voor zowel de overheid (middels belastingen) gemaximaliseerd kunnen worden als de financiële opbrengsten voor de private actoren. Anderzijds kan de overheid de oliesector nationaliseren om meer gelijkheid te creëren. Deze motivatie voor een nationalisatie van een oliesector kan tweeledig zijn:

3 Ibidem. 4

Idem, XII.

5 U.S. Energy Information Administration, Independent statistics and analysis, International Energy Outlook 2010,

www.eia.doe.gov/oiaf/ieo/, bezocht op 21 juni 2010.

6

Wereldbank, Roberto Chang Roberto, Constantino Hevia en Norman Loayza, Privatization and nationalization cycles, Research working paper 5029,

(10)

‘The first, which may be called defensive, stems from a simple desire to “keep the foreigners out.” The second,

which may be called strategic, stems from a desire to bring about certain changes for which it seemed unsatisfactory to rely on foreign investment.’7

De eerste motivatie wordt ook wel ‘grondstofnationalisme’ genoemd door onder andere Henri Madelin.8

De tweede reden is een rationele overweging. Zo kan een regering besluiten de oliesector te nationaliseren om op deze manier de negatieve effecten van de fluctuerende wereldprijs van olie te verkleinen.

Buiten deze motivaties zijn er volgens wetenschappers verschillende factoren die een verklarende rol spelen bij de keuze van regeringen om de oliesector dan wel te nationaliseren dan wel te privatiseren. Deze factoren verschillen van de wereldprijs van olie tot aan de kwaliteit van de binnenlandse politieke instituties van een olieproducerend land. Deze factoren zullen onderzocht worden hier voor de 3 verschillende periodes van het Venezolaanse oliebeleid. Op deze wijze zal worden getracht meer inzicht te verkrijgen in de keuzes van regeringen met betrekking tot de structuur van de oliesector.

1.3 Rechtvaardiging structuur onderzoek

Teneinde de centrale onderzoeksvraag te beantwoorden zal eerst de geschiedenis van het gevoerde oliebeleid van de Venezolaanse regering worden geanalyseerd. Hiermee wordt de context geschapen waarin de te analyseren nationalisaties en privatisering zullen worden onderzocht. Het is van belang dit te doen, omdat anders de sociale, politieke en economische achtergrond van het land ontbreekt die juist noodzakelijk is om bepaald oliebeleid van de Venezolaanse regering te kunnen begrijpen.

Vervolgens zal het onderzoeksmodel worden neergezet. Centraal in dit onderzoeksmodel zal de theorie van Guriev, Kolotilin en Sonin staan.9 Deze wetenschappers dragen 3 factoren aan die volgens hen nationalisaties in de oliesector verklaren. Deze 3 factoren zullen waar nodig voor dit onderzoek worden aangepast en daarnaast zal het onderzoeksmodel worden uitgebreid met factoren die zijn aangedragen door andere wetenschappers. Op deze wijze zal een uniek onderzoeksschema worden samengesteld, speciaal gericht voor deze casus studie.

De variabelen in dit onderzoeksschema zullen vervolgens getoetst worden voor de 3 verschillende periodes waarin in Venezuela dan wel een nationalisatie dan wel een privatisering heeft plaatsgevonden in de oliesector.

Ten slotte zullen de analyses van de 3 verschillende periodes worden vergeleken waarmee conclusies getrokken zullen kunnen worden over de mate van verklaring van elke factor van het toegepaste onderzoeksschema.

7 John D. Martz, Politics and petroleum in Ecuador (New Jersey 1987) 382. 8

Valérie Marcel en John V. Mitchel, Oil titants. National oil companies in the Middle East (Chatham House 2006) 2.

9 Sergei Guriev, Anton Kolotilin en Konstantin Sonin, ‘Determinants of expropriations in the oil sector: a theory and evidence from

(11)

Hiermee zal meer inzicht verkregen worden met betrekking tot de keuze van regeringen om hun oliesector te nationaliseren dan wel te privatiseren.

1.4 Onderzoeksmethode

De theorie die centraal staat is de theorie van Guriev, Kolotilin en Sonin. Dit is een econometrische theorie. Zij hebben een aantal variabelen, middels regressievergelijkingen, geanalyseerd waaruit zij conclusies hebben getrokken over de toepasbaarheid van deze variabelen met betrekking tot het verklaren van een groot aantal nationalisaties in de oliesector van een groot aantal verschillende landen in een lange periode. De factoren die zij toetsen zullen ook in dit onderzoek worden getoetst. Daarnaast zal het onderzoeksschema worden uitgebreid met een aantal andere factoren dat is aangedragen door wetenschappers die voornamelijk uit de (internationale) politieke wetenschappen komen. Het onderzoek naar de effecten van de aanwezigheid van economisch waardevolle grondstoffen op de politieke ontwikkeling van een land wordt namelijk steeds uitgebreider en hierdoor is het mogelijk om ook andere theorieën op dit gebied te integreren in dit onderzoeksschema.

Het onderzoek zal voornamelijk plaatsvinden door enerzijds literatuur te analyseren en anderzijds door primaire bronnen te raadplegen. Onder primaire bronnen valt onder andere de jaarlijkse energiestudie van de internationale oliemaatschappij BP, maar ook data van de Centrale Bank van Venezuela, de statistiek afdeling van de Verenigde Naties (VN) en de data van non-gouvernementele organisaties als Freedom House en Transparency International. De literatuur die zal worden geraadpleegd zal voornamelijk bestaan uit literatuur over de politieke ontwikkelingen in Venezuela in de 3 verschillende periodes en literatuur over het oliebeleid van de Venezolaanse regering in dezelfde periodes. Daarnaast zal bijvoorbeeld ook literatuur worden geraadpleegd over het oliebeleid van regeringen van andere olieproducerende landen in dezelfde periodes omdat een deel van het onderzoek zal bestaan uit het vergelijken van het Venezolaanse oliebeleid met het gevoerde oliebeleid in andere olieproducerende landen.

(12)

Hoofdstuk 2 Geschiedenis oliebeleid Venezuela

‘Petroleum is the fundamental and basic fact of the Venezuelan destiny. It presents to Venezuela today the most

serious national problems that the nation has known in history. It is like the Minotaur of ancient myths, in the depths of his labyrinth, ravenous and threatening. The vital historical theme for today‟s Venezuela can be no other than the productive combat with the minotaur of petroleum. .. Petroleum and nothing else is the theme of Venezuela‟s contemporary history.‟

Aldus Venezolaans poët Arturo Uslar Pietri10

2.1 Inleiding

Dit zijn de woorden van de beroemde Venezolaanse poëet Arturo Uslar Pietri. Hij onderkent hiermee de belangrijke rol die olie heeft in de geschiedenis van Venezuela. In dit hoofdstuk zal in hoofdlijnen de rol van olie worden geanalyseerd die het heeft gehad in de Venezolaanse politiek in de afgelopen eeuw. Het doel van dit hoofdstuk is om de context te beschrijven van de rol van olie in de Venezolaanse politiek zodat in de latere hoofdstukken de rol van olie in de het oliebeleid van de regering in de 3 periodes aan de hand van het theoretisch raamwerk nader onderzocht kan worden.

2.2 Opkomst van olie in Venezuela

De oorspronkelijke inheemse bevolking van Venezuela gebruikte olie voor verschillende praktische zaken waaronder de reparatie van kano’s, medische doeleinden en verlichting.11

Deze rol van olie in de samenleving bleef onveranderd toen de Spanjaarden aan het begin van de zestiende eeuw Venezuela veroverden en vervolgens koloniseerden. Deze kolonisten waren echter meer geïnteresseerd in grondstoffen als cacao, koffie en mineralen. De enige keer dat olie werd geëxporteerd naar Spanje was toen koning Charles I van Spanje in 1539 ziek was geworden en Don Francisco de Castellanos vanuit Venezuela een vat olie opstuurde naar de koning vanwege de veronderstelde genezende werking.12 Olie speelde toentertijd nog geen grote rol en de zoektocht naar het mythische El Dorado had een hogere prioriteit onder de Europese kolonisten.13

Dit zou gaan veranderen nadat op 27 augustus 1859 Kolonel Edwin Drake voor het eerst succesvol naar olie boorde in Titusville in Pennsylvania.14 Was eerst hout de meest gebruikte brandstof en later steenkool; met de ontdekking van olie door kolonel Drake begon de energierijke grondstof olie steeds meer de plaats in te nemen als meest gebruikte brandstof wereldwijd. Onder invloed van de industriële revolutie steeg de vraag naar olie dan ook steeds harder. Zo kon een Amerikaanse ondernemer, John D. Rockefeller, in de olie-industrie uitgroeien tot de rijkste

10 Judith Ewell, Venezuela. A century of change (Stanford 1984) 61. 11

Juan Carlos Boué, Venezuela. The political economy of oil (Oxford 1993) 5.

12 Ibidem, 6.

(13)

man van zijn tijd en was zijn oliemaatschappij Standard Oil één van de eerste en grootste multinationals.15 Olie zou alleen nog maar een belangrijkere rol gaan spelen in de twintigste eeuw.

Commerciële exploitatie van olie in Venezuela begon in 1914 toen Shell de eerste commerciële oliebron boorde.16 Tot 1914 was het echter voornamelijk Mexico geweest waar de internationale oliemaatschappijen hun belangrijke exploitatieactiviteiten hadden. Maar de spanning tussen de internationale oliemaatschappijen en de regering nam steeds verder toe, omdat de regering meer controle wilde over de exploitatie van olie. In 1910 was ook nog eens een burgeroorlog uitgebroken die tien jaar lang zou duren.17 In 1917 nationaliseerde de regering de oliesector.18 Dit was de eerste nationalisatie van de oliesector in de wereld en het zou niet de laatste zijn.

Het politieke klimaat in Venezuela was onder het strenge bewind van de dictator Juan Vicente Gómez ondertussen gunstiger voor de internationale oliemaatschappijen en generaal Gómez wilde daarnaast graag buitenlands kapitaal aantrekken teneinde voldoende inkomsten te genereren waarmee hij zijn dictatuur kon verstevigen.19 Hierdoor werd het belastingklimaat in Venezuela in deze tijd ook wel het meest gunstige klimaat in de wereld genoemd voor de internationale oliemaatschappijen.20 Internationale oliemaatschappijen kregen contracten aangeboden met soms wel een looptijd van 50 jaar, hoefden extreem lage royalties te betalen, er bestond een gebrek aan toezicht van de staat over de olieproductie er was een totaal gebrek aan bescherming van de Venezolaanse arbeider in de olieindustrie doordat er geen vakbond bestond en er geen arbeiderswetten bestonden die de arbeider kon beschermen.21 De oliemaatschappijen trokken dus steeds meer naar het Caribische land in Zuid-Amerika. Tussen 1921 en 1929 steeg de olieproductie in Venezuela van 1,4 miljoen vaten per jaar tot 137 miljoen vaten per jaar waarmee het alleen nog de Verenigde Staten (VS) voor moest laten als land met de hoogste olieproductie.22

Internationale oliemaatschappijen hadden echter lering getrokken uit de nationalisatie in Mexico en zo besloten Lago en Shell voor de zekerheid hun raffinaderij voor de Venezolaanse olie te bouwen op respectievelijk de Nederlandse eilanden Aruba en Curacao, gelegen voor de Venezolaanse kust.23

2.3 Olie onder de junta na de Tweede Wereldoorlog

Tijdens de Tweede Wereldoorlog had de junta in Venezuela een belangrijke wet geïmplementeerd. In 1943 werd namelijk de Koolwaterstoffen wet (Ley de Hidrocarburos) geïntroduceerd die tot een 50/50 verdeling zou leiden van de olieopbrengsten tussen de oliemaatschappij en de regering. Hiermee kreeg de Venezolaanse regering een groter deel van de olieopbrengsten. AD, de partij die aan de basis stond van de democratie in Venezuela, was tegen het voorstel

15 Daniel Yergin, The prize. The epic quest for oil, money & power (New York 2008) 19. 16 Ibidem, 217.

17

Boué, Venezuela, 7.

18 Yergin, The prize, 215. 19 Ibidem, 217.

20

Boué, Venezuela, 11.

21 Rómulo Betancourt, Venezuela. Oil and politics (Boston 1979) 33. 22 Yergin, The prize, 219.

(14)

omdat hiermee de internationale oliemaatschappijen niet werden verplicht om met terugwerkende kracht de misgelopen olieopbrengsten van de staat terug te betalen.24 Toch betekende deze wet het begin van een internationale trend van belastingverhogingen in de oliesector.

Na afloop van de Tweede Wereldoorlog mocht Venezuela even (3 jaar) proeven aan een democratisch stelsel toen onder leiding van Rómulo Ernesto Betancourt Bello een democratisch systeem werd geïntroduceerd waarin in 1948 Rómulo Gallegos Freire (AD) tot de eerste democratisch gekozen president werd gekozen in Venezuela.25 Belangrijke man op dit gebied onder president Freire was de minister voor Ontwikkeling van Venezuela, Juan Pablo Pérez Alfonzo. Hij was een tegenstander geweest van de Koolwaterstoffen wet uit 1943 omdat hij vond dat deze wet niet ver genoeg ging. Volgens hem bleek de wet in praktijk ook niet voor een 50/50 verdeling te zorgen, maar eerder voor een 60/40 verdeling in het voordeel van de internationale oliemaatschappijen.26 Juan Pablo Pérez Alfonzo scherpte de wet daarom aan en zorgde voor een strenger toezicht waardoor de inkomsten verdeling steeds meer echt 50/50 werd. Door de Koolstoffen wet van 1943, het strenge beleid van minister Alfonzo in de eerste jaren na de oorlog en de stijgende productie was het totale inkomen voor de regering in 1948 6 keer zo groot geworden als in 1943.27

Echter, in datzelfde jaar wierp een junta alweer de democratische regering omver waarna Marcos Pérez Jiménez 10 jaar lang, tot 1958, als dictator aan de macht zou blijven. Onder het bewind van Marcos Pérez Jiménez waren de condities voor de internationale oliemaatschappijen zeer gunstig: de regering bood lage belastingen, volgzame arbeiders, geen inmenging in de activiteiten, een opheffing van het verbod op concessierechten en hoge opbrengsten.28 Dit beleid legde de regering geen windeieren, want het land ontwikkelde zich in een hoog tempo en met de olieopbrengsten ondernam de regering vele infrastructuurprojecten zoals de aanleg van wegen, bruggen, gebouwen, overheidsgebouwen en ook het bekende Humboldt hotel op de top van de Ávila berg die Caracas scheidt van de Caribische zee is een bouwproject geweest uit deze periode.29

2.4 Democratie en oprichting OPEC

1958 was het jaar van andermaal een revolutie in Venezuela. De junta werd omver geworpen door het democratische establishment en in directe verkiezingen werd de oprichter van de Venezolaanse democratie, Romúlo Ernesto Betancourt Bello (AD), gekozen tot president. Het belangrijkste doel van de democratische regeringen die de junta van Pérez Jiménez zouden gaan opvolgen was het vergroten van het deel van de olieopbrengsten dat naar de staat ging.30 Belangrijke man onder president Betancourt was opnieuw Juan Pablo Pérez Alfonzo die nu minister was geworden van Mijnen en Koolwaterstoffen. Waar hij in de eerste jaren na de oorlog streng toezicht had gehouden op de internationale

24

Ibidem, 417.

25 Deze periode wordt de trieno genoemd 26 Yergin, The prize, 418.

27

Ibidem.

28 Edwin Lieuwen, Venezuela (Westport 1985) 203.

(15)

oliemaatschappijen zodat het inkomen voor de regering steeg, daar zou de minister nu aan de wieg komen te staan van de OPEC.

De oprichting van OPEC is toe te schrijven aan de inzet van 2 mensen: Juan Pablo Pérez Alfonzo en Abdullah Tariki, de minister van Olie van Saudi-Arabië.31 De 2 deelden dezelfde ideeën, waren vrienden geworden over de jaren en hadden in april 1959 in Caïro het Maadi pact gesloten dat als opmaat zou gaan dienen voor de oprichting van de OPEC.32 Samen met Irak, Iran en Koeweit richtten zij uiteindelijk op 14 september 1960 in Baghdad OPEC op. Deze actie volgde uit een wens van de olieproducerende landen om meer controle te krijgen over de prijs en de productie van de olie. Deze factoren waren tot die tijd onder controle van de internationale oliemaatschappijen. Toen Standard Oil op 9 augustus 1960, zonder de regeringen van de olieproducerende landen te raadplegen, aankondigde de prijs van een vat olie tot ongeveer 7 procent te verlagen teneinde hun concurrentiepositie te versterken, was dit de druppel die de emmer deed overlopen voor de olieproducerende landen.33 De oprichting van OPEC vergeleek Juan Pablo Pérez Alfonzo met een internationale versie van de Amerikaanse Railroad Commission of Texas, de oudste regulerende staatsorganisatie van de VS die toezicht hield op de productie van olie en gas, pijpleidingen en de mijnbouwindustrie in Texas.34 Met de oprichting van de OPEC bleken de olieproducerende landen inderdaad uiteindelijk meer macht over de prijs en productie van olie te krijgen. Resolutie 1 van het oprichtingsverdrag stelde dat ‘de leden van OPEC niet langer een houding van onverschilligheid konden aanhouden ten aanzien van het gedrag van de internationale oliemaatschappijen met betrekking tot de prijsaanpassing’, dat ‘de leden zullen eisen dat internationale oliemaatschappijen de olieprijs stabiel zullen houden in de toekomst en dat de prijzen weer terug moesten naar de hoogte van voor de prijsdalingen ingezet door de internationale oliemaatschappijen’ en dat ‘de leden een systeem zouden onderzoeken en opzetten waarmee de stabilisatie van de olieprijs en de regulering van de productie verzekerd zouden worden in de toekomst’.35 In de jaren 60 zou OPEC echter nog geen grote rol spelen in de internationale oliesector. Dit zou pas veranderen in de jaren 70 tijdens de wereldwijde oliecrisis.

Naast de oprichting van OPEC was 1960 ook het jaar van de oprichting van de Venezolaanse oliemaatschappij, Corporación Venezolana del Petróleo (CVP). Deze oliemaatschappij van de staat had ten doel de benutting van de grondstoffen te maximaliseren.36 De activiteiten van de internationale oliemaatschappijen werden echter ongemoeid gelaten waardoor deze maatschappijen geen last van hadden van inmenging van de nationale oliemaatschappij.

2.5 De jaren 60: overheid eist steeds groter deel van de olieopbrengsten op

In de jaren 60 verhoogde de regering de inkomstenbelasting voor de internationale oliemaatschappijen steeds verder. De inkomstenbelasting voor de olieindustrie was onder het bewind van Marcos Pérez Jiménez slechts 26 procent. Juan

31 Ibidem, 27.

32 Pierrie Terzian, Opec: the inside story (Londen 1985) 65. 33

Yergin, The prize, 503.

34 Ibidem, 505.

35 Boué, Venezuela, 10.

(16)

Pablo Pérez Alfonzo verhoogde dit tarief, dat al was verhoogd tot 45 procent net na de val van de militaire junta in 1958, tot 67 procent.37

In 1962 richtte de regering de Commissie voor de Coördinatie van de Instandhouding en de Afzet van Koolwaterstoffen op om toezicht te houden op de activiteiten van de internationale oliemaatschappijen. De commissie had de macht gekregen om financiële compensatie te eisen van oliemaatschappijen als deze olie verkocht werd voor meer dan 10 procent onder de vastgestelde prijs door de regering.38

Daarnaast introduceerde de regering van president Leoni (AD) in 1966 een wet waarmee het uitgangspunt voor de berekening van de inkomstenbelasting op de olie niet de daadwerkelijke export prijs was van het product, maar waar een kunstmatige export prijs werd gehanteerd die werd samengesteld in samenspraak met de internationale oliemaatschappijen.39 Aangezien de kunstmatige prijs altijd hoger was dan de daadwerkelijke prijs, steeg hiermee het aandeel van de olieopbrengsten voor de regering.

In de 1971 werd deze wet zelf extra aangescherpt door de regering van president Caldera. President Caldera was lid van de andere grote politieke partij in Venezuela: Copei. Vanaf 1971 bepaalde de regering zelf exclusief, dus zonder samenspraak met de internationale oliemaatschappijen, de kunstmatige export prijs die gebruikt zou worden voor de berekening van de inkomstenbelasting op olie.40

2.6 De jaren 70: oliebonanza

In de jaren 60 was de weg richting verdergaande centralisatie van de Venezolaanse oliesector al ingeslagen. Sinds de militaire junta na de Tweede Wereldoorlog en vervolgens onder de presidenten Betancourt, Leoni en Caldera had de Venezolaanse regering een steeds grotere controle opgeëist over de opbrengsten uit de oliesector. Toen in 1974 Carlos Andrés Pérez Rodriguez (AD) werd gekozen tot president was er een internationale oliebonanza. Het jaar daarvoor, op 6 oktober, hadden Syrië en Egypte een militaire aanval geplaatst op Israël. Hiermee was de Jom Kipoeroorlog begonnen. Gevolg van deze oorlog was het olie-embargo dat werd ingesteld door de Arabische leden van de OPEC. Door het olie-embargo steeg de wereldprijs in 1 jaar van 3,29 US Dollar per vat olie in 1973 tot 11,58 US Dollar per vat olie in 1974.41 President Pérez achtte daarom de tijd rijp voor een nationalisatie van de oliesector.

Op 1 januari 1976 kondigde president Peréz de nationalisatie aan van de Venezolaanse oliesector tezamen met de oprichting van de nationale oliemaatschappij Petróleos de Venezuela, S.A. (PDVSA). De regering nationaliseerde alle 19 oliemaatschappijen die actief waren in Venezuela (hiervan waren 16 buitenlands en 3 Venezolaans). Van de genationaliseerde internationale oliemaatschappijen waren 3 oliemaatschappijen verantwoordelijk voor 4/5 van de

37 Boué, Venezuela, 12. 38 Ibidem. 39 Ibidem, 13. 40 Ibidem.

(17)

geproduceerde olie: Shell, Creole (een dochteronderneming van Esso) en Mene Grande (een dochteronderneming van Gulf).42

De regering van president Peréz nationaliseerde de oliesector in het kader van het plan La Gran Venezuela. Het doel van dit plan was om Venezuela een stap voorwaarts te laten maken door middel van een import-substitutie strategie. De olieopbrengsten zouden gebruikt worden voor grote overheidsinvesteringen. Tussen 1974 en 1979 gaf de regering van president Pérez meer geld uit dan alle Venezolaanse regeringen in de geschiedenis daarvoor samen opgeteld hadden gedaan.43

De partij van president Pérez kon echter niet de verkiezingen van 1979 winnen. De presidentskandidaat van Copei, Herrera Campíns, won met 46,3 procent van de stemmen tegen 43,4 procent van de stemmen voor Piñúa (AD). Als oorzaak van het verlies van AD in 1979 worden de grote corruptieschandalen tijdens de laatste jaren van het bewind van president Pérez gegeven.44

President Herrera kwam tijdens een nieuwe internationale oliebonanza in het zadel van president. Een tweede oliecrisis vond plaats na de Iraanse revolutie waardoor de wereldprijs van olie opnieuw steeg, dit keer van 14,02 US Dollar per vat olie in 1978 tot 36,83 US Dollar pet vat olie in 1980.45 Ook de regering van president Herrera had hierdoor enorme olieopbrengsten waarop de regeringsuitgaven zouden worden gebaseerd.

2.7 Jaren 80: economische crisis

Na een aantal jaren van economische groei na de nationalisatie in 1976 zakte de economie eind jaren 80 echter steeds verder weg. De wereldprijs van olie zakte terug van 36,83 US Dollar in 1980 tot het oude niveau van 14,43 US Dollar in 1986.46 Dit had invloed op het BBP dat in 1983 nog 78 miljard US Dollar, maar in 1989 was dit al gedaald tot 42 miljard US Dollar.47 Het BBP per capita was tussen 1950 en 1980 zo’n 234 procent toegenomen terwijl tussen 1980 en 1989 het BBP afnam met 18,1 procent.48 Daarnaast daalde de olie-export per capita van 1700 US Dollar in 1981 tot 485 US Dollar in 1991.49 De regeringsuitgaven waren echter gebaseerd geweest op de hoge olieopbrengsten en deze terugval in de wereldprijs van olie had hierdoor een sterk negatief effect op de Venezolaanse economie.

Deze economische terugval werd eind jaren 80 en vervolgens in de jaren 90 gevolgd door politieke instabiliteit. Vanaf 1959 tot 1993 was het altijd 1 van de 2 grote politieke partijen, AD en Copei, geweest die de president had

42

Tarver, Venezuela, 124.

43 Ibidem, 125.

44 Terry Lynn Karl, The paradox of plenty (University of California press 1997) 156. 45 BP, Statistical Review of World Energy 2009, www.bp.com, 12 april 2010. 46

Ibidem.

47 Wereldbank, World databank, World development indicators, http://databank.worldbank.org/ddp/home.do?Step=1&id=4, 8 april

2010.

48

Ricardo Hausmann, ‘Dealing with negative shocks: the Venezuelan experience in the eighties’, Inter-American Development Bank, Working paper series 307 (Washington 1997).

49 George Philip, ‘When oil prices were low: Petroleos de Venezuela (PdVSA) and economic policy-making in Venezuela since

(18)

geleverd en de 2 partijen regeerden via het Pacto de Punto Fijo.50 Dit was een pact dat was gesloten in 1958 tussen AD, Copei en de derde politieke partij in Venezuela, Unión Republicana Democrática (URD) in 1958, nadat de militaire dictator Marcos Pérez Jiménez was afgezet. Dit pact was bedoeld om de democratie te verankeren in Venezuela, maar volgens sommigen heeft de overeenkomst geleid tot een elitaire vorm van democratie in Venezuela waarbij de bevolking niet werd betrokken in het politieke proces: democracia pactada.51 Na 1993 veranderde de politieke samenstelling. Carlos Andres Pérez was de laatste president van Venezuela geleverd door 1 van de 2 conventionele partijen. Het publieke vertrouwen in hem stond in 1992 nog maar op 6 procent.52 De bevolking had de hoop in de oude politieke partijen opgegeven. De jaren 80 en 90 werden gekenmerkt door opstanden en protesten vanuit de bevolking. Tussen oktober 1989 en september 2000 vonden in totaal 8.355 protesten plaats in Venezuela (ofwel 2 protesten per dag).53

Het dieptepunt van de politieke en sociale onrusten was de massale volksopstand (de Caracazo) die plaats vond op 27 februari 1989. Mensen in het hele land protesteerden tegen de economische en politieke hervormingen die president Pérez (AD), de president die eerder in de jaren 70 de oliesector had genationaliseerd, wilde doorvoeren om het land economisch weer op de rails te krijgen. Deze hervormingen waren een voorstel van het Internationaal Monetair Fonds (IMF) die werden gezien als een product van de Washington Consensus.54 De regering sloeg de opstand met harde hand neer en volgens officiële cijfers vielen er 276 doden, maar onofficiële schattingen lopen op tot 2000 slachtoffers.55

Tijdens deze tijd van economische en politieke onrust vonden 2 mislukte staatsgrepen plaats: 1 in februari 1992 waar de latere president Hugo Chávez achterzat en waarvoor hij de gevangenis in werd gezet en een andere staatsgreep in november 1992. President Pérez wist beide staatsgrepen te neutraliseren. In 1993 werd de president echter zelf beschuldigd van corruptie. Het Hooggerechtshof achtte Carlos Andrés Pérez Rodriguez schuldig en hierdoor werd Carlos Andrés Pérez Rodriguez de eerste president die werd afgezet door het Congres waarna hij vervolgens door het Hooggerechtshof tot 2 jaar gevangenisstraf werd veroordeeld. Na 2 interim-presidenten werd in 1994 Rafael Caldera Rodriguez gekozen tot president. Rafael Caldera Rodriguez was ook al president geweest tussen 1969 en 1974. Toen was hij echter nog president namens de politieke partij Copei terwijl dit keer hij zelf een politieke partij had gevormd (Convergencia Nacional). Hij werd door de Venezolaanse bevolking gezien als laatste strohalm in de

50 Terry Lynn Karl, ‘Petroleum and political pacts: the transition to democracy in Venezuela’ Latin American Research Review 22

(1987) 63-94, aldaar 82.

51 Ibidem, aldaar 66. 52

Philip, ‘When oil prices were low’, 364.

53 Margarita Lopez-Maya, Venezuela después del caracazo: formas de la protesta en un context desinstitucionalizado,

werkdocument nummer 278, Kellog Instituut voor Internationale Betrekkingen (Notre Dame 2001).

54

Richard Gott, ‘Venezuela under Hugo Chávez: the originality of the ‘Bolivarian project’, New Political Economy 13 (2008) 475-490, aldaar 483.

55 Sheila D. Collins, ‘Breaking the mold? Venezuela’s defiance of the neoliberal agenda’, New Political Agenda 27 (2005) 367-395,

(19)

politieke en economische onrusten van de jaren 90. President Caldera kon de grote problemen echter niet oplossen en zo koos de Venezolaanse uiteindelijk voor de linkse Hugo Chávez in de hoop dat hij wel de problemen kon oplossen.

2.8 Internationalisatiebeleid van PDVSA

‘God is Venezolaans’ werd regelmatig beweerd door de Caraqueños56

vanwege de enorme de olieopbrengsten in de jaren 70 en het begin van de jaren 80.57 In de jaren 80 begonnen de olieopbrengsten echter sterk te dalen vanwege de dalende wereldprijs van olie. De overheidsgaven bleven echter ook toenemen, waardoor de economie steeds verder in de problemen kwam.

Tegenover deze negatieve economische ontwikkeling was PDVSA in de jaren 80 juist begonnen met een internationalisatiebeleid van de olieactiviteiten. Dit beleid werd ingezet in 1983 toen PDVSA een samenwerkingsverband sloot met het Duitse Veba Oel.58 Hiermee kreeg PDVSA 50 procent van de aandelen in handen van de raffinaderij van Veba Oel in Duitsland.

In 1985 sloot PDVSA een contract met de autoriteiten van Curacao om de Isla raffinaderij te huren. De Isla raffinaderij was gebouwd door Shell in 1918 maar werd in 1985 verkocht door Shell voor het symbolische gedrag van 1 gulden aan de autoriteiten op Curacao. Shell verkocht de raffinaderij voor dit lage bedrag omdat een ontmanteling van de raffinaderij zeer kostbaar zou zijn. In hetzelfde jaar sloten de autoriteiten op Curacao echter een overeenkomst met PDVSA voor een huurcontract van de raffinaderij ten waarde van 14,5 miljoen euro per jaar. PDVSA huurt de raffinaderij nog steeds hoewel de relaties tussen de autoriteiten op Curacao en de Venezolaanse regering op dit moment onder druk staan vanwege aansprakelijkheid van de vervuilingseffecten van de raffinaderij.59

In 1986 sloot PDVSA ook een samenwerkingsverband met het Zweedse Nynäs. PDVSA kocht 50 procent van de aandelen voor 23,5 miljoen US Dollar. PDVSA kreeg hiermee toegang tot raffinaderijen in Zweden, België, Schotland en Engeland.60

In hetzelfde jaar sloot PDVSA ook een samenwerkingsverband met het Amerikaanse Citgo. Dit was de meest ingrijpende besluit in het internationalisatiebeleid van PDVSA. PDVSA kocht de helft van de aandelen voor 290 miljoen US Dollar. In 1989 kocht PDVSA de overige aandelen van Southland Petroleum waardoor het alle aandelen bezat en hiermee de enige eigenaar werd van Citgo.61 Hiermee kreeg PDVSA exclusieve toegang tot verschillende raffinaderijen in de VS en belangrijke downstream activiteiten in de VS (verkoop van geraffineerde producten via bijvoorbeeld tankstations).

56 Bijnaam voor een inwoner van Caracas 57 Lynn Karl, The paradox of plenty, 161. 58

Cesar Baena, The internationalization strategy of PDVSA: a policy-making analysis, Instituto de Estudios Superiores de Administración, 5, www.ceri-sciencespo.com/archive/novemb99/baena.pdf, bezocht op 15 april 2010.

59 Nrc handelsblad, Miriam Sluis, Stinkende nostalgische stad. Oude Shell-raffinaderij verdeelt Curacao, 19 juli 2006,

www.nrc.nl/economie/article1703813.ece/Stinkende,_nostalgische_stalen_stad, bezocht op 15 april 2010.

60 Cesar Baena, The internationalization strategy of PDVSA: a policy-making analysis, Instituto de Estudios Superiores de

Administración, 7, www.ceri-sciencespo.com/archive/novemb99/baena.pdf, bezocht op 15 april 2010.

(20)

Door de aankoop van aandelen in de verschillende raffinaderijen en vaak bijbehorende distributiekanalen voor de geraffineerde producten werd PDVSA in de jaren 80 een belangrijke speler op de oliemarkt buiten Venezuela. In de VS heeft PDVSA op dit moment 13 duizend tankstations waarmee het tot de top 5 benzineleveranciers behoort. Daarnaast is PDVSA de 3 na grootste leverancier van kerosine in de VS en de grootste leverancier van gedistilleerde producten in de VS.62 Of dit beleid van het staatsbedrijf echter zo zeer was bepaald door de regering is de vraag aangezien PDVSA in deze tijd steeds trekjes begon te krijgen van een geprivatiseerd bedrijf. PDVSA werd dan ook wel een aparte staat binnen de staat genoemd.63 Begin jaren 90 had bijvoorbeeld president Pérez van het management van PDVSA geëist dat zij Citgo zouden verkopen, maar het management stelde dit uit en uiteindelijk bleef Citgo in handen van PDVSA.64

2.9 Privatisering in de jaren 90

Terwijl Venezuela in de jaren 90 werd geteisterd door politieke en economische crises, begon de Venezolaanse regering in de jaren 90 de oliesector weer deels te privatiseren teneinde de oliesector efficiënter te maken en buitenlands kapitaal aan te trekken waardoor olieopbrengsten zouden toenemen en het land uit de economische problemen zou komen.

Dit moest gebeuren middels een liberalisatiebeleid dat de Apertura (opening) werd genoemd. De nationale oliemaatschappij PDVSA sloot in de jaren 90 32 samenwerkingsovereenkomsten, 8 exploratieovereenkomsten en 5 strategische samenwerkingsverbanden met private investeerders.65 Luis Guisti, Chief Executive Officer (CEO) van PDVSA ten tijde van de apertura, noemt de hervormingen die de Venezolaanse oliesector onderging in de jaren 90 de grootste transformatie ooit in haar geschiedenis.66

Het eerste probleem dat opgelost moest worden, volgens de regering, was de wetgeving die in de weg stond. Met de nationalisatie van de oliesector in 1976 was de gehele olie-industrie onder de macht van de staat komen te staan. Artikel 5 van de Nationalisatiewet stelde dat PDVSA samenwerking aan mocht gaan met private entiteiten in speciale gevallen wanneer dit het publieke belang dient.67 Volgens de Koolwaterstoffenwet uit 1943 moesten zowel de president als het nationale congres zulke samenwerkingsverbanden goedkeuren. In 1990 kwam het Hooggerechtshof met een uitspraak die deze verplichting liet vervallen en daarnaast alle wetgeving van voor 1973 ongeldig verklaarde die in strijd zou kunnen zijn met artikel 5 van de Nationalisatiewet uit 1973.68 Dit gaf het management van PDVSA de

62 PDVSA, PDVSA in the world, www.pdvsa.com, bezocht op 15 april 2010.

63 George Philip, The politics of oil in Venezuela, www.opendemocracy.net, bezocht op 14 april 2010. 64

Daniel Hellinger, ‘Venezuelan oil: free gift of nature or wealth of a nation?’, International Journal 62 (2006) 55-67, aldaar 61.

65 Elisabeth Eljuri en Victorino J. Tejere Pérez, ‘21-st Century transformation of the Venezuelan oil industry’, Journal of Energy & Natural Resources Law 26 (2008) 475-498, aldaar 477.

66

Luis E. Giusti, ‘La Apertura: The opening of Venezuela’s oil industry’, Journal of International Affairs 53 (1999) 117-128, aldaar 118.

(21)

mogelijkheden om nieuwe samenwerkingsverbanden aan te gaan met internationale oliemaatschappijen ten aanzien van exploitatie van nieuwe olievelden in Venezuela en de heropstart van andere olievelden.

In de jaren 90 verlaagde de regering ook de belastingen op de olieopbrengsten. Onder de eerste termijn van president Pérez (1974-1979) was de inkomensbelasting op olie verhoogd tot wel 72 procent en volgens de wetgeving was deze inkomstenbelasting onder de tweede periode van president Pérez (1989-1993) nog steeds 66,67 procent. Maar in de jaren 90 hoefden internationale oliemaatschappijen die marginale olievelden of de aanwezige ‘zware’ olie exploiteerden slechts 34 procent inkomensbelasting te betalen in plaats van het wettelijk voorgeschreven percentage van 66,67 procent.69 In de jaren 90 droeg ook PDVSA zelfs een steeds kleiner deel van haar inkomsten af aan de regering. In 1993, nadat president Pérez was afgezet en een zwakke interim-regering de macht had, werd een Inkomensbelastingwet aangenomen waarmee PDVSA verhoogde compensaties kreeg voor inflatiekosten.70 Hiermee hoefde PDVSA veel minder af te dragen aan de regering. Daarnaast zorgde de boekhoudmethode van PDVSA in de jaren 90 er ook voor dat het bedrijf minder geld hoefde af te dragen aan de regering. Door het gevoerde internationalisatiebeleid importeerde PDVSA gemaakte kosten met buitenlandse activiteiten naar Venezuela zodat de binnenlandse winst lager uitviel en er dus ook minder belasting afgedragen hoefde te worden.71

In de jaren 90 distantieerde Venezuela zich steeds meer van de productiequota van OPEC. Dit proces was in de jaren 80 al in gang gezet toen het systeem van productiequota werd opgezet door OPEC. Venezuela, zijnde als één van de oprichters van de OPEC, was in de jaren 80 al begonnen met het zoeken van methodes waarmee zij de quotaregelingen konden omzeilen. Dit deed PDVSA bijvoorbeeld door de hoeveelheid olie te meten in de raffinaderijen en in exporthubs in plaats van dit in de opslagtanks bij de olievelden te doen zoals gebruikelijk was. Hierbij vielen de gemeten waarden namelijk hoger uit.72 Arturo Sosa Pietri, CEO van PDVSA in de periode 1990-1992, wilde ook graag dat Venezuela de OPEC zou verlaten en zich aan zou sluiten bij de Internationale Energie Agentschap (IEA).73 Edwin Arrieta, de minister van Mijnen en Koolwaterstoffen onder president Caldera (1994-1999), en Luis Guista, de CEO van PDVSA in dezelfde periode, verklaarden in 1995 dat zij de Venezolaanse olieproductie in 10 jaar wilden verdubbelen waarmee de OPEC quota doorbroken zouden worden.74

69 Thad Dunning, ‘Endogenous oil rents’, Comparative Political Studies 43 (2009) 379-410, aldaar 385. 70 Steve Ellner, Daniel Hellinger e.a., Venezuelan politics in the Chávez era (Lynne Rienner Londen 2003) 137. 71

Ibidem, 143.

72 Ellner, Venezuelan politics in the Chávez era, 135. 73 Hellinger, ‘Venezuelan oil’, 57.

(22)

Olieproductie en de OPEC quota 0 500 1000 1500 2000 2500 3000 3500 4000 1982 1985 1988 1991 1994 1997 2000 2003 2006

Duizend vaten per dag

OPEC quota

Afbeelding 2) Olieproductie in Venezuela en de OPEC quota75

De liberalisaties waren succesvol in zoverre dat de olieproductie weer steeg in de jaren 90 van 2 miljoen vaten per dag in 1989 tot bijna 3,5 miljoen vaten per dag in 1998.76 Het doel van meer buitenlandse kapitaal aantrekken was gelukt.

Aan andere kant daalde het aandeel van de olieopbrengsten dat naar de regering ging echter ook in deze jaren. Dit aandeel, begin jaren 70 nog boven de 80 procent, daalde van een niveau van 50 procent in 1990 tot ongeveer 25 procent in 1998.

Afbeelding 3) Aandeel van olieopbrengsten dat naar de Venezolaanse regering gaat77

75

Eigen berekeningen op basis van BP Statistical Review of World Energy 2009, www.bp.com, 15 april 2010 en OPEC Production Allocations, www.opec.org/opec_web/en/data_graphs/335.htm, bezocht op 15 april 2010.

(23)

2.10 Nationalisatie van de oliesector door Hugo Chávez

In 1998 werd de linkse Hugo Chávez Frías verkozen tot president van Venezuela. Onder zijn hoede zou het oliebeleid steeds verder politiseren.

President Chávez besloot aan het begin van zijn eerste termijn een andere opstelling aan te nemen tegenover OPEC dan de vorige regeringen hadden gedaan in de jaren 80 en 90 hadden gedaan. In september 2000 organiseerde president Chávez de tweede top van OPEC ooit gehouden voor staatshoofden, die gehouden werd in de Venezolaanse hoofdstad Caracas. Hiermee probeerde president Chávez de OPEC nieuw leven in te blazen. President Chávez wilde namelijk een hogere wereldprijs van olie bewerkstelligen. Venezuela heeft zich sindsdien ook strakker aan de OPEC quota gehouden waardoor de regering onder president Chávez zich weer profileert zoals de Venezolaanse regeringen deden tijdens de eerste jaren van OPEC.

In het kader van de ideologie van president Chávez, ‘het socialisme van de eenentwintigste eeuw’, voerde de regering van president Chávez in 2001 de Koolwaterstoffenwet (Ley orgánica de hidrocarburos) in. Deze wet tekende het begin van andermaal een nationalisatie van de oliesector in Venezuela. De wet bepaalde dat de staat de volledige controle kreeg over de upstreamkant van de oliesector. Bedrijven zouden alleen nog in een samenwerkingsverband met de staat kunnen opereren waarin de staat het meerderheidsbelang zou hebben.

Voordat de oliesector daadwerkelijk genationaliseerd werd in 2006, vond er hiervoor eind 2002 tot begin 2003 een massale staking plaats bij PDVSA. Spanningen tussen de regering en het topsegment van PDVSA liepen op begin 2002 doordat president Chávez steeds meer controle probeerde te verkrijgen over het bedrijf. Volgens president Chávez was PDVSA in de jaren 90 de richting ingeslagen van een private onderneming en was het bedrijf een staat binnen de staat geworden. In zijn poging de controle over PDVSA te hergrijpen, werden verschillende werknemers uit het topsegment ontslagen die zich niet in het beleid van de regering konden vinden. Op 8 april 2002 ontsloeg president Chávez via televisie 7 bestuurders van PDVSA. De dag hierna riep de grootste nationale vakbond, Confederación de Trabajadores de Venezuela (CTV) op tot een staking die werd gesteund door de Venezolaanse Federatie van Kamers van Koophandel (Fedecámaras). Een paar dagen later, op 11 april, werd president Chávez afgezet door het leger en werd Pedro Carmona, president van Fedecámaras, interim-president van Venezuela. Echter, 48 uur later moest dezelfde Pedro Carmona alweer zijn functie neerleggen toen Hugo Chávez de macht had heroverd en zodoende kon terugkeren als president van Venezuela.

(24)

olieproductie. Deze is namelijk sterk afgenomen onder president Chávez. De Venezolaanse olieproductie bedroeg in 1998 namelijk nog 3,5 miljoen vaten per dag. In 2006 was deze productie gedaald tot 2,6 miljoen vaten per dag.78 Het aandeel van de olieopbrengsten dat naar de regering ging steeg echter in dezelfde periode van zo’n 25 procent naar bijna 50 procent.79

Het duurde een aantal jaren voordat de sector daadwerkelijk was genationaliseerd maar in 2006 was de sector dan daadwerkelijk genationaliseerd. PDVSA was met alle private oliebedrijven, die activiteiten hadden in de upstreamkant van de oliesector in Venezuela, onderhandelingen aangegaan over een financiële compensatie voor de bedrijven in ruil voor een minderheidsaandeel in een samenwerking met PDVSA. Alle buitenlandse oliemaatschappijen, met uitzondering van ExxonMobil en ConocoPhilips, sloten uiteindelijk in 2005 en 2006 een nieuw akkoord met PDVSA. ExxonMobil en ConocoPhilips, die grote olieactiviteiten hadden in Venezuela, gingen echter niet akkoord met het voorstel van PDVSA en klaagden PDVSA aan. Dit kon volgens de contracten en het geschil werd voorgelegd aan het Internationaal Centrum voor de Beslechting van Investeringsgeschillen (ICSID).80 Ondanks dat een Britse rechter een uitspraak heeft gedaan in het voordeel van Venezuela loopt de zaak nog steeds.81

In het kader van politisering van het oliebeleid zette de regering in 2005 de programma’s Petrosur en Petrocaribe op.82 Petrosur is een samenwerkingsverband op het gebied van olie tussen de landen Brazilië, Argentinië, Uruguay, Bolivia en Venezuela. Petrocaribe is een programma waarmee Caribische landen olie tot bijna 200 duizend vaten olie per dag kunnen kopen van PDVSA met aantrekkelijke financiële voorwaarden. Dit programma heeft inmiddels 18 Caribische landen als lid. Daarnaast levert het Amerikaanse Citgo dat bezit is van PDVSA olie aan de armen in de VS tegen preferentiële prijzen via het Citgo-Venezuela Heating Oil Program.83 Dit programma begon in 2005 toen de orkaan Katrina een ramp had veroorzaakt in New Orleans en de Venezolaanse regering via Citgo steun leverde aan de slachtoffers. Sindsdien ontvangen elk jaar zo’n 200 honderdduizend gezinnen en honderden tehuizen voor daklozen in de VS ‘goedkope’ olie van Citgo.

2.11 Conclusie

Sinds de wereldwijde opkomst van olie aan het begin van de twintigste eeuw tot op de dag van vandaag heeft het onderwerp olie altijd een prominente plaats ingenomen in de Venezolaanse politiek. De verschillende regeringen zijn op verschillende manieren omgegaan met de grondstof en er is nog steeds geen consensus onder het volk wat de beste

78 BP, Statistical Review of World Energy 2009, www.bp.com, 18 april 2010. 79

Dunning, ‘Endogenous oil rents’, 383.

80 International Centrum voor de Beslechting van Investeringsgeschillen (ICSID), zaak nummer ARB /07/27, icsid.worldbank.org,

bezocht op 18 april 2010.

81

Venezolaanse Ambassade in de Verenigde Staten, British judge made the legal arguments about PDVSA-ExxonMobil case public, www.embavenez-us.org/news.php?nid=4148, bezocht op 19 april 2010.

82 Gott, ‘Venezuela under Hugo Chávez’, 482.

(25)

manier is. Resumerend, kan het oliebeleid van de Venezolaanse regering in de twintigste eeuw als volgt in het kort worden gecategoriseerd.

Periode Belangrijkste president(en)84 Belangrijkste kenmerken oliebeleid

1908-1945 Juan Vicente Gómez Aantrekken buitenlands kapitaal door middel van gunstige belastingtarieven. In 1943 begin strenge belastingtarieven door invoering 50/50 regeling van de inkomstenbelasting

1945-1948 President Betancourt (AD) Aanscherping toezicht internationale

oliemaatschappijen waardoor olieopbrengsten voor de regering toenamen.

1948-1958 Marcos Pérez Jiménez Aantrekken van buitenlands kapitaal en gunstige voorwaarden voor de internationale

oliemaatschappijen. 1958-1989 President Betancourt (AD)

President Caldera (Copei) President Pérez (AD)

Oprichting OPEC in 1960. Toenemende centralisatie van de oliesector. Nationalisatie van de oliesector in 1970. Internationalisatiebeleid in de jaren 80.

1989-1998 President Pérez (AD) President Caldera (CN)

Liberalisatiebeleid om buitenlands kapitaal aan te trekken.

1999-2006 President Chávez (M5R)85 Nationalisatie en politisering van oliesector.

Afbeelding 4) Overzicht belangrijkste presidenten Venezuela met betrekking tot oliebeleid en de belangrijkste pijlers van het oliebeleid

De trend van privatiseringen en nationalisaties in de Venezolaanse oliesector is duidelijk op te merken. Nu de context is neergezet van het gevoerde oliebeleid van de Venezolaanse regering, zal nu de nationalisatie van de oliesector in 1976 worden geanalyseerd aan de hand van het opgestelde onderzoeksschema.

(26)

Hoofdstuk 3 Theoretisch raamwerk

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal het onderzoeksschema uiteen worden gezet dat gebruikt zal worden om in de volgende hoofdstukken de 3 verschillende periodes van het oliebeleid van de Venezolaanse regering te analyseren.

Alvorens dit schema zal worden neergezet, zal eerst de historische achtergrond, met betrekking tot theorievorming over de effecten van olie op de staat, worden geanalyseerd zodat het duidelijk zal zijn in welke context de gebruikte theorie van Guriev, Kolotilin en Sonin moet worden gezien.

Verder zal het gebruikte theoretische raamwerk van Guriev, Kolotilin en Sonin worden aangepast en uitgebreid voor dit onderzoek. Dit zal worden gedaan omdat Guriev, Kolotilin en Sonin een onderzoek hebben gedaan naar een groot aantal casus met hetzelfde onderwerp als studie op basis van regressievergelijkingen met een gering aantal variabelen. In dit onderzoek zullen echter slechts 3 casus (of één casus met 3 verschillende periodes) onderzocht worden waardoor het mogelijk is om meer variabelen te onderzoeken, dit over verschillende periodes te doen en daarnaast een analyse te maken van de resultaten van de metingen van de variabelen in tegenstelling tot deze resultaten alleen te gebruiken voor een directe conclusie over het verband tussen een nationalisatie en de zogenaamde determinanten.

Ten slotte zal het theoretisch raamwerk worden geoperationaliseerd voor dit specifieke onderzoek zodat het in het volgende hoofdstuk direct kan worden toegepast.

3.2 Theoretische achtergrond

Het effect van economisch waardevolle grondstoffen, en specifiek olie, op staten wordt sinds de Tweede Wereldoorlog intensief onderzocht. Het onderzoek heeft hierbij zich in eerste instantie voornamelijk gericht op de economische gevolgen van olie op de ontwikkeling van landen.

Het was Adam Smith die al eerder in 1776 in zijn boek The wealth of nations de term rents (huur) introduceerde. Adam Smith zegt over het economisch gebruik van land het volgende. ‘..as soon as the land of any

country has all become private property, the landlords, like all other men, love to reap where they have never sowed, and demand a rent even for its natural produce.. ..rent, considered as the price paid for the use of the land, is naturally the highest which the tenant can afford to pay in the actual circumstances of the land.. ..the rent of land therefore, considered as the price paid for the use of the land, is naturally a monopoly price.‟86

Hiermee legde Adam Smith de

basis voor verder onderzoek naar het economisch gebruik van land en zijn grondstoffen.

In de periode na de Tweede Wereldoorlog had het Noord-Zuid vraagstuk een centrale plaats in de wetenschap. In 1950 zorgden Raúl Prebisch en Hans Singer met de Prebisch-Singer thesis voor een controversiële stelling die nog

86 J.M.A. Gee, ‘The origin of rent in Adam Smith’s Wealth of nations: an anti-neoclassical view’, History of political economy 13

(27)

steeds betwist wordt door sommige wetenschappers. Zij stelden namelijk, onafhankelijk van elkaar, dat in een wereldsysteem, waarin ontwikkelingslanden zich proberen te ontwikkelen door basisproducten te exporteren en vervaardigde producten te importeren uit de ontwikkelde landen, de trade-off steeds slechter zal worden voor de ontwikkelingslanden waardoor de financiële voordelen naar de ontwikkelde landen zullen gaan en ontwikkelingslanden zich niet zullen ontwikkelen.87 Aangezien olie ook een basisproduct is, was deze studie ook belangrijk voor de rol van olie in de economische ontwikkeling van ontwikkelingslanden zoals bijvoorbeeld Venezuela.

In 1958 was het Albert Hirschman die in zijn boek The strategy of economic development88 concludeerde dat ontwikkelingslanden zich alleen echt economisch kunnen ontwikkelen door economische activiteiten te stimuleren die

backward linkages (achterwaartse koppelingen) zouden hebben.Het probleem met olie is dat de exploitatie ervan voor weinig koppelingen zorgt met andere sectoren van de economie en het gebrek hieraan zou de ontwikkeling van olieproducerende landen in de weg staan. Andere bekende wetenschappers in deze tijd op het terrein van economische ontwikkelingsvraagstukken waren onder andere Alexander Gerschenkron en Walt Whitman Rostow. Laatste genoemde bracht in 1960 het boek The stages of economic growth89 uit en Alexander Gerschenkron in 1962 het boek Economic backwardness in historical perspective.90 Deze boeken gingen echter niet specifiek over de effecten van olie op de staat, maar voornamelijk over de manier waarop ontwikkelingslanden zich konden ontwikkelen. Grondstoffen speelden in dit vraagstuk wel een belangrijke rol.

In 1970 kwam hier verandering in toen Hossein Mahdavy die de term rentier state (renteniersstaat) introduceerde en hiermee pionier werd in het onderzoek naar de renteniersstaat dat zou volgen in de decennia na de publicatie van zijn artikel in 1970.91 Hiermee vertaalde Hossein Mahdavy het begrip huur van Adam Smith naar een specifiek soort gedrag van staten in het geval van de aanwezigheid van economisch waardevolle grondstoffen. Een renteniersstaat is volgens hem namelijk een staat die op reguliere basis grote bedragen aan externe rente ontvangt. Externe renten worden hier gedefinieerd als ‘rentals paid by foreign individuals, concerns or governments to

individuals, concerns or governments of a given’.92 Olieopbrengsten vallen hier ook onder volgens hem.93

Hossein Mahdavy schreef dit artikel in de periode waarin nationalisaties een trend waren waarvan de nationalisatie van de Iraanse oliesector door Mossadeq in 1951 en de nationalisatie van het Suez kanaal in 1956 voorbeelden zijn.94 Het begrip renteniersstaat wordt verder uitgewerkt in het boek The rentier state uit 1987.95

87

John Toye en Richard Toye, ‘The origins and interpretation of the Prebisch-Singer thesis’, History of political economy 35 (2003) 437-467, aldaar 437.

88 Albert Hirschman, The strategy of economic development (Yale university press 1958).

89 Walt Whitman Rostow, The stages of economic growth: a non-communist manifesto (Cambridge university press 1960). 90

Alexander Gerschenkron, Economic backwardness in historical perspective: a book of essays (Harvard university press 1962).

91 M.A. Cook, Studies in the economic history of the Middle East: from the rise of Islam to the present day ((Oxford 1970) 428. 92 Ibidem.

93

Ibidem.

94 Douglas A. Yates, The rentier state in Africa: oil rent dependency and neocolonialism in the Republic of Gabon (Asmara 1996)

12.

(28)

De jaren 70 waren de periode van de eerste olieboom en wetenschappers gingen in deze periode dan ook onderzoeken wat de effecten hiervan waren op de olieproducerende landen. Een voorbeeld hiervan is een onderzoek uit 1974 van Robert Mabro en Elizabeth Monroe waarin zij de problemen onderzoeken die Arabische landen hadden met het herinvesteren van de hoge olieopbrengsten in de samenleving.96

Daarnaast werd in de jaren 70 de term Dutch disease voor het eerst gebruikt. Deze term werd geïntroduceerd naar aanleiding van gedane gasontdekkingen in Nederland en de economische gevolgen die deze hadden op de Nederlandse economische situatie.97 In 1984 kwam Wim Corden met een uitgebreider artikel over de term Dutch

disease en een theoretische invulling hiervan. Volgens Wim Corden is Dutch disease een term die de negatieve

economische gevolgen beschrijft van de ontdekking van waardevolle grondstoffen in een land waarbij de appreciatie van de wisselkoers van de munt van het land het belangrijkste negatieve gevolg is.98 Een ander belangrijk boek op dit gebied is het boek Oil windfalls: blessing or curse van Alan Gelb uit 1988.99

In de jaren 90 werden steeds meer de effecten van olie op het functioneren van de regering onderzocht. De economische effecten van olie leken steeds duidelijker te zijn, maar wat de effecten van olie op het bestuur van het land zou zijn waren onbekender.

Één van de eerste wetenschappers die de gevolgen van olie op de politieke structuren onderzocht was Terry Lynn Karl die onderzoek heeft gedaan naar de effecten van olie op het beleid van verschillende Venezolaanse regeringen. Zij betoogt dat er zoiets bestaat als een resource curse. Dit betoogt zij in haar boek The paradox of plenty uit 1997.100 Resource curse wordt door haar gedefinieerd als de negatieve groei en de ontwikkelingsuitkomsten die gerelateerd zijn aan de mineralen en de op olie gebaseerde groei. Het is de omgekeerde relatie tussen een hoge afhankelijkheid van natuurlijke grondstoffen en de groei van het land.101 Volgens Terry Lynn Karl is de resource curse voornamelijk een politiek fenomeen dat wordt veroorzaakt door enerzijds een hoog niveau van externe interventie door dominante staten en buitenlandse private actoren die mee proberen te profiteren van de olie en anderzijds het gebrek aan een interne druk tot democratisering doordat de regering geen prikkel heeft om de eigen bevolking financieel te belasten.102 Terry Lynn Karl trekt de Dutch disease hiermee dus door naar de politieke negatieve gevolgen die het ook zou hebben volgens haar.

Een andere wetenschapper die veel heeft betekend voor onderzoek naar de effecten van olie op het bestuur van een land is Michael Ross. Michael Ross stelt ook dat de aanwezigheid van olie een negatief effect heeft op de

96 Robert Mabro en Elizabeth Monroe, ‘Arab wealth from oil: problems of its investment’, International affairs 50 (1974) 15-27. 97 Ahmed Al-Mutawa, ‘The dutch disease, learning by doing and public policy: evidence from the united arab emirates’, Journal of economic development 21 (1996) 235-264, aldaar 235.

98

Wim M. Corden, ‘Booming sector and dutch disease economics: survey and consolidation’, Oxford economic papers 36 (1984) 359-380, aldaar 359.

99 Alan Gelb, Oil windfalls: blessing or curse (Oxford Univeristy Press 1988). 100

Terry Lynn Karl, The paradox of plenty (Berkeley 1997).

101 Terry Lynn Karl, Oil-led development: social, political and economic consequences, CDDRL Stanford working paper,

cddrl.stanford.edu, bezocht op 28 april 2010.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn maken, op grond van artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening in samenhang met artikel 3:12 van de Algemene wet

De conclusie van Brouwers The- se wordt verkregen door de stomp die met dit bewijs wordt ge- geven als raamwerk voor een nieuwe redenering te benutten.. De nieuwe redenering

Zijn bovenbenen waren dun en knokig, maar ik zat stil om zo lang mogelijk te mogen blijven, hem het gewicht van mijn lichaam niet te laten voelen en het moment uit te stellen

De transfer die Kathleen Cools begin dit jaar maakte van Ter- zake naar Reyers laat verliep op- merkelijk vlotjes, maar be- slist niet onopgemerkt.. Zo vlot zelfs,

Ook van alle gevallen waarbij de arts zelf zegt dat hij euthanasie heeft verleend en waarbij hij de juiste medicatie heeft gebruikt, blijkt maar 24 procent van de. overlijdensaktes

Vanaf 1 januari 2013 nieuw afgesloten kapitaalverzekeringen welke worden gekoppeld aan de aflossing van de hypothecaire lening, komen niet meer in aanmerking voor de vrijstelling

De bedoeling is dat je voorlichting kunt geven over de risico’s van het gebruik van pijnstillers die zonder recept te koop zijn.. En dat je ontdekt waarom en hoe

Het distichon bijvoorbeeld (niet toevallig werd dat in de klassieke literatuur vaak gebruikt voor de klaagzang) komt er al vroeg in en wordt op een gegeven moment afgewisseld