!! ! ! !
!
KENMERKEN!VAN!HET!HEDENDAAGSE!LITERAIRE!TIJDSCHRIFT!
! ! ! Masterscriptie!Redacteur/editor! Universiteit!van!Amsterdam! Naam:!Marieke!de!Groot!! Studentnummer:!10410686! Begeleider:!prof.!Dr.!E.!A.!Kuitert! Tweede!lezer:!Dr.!M.P.J.!Sanders! Augustus!2014!Inhoudsopgave
Voorwoord ... 4
1. Het onderzoek ... 5
1.1 Aanleiding en vraagstelling ... 5
1.2 Theoretisch kader: Het literaire veld en paratekst ... 7
Pierre Bourdieu: het literaire veld en symbolisch en economisch kapitaal ... 7
Gérard Genette: paratekst en de paratekstuele kenmerken ... 9
1.3 Opzet van het onderzoek ... 12
1.4 Eerder onderzoek naar literaire tijdschriften ... 13
2. Een historische schets van het literaire tijdschrift ... 20
2.1 De negentiende eeuw ... 20
2.1.1 Het raadgeven van een publiek ... 20
2.1.2 Het vormgeven van een literair ideaal ... 22
2.2 Het interbellum ... 23
2.2.1 Het uitdragen van opvattingen ... 24
2.2.2. Het gebruik van beeld ... 24
2.2.3 Het autonome ideaal: Forum. ... 25
2.3 Tweede Wereldoorlog en daarna ... 27
2.3.1 Voor jongeren: het behouden van de literatuur ... 27
2.3.2 Door jongeren: het streven naar een verbeterde wereld ... 28
2.4 De jaren vijftig ... 31
2.4.1 Het grote vernieuwen ... 32
2.5 Jaren zestig en zeventig ... 34
2.5.1 Het tonen van de werkelijkheid ... 34
2.5.2 Het vervagen van de literaire grenzen ... 36
2.5.3 Het verval zet in ... 38
2.6 Jaren tachtig en negentig ... 40
2.6.1 Het rommelt wat ... 41
2.6.2 Het begin van de crisis ... 42
2.7 Rond de eeuwwisseling ... 44
2.7.1 Het richten op een specifieke doelgroep ... 44
2.7.2 Het digitaliseren begint ... 45
2.8 Jaren tien van de eenentwintigste eeuw ... 47
2.8.1 Het literaire tijdschrift blijft ... 48
3. Het recente verleden ... 51
3.1 Het begin van de problemen ... 51
3.2 Het debat vangt aan ... 52
3.3 De scriptie van Bart Temme en wat daarna kwam ... 56
3.3.1. Temmes resultaten ... 57
3.3.2 Temmes aanbevelingen ... 58
3.3.4 Na Temme ... 60
3.4 Stopzetting van subsidie en gedwongen veranderingen ... 61
3.5 Toch subsidie, meer nadruk op digitalisering ... 63
4 Het hedendaagse literaire tijdschrift ... 66
4.1 Criteria ... 66
4.2 Resultaten uit de inventarisatie ... 67
4.3 Conclusie: het hedendaagse literaire tijdschrift zijn functioneren ... 76
Bijlage 1. Grafieken ... 81
Bijlage 2. Inventarisatie ... 81
Toelichting op de inventarisatie ... 81
Voorwoord
De feministen staan met hun bh in de hand, een beetje Pakistaan draagt een Arafat-‐sjaal, de nihilisten hebben de zwarte col strak om de nek, nazi’s heffen gezamenlijk de rechterhand omhoog, moslims bidden dezelfde richting op, en zo heeft elk collectief wel een gezamenlijke uiting of gedeeld symbool om het groepsgevoel mee uit te dragen. Voor literaire collectieven (stromingen) was dat vaak een literair tijdschrift.
In een literair tijdschrift kregen gedeelde literatuuropvattingen door middel van tekst, en later ook beeld, vorm. Soms was het tijdschrift een bloemlezing, podium of laboratorium, soms een raadgever of spreekbuis. Verder bood het vaak de mogelijkheid om met andere groeperingen of individuen in debat te gaan. Maar bovenal verbond het literaire tijdschrift de ‘leden’ met elkaar. Waar dit jarenlang een gegeven was binnen de literatuur en er nauwelijks getwijfeld werd aan deze functies van het literaire tijdschrift, klonken de laatste decennia steeds vaker en meer twijfelende geluiden.
Twijfels worden veroorzaakt door onbeantwoorde vragen. Mijns inziens is de vraag die ten grondslag ligt aan de twijfels over het literaire tijdschrift: wat ís het Nederlandse literaire tijdschrift heden ten dage eigenlijk. Is het een afgeronde entiteit, een drager van literair materiaal, is het een publicatievorm, een platform voor alles met betrekking tot literatuur of telt slechts de output?
1. Het onderzoek
1.1 Aanleiding en vraagstelling
Tot voor kort had elke periode een duidelijke ‘gouden categorie’ die bestond uit een aantal gecanoniseerde literaire tijdschriften. De consensus over wat een literair tijd-‐ schrift zou moeten behelzen, werd zichtbaar gemaakt door deze gouden categorie. Voortdurend werden er echter nieuwe literaire tijdschriften opgericht, met andere ver-‐ schijningsvormen en kenmerken, waarmee ze tornden aan deze consensus, hem uit-‐ daagden en soms uiteindelijk deden transformeren. Vanaf de laatste eeuwwisseling veranderde de toon in die uitdaging; het was niet langer de consensus die bevraagd werd, maar of het literaire tijdschrift in het algemeen nog wel iets behelsde. Debatten en discussies domineerden vanaf toen het discours over literaire tijdschriften en in 2011 raakte de gouden categorie definitief haar voorheen zo vanzelfsprekende positie kwijt.
Die voormalige consensus van het literaire tijdschrift wordt in het standaardwerk
Literaire tijdschriften. Van 1885-‐heden,1 van Siem Bakker, als volgt gedefinieerd:
Een literair tijdschrift is een drukwerk dat op enigszins geregelde tijden uitkomt, met inhoud, vorm en toon toegespitst op een bepaald publiek. Meestal bestaat dit publiek uit een groep mensen met gelijke literatuuropvattingen. Doordat het literaire tijdschrift in zijn ideale vorm nieuwe poëzie, nieuw proza, kritieken en beschouwingen bevat, kan het een hechte band onderhouden tussen productie, kritiek en publiek. Soms grenst een literair tijdschrift aan het literatuurwetenschappelijke tijdschrift, soms aan het (betere) magazine. De functie van het literaire tijdschrift kan enerzijds worden omschreven in relatie met de lezersgroep (de ‘doelgroep’), anderzijds in relatie met de literatuuropvatting van degenen die voor het blad verantwoordelijk zijn als redacteuren en schrijvers.2
Dat deze definitie aan herziening toe is, blijkt al uit het ‘drukwerk’ in de eerste zin. In de tijd waarin we nu leven is tekst niet enkel te consumeren vanaf papier, maar ook bij-‐ voorbeeld digitaal. De onomkeerbare ontwikkeling van moderne publicatie-‐ mogelijkheden is alomtegenwoordig en van invloed op alle componenten van de literatuur. Een hedendaags literair tijdschrift is daardoor zoveel meer dan een druk-‐ werk. In het vervolg van dit onderzoek zal dan ook aan deze definitie gerefereerd worden als de ‘oude definitie’.
1 Bakker, S. Literaire tijdschriften. Van 1885-‐heden. 1985.
Het heden uit de titel is 1986, maar het laatste tijdschrift dat Bakker in zijn chronologisch opgezette boek noemt is Chrysallis, opgericht in 1978.
De oude definitie wordt weliswaar vurig bediscussieerd, maar is voor velen toch nog hetgeen waar ze hun beeld van het literaire tijdschrift aan ophangen. De drie voor-‐ naamste overzichten van hedendaagse literaire tijdschriften zijn hier een voorbeeld van: -‐ Overzicht van Nederlandse en Vlaamse literaire tijdschriften, te raadplegen op
www.literairetijdschriften.org
-‐ detijdschriften, te raadplegen op http://detijdschriften.be/
-‐ Nederlandstalige literaire periodieken, (vroeger bekend als ‘literaire tijdschriften’) actief in 2013 (& enkele Friestalige), van de Nederlandse Poëzie
Encyclopedie, te raadplegen op:
http://www.nederlandsepoezie.org/jl/2013/_literaire_tijdschriften.html
De overzichten tonen dat het concept ‘hedendaags literair tijdschrift’ niet licht eenduidig op te vatten is. Zo dient een tijdschrift om in het overzicht van Nederlandse en Vlaamse literaire tijdschriften opgenomen te worden minimaal twee keer per jaar op papier te verschijnen. De Nederlandse Poëzie Encyclopedie daarentegen heeft het over Nederlands-‐ talige literaire periodieken die ‘vroeger bekend stonden als “literaire tijdschriften”’.
Detijdschriften is er voor ‘culturele en literaire tijdschriften’, zonder te specificeren
welke tijdschriften cultureel dan wel literair zijn. Het overzicht van de Nederlandse
Poëzie Encyclopedie vat tijdschriften die literatuur op metaniveau behandelen onder het
kopje: ‘literatuur-‐ en taalwetenschap en/of –historie’, terwijl het overzicht van Neder-‐ landse en Vlaamse literaire tijdschriften helemaal geen categorisering verzorgt.
Ondanks de erkenning van de diffuse vorm van het literaire tijdschrift, vallen door de rekenschap die de drie bovenstaande inventarisaties in meer of mindere mate geven aan de oude definitie, veel tijdschriften buiten de boot. Zodoende bieden geen van drieën een goed overzicht van de hedendaagse literaire tijdschriften en geven geen in-‐ zicht in het eerder genoemde ‘zoveel meer’ van het hedendaagse literaire tijdschrift. Om dit inzicht toch te bieden, bevat de bijlage van dit onderzoek een inventarisatie van nu lopende, periodieke literaire uitingen die aan de notie ‘literair tijdschrift’ voldoen. ‘Uiting’ is hier passender dan ‘tijdschrift’ vanwege de associaties die mogelijk door de term ‘tijdschrift’ opgeroepen worden (zoals ‘een drukwerk’). Zie hoofdstuk vier voor de criteria die in dit onderzoek worden gehanteerd.
Gedurende het onderzoek zal de term (hedendaags) literair tijdschrift gebezigd worden. De inventarisatie geeft een overzicht van de kenmerken van het hedendaagse literaire tijdschrift, onderverdeeld in informatieve rubrieken. Voorbeelden hiervan zijn
of het een digitaal of papieren tijdschrift betreft, de (onder)titel, samenstelling van de redactie, de inhoud, mogelijke subsidiëring. Het is evident dat hierin zeker de laatste twee decennia behoorlijk wat veranderd is. Mijn onderzoeksvraag luidt dan ook:
Wat zijn de kenmerken van het hedendaagse literaire tijdschrift en hoe geven deze het literaire tijdschrift anno 2014 zijn vorm
Voor beantwoording van deze hoofdvraag, bied ik door beantwoording van onder-‐ staande drie deelvragen een kader voor het hedendaagse literaire tijdschrift.
-‐ Wat is de geschiedenis van het literaire tijdschrift? Hoe ontwikkelde het zich van halverwege de negentiende eeuw tot aan het begin van de eenentwintigste eeuw, en hoe en waarom veranderden zijn kenmerken?
-‐ Wat of wie waren aanleiding, vragen, voornaamste aanjagers, standpunten en effecten van de recente discussies en debatten over het literaire tijdschrift?
-‐ Wat is heden ten dage een literair tijdschrift?
Dit onderzoek gaat expliciet over wát het literaire tijdschrift tegenwoordig is, niet over hoe líteriar het hedendaagse literaire tijdschrift is.
1.2 Theoretisch kader: Het literaire veld en paratekst
Om deze vragen te kunnen beantwoorden, is een theoretisch kader nodig. Twee denkers bieden hier hulp bij, te weten Pierre Bourdieu en Gérard Genette.
Pierre Bourdieu: het literaire veld en symbolisch en economisch kapitaal
Het literaire tijdschrift functioneert binnen het geheel van de literatuur. De veldtheorie van de Franse socioloog Pierre Bourdieu is een goed hulpmiddel om deze verbanden te begrijpen. Volgens Bourdieu is de maatschappij verdeeld in verschillende, op zichzelf staande, maar op elkaar inwerkende velden, zoals het literaire, politieke, religieuze en culturele veld. Literaire tijdschriften functioneren binnen het literaire veld en onder-‐ vinden dus zowel invloed hiervan, als van andere velden. Een veld wordt gevormd door veldeigen, onderlinge relaties met hun eigen samenhang en doelstellingen.3 Binnen deze
velden zijn literaire actoren en instituties (auteurs, uitgevers, lezers, recensenten et
cetera) voortdurend verwikkeld in een strijd om symbolisch en economisch kapitaal.4
Voor een goede positie binnen het literaire veld is voldoende symbolische kapitaal noodzakelijk, economisch kapitaal daarentegen wordt gezien als verdacht, maar is on-‐ ontbeerlijk om voort te kunnen bestaan.5 Subsidiëring is er voor die ‘producten’ die niet
genoeg economisch kapitaal genereren om te kunnen overleven, maar die binnen het veld waartoe ze behoren wel voldoende symbolisch kapitaal hebben. Literaire tijd-‐ schriften zijn een typisch voorbeeld van zo’n haperende scharnier en behoeven daarom de smerende werking van subsidiëring.
In het literaire veld wordt symbolisch kapitaal gebouwd op aannames en normen over wat ‘echt literair’ is en andersom. In concreto komt dit erop neer dat er geen graad-‐ meter bestaat voor ‘echt literair’, oftewel: er zijn geen regels om te bepalen wanneer een tekst met de hoofdletter L van literatuur mag worden aangeduid.6 Desondanks is er
overeenstemming over het bestaan van literatuur en literaire teksten. Het creëren van de normen en het verdelen van het symbolisch kapitaal gebeurt door de wisselwerking tussen literaire instituties. Dezelfde instituties en actoren die symbolisch kapitaal nodig hebben om hun bestaan te rechtvaardigen, ontlenen aan hun hoeveelheid symbolisch kapitaal een bepaald gezag, dat ze gebruiken om anderen op hun beurt symbolisch kapi-‐ taal, en zo gezag, te verlenen.7 Door bijvoorbeeld te bepalen dat een tekst gepubliceerd
mag worden, vervullen ze de rol van poortwachter, en worden ook wel gatekeepers genoemd. Literaire tijdschriften zijn – of waren, dat moet dit onderzoek uitwijzen – ook dergelijke gatekeepers.
Bourdieu beschrijft hoe de wisselwerking tussen de instituties bepaalt wanneer aan een tekst of auteur de stempel literatuur geschonken wordt en die zo symbolisch kapi-‐ taal verkrijgt. Of die beloning verdiend is, daar bestaat in het veld niet altijd consensus over, maar bepaalde gatekeepers of genoeg bij elkaar opgeteld, kunnen samen een gel-‐ dige en volle stempelkaart verzorgen. De gatekeepers moeten er zorg voor dragen zelf vaak genoeg als literair bestempeld te worden, anders verliezen ze hun symbolisch trust fund. Recensies in dag-‐ en weekbladen kunnen hieraan bijdragen, waarbij een recensie in NRC Handelsblad meer symbolisch kapitaal oplevert dan een in De Gelderlander. Maar ook gastoptredens bij VPRO Boeken van Wim Brands, of bij De Wereld Draait Door, bij
4 Bourdieu, P. ‘The production of belief: the contribution to an economy of symbolic goods’. 1980, p. 273. 5 Bourdieu, P. ‘The production of belief’. 1980, p. 263.
6 Kuitert, L. ‘De uitgeverij en de symbolische productie van literatuur: Een historische schets 1800-‐2008’. 2008, p. 67. 7 Bourdieu, P. ‘The production of belief’. 1980, p. 265-‐268.
welke uitgeverij een tekst verschijnt en publicaties in een literair tijdschrift hebben hier invloed op.
Het is een voortdurende strijd om de balans te bewaren tussen economisch kapitaal, wat nou eenmaal nodig is om te overleven in de echte wereld, en symbolisch kapitaal. Deze strijd wordt aangewakkerd door gerammel aan de poort van het literaire veld, door nieuwelingen die eisen binnengelaten te worden, onderwijl zwaaiend met hun ‘echt literaire’ breekijzer. Sommige van deze zogenaamde ‘avant-‐gardes’ krijgen de poort op een kiertje en wrikken vervolgens net zolang tot ze binnen zijn. Ze zijn, in tegenstelling tot de instituties, niet gevoelig voor economisch kapitaal, maar slechts geïnteresseerd in symbolisch kapitaal. In de ogen van nieuwe nieuwelingen, gooiden hun voorgangers eenmaal binnengebroken het breekijzer weg en gaven zich over aan het kapitaal, verwerden vervolgens tot het establishment, en verdwenen of werden een institutie.
De structuur van het literaire veld, en de daarbinnen heersende waarden, worden dus bepaald door sociale interactie. Het is een precair evenwicht van geven en nemen, waardoor het veld geen statisch geheel is, maar bestaat uit-‐ en wordt gevormd door sociale constellaties die aan voortdurende verandering onderhevig zijn.8
Gérard Genette: paratekst en de paratekstuele kenmerken
Een structuralistische benadering als de theorie van Bourdieu is ook mogelijk voor teksten. Teksten worden dan niet gezien als autonome verschijnselen, maar verkrijgen en genereren betekenis door hun verwevenheid met andere teksten.9 De Franse
literatuurwetenschapper Gérard Genette beschreef deze verwevenheid in zijn theorie over paratekst. ‘Paratekst’ is zoveel als alle elementen van en om de basistekst heen die de interpretatie van het publiek beïnvloeden, zoals titel, interviews, status, recensies, auteursnaam en samenwerkingen.10 Door middel van vijf kenmerken specificeerde hij
de verschillende vormen van paratekst:
-‐ positionele kenmerk: wat is de locatie van de (para)tekst, waar verschijnt deze paratekst, hoe verhoudt de paratekst zich tot de basistekst.
o Voorbeelden: op het omslag, in een interview, in een (web)link
-‐ temporele kenmerk: wanneer is de (para)tekst geproduceerd, was de paratekst er eerder of later dan de basistekst
8 Bourdieu, P. ‘The production of belief’. 1980, p. 284.
9 Bork van G.J.; Delabastita, D.; Gorp, van H. e.a. ‘Structuralisme’. 2012. 10 Genette, G. Paratexts. Tresholds of interpretation. 1997, p. 5.
o Voorbeelden: een fusie of doorstart, een voorpublicatie, een gedicht uit een al verschenen bundel, een aanpassing
-‐ materiële kenmerk: waaruit/waardoor wordt de (para)tekst gevormd, welke elementen vormen de paratekst, wijken deze af van de basistekst
o Voorbeelden: aanvullende informatie, illustraties, uitgeverij, bekende auteurs
-‐ pragmatische kenmerk: voor/van wie is de (para)tekst, wie creëerde de para-‐ tekst, wie ontvangt de paratekst, hoe verhouden ze zich tot elkaar
o Voorbeelden: redactionele verklaringen, ingezonden brieven, interactie tussen redactie en lezers
-‐ functionele kenmerk: wat zou de (para)tekst moeten doen, voor welke functie(s) wordt de paratekst ingezet en hoe ondersteunen de overige kenmerken dit.11
Het functionele kenmerk is een buitenbeentje, daar deze niet op zichzelf staat: de be-‐ oogde functie van het paratekstuele kenmerk bepaalt de invulling van de andere kenmerken en de andere kenmerken ondersteunen en/of beïnvloeden het functionele kenmerk. Voor dit onderzoek is van belang dat de kenmerken dus gezamenlijk het effect bepalen van de functie die het literaire tijdschrift vervult. 12 Genette zegt hier over:
It [functionele kenmerk, MdG] is the main point because, clearly and except for isolated exceptions (which we will meet here and there), the paratext in all its forms is a discourse that is fundamentally heteronomous, auxiliary, and dedicated to the service of something other than itself that constitutes its raison d'etre. This something is the text.13
De functies die literaire tijdschriften kunnen vervullen en de kenmerken die dit ondersteunen, waren voorheen tamelijk duidelijk:
• algemeen-‐cultureel: een raadgever en communicatieorgaan voor een bepaalde maatschappelijke groep, met een brede en gematigde inhoud waarin informatie, opinie en amusement wordt gecombineerd.
• avant-‐gardistisch: uitdrager van de literatuuropvatting van een bepaalde groep, introduceert nieuwe stromingen. Vaak onderhouden deze tijdschriften een nauwe band met andere kunstvormen en omarmen moderne ontwikkelingen. • utilitaristisch: orgaan van een politieke of levensbeschouwelijke groep, draagt de
bijbehorende ideologie uit. Bij dergelijke tijdschriften is het verband met de
11 Genette, G. Paratexts. 1997, p. 4, 5. 12 Genette, G. Paratexts. 1997, p. 12, 13. 13 Genette, G. Paratexts. 1997, p. 12.
tijdsomstandigheden vaak expliciet aanwezig en is er sprake van maatschappelijk engagement.
• anthologisch: geeft een bloemlezing van de heersende literaire opvattingen en uitingen, dient het behoud van de literatuur. Veel langlopende tijdschriften verworden tot dit type en nieuwigheden worden er in tot normaal.
• propagandamachine: brengt de auteurs en producten van een uitgeverij onder de aandacht en helpt bij de beeldvorming. De manier waarop dit gebeurt wordt gestuurd door de redactie.
• fuik en kweekvijver: is een laboratorium en oefenterrein voor debuterende of gevestigde schrijvers waar uitgevers zonder veel risico te lopen uit kunnen vissen.
• spreekbuis: draagt opinies en opvattingen uit, is het uithangbord van een uitgeverij. Zo krijgt de uitgeverij via het tijdschrift een eigen profiel. De redactie geeft dit kenmerk vorm, maar de uitgever houdt zeggenschap.
• debatplaats: fungeert als een podium voor literaire discussies, polemieken en debatten.14
In dit onderzoek beschouw ik alle paratekst als onderdeel van, gestuurd, of gevormd door het literaire tijdschrift. Een geëngageerd gedicht is bewust gekozen door de redac-‐ tie, waarmee de boodschap ervan onderdeel is geworden van het tijdschrift. Welke ken-‐ merken een uiting bezit, bepaalt immers welke functie het vervult, zo kan een literair tijdschrift dat als materieel kenmerk geen experimentele teksten bevat, nooit de labora-‐ toriumfunctie vervullen. Dat deze paratekst niet per ongeluk of ongecontroleerd ont-‐ staat, maar bewust wordt ingezet bij de presentatie van de tekst is dus evident.
In de historische schets worden de kenmerken minder als losstaand beoordeeld dan in de bespreking van het hedendaagse tijdschrift. Dit is omdat bij deze oudere tijdschriften de context zichtbaarder is, waardoor de functie die ze vervulden daarbinnen te bepalen valt.
De aansturing van paratekst is aan verandering onderhevig. Voor Genette was para-‐ tekst pas paratekst als deze verscheen met instemming van de auteur, die samen met de uitgever degene was die de paratekst stuurde. Hier plaatsten sommigen bij het
14 In verschillende literatuur, zoals bij De Vries en Temme, worden spreekbuis en debatplaats onder één noemer geschaard. Ik meen echter dat ze gescheiden zijn, daar een tijdschrift ook de spreekbuisfunctie kan vervullen door de inhoud, zonder dat daardoor debat ontstaat. Ook kan een literair tijdschrift als debatplaats fungeren, zonder aan een uitgeverij verbonden te zijn.
verschijnen van Genettes theorie al vraagtekens bij, die nu, bijna dertig jaar later, nog meer ter zake doen: internet en de daarmee gepaard gaande ontwikkelingen hebben de mogelijkheden en het creëren van tekst immers voorgoed veranderd. De invloed van uitgever en auteur op de paratekst wordt, doordat de paratekst moeilijker stuurbaar is dan voorheen, steeds kleiner, terwijl de hoeveelheid en verscheidenheid aan paratekst groeit. Bijvoorbeeld door de mogelijkheid tot interactie, bewegend beeld, grotere snel-‐ heid van reageren, wisselende advertenties en toegenomen toegankelijkheid.
Deze veranderde verhouding tussen tekst en paratekst is het onderwerp van de masterscriptie van Dennis Gaens, uit 2008: Paratekst revisited. Over de invloed van
digitale technologie op paratekst. Hierin onderzoekt hij in hoeverre vorm, structuur en
effect van het communicatiemiddel paratekst beïnvloed worden door digitale techno-‐ logieën. Gaens past de theorie van Genette toe op ontwikkelingen als het e-‐book en literaire sites, en op nieuwe paratekstuele elementen als hyperlinken, audio en reactie-‐ fora. Zijn conclusie is dat het literaire veld is veranderd door de komst van het internet als een nieuw platform voor de lezer. Deze verandering is er een ten gunste van de lezer, want deze kan meer zelf dicteren en bepalen.
1.3 Opzet van het onderzoek
Naast een theoretisch kader bevat onderhavig onderzoek een noodzakelijk historisch kader. Dit vangt aan in de negentiende eeuw, met de reactie in tijdschriftvorm op
Vaderlandsche Letteroefeningen: De Gids en het eindigt aan het begin van de huidige
eeuw, met onder andere schrijversblogs en Das Magazin. Een volledige geschiedenis van het literaire tijdschrift is onmogelijk. Wel is het mogelijk om een karakterisering in retroperspectief te geven, met voor elke periode een beschrijving van een paar type-‐ rende tijdschriften en bijbehorende kenmerken en hoe deze veranderden onder invloed van de literaire en maatschappelijke situatie. Vanaf het laatste millennium wordt het moeilijker een literaire context te bieden, daar er nog niet voldoende afstand tot die periode is voor objectiviteit.
Het derde deel van het onderzoek bespreekt de debatten en discussies waarin het functioneren van het hedendaagse literaire tijdschrift bevraagd werd. Ook is er ruim aandacht voor de wijzigingen in het overheidsbeleid ten aanzien van literaire tijdschrift-‐ en. In beide delen beperk ik mij wegens de verschillen in beleidsvoering tussen Nederland en België, vooral tot de Nederlandse situatie.
In het vierde deel worden de criteria om in de inventarisatie opgenomen te worden toegelicht en vervolgens worden de voornaamste resultaten uit de inventarisatie besproken, om uiteindelijk tot een beschrijving van het hedendaagse literaire tijdschrift te komen.
De bijlage bevat een inventarisatie van alle hedendaagse literaire tijdschriften, een verantwoording van de totstandkoming ervan, en uitleg van de gebruikte terminologie.
1.4 Eerder onderzoek naar literaire tijdschriften
Studies, onderzoeken of andere teksten over literaire tijdschriften behandelen altijd direct of indirect de kenmerken van de tijdschriften en hoe deze diens functies vorm-‐ geven: daar heb ik gretig gebruik van gemaakt in dit onderzoek. Op een aantal bronnen leun ik zwaar en die zal ik hieronder bespreken.
In de inleiding werd Literaire tijdschriften. Van 1885-‐heden van Siem Bakker een standaardwerk genoemd. Het dankt deze benaming aan de overzichtelijke wijze van het onderzoek en aan het feit dat het een inhoudelijke, opsommende weergave van literaire tijdschriften over een lange periode beslaat. Bakker heeft deze tijdschriften onder-‐ gebracht in ‘profielen’, waarin de belangrijkste gegevens van het literaire tijdschriften gevangen worden.15
Bakkers beschrijvende literatuurgeschiedenis geeft een overzicht van de naar zijn mening programmatische literaire tijdschriften in de periode uit de titel. De omschrij-‐ vingen van de avant-‐gardistische, utilitaristische, en anthologische functies zijn van zijn hand.16 Door de opzet van zijn boek besteedt Bakker veel aandacht aan literatuur-‐
opvattingen en literaire stromingen. Een stroming omschrijft hij als een systeem van poëticale standpunten, kritische normen en creatieve conventies, waarvan begin, expansie, verandering, integratie en verdwijnen nagegaan kunnen worden. Een stroming geeft zichzelf natuurlijk niet vorm, dit is mensenwerk, dat volgens Bakker vaak gebeurt in een literair tijdschrift, daar dit dat mensen samenbracht. Zoals doelgroepen naast elkaar kunnen bestaan, bestaan er binnen één periode ook verscheidene stro-‐ mingen die weer diverse tijdschriften als exponent kunnen hebben.17 Uit de oude
definitie, van Bakkers hand, valt op te maken dat hij dit groepsvormende kenmerk beschouwt als een kenmerk dat voor alle literaire tijdschriften geldt.
15 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 14. 16 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 14-‐16. 17 Bakker, S. Literaire tijdschriften. 1985, p. 16, 17.
Bakkers zeer informatieve overzicht met theoretische toelichtingen over stromingen en het belang van literatuuropvattingen biedt een waardevolle leidraad in het historische overzicht van onderhavig onderzoek. Daarnaast geven zijn profielen verscheidene kenmerken van de betreffende tijdschriften overzichtelijk weer en tonen zo de veranderingen hierin.
Waar Siem Bakker door middel van tijdschriftprofielen de basis legt voor een literatuurgeschiedenis van nagenoeg honderd jaar, schreef literatuurhistoricus Piet Calis een bijna tweeduizend pagina’s tellende vierdelige geschiedenis van het literaire tijdschrift tussen 1941 en 1951.18 In deze enorme historische pil onderzoekt hij de
opkomst van de generatie van Vijftig. Het was de bedoeling dit in één boek te doen, maar de wortels van Vijftig bleken wijdvertakter dan gedacht en te zijn ontkiemd in vele verschillende tijdschriften. De vier delen bestaan uit:
-‐ Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945. Hierin wordt het reilen en zeilen rond de oprichting en neergang van negen clandestiene en illegale literaire tijdschriften beschreven.
-‐ Speeltuin van de titaantjes. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948. Dit deel beschrijft de drie literaire jongerentijdschriften Columbus, Proloog en Podium in de eerste jaren na de bezetting.
-‐ De vrienden van weleer. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948. Calis behandelt in dit deel de drie andere naoorlogse tijdschriften die van belang waren voor zijn onderzoekslijn. Dit zijn Het woord, Criterium en het eerste jaar van Libertinage.
-‐ Het elektrisch bestaan. Schrijvers en tijdschriften tussen 1949 en 1951. Dit deel eindigt logischerwijze met drie hoofdstukken over Podium, het tijdschrift dat de doorbraak van de Vijftigers betekende. In de hoofdstukken ervoor komen Reflex,
Cobra, Blurb en Libertinage aan bod.
Samen vertellen en verklaren deze vier boeken de opkomst van een literaire stroming, en zijn een diepgravende studie naar de interne geschiedenis van de tijdschriften in de genoemde periode. Elke periode wordt ingeleid met een beschrijving van de toenmalige literaire situatie en elk boek wordt besloten met een korte samenvatting van de
18 Calis, P. Het ondergronds verwachten. Schrijvers en tijdschriften tussen 1941 en 1945. 1989.
Speeltuin van de titaantjes. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948. 1993. De vrienden van weleer. Schrijvers en tijdschriften tussen 1945 en 1948. 1999 Het elektrisch bestaan. Schrijvers en tijdschriften tussen 1949 en 1951. 2001.
belangrijkste ontwikkelingen uit de periode. Aan het slot van elk aan een tijdschrift gewijd hoofdstuk wordt een samenvatting gegeven met zo veel mogelijk kwantitatieve gegevens van het betreffende tijdschrift. Dit biedt tegenwicht aan Calis’ documentaire onderzoeksmethode, waarbij veel informatie van betrokkenen afkomstig was. Hij biedt hierdoor een kijkje in de keuken van de redactie, wat met enkel bronnenonderzoek niet mogelijk was geweest.
Door de opzet van Calis’ vierluik komt slechts een beperkt deel van de toenmalige tijdschriften aan bod. Ook benoemt hij in tegenstelling tot Bakker en, zoals straks te lezen valt, Gert Jan de Vries, de functionele kenmerken van de tijdschriften niet expliciet. Desondanks is zijn studie voor onderhavig onderzoek van groot belang, omdat de ver-‐ schillende kenmerken van de tijdschriften wel uitgebreid aan bod komen. Zo maakt het inzichtelijk hoe de paratekstuele kenmerken beïnvloed worden door de omringende velden en vice versa.
Een bron die juist veel nadruk legt op het functionele kenmerk, is de studie van Gert Jan de Vries: Ik heb geen verstand van poëzie. G.A. van Oorschot als uitgever van poëzie. Dit onderzoek is een ‘kritische studie waarin ik [Gert Jan de Vries, MdG] heb geprobeerd het tot mythische proporties uitgegroeide beeld van de uitgever [G.A. van Oorschot, MdG] tot menselijk formaat terug te brengen.’19 De Vries brengt de verhalen over
uitgeverij en persoon Van Oorschot terug tot feitelijkheden, door de totstandkoming van het poëziefonds te beschrijven. Hij wijdt een volledig hoofdstuk aan de literaire tijdschriften van Van Oorschot, waarin hij de functies die literaire tijdschriften voor uitgevers kunnen vervullen, uitgebreid behandelt. Deze functies zijn voor De Vries die van fuik, kweekvijver, spreekbuis en propagandamachine.20 Daarbij toont hij onder
andere aan dat voor Van Oorschot diens literaire tijdschriften een belangrijke functie vervulden in de profilering van zijn uitgeverij. Het onderzoek van De Vries geeft een heldere verwoording van een aantal functies van het literaire tijdschrift en een nuttige inzage in het belang van literaire tijdschriften voor uitgeverijen.
Belangrijk om te noemen zijn literatuurhistorici Gert Jan Johannes en Remieg Aerts. Zij deden veel onderzoek naar tijdschriften en publicaties in de achttiende en negen-‐ tiende eeuw en bieden zo de kennis voor de algemeen-‐culturele functie. Deze functie kon, zoals de typering al doet vermoeden, op veel vlakken betrekking hebben.
19 Vries, de. G.J. Ik heb geen verstand van poëzie. G.A. van Oorschot als uitgever van poëzie. 1994, p. 7. 20 Vries, de. G.J. Ik heb geen verstand van poëzie. 1994, p. 94-‐96.
Bovenstaande onderzoekers richtten zich op een specifiek onderwerp en/of periode waar bepaalde literaire tijdschriften een component van waren. Voor informatie over specifieke tijdschriften, zonder dat deze aan een stroming of historische ontwikkeling gekoppeld zijn, heb ik gebruik gemaakt van verschillende monografieën, zoals die van Theo van Baaren, Gertrude Pape en Cees Buddingh over De Schone zakdoek21 of over
Tirade van Ton Velthuysen.22 Visies, achtergrondinformatie of inzichten vielen vaak te
halen uit interviews met-‐ of commentaar van oprichters of redactieleden. Daarnaast heb ik gretig geput uit de vele artikelen over literaire tijdschriften die er te vinden zijn, met hun allerhande invalshoeken, zoals dat van Esther op de Beek over Avenue Literair23 of van Hans Renders over Barbarber.24 Tijdschriften als De Brakke Hond, TS-‐> Tijdschrift
voor Tijdschriftstudies en Ons Erfdeel publiceren of publiceerden met regelmaat artikelen
en onderzoeken over literaire tijdschriften.
Voor de literair-‐historische kadrering van de literaire tijdschriften na 1945 heb ik vooral geput uit de studie van Hugo Brems Altijd weer vogels die nesten beginnen.
Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-‐2005.25 Brems beschrijft op chrono-‐ logische wijze de Nederlandse literatuur in de meest brede zin van het woord. Onder literatuur schaart hij teksten, auteurs, stromingen en tendensen, opvattingen en nor-‐ men, maar ook de manier waarop literatuur gemaakt, verspreid, verkocht, gepromoot, gesteund, beoordeeld en gelezen wordt. Logischerwijs komen de literaire tijdschriften hierbij ook aan bod.
Lang niet al deze informatie is in dit onderzoek terecht gekomen, veel heb ik slechts gebruikt om een beeld te krijgen van de uitgebreide geschiedenis van het literaire tijd-‐ schrift en om te kunnen bepalen welke tijdschriften wel of niet mee genomen dienden te worden in dit onderzoek.
Voor empirisch onderzoek naar het literaire tijdschrift boden Suzanne Janssen en Norma Olislagers en Hugo Verdaasdonk uitkomst. In 1986 leverden twee eerstgenoem-‐ den in het artikel De rol van literaire tijdschriften bij de beslissing van literaire
uitgeverijen om Nederlandstalige auteurs te laten debuteren26 empirisch bewijs voor een
van die vermeende functies van het literaire tijdschrift, te weten de kweekvijverfunctie.
21 Baaren, T. van, Pape, G. en Buddingh, C. De Schone zakdoek. 1981. 22 Velthuysen, T. Tirade 1957-‐1985. 1986.
23 Beek, E. op de. ‘Avenue Literair: literatuur in de ‘glossy-‐aller-‐glossy’s. 1967-‐1990’. 2011. 24 Renders, H. ‘Barbarber, het blad dat nooit richt en toch raak schiet’. 1985.
25 Brems, H. Altijd weer vogels die nesten beginnen. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1945-‐2005. 2006. 26 Janssen, S. en Olislagers, N. ‘De rol van literaire tijdschriften bij de beslissing van literaire uitgeverijen om Nederlandstalige auteurs te laten debuteren’. 1986.
Literatuurwetenschapper Hugo Verdaasdonk stond bekend om zijn, binnen de literatuurwetenschap niet erg gangbare, streven om door middel van empirisch onderzoek controleerbare criteria en feiten over literatuur op te stellen. In 1989 publiceerde hij het artikel Literary magazines as media for publishing literary texts.27
Hierin onderzocht Verdaasdonk een corpus van Nederlandse literaire tijdschriften verschenen tussen 1970 en 1980 en wist zijn hypotheses over literaire tijdschriften in een klein taalgebied empirisch te bewijzen:
-‐ het aantal essays overheerst
-‐ de meeste auteurs zijn relatief jong
-‐ de auteurs publiceren slechts een relatief korte periode in de tijdschriften
Verslagen van informatie-‐ of debatbijeenkomsten, krantenartikelen alsmede week-‐ en maandbladartikelen, zowel als internetartikelen en de reacties daarop op sites als De
Contrabas, OoteOote en Tzum, boden informatie voor de beantwoording van de tweede
deelvraag. Ook blogs, columns en andere teksten met bijdragen aan-‐ en over deze discussies, waren een belangrijke bron van informatie. Verder heb ik gebruik gemaakt van een aantal masterscripties die onderzoek deden naar het hedendaagse literaire tijdschrift. Te weten:
• Op het hele web is geen Nederlands literair tijdschrift met enige allure te
vinden. Literaire tijdschriften en het internet: een verkenning.
Doctoraalscriptie van Erwin Koning, Amsterdam: UvA, 2001.
• Het literaire tijdschrift als kweekvijver en debatplaats. Een stand van zaken. Masterscriptie van Bart Temme, Groningen: RUG, 2008.
• De functie van het literaire tijdschrift in de literaire wereld. Masterscriptie van Válerie Drost, Utrecht: UU, 2008.
Erwin Koning onderzocht wat de mogelijkheden zijn van het internet ten opzichte van papier voor literaire tijdschriften, of een digitale component voordelen oplevert, hoe literaire tijdschriften digitaal functioneren en wat het uiteindelijk betekent voor uit-‐ gever, auteur en lezer. Hij vond een duidelijk onderscheid tussen de toenmalige minimale digitale aanwezigheid van traditionele literaire tijdschriften op het internet en nieuwe initiatieven, door hem e-‐zines genoemd, die wel goed gebruik maakten van de digitale mogelijkheden.
Bart Temme sprong met zijn scriptie in op de debatten en discussies over het lite-‐raire tijdschrift en werd een van de grote aanjagers ervan. Zijn onderzoek had tot doel de aannames die gemeengoed waren in de verhitte discussies met behulp van cijfer-‐ materiaal te toetsen. Door de (toen) vier grootste Nederlandse literaire tijdschriften (De
Gids, De Revisor, Tirade en Hollands Maandblad) aan empirisch onderzoek te onder-‐
werpen, toonde Temme aan dat deze vier hun functie als kweekvijver en debatplaats kwijt waren. Naast commentaar op zijn onderzoeksmethoden, kreeg Temme ook veel reacties op zijn aanbeveling zich meer op de digitale mogelijkheden te richten.
In De functie van het literaire tijdschrift in de literaire wereld onderzoekt Válerie Drost de functie die tien door het NLPVF gesubsidieerde tijdschriften voor hun uitgeve-‐ rij vervulden, over de periode 2002-‐2007. Deze tien tijdschriften waren: Bunker Hill, De
Gids, Hollands Maandblad, Liter, Parmentier, Passionate, De Revisor, Tirade en De Tweede Ronde. De Parelduiker en Armada werden in deze periode ook gesubsidieerd, maar die
nam Drost om reden van kwaliteit niet mee in haar onderzoek.28 Drost had door een
stage bij het NLPVF beschikking over cijfermateriaal dat ze heeft verwerkt tot voor on-‐ derhavig onderzoek bruikbare grafieken en tabellen. Ook zij bekeek hoe de kenmerken van het literaire tijdschrift zijn functioneren beïnvloeden, al onderzocht zij de gouden categorie en deed ze dit vanuit een ander theoretisch kader.
Waar de meeste onderzoeken zich beperken tot de gouden categorie van literaire tijdschriften, deden de studenten van de master Redacteur/Editor in 2012 onderzoek naar juist die tijdschriften die niet tot de canon behoren. De onderzoeken verschenen in
Zacht Lawijd29 en bieden zeer bruikbare informatie over een aantal minder bekende literaire tijdschriften. De artikelen zijn ook exemplarisch voor de mogelijkheden die de inventarisatie bij dit onderzoek biedt voor de wetenschap, daar over enkele jaren wel-‐ licht andere studenten onderzoek doen naar literaire tijdschriften, al dan niet in de marge.
Eerder onderzoek naar literaire tijdschriften in de marge is gedaan door Ronald Bruegelmans. Hij bracht voor de periode 1945-‐1973 literaire tijdschriften verschenen bij kleinere uitgeverijen of in eigen beheer, in kaart.30 In totaal telde hij 171 titels. Waar
mogelijk bevat zijn overzicht basale bibliografische gegevens. Deze zijn vaak niet vol-‐ doende om een beeld te krijgen van wat voor een soort tijdschrift het precies was, maar
28 Drost, V. De functie van het literaire tijdschrift in de literaire wereld, 2008, p. 7, 8. 29 Kuitert, l. e.a. ‘Kerkhof van verdwenen tijdschriften’. 2013.
30 Breugelmans, R. Litteraire tijdschriften in Nederland sinds 1945 uitgegeven in eigen beheer of door kleinere uitgeverijen. 1973.
uit kenmerken als (onder)titel, redactieleden en oprichtingslocatie valt al behoorlijk wat informatie te halen.
Hedendaags structureel onderzoek naar internet en literaire tijdschriften is schaars. De meest recente studie naar contemporaine literaire tijdschriften is een bundeling van onderzoeken van studenten van de master Letterkunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen.31 De studenten, begeleid door dr. Sanders, onderzochten elk een literair tijd-‐ schrift, of een element van de wereld van het literaire tijdschrift. De artikelen beschrij-‐ ven en interpreteren de kenmerken, functies en strategieën van het onderzochte blad. Digitalisering is vrijwel overal een onderwerp.
Ik heb niet al mijn bronnen hier nader besproken, dat wil echter niet zeggen dat ik de overige bronnen en diens samenstellers minder dankbaar ben voor de gebruikte informatie.
31 Dorgelo, E. en Sanders, M. [red.] Dezelfde hemel – Andere horizon. Perspectieven voor en op het literaire tijdschrift. 2012.
2. Een historische schets van het literaire tijdschrift
In de begindagen van het literaire tijdschrift was het, net als nu, niet zo duidelijk uit-‐ gelijnd. Of beter: het concept tijdschrift an sich was dat niet. Kranten en tijdschriften dienden beide als openbaar middel voor commentaar en reactie op de actualiteit en had-‐ den dus nogal wat overeenkomsten.32 Een tijdschrift mocht daarom niet vaker dan één
keer per week verschijnen, om een zeker onderscheid met de krant te behouden.33
Geleidelijk ontwikkelde beide media zich uit elkaar: tijdschriften kozen een invalshoek en specialiseerden door zich te richten op een publiek met specifieke interesses.
Dergelijke groepen met gedeelde interesses kwamen in genootschappen bij elkaar en sloten vaak gezamenlijk abonnementen af. Ze waren zo een afgeronde doelgroep voor een tijdschrift en speelden daardoor een belangrijke rol in de ontwikkeling en definiëring ervan.34 Voor de groep die geïnteresseerd was in letterkunde, resulteerde dit
in tijdschriften met een inhoudelijke samenstelling van wetenswaardigheden, verstrooiende letterkunde, recensies, duiding van teksten en meningsvorming.35
2.1 De negentiende eeuw
2.1.1 Het raadgeven van een publiek
Vaderlandsche Letteroefeningen (1761-‐1876) was een van de eerste tijdschriften met
een duidelijk letterkundige signatuur. In 1837 richtten E.J. Potgieter en C.P.E. Robidé van der Aa De Gids (1837-‐heden) op, als een verbeterde versie van Vaderlandsche
Letteroefeningen. Dit streven werd in de prospectus geuit en bleek ook uit de ondertitel:
‘Nieuwe Vaderlandsche Letteroefeningen’. In de prospectus beloofde de redactie de nationale eer te redden door – in tegenstelling tot het in hun ogen ouderwetse, humeu-‐ rige en partijdige Vaderlandsche Letteroefeningen − een actueel en eigentijds overzicht te geven van de stand van de literatuur en onafhankelijke en objectieve, sturende kritiek te leveren. De Gids behoefte niet per se iets nieuws te doen, maar voornamelijk beter. Door middel van recensies en besprekingen, en door de aandacht te vestigen op nuttige binnen-‐ en buitenlandse publicaties zou het zijn lezerspubliek raadgeven. Daarnaast was
32 Johannes, G.J. De barometer van de smaak. 1995, p. 6.
33 Altena, P. e.a. Literaire tijdschriften in de eerste helft van de negentiende eeuw. 1975, p. 3. 34 Aerts, R. De letterheren. 1997, p. 53-‐55.