Vraag nr. 92
van 19 november 2004
van de heer JAN PEUMANS
Ontwikkelingsvisie Limburgse Maasvallei – Betrokkenheid
Op 4 februari 2003 werd door de gouverneurs van Belgisch en Nederlands Limburg een overeenkomst getekend voor het opstellen van een "Euregionale Ontwikkelingsvisie stedelijk netwerk Limburgse Maasvallei".
Inmiddels werd er een document met onderwerp "Euregionale Ontwikkelingsvisie Limburgse Maas¬vallei" neergelegd, waarbij de mogelijkheid werd gegeven aan onder meer een aantal gemeente-besturen om te reageren voor 1 december 2004. Op basis van deze reacties zal de bestendige deputatie van Limburg samen met de gedeputeerde staten van Nederlands Limburg een definitief standpunt innemen over de aanpak van de diverse uit de visie voortvloeiende projecten.
De ontwikkelingsvisie is vooral beleids- en actie-gericht :
– het ontwikkelen van een gezamenlijk referen-tiekader opdat snel kan worden gehandeld bij grensoverschrijdende vraagstukken en opdat burgers merken dat hun provinciebesturen iets voor hen doen in de verbetering en het functio-neren van de dagelijkse levenssfeer ;
– het identificeren van kansrijke gezamenlijke provinciale projecten waarbij de provincies zelf aan de slag kunnen zonder afhankelijk te zijn van de uitkomsten van allerlei overlegrondes op andere en hogere echelons ;
– het vinden van coalitiegenoten die willen inves-teren in de verbetering en ontwikkeling van het gebied.
1. Op welke wijze werden de verschillende Vlaamse ministers betrokken bij deze visie ?
2. Op welke wijze is de minister betrokken bij een gezamenlijk referentiekader, met name bij grensoverschrijdende vraagstukken ?
3. Op welke wijze kan de provincie kansrijke geza-menlijke projecten opzetten zonder afhankelijk te zijn van uitkomsten van overlegrondes op andere en hogere echelons ?
4. Is de administratie van de minister betrok-ken bij grensoverschrijdende projecten tussen Nederland en Vlaanderen in het algemeen en tussen de beide Limburgen in het bijzonder ? Zo ja, op welke manier ?
5. Welke grensoverschrijdende projecten zijn dit tot op heden ? Wat zijn de resultaten hiervan ? 6. Werd de minister reeds benaderd als
coalitiege-noot voor investering in de verbetering en ont-wikkeling van het gebied ? Zo ja, wanneer en op wiens initiatief ?
N.B. Deze vraag werd gesteld aan de ministers Peeters (vraag nr. 92), Keulen (nr. 37) en Van Brempt (nr. 24).
Antwoord
Een gecoördineerd antwoord zal worden verstrekt door mevrouw Kathleen Van Brempt, Vlaams minister van Mobiliteit, Sociale Economie en Gelijke Kansen.