• No results found

Œå÷ Èâîð òîäûòžñ¸ñ

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Œå÷ Èâîð òîäûòžñ¸ñ"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Œå÷ Èâîð òîäûò ñ¸ñ

De neologismen van Michaïl Atamanov

met parallel naar Mikael Agricola

Ma-scriptie Finoegrische Taalwetenschap

[LFU999M20]

Naam: Evelien Waegemans

Studentnummer: s1360582

(2)

Inhoudsopgave 1. Inleiding ... 3 1.1 Vraagstelling en methode ... 3 1.1.1 Vraagstelling... 3 1.1.2 Toegepaste methode... 4 1.2 Onderzoeksgeschiedenis... 5

1.2.1 Onderzoek naar het Oedmoerts en de Permische talen... 5

1.2.2 Onderzoek naar neologismen in andere middelgrote Finoegrische talen... 6

1.2.3 Onderzoek naar bijbelvertaling... 6

1.3 Historische achtergrond ... 8

1.3.1 Politieke ontwikkeling van Oedmoertië ... 8

1.3.2 Taalontwikkeling in Oedmoertse context ... 10

1.3.3 Kerkgeschiedenis in Oedmoertse context ... 14

1.3.4 Algemeen overzicht: bijbelvertaling naar de volkstaal ... 15

2. Mikael Agricola ... 18

2.1 Wie is Mikael Agricola? ... 18

2.2 Werkwijze van Agricola ... 19

2.2.1 Bronnen van Agricola’s werk ... 19

2.2.2 Werkwijze van Agricola bij het vertalen ... 21

2.3 Agricola’s invloed op de Finse taal... 22

3. Michaïl Atamanov ... 25

3.1 Wie is Michaïl Atamanov?... 25

3.2 Werkwijze van Atamanov... 25

3.3 Atamanovs invloed op de Oedmoertse taal ... 26

3.3.1 Inleiding ... 26

3.3.2 Voorbeelden van nieuwe woorden ... 28

(3)

1. Inleiding

1.1 Vraagstelling en methode

1.1.1 Vraagstelling

Een van de voordelen van het huidige flexibele onderwijssysteem is dat studenten een scala aan vakken in hun pakket kunnen opnemen en kunnen proeven van diverse disciplines. Dat is binnen de faculteit Letteren aan de Rijksuniversiteit Groningen niet anders. Een uitdaging die dit systeem met zich meebrengt is dat studenten met een brede interesse, die hun vakkenpakket ruim samenstellen uiteindelijk toch moeten keuzes maken bij het schrijven van hun afsluitende examen: de masterscriptie.

Een beschrijving die mijn interesse voor neologismen en lexicologie in het algemeen mooi verwoordt is het volgende citaat waar Eve V. Clark1 haar boek “The Lexicon in

Acquisition” (Clark 1993, 1) mee begint:

“Words make a language. They are used to talk about everything [...] We need them to communicate about events and ideas, technologies, science, philosophy and art. Words come first in language acquisition [...] Without words, there would be no sound structure, no word structure, no syntax. The lexicon is central in a language, and central in the acquisition of language. The lexicon [...] offers a unique window on the process of acquisition of the language as a whole.”

Het was erg verleidelijk om het onderwerp van deze scriptie, “De neologismen van Michaïl Atamanov met parallel naar Mikael Agricola” uit te breiden naar een historisch overzicht van bijbelvertaling of zelfs een zijsprong te maken richting godsdienstsociologie. Het is dan ook een heel leerproces geweest om, mede dankzij de begeleiding en het advies van prof. dr. Cornelius Hasselblatt, dit eindwerk binnen het kader van het vakgebied Finoegrische taalwetenschap te houden.

Bij het schrijven van de bachelorscriptie kwam ik in aanraking met het bijbel-vertaalwerk van de Oedmoertse diakon Michaïl Atamanov. Doorheen het proces van scriptie schrijven werd mijn interesse voor zowel zijn werk als voor de Oedmoertse taal geprikkeld. Als masterstudent kreeg ik de mogelijkheid om twee keer naar Oedmoertië te reizen, waar ik heb kennisgemaakt met deze diakon Atamanov en zijn assistent-vertaler Marja Kartano van het Instituut voor Bijbelvertaling2 in Helsinki. Door deze ontmoetingen rezen bij mij de volgende vragen: “Wat voor neologismen heeft Michaïl Atamanov toegevoegd aan het Oedmoerts?” en “Hoe zijn deze opgebouwd en wat betekenen ze?”

(4)

Daarnaast meende ik een parallel te zien met het werk van zijn naamgenoot: de Finse bijbelvertaler Mikael Agricola, die in de zestiende eeuw het Nieuwe (en delen van het Oude) Testament in het Fins vertaalde en daarvoor nieuwe woorden moest creëren. Dit deed me beslissen het werk en de invloed op de taal van beide vertalers naast elkaar te leggen en aan een beknopte vergelijking te onderwerpen.

1.1.2 Toegepaste methode

Door middel van literatuurstudie heb ik het leven en werk van Mikael Agricola bestudeerd en daarna vrij beknopt besproken.

Een korte biografie en bibliografie van Michaïl Atamanov staan op de Oedmoertse cd-rom “Yдмуртское языкознание. Библиографический указатель (1775-2000)3”. Meer details over Atamanov en over het bijbelvertaalwerk in het Oedmoerts heb ik gekregen van Atamanovs assistent-vertaler en door het lezen van zijn autobiografie in Finse vertaling: “Tieni raamattuun” (Atamanov 2003).

Voor de opbouw van het onderzoek heb ik me gebaseerd op het manuscript van Zsuzsanna Salánki’s dissertatie “Az Udmurt nyelv mai helyzete” uit 2007 en artikel “Future perspectives of the Udmurt language – language and speaker attitudes” dat ze samen met Galina Lesnikova presenteerde op het syposium aan de Rijks-universiteit Groningen in 2006 (Salánki/Lesnikova 2007), en Monika Schötschels artikel “Die Verbreitung von Neologismen im Marischen: Resultate einer Befragung” (Schötschel 2005).

Via analyse van een afgebakend corpus (de proefdruk van het nieuwe testament) heb ik een lijst van neologismen gemaakt. Een grote hulp hierbij waren de verklarende woordenlijst achterin deze vertaling en het artikel van Atamanov/ Kartano 2003, dat de ontwikkeling van een paar belangrijke sleutelwoorden in de Oedmoertse bijbel behandelt. Twintig van deze neologismen heb ik verwerkt in een enquête die ik tijdens een zomercursus in Oedmoertië aan moedertaalsprekers heb voorgelegd. De geënquêteerden kregen twintig voorbeeldzinnen (afkomstig uit de proefdruk) te zien, waarin het bewuste woord was weggelaten. Ze kregen de keuze tussen het neologisme en het Russische equivalent (afkomstig uit de Russische Synodale Vertaling van 1876). Tevens werd de mogelijkheid gelaten om de geënquê-teerde een eigen suggestie te laten voorstellen, bvb een woord uit het eigen dialect. Het doel van deze vragenlijst was te kijken in welke mate de neologismen bekend zijn en of ze de voorkeur krijgen op het Russische equivalent voor het woord. Deze enquête wordt verder besproken in punt 2.2.3.2.

Tot slot heb ik een vergelijking getrokken tussen de beide vertalers, hun leven, hun werk en in beperkte mate de invloed van hun werk op de taal waarin zij vertaalden.

(5)

1.2 Onderzoeksgeschiedenis

1.2.1 Onderzoek naar het Oedmoerts en de Permische talen

Tot op heden is er in de vakliteratuur nog maar vrij weinig verschenen over Oedmoertse neologismen. Taalkundig onderzoek in the Oedmoertse Republiek is in de eerste plaats gericht op dialectologie, historisch onderzoek, en op taalkundige taken, zoals het samenstellen van woordenboeken en schoolboeken, en het vaststellen van orthografische regels. Onderzoek naar de gesproken taal en tweetaligheid wordt sporadisch uitgevoerd, maar er is niet echt sprake van Oedmoertse sociolinguïstische literatuur. Het primaire doel van recente publicaties is praktisch, bijvoorbeeld het oplossen van problemen waarmee kinderen met Oedmoerts als eerste taal kampen bij het leren van Russisch. De meeste publicaties over het Oedmoerts verschijnen in Iževsk.

In een kort artikel uit 2003 over het vormen van neologismen bij de Wolgafinse en Permische volken vermeldt Sirkka Saarinen dat er in Oedmoertië reeds voor het goedkeuren van de wet op taalgelijkheid (2001) actief gewerkt werd aan een vernieuwing van de woordenschat, die in de Oedmoertstalige pers en literatuur ook werd benut en maakt ze melding van het bestaan van een Oedmoertse terminologisch-orthografische commissie. (Saarinen 2003, 94). In haar verder betoog geeft Saarinen evenwel aan dat in de twee andere middelgrote Finoegrische talen (Komi-Zurjeens en Mari) de stroom aan neologismen groter is dan in het Oedmoerts en dat de verspreiding van nieuwe woordenschat wordt bemoeilijkt door het gebrek aan prestige van de taal ten opzichte van het Russisch. In het kader van deze scriptie vond ik het tevens opvallend dat Saarinen de bijdrage van de Finse afdeling van het Instituut voor bijbelvertaling aan het vormen van neologismen in de Finoegrische talen noemt (Saarinen 2003, 95, in voetnoot). Tot slot wijst ze op een lijst van nieuwe Oedmoertse woorden, die in 1998 is gepubliceerd4. Hier heb ik

helaas niet de hand op kunnen leggen tijdens het schrijven van deze scriptie.

Literatuur die ik wel heb kunnen raadplegen, zijn drie artikels die Atamanov zelf – al dan niet samen met Kartano – recentelijk (2002, 2003, 2004) over het onderwerp heeft gepubliceerd.

Intussen is in 2007 aan de Eötvös Loránd Universiteit van Boedapest de eerste dissertatie over het onderwerp “Az Udmurt nyelv mai helyzete” van Zsuzsanna Salánki verschenen in manuscriptvorm met een Engelse samenvatting, getiteld: “The present-day situation of the Udmurt language”. Salánki had eerder ook al enkele artikelen over het onderwerp geschreven: De meest recente publicaties zijn: Salánki 2002, 2004, 2007, 2008a en 2008b.5

(6)

1.2.2 Onderzoek naar neologismen in andere middelgrote Finoegrische

talen

Zoals ik bij de beschrijving van de toegepaste methode al vermeldde, heb ik veel inspiratie gehaald uit Monika Schötschels artikel “Die Verbreitung von Neologismen im Marischen: Resultate einer Befragung” (Schötschel 2005). Vooral qua werkwijze heb ik veel van haar geleerd. In het artikel beschrijft Schötschel duidelijk de opzet en het uitvoeren van het veldonderzoek en beschrijft ze haar uitvoerige vooronderzoek in de verschillende Mari woordenboeken. Met de beperkte kennis, tijd en middelen die mij ter beschikking stonden tijdens de periode van mijn veldonderzoek was het niet mogelijk om iets soortgelijks te doen, maar gezien het doel van mijn onderzoek, nl. een afstudeerscriptie is dat ook wel logisch.

Daarnaast gaf het artikel van Sirkka Saarinen “Sprachgesetze und Neo-logismenbildung bei den wolgaischen und permische Völkern” (Saarinen 2003) zoals de titel al duidelijk maakt een overzicht van neologismenvorming bij de Mari, Mordwienen, Komi en Oedmoerten. Saarinen stelt in dit artikel vast dat het creëren van nieuwe woordenschat op verschillende manieren kan gebeuren, namelijk door het maken van samenstellingen of van afleidingen, door het veralgemenen van dialectwoorden en door het actualiseren van archaïsmen.

Buiten de Finoegristiek heb ik weinig concrete literatuur over neologismen-vorming gevonden. De meeste naslagwerken en artikels die ik raadpleegde in de universiteitsbibliotheek waren slechts lijsten met pas ontdekte of zelf gecreëerde neologismen in diverse contexten. Toch is er één recent naslagwerk dat een mooi overzicht geeft van de lexicologie, namelijk HSK21. Het is een lijvig naslagwerk, uitgegeven in twee volumes in 2002 en 2005, waarbij in het eerste deel een overzicht wordt gegeven van het onderzoeksgebied lexicologie en de verschillende deel-disciplines, bijvoorbeeld een analyse van woordenschat voor bepaalde doeleinden (Nuopponen 2002) en een artikel over bijbelse woordenschat (Waragai 2002). In het tweede deel wordt aandacht besteed aan case studies en praktische uitwerkingen van dat onderzoek. Zo vond ik een case study van neologismen en archaismen (Schippan 2005), een beschrijving van de woordenschat van Martin Luther (Schildt 2005) en een bespreking van het grensgebied tussen lexicologie en vertaal-wetenschap (Snell-Hornby). Meer toegespitst op de Finoegristiek was de bespreking van specifieke eigenschappen van de woordenschat in de Oeraalse talen (Hasselblatt 2005).

1.2.3 Onderzoek naar bijbelvertaling

(7)

Burdick, hoogleraar aan het Cincinnati Bible College & Seminary (Burdick 1975) en een monografie van de Amerikaans-Gambiaanse godsdienstsocioloog Lamin Sanneh (Sanneh 1998). Hier volgt een korte bespreking van de bevindingen uit deze literatuur.

De website van het Finse Instituut voor Bijbelvertaling (IBT) was zeer informatief op het vlak van de Finoegrische talen. Er wordt zowel een historisch overzicht als een actuele stand van zaken gegeven en men vindt er informatie over lopende vertaalprojecten. Voor het overzicht van het Oedmoertse bijbelvertaalproject heb ik me op de gegevens van het IBT gebaseerd, in combinatie met persoonlijke communicatie met Marja Kartano.

Op de website van Wycliffe wordt in vogelvlucht de geschiedenis van de bijbelvertaling gegeven.6 Dit vormde voor mij het begin van het historische kader met betrekking tot bijbelvertaling dat in paragraaf drie van dit hoofdstuk verder is uitgewerkt. Deze basis heb ik dan verder uitgebreid met behulp van het artikel van Burdick. Hoewel deze hoofdzakelijk ingaat op de evolutie van de Engelstalige bijbel gaf het mij wat meer historisch inzicht van wat er aan het tijdperk van Luther, de leermeester van Agricola, vooraf is gegaan. Dit inzicht hielp mij beter Agricola’s motivatie voor zijn levenswerk en de tijdsgeest waarin hij leefde te begrijpen.

De omkadering kwam tenslotte uit het boek van Sanneh, die een interessant historisch overzicht van westerse bijbelvertaling aanvult met voorbeelden uit Afrika; meer bepaald uit Nigeria. Op zichzelf waren de case studies over de Afrikaanse situatie weinig relevant voor de Finoegristiek. Hetgeen mij vooral aantrok in Sanneh 1998, was het gegeven dat hij de origine en de evolutie van bijbelvertaling er duidelijk weet te beschrijven en het feit dat hij het belang van de originele culturele invloeden op het al dan niet overkomen van de doeltekst bij de bevolking pakkend goed weet aan te tonen; iets dat ik dan weer in het leven en werk van Atamanov terugzag.

(8)

1.3 Historische achtergrond

De reden waarom er steeds nood is aan nieuwe vertalingen van de Bijbel, is het alom bekende verschijnsel dat een taal een dynamisch iets is. Talen zijn net als de mensen die ze spreken in beweging en veranderen voortdurend.

Veranderingen in de taal, de ontdekking van nieuwe manuscripten en nieuwe onderzoeksresultaten zijn de voornaamste redenen voor het maken van nieuwe Bijbelvertalingen.

1.3.1 Politieke ontwikkeling van Oedmoertië

1500 jaar geleden was de noordwestelijke helft van het huidige Rusland bewoond door Finoegrische stammen, waarvan de voorouders van Oedmoerten, de Permiërs ook deel uitmaakten. Deze waren omringd door sprekers van verscheidene Indo-europese talen – waaronder de Slavische – in het Westen en Zuiden, en Altaïsche talen – waaronder de Turkse – in het Oosten. In de periode tussen de vijfde en de achtste eeuw na Christus begonnen de Slaven en de Turken in de richting van de woonplaats van de Finoegriërs te trekken. In de loop van de geschiedenis zouden de ingrijpende gevolgen van deze migraties zichtbaar worden.

Vanaf 1300 begon de relatief kleine staat Moskou zijn invloedssfeer uit te breiden. Russische boeren koloniseerden het land op grootschalige wijze. Ook de westelijke Mari’s en de noordelijke Oedmoerten kregen te maken met Russische kolonisering.

Aan het eind van de vijftiende eeuw begon verplichte inlijving bij de Byzantijnse kerk vooraf te gaan aan politieke annexatie door de Russische staat. Het eerste Finoegrische volk dat hiermee geconfronteerd werd waren de Komi’s. Een belangrijke succesfactor hierin was het missiewerk van de bisschop Stefan van Perm die de christelijke boodschap naar de Komi’s bracht in hun eigen taal. Dit had tot gevolg dat de noordelijke Komi’s zich vrij snel tot het christendom bekeerden, in tegenstelling tot andere animistische Finoegrische volken die deze boodschap slechts in het Russisch te horen kregen – een taal die de meesten van hen niet machtig waren.

Verder naar het Zuiden leidde de kolonisatie van Oedmoerts gebied door Russische boeren aan de bovenloop van de Vjatka tot het ontstaan van een multi-etnische, relatief liberale Vjatka-staat, die bestond uit een mozaïek van volken: Russische kolonisten, Oedmoerten, Komi’s, Mari’s, Bessermjanen en een smalle bovenlaag van Tataren. In 1489 werd Vjatka formeel een onderdeel van Moskou.

(9)

Oedmoerten om. Onder de heerschappij van de nieuwe overwinnaars, bleef het lot van de boerenbevolking vervolgens hetzelfde.

Tegen 1600 waren alle Finoegrische volken ten Oosten van de oostzeefinse volkeren ingelijfd bij het Russische tsarenrijk. Ondanks de economische achterstand ten opzichte van de Russen hadden de niet-Russische volken in het tsarenrijk het nog steeds beter dan hun Russische lotgenoten. De bevolking tussen de Wolga en West-Siberië bleven net zoals onder de Tataren “jasak”: vrije boeren die belasting betaalden in de vorm van geld en natuurproducten, zoals honing en huiden. Na 1718 werd hun status veranderd in “staatsboeren”. Deze verschuiving hield onder meer in dat de boeren onderworpen werden aan dienstplicht en belasting moesten betalen aan staatsambtenaren in plaats van aan locale grootgrondbezitters. De animistische Finoegrische elite kreeg – in tegenstelling tot de moslim Tataren – geen toegang tot de Russische adellijke kringen, maar werd ingedeeld bij de “meščeriaki”, de dienstklasse. Ook werden aan de Finoegriërs de mogelijkheden ontzegd tot het ontwikkelen van een stedelijke cultuur. Zij kregen restricties opgelegd voor huisvesting, handel en het beheren van manufacturen. Zo mochten de volken rond de Wolga in de zeventiende eeuw geen zout verhandelen of metaal bewerken (met uitzondering van de Oedmoerten in het Noorden; Taagepera 1999, 262).

Intussen ging de Russische kolonisatie onverminderd door. Assimilatie, oorlogen en de slechte economische omstandigheden hadden in de loop der tijd echter hun tol geëist en in de loop van de zeventiende eeuw was de populatie maar weinig gegroeid. Aan het begin van de achttiende eeuw bestond al bijna de helft van de bevolking in het Midden-Wolga gebied uit Russen. De slechte levens-omstandigheden en de verder reikende kolonisering deden veel Russen op zoek gaan naar betere oorden. De Oedmoerten en Komi-Permjaken bleven langer in hun “eigen” gebied wonen, ook al raakten zij steeds meer grond kwijt aan Russische kolonisten. De groepen Oedmoerten die hun geboortegrond verlieten, bij wijlen hele dorpen, trokken vooral naar Baškirië.

Na 1700 begon hier weer verandering in te komen en in de twee eeuwen die volgden steeg het bevolkingsaantal van de oostelijke Finoegriërs sneller dan dat van de Russen tot ongeveer 2,4 miljoen volgens de volkstelling van 1897 (Taagepera 1999,59). (Vergeleken met de stijging van het totale bevolkingsaantal van het Russische rijk viel deze stijging dan weer in het niet.) De Russische kolonisering van Finoegrische leefgebieden werd na 1700 ook minder; hoofdzakelijk omdat de beste gronden intussen waren bezet en omdat nieuw ontdekte gebieden in het Zuiden kolonisten begonnen aan te trekken.

(10)

bevolkingsaantal kon groeien. Anderzijds kreeg de overwegend agrarische bevolking nauwelijks kansen om zich te ontwikkelen, wat tot een migratie naar het Noorden en het Oosten leidde.

De revolutie van 1905 gaf de autochtone volken van Centraal-Rusland wat meer ademruimte. Seminaristen in Kazan durfden zelfs te spreken over literatuur en publicaties in hun moedertaal (Lallukka 1990, 58) en in de eerste Doema zetelden twee Mordwienen en twee Oedmoerten. In de derde Doema, twee jaar later, was dit al niet meer het geval. Ook al bestonden deze volken politiek gezien niet meer, onder de oppervlakte ontstond een zogenaamde Pan-Finse band tussen groepen mensen die voordien alleen maar via hun taal verwant waren.

De revolutie van maart 1917 bracht het Russische Rijk tijdelijk op het democratische pad en de vrijheid die ze met zich meebracht werd o.a. door de Finoegrische intelligentsia aangegrepen om een congres te organiseren voor de naties van het Midden-Wolgagebied dat in mei 1917 vijfhonderd afgevaardigden van Mari’s, Mordwienen, Oedmoerten, Komi’s, Tšoevašen, Kalmukken en gedoopte Tataren bijeen bracht om te praten over eigen rechten voor hun taal en cultuur. Tezelfdertijd werd een congres gehouden door de moslims uit het Russische Rijk.

Ook op nationaal gebied werd er vergaderd. Zo waren er twee congressen van Oedmoerten (juli 1918 en september 1919; Taagepera 1999, 69) en werden er culturele genootschappen opgericht. Niet alleen van Russische zijde was er oppositie ten opzichte van het Finoegrische streven naar culturele autonomie; ook de Tataren – die nog steeds droomden van de wederopbouw van het kanaat van Kazan – waren niet opgezet met die ontwikkelingen. Beiden beschouwden het Finoegrische grondgebied als hun eigendom. In tegenstelling tot Finland en Estland waren de Oost-Finoegrische volken nog niet goed georganiseerd en konden ze weinig profijt halen uit de revolutie. De Bolsjewieken kwamen in Oedmoertië aan de macht in juni 1919 en verboden kort daarna alle nationale organisaties en genootschappen.

In 1920 kregen de Oedmoerten, net zoals de Kareliërs, de Mari’s en de Komi’s, een autonome oblast (AO) – deze heette tot 1928 trouwens Wotjaakse AO. In 1934 werd de Oedmoertse AO een autonome Sovjet socialistische republiek (ASSR). De oprichting van werkkampen en fabrieken in Finoegrisch gebied vanaf de jaren 1930 zorgden voor een explosieve toename van het aantal Russen in het Wolgagebied (Taagepera 1999, 77). In 1959 was het aantal Oedmoerten in de Oedmoertse ASSR gedaald tot 35,6 procent van de totale bevolking.

1.3.2 Taalontwikkeling in Oedmoertse context

(11)

Oedmoertse grammatica een eerste mijlpaal te noemen. In 1889 verscheen een gedicht van de Oedmoertse leraar, priester en etnograaf Grigorii G. Vereščagin (1851-1930) in de historisch-etnografische collectie ‘Votjaki sarapulskogo uezda Vjatskoj gubernii’ (Hajdú/Domokos 1987, 524). Toch duurde het nog tot na de Oktoberrevolutie voordat er sprake was van een Oedmoertse schrifttaal. Voor die tijd werd voornamelijk gepubliceerd in dialecten.

Op gebied van geestelijke publicaties valt zo bijvoorbeeld te vermelden dat in 1847 het evangelie van Mattheüs en het evangelie van Marcus verschenen in het noordelijke dialect: dat van Glazov. Een vertaling van het evangelie van Mattheüs in het zuidelijke dialect, dat van Sarapul, volgde. In 1904 gaf Pravoslavnaia Missija de vier evangeliën uit. Daarna duurde het bijna 70 jaar voordat er weer religieuze publicaties kwamen in het Oedmoerts.7

Aan het einde van de negentiende eeuw werd de aandacht van taalkundigen en etnografen getrokken door de Oost-Finoegrische culturen. Hun belangstelling prikkelde het cultureel bewustzijn van de volken die werden bezocht. Dit was het begin van een kleine nationale elite. 1909 kan gezien worden als het echte begin van de Oedmoertse bellettrie, met de publicatie van de vijftienjarige M.G. Možgins (1890-1929) gedicht ‘Begloj’ (De vluchteling). Tegen 1917 was er een literaire eenheidstaal ontstaan en waren er in het Oedmoerts al 214 boeken en pamfletten gedrukt, de meesten met een religieuze boodschap (Taagepera 1999, 280).

Door de concurrentie van de bloeiende Protestantse kerk in Noord-West en Noord Europa begon ook de Orthodoxe kerk met het gebruik van nationale talen in de eredienst. Een pionier in dit werk was de Russische oriëntalist en toegepast taalkundige Nikolai Ivanovich Il’minskii (1822-1891) die geestelijk onderricht in de nationale talen zag als een blokkade tegen de groeiende invloed van de Islam in Centraal Rusland en als een brug naar zuivere Orthodoxie voor de gedoopte niet-Russen in het gebied. Op zijn initiatief werden in Kazan een Tataarstalige christelijke school, de ‘Centrale School voor gedoopte Tataren’ (1863; Kreindler 1979, 9) en een zendingsgenootschap, de ‘Gurii Broederschap van Kazan’, vernoemd naar de eerste aartsbisschop van Kazan, in de regeerperiode van Ivan IV (1867; Kappeler 1982, 407) opgericht. De essentie van deze scholen was in de eerste plaats om gedoopte Tataren in het gareel te houden, maar Il’minskii verrichtte daarnaast veel werk voor andere niet-Russische talen, waaronder het Mari en het Oedmoerts. Samen met zijn autochtone assistenten creëerde hij alfabetten met Cyrillische letters of perfectio-neerde bestaande alfabetten, zoals bij het Oedmoerts het geval was. Naast religieuze lectuur werden schoolboeken, woordenboeken en grammatica’s in verschillende talen gepubliceerd.

(12)

In 1872 werd het seminarie van Kazan gesticht, bedoeld om leraren uit de verschillende Centraal-Russische bevolkingsgroepen op te leiden om onderwijs te geven in hun eigen moedertaal. Het seminarie bestond tot 1919 en van de 1500 studenten die er zijn afgestudeerd waren er 350 van Finoegrische afkomst8. Onder andere de Oedmoertse schrijvers Kedra Mitrei (pseudoniem voor D.I. Korepanov, 1892-1949) en Ivan Mikheev, de vertaler van het Oedmoertse nieuwe testament uit 1912, hebben er gestudeerd en veel pioniers van het culturele ontwaken van de niet-Russische minderheden in Centraal-Rusland worden ermee geassocieerd. Kreindler 1979 omschrijft Il’minskii’s methode als “nationaal van vorm en Orthodox van inhoud” (Kreindler 1979, 5).

De methodes van Il’minskii deden voordeel aan de Orthodoxe kerk, maar wapenden de minderheidstalen tevens tegen het taalimperialisme van de Russen. Dit was zeker nodig, want met het succes van Il’minskii’s werk groeide de tegenstand vanuit Russisch-nationalistische kringen. Toch is Il’minskii’s invloed nog lang na zijn dood blijven doorwerken. Door de vriendschap van Il’minskii met I.N. Ul’anov, hoofd-inspecteur van de scholen in Simbirsk, en diens familie werd zijn gedachtengoed opgepikt door Vladimir, een zoon van de Ul’anovs, die later meer bekendheid verwierf onder de naam Lenin (Lallukka 1987, 159-161). Ook Yrjö J. Wichmann, de samensteller van ‘Wotjakischer Wortschatz’ heeft op zijn studiereizen naar de Oedmoerten onder meer in het seminarie van Kazan verbleven.

In de twee decennia na de Revolutie is er redelijk wat literatuur gepubliceerd. Grote namen uit de periode van de nationale opleving zijn de dichter, folklorist en politicus Kuzebai Gerd (1898-1937)9, de arts en lyrica Ašalči Oki (pseudoniem van Akulina G. Vekšina, 1898-1973), de lyricus Danil Majorov (1889-1923), de schrijver Grigorii Medved’ev (1904-1938) en Michaïl Konovalov (1905-1939) die de eerste Oed-moertse arbeidersroman schreef. Door verbeterde scholing steeg de alfabetisatie-graad onder de Oedmoerten van 6,8 procent in 1897 naar 32,6 in 1926. In 1927 volgde driekwart van de etnisch Oedmoertse kinderen een gemengd (Oedmoerts-Russisch) schoolprogramma. Tien procent kreeg volledig in hun moedertaal les en ongeveer 16 procent ging naar een zuiver Russischtalige school. (Taagepera 1999, 274). De wisselende reglementering vanuit Moskou over het gebruik van alfabetten (Cyrillische of Latijns) voor niet-Slavische talen had weinig invloed op de Oedmoertse taal en cultuur.

8 Volgens Lallukka (1987, 150) zijn er in totaal 70 Oedmoerten afgestudeerd aan het seminarie, maar

hij vermeldt erbij dat er discrepantie is wat betreft deze cijfers. In een voetnoot schrijft hij dat het er volgens Kutiavin (1984, 71-72) 98 waren.

9 Over het sterfjaar van Gerd bestaat onenigheid. Domokos (Hajdú/Domokos 1987, 526) noemt 1941

(13)

Deze opleving van nationale literatuur kwam abrupt tot een einde toen het Stalinisme in de jaren 1930 een massale repressie begon tegen de culturele ontplooiing van de niet-Russische minderheden. De terreuracties die volgden op deze beslissing hadden een enorme impact op de toekomst van de cultuur van deze volken. In 1931 werden onder het mom van een “Finoegrisch complot” een vijftigtal Finoegrische culturele activisten gearresteerd. Onder hen waren dertig prominente Oedmoerten, de bekendste hiervan was Kuzebai Gerd. In het jaar 1937 werd de grote man van de Oedmoertse proza Kedra Mitrei gedeporteerd naar Novosibirsk. Cijfers (Taagepera 1999, 76 met verdere verwijzingen) wijzen uit dat 38 procent van de officieel geregistreerde Finoegrische schrijvers in de periode van 1935 tot 1945 is omgekomen door Sovjetrussisch nationalisme.

Aan het begin van de jaren 1960 hadden nog 32.000 kinderen Oedmoerts als leervak op school, maar hun aantal nam steeds verder af als gevolg van de veranderde Russische onderwijspolitiek. Tien jaar later werd het grootste deel van de Oedmoertstalige schoolboeken vernietigd en tegen het begin van de jaren 1980 waren Oedmoertse lessen op de scholen haast onbestaande. Door de continue dreiging van beschuldiging van nationalisme durfden nog maar weinig ouders hun kinderen op te voeden in hun eigen moedertaal, waardoor het aantal moedertaal-sprekers van minderheidstalen in één generatie tijd drastisch afnam.

Na de val van de Sovjet Unie bleek dat Oedmoertstalige boeken buiten de ASSR gespaard waren gebleven van de vernietiging in de jaren ’70. De Staatsuniversiteit in Kazan en Oedmoertse scholen in Baškirië waren nog steeds in het bezit ervan en konden zo de Oedmoerten in de ASSR vrij snel voorzien van lectuur en onderwijsmogelijkheden in hun eigen taal.

Het literaire maandblad ‘Keneš’ (Volksraad), dat gedurende de Sovjettijd de naam ‘Molot’ (Hamer) had gedragen, kwam in 1991 terug als ‘Keneš’. Van de kindertijdschriften werd ‘Daš lu!’ (Wees voorbereid) vanaf 1992 opnieuw uitgegeven onder de oorspronkelijke naam ‘Džeč Bur’ (Goeiedag!) en het maandblad voor kinderen ‘Kizili’ (Ster), dat vanaf 1947 het blad ‘Molot’ een tijdlang had vervangen, kwam in 1986 weer in productie.

Sinds de jaren ’60 had een nieuwe generatie schrijvers en dichters het licht gezien. De bekendsten onder hen waren Gennadi Krasilnikov (1928-1975), Roman Valisjin (1937-1979), Flor Vasiliev (1934-1978) en Vladimir Romanov (1943-1989). Zij vormden de basis voor een moderne Oedmoertse literatuur. Op dit moment is Vjatšeslav Ar-Sergi (pseudoniem van Vjatšeslav Vitaljevič Sergejev, 1962- ) de productiefste Oedmoertse schrijver-dichter.

(14)

opkomst van de moderne media zijn er tegenwoordig ook dagelijks radio- en televisieprogramma’s – zij het met een beperkte zendtijd. Het lijkt me niet ongepast om in het huidige Rusland met zijn grillige politiek de toekomst met enige nuchtere terughoudendheid te voorspellen. Aan de ene kant wordt vanuit de drie Finoegrische landen van de Europese Unie geïnvesteerd in het behoud van de eigenheid van de zogenaamde ‘kleinere talen’ en heeft het etnofuturisme de volkscultuur een nieuwe status gegeven, maar aan de andere kant ontsnapt ook het Wolgagebied niet aan de toenemende globalisering en de groeiende nood aan kennis van de wereldtalen.

1.3.3 Kerkgeschiedenis in Oedmoertse context

Gedurende de zeventiende eeuw bleven de animistische tradities van de Oostelijke Finoegrische volken grotendeels ongemoeid. Pas in de achttiende eeuw begonnen de Russen met het dwingen van de onderworpen volken om zich te bekeren tot het Orthodoxe christendom. Dit stuitte aanvankelijk op hevig verzet bij de bevolking, maar door de strenge maatregelen tegen mensen die zich niet wilden bekeren werden opstandelingen snel het zwijgen opgelegd. Wanneer een bruut optreden niet het gewenste effect had, probeerde men de bevolking te vermurwen met mooie voorstellen. Zo moesten diegenen die zich lieten dopen minder belasting te betalen en geen militaire dienst te doen. Daartegenover stond dat zij die zich niet lieten dopen meer belastingen moesten betalen. Zodra volledige dorpen zich lieten dopen werden deze beloftes echter geannuleerd. (Taagepera 1999, 264) Behalve dat de animistische Hanti’s, Mansi’s, Mari’s, Mordwienen en Oedmoerten zich gedwongen lieten dopen, was er nog een andere reden waarom ze niet uit eigen initiatief tot het Orthodoxe geloof overgingen: alle geestelijke activiteit gebeurde uitsluitend in het Kerkslavisch of in het Russisch – talen die de meeste boeren en dorpelingen niet beheersten. Animistische rituelen bleven ook na de kersteningen plaatsvinden; eerst in het geheim, maar later ook weer openlijk. Ondanks de zware straffen op afvalligheid van het Orthodoxe geloof gaven bij de volkstelling van 1897 5,3 procent van de Hanti’s, 7,5 procent van de Oedmoerten en 27,6 procent van de Mari’s zichzelf op als animist. Rein Taagepera gaat ervan uit dat de feitelijke aantallen veel hoger zullen gelegen hebben. (Taagepera 1999, 61)

De spanningen tussen de overblijfselen van het Oedmoertse animisme en het (opgelegde) Orthodoxe geloof kwam tot een climax in 1892, toen twaalf Oedmoerten uit het dorp Staryi Multan beschuldigd werden van de rituele moord op een Russiche boer. De rechtszaak duurde vier jaar en haalde zelfs de internationale pers. Uiteindelijk bleken de Oedmoerten onschuldig, maar de aard van het proces gaf duidelijk de angst van de Russen aan voor de onbekende, primitief geachte religie van de niet-Russische volken binnen hun rijk. (Geraci, 2000)

(15)

de toenmalige Sovjetunie. In Finland werd een aparte tak van IBT opgericht, die speciaal was bedoeld voor het opleiden van vertalers en het coördineren van vertaalprojecten in de Finoegrische talen. In 1991 kwam het Oedmoertse evangelie van Marcus uit. Het Oedmoertse Nieuwe Testament was klaar in 1997 en de Psalmen in 1999. Van het Oude Testament zijn de boeken Jona (2004), Jesaja (2005) 1-2 Samuel en 1-2 Koningen (2006) en Job (2007) intussen vertaald.

1.3.4 Algemeen overzicht: bijbelvertaling naar de volkstaal

Het vertalen van de Bijbel is een verschijnsel dat al voor het ontstaan van het Christendom opduikt. Het gedeelte dat wij nu het Oude Testament noemen was oorspronkelijk geschreven in het Hebreeuws, de taal van het Joodse volk. Na verloop van tijd kwam het Grieks op als wetenschaps- en handelstaal in het hele Middellandse Zeegebied. Dit had tot gevolg dat in de derde eeuw voor Christus het Oude Testament werd vertaald in het Grieks – de Septuagint. Deze vertaling was eeuwenlang in gebruik.

Bij het ontstaan van het Nieuwe Testament werd wederom de lingua franca van die tijd gebruikt: het Koine Grieks. Maar ook deze taal verloor na verloop van tijd haar invloed en werd vervangen door het Latijn. De bekendste Latijnse vertaling van het Westerse christendom is de Latijnse vertaling van Hiëronymus: de Vulgaat. Deze vertaling, die oorspronkelijk voor het gewone volk was bedoeld, werd echter al gauw exclusief toegankelijk voor een select, geschoold publiek.

In de veertiende eeuw kwam er in West-Europa een golf van vernieuwing op gang, die begon met het vertalen van de Vulgaat in het Engels door John Wycliffe in 1384. Deze poging om de Bijbel weer toegankelijk te maken voor het gewone volk werd echter flink tegengewerkt door de heersende clerus. Aangezien de boekdrukkunst nog niet was uitgevonden, waren van Wycliffe’s vertaling slechts enkele manuscripten verkrijgbaar. Het zou nog bijna twee eeuwen duren voordat de volgende golf van reformatie zou ontstaan. Deze kwam er met William Tyndales vertaling vanuit de oorspronkelijke talen in het Engels in de jaren 1530 en de vertaling van Martin Luther in het Duits in 1534. Deze laatste zou mede aan de basis liggen van Agricola’s Finse vertaling.

In West-Europa wordt Martin Luther algemeen beschouwd als de eerste grote kerkhervormer van de Westerse christelijke kerk. Toch vond op het vlak van vernacularisatie in de tweede helft van de negende eeuw met het vertaalwerk van de Moravische pioniers Constantinus-Cyrillus en zijn broer Methodius reeds een heel proces plaats in de Slavische wereld. Francis Dvornik vat dit als volgt samen:

(16)

out that in reality there exist Slavonic translations of almost all the liturgical books used at that time in Byzantium. Many of the manuscripts containing the translations are from the tenth century, which shows us that the translators were anxious to give to the Slavs the whole body of Byzantine liturgical texts in their own language.”10

In de elfde eeuw werd onder druk vanuit Rome een halt toegeroepen aan de vernacularisatie van de Slavische liturgie. Een eeuw voor de komst van Luther voltrok zich in Tsjechië echter opnieuw een soortgelijk proces, toen uit de Hussietische beweging een eerste “protestantse” stroming ontstond die zich afzette tegen de maatschappelijke verhoudingen en de immoraliteit van de kerkleiders.

De Hussieten hebben hun naam te danken aan Jan (Johannes) Hus (±1369-1415), een geestelijke uit Bohemen, die geïnspireerd door o.a. de geschriften van John Wycliffe, reageerde op de sociale wantoestanden van zijn tijd. Toen in 1412 de banvloek over hem werd uitgesproken vluchtte Hus naar zijn geboorte-streek, waar hem onderdak werd verschaft door een bevriende edele. Tijdens deze ballingschap, die tot 1414 duurde schreef Hus naast traktaten verschillende grote werken: een uitleg over de Apostolische Geloofsbelijdenis, een verklaring van de Tien Geboden, een uiteenzetting over het Onze Vader en een leerboek voor volwassen gelovigen: De grote katechismus (Bronswijk 1982, 71). Zijn belangrijkste werk, “De Ecclesia11”, schreef hij later te Konstanz, in afwachting van zijn proces. In 1415 stierf Jan Hus op de brandstapel.

Ruim honderd jaar later werd zijn visie opgepakt door Martin Luther, die niet alleen door zijn vertaalwerk, maar ook zeker door zijn onderwijs een sterke invloed heeft gehad op de verder evolutie van de westerse kerkgeschiedenis. Een van zijn leerlingen was de Fin Mikael Agricola. Hierover zal ik verder uitweiden in het volgende hoofdstuk, waar ik zal ingaan op leven en werk van Mikael Agricola.

Tegenwoordig wordt bijbelvertaling steeds meer in teamverband gedaan. Het is algemeen aangenomen onder bijbelvertalers dat een vertaling die in een team wordt uitgevoerd accurater is dan een vertaling, gemaakt door één persoon. Deze laatste geeft meer ruimte voor eigen interpretatie en stijl van de vertaler, en zal dus eerder een risico zijn dat de vertaling een afspiegeling wordt van het taalgebruik van een individu in plaats van dat van een volk. Bij teamwerk worden deze persoonlijke aspecten gezuiverd door het overleg met de groep. Dit heeft in de meeste gevallen een algemeen aanvaarde vertaling als resultaat. Zoals Donald Burdick het stelt:

“The advantage of the repeated review and editing of the translation is obvious. The work is not the product of one or two men revealing their personal biases or

10 Dvornik, Francis 1970: Byzantine Missions among the Slavs: SS. Constantine Cyril and Methodius.

pp.106-107, geciteerd in Sanneh 1998, 73.

(17)

syncrasies. Nor is it the work of one denominational group reflecting one particular theological viewpoint. It is a representative translation that is truly ecumenical within a conservative framework. If two minds are better than one, then many minds working in an organized, concerted effort are many times better than one.” (Burdick 1975, 10)

(18)

2. Mikael Agricola

2.1 Wie is Mikael Agricola?

De Finse bisschop Mikael Agricola werd geboren in het Zuid-Finse Torsby tussen 1508 en 1510. Een exacte geboortedatum hebben we niet van hem. Op aanraden van het locale schoolhoofd, de predikant van Pernaja, kreeg Agricola de mogelijkheid om verder te studeren aan de Latijnse school van Viipuri. In 1528 werd Mikael Agricola aangenomen als secretaris van de bisschop van Turku, Martti Skytte, in wiens dienst hij enkele jaren werkte. Acht jaar later kreeg hij de kans om zich in Wittenberg als leerling van Luther en Melanchthon aan de theologische faculteit verder te bekwamen. Na zijn terugkeer in Finland besteedde hij de rest van zijn leven aan het vertalen en uitgeven van religieuze werken – waaronder de vertaling van het Nieuwe Testament – in het Fins; een werk waar hij al tijdens zijn periode in Wittenberg aan was begonnen.

Er bestaat onenigheid over de moedertaal van Agricola. Onderzoekers zijn er nog steeds niet over uit welke taal hij eerst heeft geleerd als kind: Zweeds of Fins. In zijn artikel uit 2005 vat Simo Heininen de meest gangbare hypothesen op dit vlak samen. Hij stelt daarin de vraag of uit het spraakgebruik van een volwassen wel is af te leiden welke taal die persoon als eerste heeft geleerd (Heininen 2005, 154). Toch lijkt het erop dat hij zich bij de opinie van Kauko Pirinen – beschreven in hetzelfde artikel – aansluit, die stelt dat de jonge Agricola naar alle waarschijnlijkheid is opgegroeid in een Finstalig gezin, wonende in een tweetalige omgeving, waardoor hij op zeer jonge leeftijd al met zowel Fins als Zweeds in aanraking is gekomen.

Agricola was niet de eerste die de Finse taal op papier probeerde te zetten. Reeds in de Middeleeuwen waren de basisteksten van het christelijke geloof, nl. de geloofsbelijdenis, het Onze Vader en het Ave Maria in het Fins vertaald. De oudst bekende Finstalige handschriften – uit het Zweeds vertaalde teksten voor de eredienst – dateren uit de jaren 1530 (Pirinen 1988 in Heininen 2007, 156). Mikael Agricola was wel de eerste die Finstalige teksten in gedrukte vorm publiceerde. De uitgave van deze werken betekende meteen ook het begin van de Finstalige literatuur.

Hier volgt een overzicht van Agricola’s publicaties: 1543: Abckiria

1544: Rucouskiria

1548: Se Wsi Testamenti 1549: Käsikiria

Messu

Se meiden Herran Jesusen Christusen pina 1551: Dauidin Psaltari

(19)

1552: Ne prophetat 1559: Abckiria, 3e druk

Agricola was ook bekend met de andere (heidense) goden van zijn volk. Zo noemt hij in zijn gebedenboek de goden van de streken Karelië en Häme. Hij vergelijkt de gaven van deze goden (goede oogst van verschillende producten) met de goede oogst die de god van de Bijbel geeft en toont aan dat ook de christelijke god een goede oogst schenkt aan zijn volgelingen. Op deze manier wordt de christelijke theologie op een praktische manier aan het volk gebracht. Tot aan de tijd van Porthan was deze tekst tevens de enige Finse geschreven bron die handelde over de Finse mythologie en traditionele religie.

Ook al blijft hij de grootste en belangrijkste vertaler van Finstalige geestelijke lectuur, Agricola was echter niet de enige die werk maakte van een Finse bijbelvertaling. Zo moet hij ook op de hoogte, dan wel in het bezit zijn geweest van de Finse vertaling van het “Upsalan evankeliumikirja” (Vartiainen 1988, 200). Simo Heininen noemt Collijn , die vermeldt dat rond 1530 in Basel door een onbekende in een gedrukt Latijns Nieuwe Testament van Erasmus uit 1526 kanttekeningen zijn gemaakt in het Latijn, Zweeds en Fins. De Finse kanttekeningen zijn vooral vertaalpogingen van woorden en woordgroepen, ouder en ’onhandiger’ dan Agricola’s vertalingen. Heininen leidt uit de afwezigheid van opmerkingen – typisch voor de Reformatoren – af dat de auteur ervan tot de groep behoudensgezinde humanisten behoorde. De wens om de bijbel in de volkstaal te vertalen was de bindende factor tussen de Reformatoren en de conservatieve katholieken (Heininen 2007, 236).

2.2 Werkwijze van Agricola

2.2.1 Bronnen van Agricola’s werk

Agricola maakte bij het schrijven van zijn preken hoofdzakelijk gebruik van de Vulgaat en Luthers apostille uit 153012, die hij in 1531 had gekocht. In deze 932 pagina’s tellende bundel maakte Agricola tijdens de studie ijverig aantekeningen. Van de 1355 aantekeningen was het leeuwendeel in het Latijn. Daarnaast schreef hij er 45 in het Zweeds en slechts één in het Fins. Deze vaststelling draagt volgens Simo Heininen bij aan de conclusie dat Agricola’s eerste taal toch Zweeds was en geen Fins (Heininen 2007, 54).

(20)

Vulgaat, twee Duitse vertalingen door Luther: de hele bijbel uit 1539 en het Nieuwe Testament uit 1544, het Zweedstalige Nieuwe Testament uit 1526, en de volledige Zweedstalige versie van de bijbel uit 1541 (Itkonen-Kaila 1997, 10 – eigenlijk een bevestiging door Itkonen-Kaila van Hjelts theorie uit 1909). De verschillende vertalingen die hij gebruikte, raadpleegde hij naar alle waarschijnlijkheid tegelijkertijd. Itkonen-Kaila heeft na uitgebreide analyse ontdekt dat Agricola bij zijn vertalingen de voorkeur heeft gegeven aan constructies uit de klassieke vertalingen: het Grieks, de vertaling van Erasmus en de Vulgaat.

Hoewel het in de analyse van opbouw van de verzen niet duidelijk te zien is, heeft Agricola de Griekse grondtekst van het Nieuwe Testament als basis genomen voor zijn vertaling. Volgens Itkonen-Kaila is dit een normaal fenomeen bij bijbel-vertalers die het Grieks beheersen: zij vergelijken de bestaande vertalingen in andere talen en vergelijken deze met de grondtekst (Itkonen-Kaila 1997, 70). Hun vertaling is een compositie van de verschillende vertalingen, waarin de invloed van het Grieks op het eerste gezicht niet zichtbaar, maar bij nader onderzoek wel degelijk aanwezig is.

Als voorbeeld voor Agricola’s Psalmenboek diende het in Kopenhagen gedrukte Latijnse Psalmenboek van Johannes Bugenhagen uit 1544 (Heininen 2007, 307). Bugenhagen had hiervoor een selectie gemaakt van teksten uit 120 verschillende hoofdstukken van het Oude Testament. Agricola heeft de meeste van deze teksten overgenomen in zijn eigen vertaling, maar voegde er vervolgens nog enkele teksten uit de Klaagliederen en de boeken van de zgn. kleine profeten aan toe. Zo komt hij aan een selectie uit 143 hoofdstukken. Al bij al is dit een kwart van het volledige Oude Testament.

Bij het samenstellen van zijn gebedenboek baseerde Agricola zich op het latijnse en het duitstalige gebedenboek van Otto Brunsfels uit 1528, de Vulgaat, de Bijbel van Luther en de Gustav Vasa Bijbel. Naast deze vertalingen en werken was Agricola ook bekend met de Hebreeuws-Latijnse Bijbel van Sebastian Münster, de werken uit 1524 van Felix Pratensis en de reeds hierboven vermelde teksten van Johannes Bugenhagen.

(21)

2.2.2 Werkwijze van Agricola bij het vertalen

Ondanks jarenlang onderzoek is nog steeds niet opgehelderd waarom sommige van Agricola’s teksten qua stijl en vertaaltechniek verschillen van andere. Volgens Heininen kunnen hier verschillende factoren in het spel zijn geweest. Aannemelijk is het dat Agricola, net als zijn voorbeeld Luther, zelf de basisvertaling maakte, die dan door anderen werd gecorrigeerd en van commentaar voorzien.

Een ding is zeker: Agricola werkte niet alleen. Dat geeft de vertaler zelf toe in zijn commentaar bij zowel het Nieuwe testament als het Psalmenboek (Heininen 2007, 332). Als mogelijke collega-vertalers komen enkele van zijn Finse mede-studenten in Wittenberg: Martinus Teit en Simon Henric Wiburgensis in aanmerking. Zo is er een concordantie uit 1535, waar op de kaft de initialen van Martinus Matthaei Teit zijn geschreven, alsmede het jaartal 1538. Op de titelbladzijde staan zijn volledige naam en de vermelding dat hij Zweed en Fin is, en afkomstig uit Pernaja in Uusimaa. Het is niet ondenkbaar dat deze Teit en andere studiegenoten, zoals Simon Henric hun aandeel hebben in het vertaalwerk van Agricola. Het is echter lastig te zeggen hoe groot dat aandeel tov het geheel is geweest. Teit en Wiburgensis overleden namelijk nog eerder dan Agricola zelf, resp. in 1544 en 1545. Heininen maakt melding van nog enkele andere Wittenberg-alumni die op het ogenblik van het tot stand komen van het Psalmenboek en de vertaalde oud-testamentische geschriften in Turku verbleven: de kerkheer Canutus Johannis en de onderwijzer Paulus (Paavali) Juusten. Heininen noemt ook de naam van Ericus Härkäpää en verwijst hierbij naar een aanbevelingsbrief van Melanchthon aan Gustav Vasa, waarin wordt gevraagd om een beurs voor Härkäpää, zodat hij ”beter in staat zou zijn om de geschriften van de profeten te vertolken”13. Härkäpää heeft

mogelijkerwijze het werk van Agricola verder gezet.

(22)

resultaat was zo goed, dat deze eerste Finse vertaling van het Nieuwe Testament – de spelling buiten beschouwing gelaten – bijna als geheel bruikbaar was voor het samenstellen van de eerste volledige Finse Bijbel (in 1642) en een waardevolle bijdrage leverden bij het maken van latere vertalingen van het Nieuwe Testament.

2.3 Agricola’s invloed op de Finse taal

Het middeleeuwse kader voor godsdienstonderricht van de pre-reformatie werd gevormd door: het Onze Vader, de apostolische geloofsbelijdenis en het Ave Maria. Ze werden in de 15e eeuw reeds als manuscript opgeschreven door priesters om correct doorgegeven te worden. Deze teksten bestonden voor de reformatie ook al in het Fins (Vartiainen 1988, 183). Daarbij komt nog dat het lexicon van het Finstalige religieuze drukwerk voorafgegaan werd door een reeds bestaande traditie van mondelinge overlevering en het handmatig kopiëren van teksten (Vartiainen 1988, 199). De uitvinding van de drukpers heeft zonder enige twijfel de verspreiding en uitbreiding van dit Finstalig lexicon voorspoedigd.

De Kleine Catechismus van Luther verschijnt in 1529 als zevendelig paneel, dat van de muur af gelezen kon worden en als boek. Voor gebruik in scholen werd een Latijnse vertaling van het boek gemaakt. Voor 1600 waren er al een paar honderd exemplaren gedrukt en was de catechismus vertaald in het Hebreeuws, Grieks, Arabisch en enkele Europese talen, waaronder Deens, Zweeds en Estisch (Heininen 2007, 168). De Kleine Catechismus is het meest gelezen boek van de Reformatie en groeide snel uit tot het basiswerk van Luthers dogmatiek. De catechismus bevat de volgens Luther vijf belangrijkste pijlers van het christelijk geloof, namelijk de tien geboden, de apostolische geloofsbelijdenis, het Onze Vader, de doop en de eucharistie (Heininen 2007, 169).

Het Abc-boek van Agricola is duidelijk gebaseerd op de Kleine Catechismus, maar is geen letterlijke vertaling ervan. Agricola’s Abc-boek bevat elementen van Luthers, Melanchthons en Osianders14 catechismussen, aangevuld met elementen

uit de middeleeuwse christelijke traditie (voor een overzicht, zie tabel in Heininen 2007,171). Het Abc-boek is geschoeid op een middeleeuwse leest; inhoudelijk zijn echter de tekenen merkbaar van een nieuwe (Lutherse) catechismustraditie. Hoewel het een Finstalig boek voor beginners is, is duidelijk dat Agricola door zijn bijbelvertaalwerk al jarenlange ervaring met Fins schrijven had opgebouwd. Het gedicht waarmee Agricola zijn Abc-boek inleidt, wordt tevens gezien als het begin van de Finstalige bellettrie. Op het moment van publicatie van het Abc-boek was het Nieuwe testament in het Fins reeds verschenen en Agricola heeft dan ook extensief uit deze bron geput bij het samenstellen van de catechismus (Heininen 2007, 188).

14 Andreas Osiander was de reformator van Nürnberg en publiceerde in 1536 voor het graafschap

(23)

In het voorwoord van zijn driedelige gebedenboek (Rucouskiria) vermeldt Agricola als inspiratoren en referenties zowel namen van grote kerkheren uit zijn tijd (Martin Luther, Philipp Melanchthon en Erasmus van Rotterdam) als namen van de kerkvaders van de Westerse Kerk (Augustinus, Ambrosius en Gregorius). Daarnaast refereert hij aan middeleeuwse mystici als Bernhard de Clervaux en Thomas von Kemp en vermeldt hij de martelaar Jan Hus. Als bronnen voor zijn gebedenboek noemt hij gebeden van zowel oude als recente kerkvaders alsmede Finse, Deense, Duitse, Silesische, Poolse, Franse en Italiaanse gebedenboeken (Heininen 2007, 191). De 694 gebeden in het Rucouskiria komen vooral uit het Oude Testament, maar ook uit de apocriefe boeken. Bij het uitkiezen van de gebeden baseerde Agricola zich op de aanwijzingen van de Straatburgse reformator Otto Brunsfels, die in 1528 een bijbels gebedenboek had gepubliceerd. De gebeden zijn door Agricola echter niet rechtstreeks uit Brunsfels’ gebedenboek vertaald, maar opgezocht in de Bijbel en daaruit naar het Fins vertaald (Heininen 2007, 217).

Waar het eerste deel van het gebedenboek uit rechtstreeks uit de Bijbel overgenomen gebeden bestaat, zijn de gebeden in het tweede gedeelte afkomstig uit de Missale Aboense (volgens Agricola zijn dit de ”zuiverste” gebeden) en verschillende middeleeuwse geschriften, waaronder de ”Hortulus animae” (kruiden-tuin van de ziel), een Latijns gebedenboek voor Maria en verschillende geschriften van Ambrosius, Beda Venerabilis en Gregorius. Het derde deel is een verzameling van teksten met uiteenlopende thema’s (overzicht in Heininen 2007, tabel p.221). Al bij al brengen het Rucouskiria uit de Missale Aboense en een twintigtal andere bronnen een uitgebreide verzameling psalmen en gebeden bij elkaar die geschikt zijn voor uiteen-lopende situaties, variërend van ochtend- en avondgebeden voor gelovigen tot het correct toedienen van sacramenten door een geestelijke. Op deze manier was het gebedenboek zowel geschikt voor geestelijken als leken.

Naast het vertalen van het volledige Nieuwe Testament vertaalde Agricola voor zijn Psalmenboek ”Dauidin Psaltari”, verschenen in 1551, de volgens hem 40 belangrijkste Psalmen, 85 andere gebeden uit het Oude Testament (waarvan 21 uit de apocriefe boeken), 22 profetieën, waaronder twaalf boeken van de kleine profeten volledig en tot slot de eerste vier hoofdstukken van het eerste bijbelboek: Genesis, dat o.a. het scheppingsverhaal bevat.

(24)

steeds voor in het huidige Finse Nieuwe Testament. Veel adjectieven zijn gebaseerd op hun middelzweedse equivalenten en zijn dus eerder leenvertalingen dan neologismen.

Van de zeven provincies die Finland in Agricola’s tijd telde, heeft hij zijn vertaling van de Bijbel vooral voor de inwoners van Varsinais-Suomi gemaakt. Als reden hiervoor geeft Agricola:

”Se on ikään kuin muiden maakuntien äiti, koska se on ensimmäisenä tullut kristityksi ja koska täällä Turussa on maan emäkirkko ja piispanistuin. Sen vuoksi näissä pyhän Uuden Testamentin kirjoissa on käytetty enimmäkseen [Varsinais-]Suomen kieltä, joskin tarpeen vaatiessa on otettu mukaan myös muiden maakuntien kieltä, ilmauksia ja sanoja”.15

Het uiteindelijke doel van Agricola was het vertalen van de hele Bijbel in het Fins. Door gebrek aan zowel tijd als geld en de voortijdige dood van Agricola werd dit doel door hemzelf nooit verwezenlijkt. Dat hij dit doel niet zou halen, besefte de vertaler zelf ook. Het werd door hemzelf als volgt verwoord:

“Sen Aian vskon pian tuleuan, ette Somen kiriain ielkin tutketan.

Van tuskal ne silloin käsiteteen, iotca nyt Monilda hylieteen.”

15 citaat uit Heininen 2007, 258. De Nederlandse vertaling zou zijn: “Het (= de provincie

(25)

3. Michaïl Atamanov

3.1 Wie is Michaïl Atamanov?

Michaïl Atamanov werd geboren in Vuž Egra, een dorp in het Zuid-Oedmoertse Grachov district, vlak bij de Tataarse grens. Als zijn grote voorbeeld doorheen zijn hele leven noemt hij het geloof en de levenshouding van zijn ouders – vooral zijn moeder – die hun beide zoons, een tweeling, ondanks het harde leven in een sovjet- kolchoz16, steeds de christelijke waarden hebben geprobeerd bij te brengen. Deze

waarden gingen vaak in tegen de communistische ideologie die op school werd onderwezen. Door het schrille contrast van beide ideologieën deden de broers in hun schooltijd weinig met hun ouders’ religie. Ze sloten zich net als de andere leerlingen zelfs aan bij de communistische jeugdbeweging. Dit was weliswaar tegen de zin van de ouders, maar om problemen te vermijden hebben deze hier nooit in ingegrepen.

Na op een wonderlijke manier aan de dood te zijn ontsnapt bidt de inmiddels negentienjarige Michaïl dagelijks een kort gebed tot “Inmar”, de God waarover zijn moeder hem vaak heeft verteld. Dit geloof houdt hij echter tot aan zijn verblijf in Tartu, waar hij van 1975 tot 1978 een vervolgstudie doet, geheim voor de buitenwereld. In Tartu krijgt hij als begeleider Paul Ariste. Naast wetenschappelijke onderwerpen praten ze ook over het geloof en in 1977 krijgt Atamanov van Ariste, die zelf ook orthodox is en hem uitnodigt om in het tolerantere Estland mee naar de kerk te gaan, een Oedmoertstalige versie van de vier evangeliën cadeau om te bestuderen. Dit is een exemplaar van een eerdere vertaling in het Oedmoerts van Ivan Mikheev uit 1912. Na zijn verblijf in Tartu gaat Atamanov terug naar Oedmoertië, waar hij elf jaar zal werken als onderzoeker aan het Onderzoeksinstituut voor taal, literatuur en geschiedenis. Doorheen die periode blijft hij moeite hebben met de communistische ideologie die op het instituut wordt aangehangen. In 1989 maakt hij de opmerkelijke, maar bewuste overstap van een wetenschappelijke carrière als lexicograaf en etnograaf naar een bescheiden leven in de Russisch-orthodoxe kerk. Een jaar later wordt hij tot diakon gewijd en in 1991 begint hij aan het vertalen van de Bijbel in het Oedmoerts. Sindsdien werkt hij in Iževsk naast zijn taken in de kerk aan deze vertaling in samenwerking met het Instituut voor Bijbelvertaling te Helsinki.

3.2 Werkwijze van Atamanov

Sinds het begin van zijn vertaalwerkzaamheden heeft Michaïl Atamanov in samen-werking met het Finse Instituut voor Bijbelvertaling in Helsinki (IBT) de volgende vertalingen gepubliceerd:

(26)

1991 Markus* (IBT) 2004 Jona* (IBT) 1993 Evangeliën* (IBT) 2005 Jesaja* (IBT)

1995 Psalmen* (IBT) 2006 1-2 Sam. 1-2 Kon.* (IBT) 1996 Handelingen* (IBT) 2007 Job* (IBT)

1997 Nieuwe Testament* (IBT)

Het asteriskje (*) achter een boek betekent dat er sprake is van een proefdruk, dwz dat er een beperkte oplage van de vertaling over verschillende delen van het Oedmoertse taalgebied zijn verspreid met de bedoeling feedback te krijgen over de leesbaarheid en de verstaanbaarheid van de tekst – en vooral van de nieuwe termen die door Atamanov en Marja Kartano, de “exegetical checker17” van het IBT in Helsinki zijn ontwikkeld.

In zijn vertalingen streeft Atamanov ernaar een Oedmoerts te gebruiken, dat voor alle Oedmoerten begrijpelijk is. Dit is in tegenstelling met het werk van de vertaler van de vier evangeliën uit 1912, Ivan Mikheev, die als doeltaal zijn eigen dialect – het met Tataarse woorden doorspekte dialect van de Oedmoerten in Tatarstan gebruikte. “Father Mihail”, zoals hij ook wordt genoemd vertaalt de bijbel vanuit de Russische Synodale vertaling, de vertaling die in de Russisch-orthodoxe kerk wordt gehanteerd. De eerdere Oedmoertse vertaling uit 1912 raadpleegt hij slechts sporadisch als vergelijkingsmateriaal wanneer hij een nieuwe term moet bedenken.

De ruwe ‘werkvertaling’ wordt nagekeken door Atamanovs ‘exegetical checker’ Marja Kartano. Zij vergelijkt deze tekst met de Griekse grondtekst. In haar geval gaat het hier om de 26e editie van de Nestle-Aland versie van het ‘Novum Testamentum Graece’ en bijhorend kritisch apparaat (NA26, 1979). Zij heeft voor deze tekst gekozen, omdat de Oosterse teksttraditie verschilt van de Westerse, en bij vertaal-projecten in Rusland rekening moet worden gehouden met de Oosterse traditie.

Nadat de ruwe vertaling een eerste keer is nagekeken wordt deze doorgegeven aan enkele Oedmoertse taalkundigen en gelovigen uit verschillende kerken. Opmerkingen en correcties van de lezers worden verzameld en zullen verwerkt worden bij het uitgeven van de volledige Bijbel.

3.3 Atamanovs invloed op de Oedmoertse taal

3.3.1 Inleiding

In het Zuiden van Oedmoertië wordt over het algemeen een dialect gesproken, dat elementen uit het Oedmoerts, Russisch en Tataars combineert. Volgens Michaïl Atamanov spraken zijn ouders desondanks een Oedmoerts met weinig vreemde

17 een “exegetical checker” heeft als taak het controleren van de getrouwheid van de vertaling tov de

(27)

invloeden. In zijn mémoires (Atamanov 2003) schrijft hij dat, mede door het taalgebruik van zijn ouders, zijn taalgevoel van kindsbeen af gevoed – een basis waar hij tijdens zijn studies verder op heeft gebouwd en waar hij bij zijn onderzoeks- en vertaalwerk nog steeds veel profijt van heeft. Ondanks het feit dat Atamanovs ouders niet meededen aan rituelen die te maken hadden met het traditionele geloof van de Oedmoerten droegen ze wel de typische Oedmoertse klederdracht en leerde zijn moeder haar beide zoons de traditionele volksliederen. Hoewel deze twee aspecten van de Oedmoertse cultuur dus niet volledig met elkaar zijn verweven wordt Atamanov door aanhangers van de traditionele riten vaak beschouwd als een soort verrader van de Oedmoertse voorouders en tradities. In zijn mémoires heeft hij daarom verschillende reacties van mensen gepubliceerd, evenals vragen die hij ontving, samen met zijn antwoord erop. Hier volgt bij wijze van illustratie een van deze vragen18:

Vraag: “Een groot deel van de Oedmoertse intelligentsia is van mening dat Atamanov het geloof van zijn voorouders heeft verraden door het aannemen van het christendom, dat ontegenzeggelijk in tegenspraak is met het heidendom. Wat vindt u hiervan?”

Antwoord van Atamanov: “Ik ben nooit heiden geweest, dus ik heb niemand verraden. Mijn voorouders waren al christen in de 18e eeuw. Daarvan heb ik bewijzen uit het nationaal archief. (...) Iedereen in het gezin waarin ik geboren ben, sprak Oedmoerts, droeg de traditionele kledij, at de typische gerechten en zong de eeuwenoude volksliedjes. Toch heeft niemand van mijn gezin ooit meegedaan aan heidense rituelen. Als wetenschapper heb ik natuurlijk het heidendom bestudeerd, maar dat heeft mij geholpen om met de waarheid om te gaan. (...) De gegevens die ik op mijn verschillende onderzoeksreizen heb verkregen hebben mij zonder twijfel geholpen bij de vertaling van de Bijbel, en dan vooral het gedeelte van het Oude Testament.”

Een reactie van een Oedmoertse beeldend kunstenaar sluit hierop aan: “De Oedmoerten zijn van nature een vredelievend, hardwerkend, bescheiden en hartelijk volk, en staan daardoor dicht bij de levenshouding die ook door het christendom wordt geleerd. Het zich eigen maken van de christelijke leer geeft de mogelijkheid om Gods waarheid te volgen en toch Oedmoert te blijven.”

(28)

een jongerengroep, waarin de Oedmoertse jongeren elkaar aansporen om onderling Oedmoerts zonder veel vreemde invloeden te spreken. Pogingen om Oedmoertse les te geven aan Russischtalige groepsgenoten waren tot nu toe helaas nog weinig succesvol.

3.3.2 Voorbeelden van nieuwe woorden

In het Oedmoerts zijn er – net als in het Mari – diverse manieren om neologismen te vormen, nl. de samenstelling, de afleiding, het opnemen van een dialectwoord in de literaire taal en het vermoderniseren van archaïsmen (Saarinen 2003, 96). Atamanov poogt in zijn werk deze diverse vormen toe te passen. Zoals ik in 2.2.2 al zei, streeft Atamanov ernaar in zijn vertalingen een Oedmoerts te gebruiken, dat voor alle Oedmoerten begrijpelijk is.

De vraag is nu of de toepassing van zulke nieuwe of vernieuwde woorden in de beoogde bijbelvertaling verstaanbaar is voor de moderne Oedmoerten, die op enkele uitzonderingen na vloeiend Russisch spreken, maar in de dagelijkse omgang veelal hun eigen dialect gebruiken. Dankzij een beurs van het Groninger Universiteitsfonds kon ik tijdens een zomercursus in juli 2008 drie dorpen bezoeken in verschillende regio’s van Oedmoertië, waar ik enquêtes heb afgenomen van Oedmoertstalige inwoners. Deze enquêtes vormen een steekproef om de verstaanbaarheid van de nieuwe terminologie van Atamanov te testen onder de doelgroep van de vertaling: de bevolking.

De enquête is opgebouwd uit twintig voorbeeldzinnen, afkomstig uit vijftien verschillende boeken van het Nieuwe Testament, waarin elke desbetreffende nieuwe term voorkomt. In de zin is de term zelf weggelaten. De proefpersoon krijgt de opdracht aan te geven welk woord hij/zij het beste begrijpt (cq. welke term hij/zij het beste vindt passen in de zin). De keuze bestaat uit de Oedmoertse term, diens Russische equivalent of een derde mogelijkheid waarin de proefpersoon een eigen dialectwoord kan opgeven. Deze derde mogelijkheid heb ik vooral ingebouwd om de respondenten goed te laten nadenken over de inhoud en de betekenis van de opgegeven woorden, en om gokwerk in de mate van het mogelijke te voorkomen. De termen heb ik uitgekozen aan de hand van de lijst in het artikel van Atamanov/ Kartano 2003 en de verklarende woordenlijst achterin de proefuitgave van het Nieuwe Testament (Vyl' sizjon 1997). Om met deze steekproef toch een zo groot mogelijk oppervlak van het Nieuwe Testament te overspannen heb ik gepoogd uit zoveel mogelijk verschillende boeken voorbeeldzinnen te halen. Omdat ik rekening wilde houden met de duidelijkheid van de zin en de omvang van de enquête was het slechts mogelijk om de helft van de 27 boeken te omvatten.

(29)

andere termen. Dit brengt het aantal neologismen van Atamanov in dit onderzoek op 19.

Als we kijken naar de geografische verspreiding van de drie geraadpleegde gebieden blijkt dat twee van de drie regio’s, nl. Vavož en Jakšur-Bod’ja beide tot de centrale dialectgroep behoren. Pič’i Purga, dat ten Zuiden van Iževsk en grenzend aan buurland Tatarstan gesitueerd ligt, behoort tot de zuidelijke dialectgroep. In deze laatste groep is er meer invloed van het Tataars. Toch zijn er ook opmerkelijke verschillen tussen Vavož en Jakšur-Bod’ja te bemerken. In de eerste regio grenst het Oedmoerts het dichtst aan de literaire standaardtaal. Enkele geïnterviewden gaven aan dit te weten en hier trots op te zijn. In Jakšur-Bod’ja daarentegen was de Oedmoertse spreektaal doorspekt met Russische woorden. Toen ik aangaf dat ik beter Oedmoerts sprak dan Russisch had men het er moeilijk mee om zuiver Oedmoerts tegen me te spreken. Dit uit zich ook in de antwoorden op de vragenlijsten: er werden meer Russische woorden aangeduid dan in het district Vavož.

De verdeling van de antwoorden is als volgt: n = aantal respondenten

Totaal: n=30 Vavož: n=6

Pič’i Purga: n=15 Jakšur-Bod’ja: n=9

De teksten die zijn gebruikt komen uit de volgende bijbelboeken (benaming NBV): Het evangelie volgens Johannes (Joh.) Het evangelie volgens Lukas (Lk.) Het evangelie volgens Markus (Mk.) Het evangelie volgens Mattheüs (Mat.) De brief aan de Efeziërs (Ef.) De brief aan Titus (Tit.)

De brief aan de Hebreeën (Heb.) De brief van Jakobus (Jak.)

De eerste brief aan de Korintiërs (1Kor.) De tweede brief van Johannes (2Joh.) De eerste brief van Petrus (1Pet.) De tweede brief van Petrus (2Pet.) De brief aan de Romeinen (Rom.) Openbaring van Johannes (Op.) De handelingen van de apostelen (Hand.)

Bij een aanduiding als Mk.8:36 wijst 8 op het hoofdstuk en 36 op het vers.

(30)

In de bespreking hieronder zal ik per woord kort ingaan op de antwoorden in de enquêtes. Daarna volgt een paragraaf met de algemene bevindingen van het onderzoek (2.2.3.3). Tot slot van dit hoofdstuk zal ik een vergelijking maken tussen het werk van Agricola en dat van Atamanov (2.3).

äýëåò

(genade)

Èíìàð âûëòÿñüêèñü¸ñëû ïóìèòúÿñüêå, íîø âîñòýìú¸ñëû ... ñ¸òý.

[Jak.4:6b: God keert zich tegen hoogmoedigen, maar aan nederigen schenkt hij zijn genade.]

UDM RUS ANDERE

Vavož - 5 -

Pič’i Purga 6 6 3

Jakšur-Bod’ja 1 2 6

Hier ontbreekt één antwoord uit het Vavož district. De meningen over de toepassing van дэлет zijn verdeeld, al is er globaal beschouwd een duidelijke voorkeur voor het Russische благодать, met 43% van het totale aantal antwoorden. De alternatieven die in Jakšur-Bod’ja werden gegeven waren

øóä

(geluk),

øóäáóð

(voorspoed) en

þðòòýò

(hulp). In Pič’i Purga stelde men

áàêåëü

(vergeving) voor en

œå÷

(goed).

àäœîí

(visioen)

Ñî ïîòýì íî, ñîîñëû íîìûð íî âåðàìåç ëóûìòý. Ñîîñ âàëàëëÿì, ñî õðàìûí

... àäœåì øóûñà.

[Lk.1:22: Maar toen hij naar buiten kwam, kon hij niets tegen hen zeggen. Ze begrepen dat hij in het heiligdom een visioen had gezien.]

UDM RUS ANDERE

Vavož 6 - -

Pič’i Purga 10 4 1

Jakšur-Bod’ja 4 3 2

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- De elektrische leidingen moeten correct ingevoerd worden in het elektrisch materieel (contactdozen, schakelaars, verlichting,…), zodat een continue bescherming (gelijkwaardig

Kernhoofdstukken: jaarlijkse productiviteitskorting, target costing en prestatiebeloning Er zijn drie niveaus waarop financiële prikkels een rol kunnen spelen bij het

De werken, nodig om de tijdens het controlebezoek vastgestelde inbreuken te doen verdwijnen, moeten zonder vertraging worden uitgevoerd en alle gepaste maatregelen worden

Indien tijdens het nieuwe controlebezoek wordt vastgesteld dat er nog inbreuken overblijven of indien geen gevolg wordt gegeven aan het in orde brengen van de installatie, wordt

Indien tijdens het nieuwe controlebezoek wordt vastgesteld dat er nog inbreuken overblijven of indien geen gevolg wordt gegeven aan het in orde brengen van de installatie, wordt

Indien tijdens het nieuwe controlebezoek wordt vastgesteld dat er nog inbreuken overblijven of indien geen gevolg wordt gegeven aan het in orde brengen van de installatie, wordt

De werken, nodig om de tijdens het controlebezoek vastgestelde inbreuken te doen verdwijnen, moeten zonder vertraging worden uitgevoerd en alle gepaste maatregelen worden

Je weet heus wel dat bepaalde delen van je lichaam niet altijd hetzelfde zullen blijven en dat hoort er allemaal bij, maar deze grijze haar hoort er beslist niet bij wat