• No results found

Afstemming doelstellingen Integraal waterbeleid (DIW-KRW) en Natura2000: ecologische vereisten beschermde habitattypen en soorten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Afstemming doelstellingen Integraal waterbeleid (DIW-KRW) en Natura2000: ecologische vereisten beschermde habitattypen en soorten"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Afstemming doelen

Integraal Waterbeleid

(DIW-KRW) en Natura2000

Ecologische vereisten beschermde

habitattypen en soorten

(2)

Auteurs:

Kris Van Looy, Jan Wouters, Anik Schneiders, Luc Denys, Jo Packet, Kris Decleer, Peter Adriaens ism. Gert Van Hoydonck (ANB)

Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek

Het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) is het Vlaams onderzoeks- en kenniscentrum voor natuur en het duurzame beheer en gebruik ervan. Het INBO verricht onderzoek en levert kennis aan al wie het beleid voorbereidt, uitvoert of erin

geïnteresseerd is. Vestiging: INBO Brussel Kliniekstraat 25, 1070 Brussel www.inbo.be Realisatie:

Deze rapportage gebeurde in opdracht van het Agentschap voor Natuur en Bos. e-mail:

kris.vanlooy@inbo.be Wijze van citeren:

Kris Van Looy, Jan Wouters, Anik Schneiders, Luc Denys, Jo Packet,

Kris Decleer, Peter Adriaens en Gert Van Hoydonck (2008). Afstemming doelen Integraal waterbeleid (DIW-KRW) en Natura2000. Ecologische vereisten beschermde habitattypen en soorten. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek 2008

(INBO.R.2008.42). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel. rapportnummer INBO.R.2008.42

depotnummer D/2008/3241/346 Verantwoordelijke uitgever: Jurgen Tack

Foto’s cover:

(3)

Inhoudsopgave

Aanleiding ...4

1. Stroomgebiedbeheerplannen en beschermde gebieden ...5

2. Milieukwaliteits- en -kwantiteitsnormen KRW-DIW en VHR ...6

2.1 Milieukwaliteitsnormen ...6

2.2 Milieukwantiteitsnormen ...7

2.2.1 Achtergronden voor kwantiteitsnormen voor oppervlaktewateren ...7

2.2.2 Nood aan milieukwantiteitsnormen voor oppervlaktewaterlichamen vanuit ecologische doelstellingen ...9

3. Watergerelateerde ecologische vereisten habitattypen en soorten ... 11

3.1 Habitat-profielen waterhabitat-typen, beschermde aquatische soorten, terrestrische watergebonden habitat-typen en vogelrichtlijnsoorten. ... 11

3.2 Waterhabitat-typen ... 11

3.3 Beschermde aquatische soorten ... 11

3.4 Terrestrische watergebonden habitattypen ... 12

3.5 Vogelrichtlijn-soorten ... 14

4. Van ecologische vereisten naar doelstellingen ... 15

4.1 Doelstellingen voor de beschermde gebieden grondwater en oppervlaktewater ... 15

4.2 Strengere milieudoelstellingen voor Speciale beschermingszones (SBZs) en waterrijke gebieden van internationale betekenis ... 16

4.2.1 Aangepaste milieudoelstellingen beschermde gebieden met betrekking tot oppervlaktewater ... 16

4.2.2 Aangepaste milieudoelstellingen beschermde gebieden met betrekking tot grondwater... 26

5. Monitoring van beschermde gebieden ... 28

5.1 Beschrijving monitoringmeetnet... 28

Referenties ... 31

Bijlage 1. Ecologische vereisten waterhabitattypen ... 34

Bijlage 2. Waterafhankelijke habitattypen en hun voorkomen in de beschermde gebieden ... 37

Bijlage 3. Beschermde soorten van de Vogelrichtlijn en hun voorkomen in de beschermde gebieden (SBZ-V)……….41

Bijlage 4. Beschermde soorten van de Habitatrichtlijn en hun voorkomen in de beschermde gebieden (SBZ-H)………...42

Bijlage 5. Ecologische vereisten van waterafhankelijke habitattypen relevant voor het oppervlakte- en grondwaterbeheer ... 43

Bijlage 6. Habitatcriteria voor de beschermde vissoorten van de habitatrichtlijn... 50

(4)

Aanleiding

Natura 2000 en de Kaderrichtlijn Water (en haar Vlaamse implementatie via het Decreet Integraal Waterbeheer) zijn met elkaar verbonden via enkele bepalingen met betrekking tot beschermde gebieden in de Kaderrichtlijn Water. De belangrijkste aspecten hiervoor dienen opgenomen te worden in de stroomgebiedbeheerplannen.

In het stroomgebiedbeheerplan moet een hoofdstuk gewijd worden aan de beschrijving van de beschermde gebieden, de monitoring die op deze gebieden gericht is en de bijkomende doelstellingen die voor deze gebieden van kracht zijn.

Het INBO werd gevraagd een onderbouwing te leveren voor deze onderdelen, meer in het bijzonder werden in een overeenkomst de volgende bepalingen opgenomen:

- Door het INBO worden milieukwaliteits- en milieukwantiteitsnormen

(Oppervlaktewater en Grondwater) uitgewerkt voor de waterlichamen die gelegen zijn in Speciale Beschermingszones (HRL, VRL + RAMSAR) en waterrijke gebieden van internationale betekenis. Deze normen kunnen van toepassing zijn op zowel de beschermde habitatten als de beschermde soorten.

- Door het INBO wordt eveneens een afstemming gemaakt van de

milieukwaliteitsnormen per waterlichaam en de door het INBO voorgestelde ontwerp-gewestelijke instandhoudingsdoelstellingen.

- Het INBO moet dus instaan voor een finaal en wetenschappelijk onderbouwd

(5)

1. Stroomgebiedbeheerplannen en

beschermde gebieden

De Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (CIW) is verantwoordelijk voor de opmaak van de stroomgebiedbeheerplannen (SGBPen). Conform het Decreet Integraal Waterbeleid (art. 33) dient de Vlaamse Regering deze stroomgebiedbeheerplannen op te stellen tegen uiterlijk 22 december 2009. Voor Vlaanderen dient er één

stroomgebiedbeheerplan te worden opgesteld voor het stroomgebied van de Maas en één voor dit van de Schelde.

De planning binnen de CIW stelt drie versies van het stroomgebiedbeheerplan voorop: een eerste concept op 8 mei 2008, een tweede concept op 8 juli en een definitief ontwerp op 14 oktober 2008. Onder de decretaal vastgelegde inhoudspunten van de SGBPen zijn vooral de opmaak van een maatregelenprogramma en aangepaste,

wetenschappelijk onderbouwde milieukwantiteits- en kwaliteitsnormen (MKN’s) voor de “beschermde gebieden” relevant voor de beschermde gebieden. Volgens het decreet (art. 71) bevatten deze beschermde gebieden o.a. de Speciale

Beschermingszones.

De 2 SGBPen zullen een belangrijke impact hebben op de kwaliteit van de watergebonden natuur. Dit betreft dan zowel de oppervlaktewater- als

grondwatergebonden habitatten en soorten. Omwille van deze reden wil ANB (CIW-vergadering december 2007) en de CIW-werkgroep Ecologisch Waterbeheer van de opname van milieukwaliteitsdoelstellingen en milieukwantiteitsnormen in de SGBPen een prioriteit maken.

Bij de opmaak van het maatregelenprogramma en het vaststellen van de doelstellingen is er een belangrijke rol weggelegd voor het INBO met betrekking tot de

wetenschappelijke onderbouwing van deze MKN’s. Binnen de CIW-werkgroepen

(6)

2. Milieukwaliteits en

-kwantiteitsnormen KRW-DIW en VHR

2.1 Milieukwaliteitsnormen

Het INBO was nauw betrokken bij de opmaak van de milieukwaliteitsnormen voor de verschillende watertypen, zoals ze momenteel in een besluit voorliggen. Vanuit het INBO werd een nota opgemaakt ter onderbouwing van de normen met betrekking tot

eutrofiëring voor de verschillende categorieën (stromende wateren, stilstaande wateren en overgangswateren) en de watertypen erbinnen (Schneiders et al. 2007). Deze nota is als achtergrondnota bij het ontwerpbesluit milieukwaliteitsnormen gevoegd.

Daarnaast werkte het INBO mee aan de concrete vaststelling van de normen zoals ze uiteindelijk in het besluit en de memorie van toelichting zijn opgenomen. Hiertoe werden de voorstellen van de INBO-nota als basis genomen, en werd een uitbreiding naar de overige variabelen gemaakt op basis van vergelijking met omliggende landen. Ook bij de vertaling van deze normen naar concrete doelstellingen per waterlichaam werkte het INBO mee; zo werd de methodiek voor het vaststellen van het maximaal en goed ecologisch potentieel voor rivieren, overgangswateren en meren voorgesteld door het INBO (Van Looy et al. 2008, Brys et al. 2005, Lock et al. 2008, Louette et al. 2008). Voorts zijn de INBO-medewerkers ook betrokken bij de Europese werkgroepen die de interkalibratie van deze kwaliteitsnormering uitvoeren; o.a. officiële vertegenwoordiging rivieren: Kris Van Looy, meren: Luc Denys, overgangswateren: Erika Van den Bergh. Voor de beschermde gebieden kunnen bijkomende kwaliteitsdoelstellingen geformuleerd worden in de stroomgebiedbeheerplannen. Hiertoe dient een verkenning te gebeuren van de ecologische vereisten van de beschermde habitattypen en soorten ten aanzien van kwaliteits- en kwantiteitsaspecten van grond- en oppervlaktewater. Deze verkenning wordt hier gerapporteerd, evenals de doorwerking naar de instandhoudingsdoelen voor de watergebonden habitattypen en soorten.

In functie van de verdere doorwerking van de Stroomgebiedbeheerplannen in de

Bekkenbeheerplannen is het van groot belang te beschikken over een document met een lijst van de concrete ecologische randvoorwaarden om een gunstige staat van

instandhouding te kunnen bereiken voor de verschillende Europees beschermde

(7)

2.2 Milieukwantiteitsnormen

Het INBO gaf op vraag van de CIW-werkgroep Waterkwantiteit een aanzet voor de formulering van kwantiteitsnormen voor de stroomgebiedbeheerplannen. Deze

wetenschappelijke achtergrond om tot een normering van kwantiteitsaspecten te komen - hieronder in 2.2.1 gegeven -, gaf aanleiding tot een breder gekaderde nota in

samenwerking met VMM (mede-auteurs Koen Martens (VMM) en Johan Coeck (INBO)), die in 2.2.2 is weergegeven.

2.2.1 Achtergronden voor kwantiteitsnormen voor

oppervlaktewateren

Specifiek voor de categorie ‘rivieren’ bestaan er enkele kaders om normen voor te stellen voor waterkwantiteitsbeheer.

Een eerste is het bepalen van het ‘natuurlijk afvoerregime’(LeRoy Poff et al. 1997); van 5 belangrijke afvoerkarakteristieken kan uit historische afvoerreeksen of vanuit

hydrologische modellen van stroomgebieden, een aantal kritische parameters afgeleid worden.

Het gaat om volgende afvoerkarakteristieken:

1. grootte van afvoer; debietsmaten: minima en maxima van afvoer

2. frequentie; terugkeerperiode van specifieke afvoeren

3. duur van specifieke afvoer; bv. hoogwater en laagwaterperiode

4. voorspelbaarheid/periodiciteit; voorspelbaarheid van hoogwaters/laagwaters naar

retour en seizoen

5. piekigheid; snelheid van pieken/afvoerverandering

Om specifieke normen af te leiden, bestaan er verschillende methoden, waarvan de meest praktische enkel uitgaan van het bepalen van een basisafvoer, of

stroomkarakteristieken bij gemiddelde afvoeren, nodig om het aquatische leven te garanderen (bekendste IFIM of Instream Flow Incremental Methodology, Bovee & Milhous 1978).

De beste methode gericht op de brede karakteristiek van het afvoerregime is de RVA, Range of Variability Approach (Richter et al. 1996). In deze methode worden

rivierspecifieke standaarden bepaald vanuit de analyse van indicatoren van hydrologische wijziging (IHA, Richter et al. 1997). De RVA aanpak bestaat erin om vanuit het

(8)

Een aantal van de belangrijkste indicatoren van hydrologische wijziging (IHA) zijn hieronder opgelijst binnen de 5 groepen:

IHA groep Indicator

1. grootte van gemiddelde afvoer

Gemiddelde maandafvoer voor elke kalendermaand Jaarlijkse dag-minimum afvoer

Jaarlijks dag-maximum afvoer Jaarlijkse 7-dagen minimum afvoer Jaarlijkse 7-dagen maximum afvoer

Jaarlijkse 7-dagen minimum/jaargemiddelde (Baseflow Index)

2. frequentie Jaarlijkse aantal piekafvoeren

Jaarlijkse aantal laagwaterperioden

3. duur Gemiddelde duur van piekafvoer

Gemiddelde duur van laagwaterperiode

4. periodiciteit van pieken Datum van jaarlijkse dagmaximum afvoer

Datum van jaarlijkse dagminimum afvoer

5. verandering/piekigheid Pieksnelheid (dag of uurwaarden piektoename)

Piekafnamesnelheid

Aantal pieken binnen periode (dag/maand)

Om tot een normstelling voor Vlaanderen te komen, zijn er verschillende opties: Ofwel gaan we maatwerk afleveren en dus per waterlichaam normen afleiden uit een vastgesteld normeringskader. Dit kader zou dus een RVA-aanpak voor een hele reeks IHA’s kunnen inhouden. Afhankelijk van de aanwezige hydromorfologische drukken (af te leiden uit MEP-GEP oefening bv.), kan dan een selectie gemaakt worden van relevante indicatoren per waterlichaam.

(9)

drainagesnelheid identificeren, dan volgen daaruit als meest kritische indicatoren:

1. Jaarlijkse 7-dagen maximum-afvoer

2. Baseflow index

3. Gemiddelde duur van laagwaterperiode

4. Pieksnelheid

5. Aantal pieken binnen periode (dag/maand)

Voor deze parameters kan een 25% afwijking ten opzichte van de ongestoorde situatie, zoals afgeleid uit historische afvoerreeksen of hydrologische modellering, als norm gesteld worden.

2.2.2 Nood aan milieukwantiteitsnormen voor

oppervlaktewaterlichamen vanuit ecologische doelstellingen

Vanuit ecologische doelstellingen zijn er 3 mogelijke invalshoeken om

milieukwantiteitsnormen voor oppervlaktewaterlichamen te onderbouwen:

1. Op basis van de analyse van de natuurlijke toestand

De EU KRWL stelt voor natuurlijke waterlichamen dat er geen of slechts zeer geringe antropogene wijzigingen ten opzichte van wat normaal is voor dat type

oppervlaktewaterlichaam in onverstoorde staat (zie bijlage V oppervlaktewatertoestand - normatieve definities van ecologische toestandsklassen.)

Element Zeer goed Goed

Hydrologisch regime

Stromingskwantiteit en -dynamiek en de daaruit voortvloeiende verbindingen met het grondwater

weerspiegelen geheel of vrijwel geheel de onverstoorde staat.

Omstandigheden die erop wijzen dat de vereiste waarden voor de biologische

kwaliteitselementen zijn bereikt.

Om dit te kunnen kwantificeren is het noodzakelijk het natuurlijk afvoerregime te bepalen. Hiertoe kunnen typerende afvoerkarakteristieken bepaald worden op basis van

historische afvoerreeksen of hydrologische modelleringen1. Dergelijke oefening is voor de

waterlichamen in Vlaanderen nog niet uitgevoerd. Er bestaat de keuze om hierbij veel indicatoren in beschouwing te nemen of alleen de voor Vlaanderen meest relevante indicatoren.

2. Op basis van vereisten ecologische doelstellingen waterloop

De biotische kwaliteitselementen (visfauna, macrofyten, ...) vereisen een bepaald hydrologisch regime. Zo vereisen typische beekvissoorten een voldoende stromend karakter van de waterloop. Bij opstuwing van de waterloop kan dit het gewenste habitat van deze visfauna aantasten. Ook de hoeveelheid water (hoogte waterkolom, ...) kan bepalend zijn of een habitat al dan niet geschikt is. Op basis van het (gewenste)

voorkomen van deze biotische kwaliteitelementen (bvb. EU-habitatrichtlijnsoorten) is het mogelijk om eisen te formuleren voor het hydrologisch regime. Het wetenschappelijke onderzoek m.b.t. habitatvereisten is evenwel nog beperkt om deze relaties voldoende te kwantificeren en het is niet zeker of er al voldoende informatie beschikbaar is die het mogelijk maakt duidelijke doelstellingen te formuleren.

1

De bestaande waterkwantiteitsmodellen zijn gebouwd op basis van de huidige kenmerken van het waterlichaam en niet op basis van de historische of natuurlijke kenmerken (zowel van het

(10)

3. Op basis van vereisten ecologische doelstellingen valleigebied

Het waterlopenstelsel heeft (meestal) een belangrijke drainerende rol in het valleigebied. Wanneer door verbreding, verdieping of een verminderde hoeveelheid water de

drainerende functie van de waterloop toeneemt kan dit voor een verdroging van het valleigebied (lagere ondiepe grondwatertafel en afname kwel) zorgen.

Op basis van de standplaatskarakteristieken van (gewenste) natuurtypes in het valleigebied kan het typerende grondwaterregime bepaald worden. Op basis hiervan kunnen doelstellingen geformuleerd worden m.b.t. het gewenste hydrologisch regime van het waterlooplichaam. In Vlaanderen zijn dergelijke oefeningen enkel

lokaal/regionaal al uitgewerkt.

(11)

3. Watergerelateerde ecologische

vereisten habitattypen en soorten

3.1 Habitat-profielen waterhabitat-typen, beschermde aquatische

soorten, terrestrische watergebonden habitat-typen en

vogelrichtlijnsoorten.

Op het INBO worden in het kader van de uitwerking van Natura 2000 doelen

(instandhoudingsdoelen, beoordeling staat van instandhouding) ecologische vereisten voor de habitattypen en soorten gedocumenteerd als onderbouwing voor gebiedsgerichte doelstellingen (Adriaens et al. 2008, Adriaens & Ameeuw 2008). Deze habitat- en

soortprofielen worden verzameld in een database die gekoppeld kan worden aan een ruimtelijke analyse over het Vlaamse grondgebied (POTNAT). Deze gegevensbank is niet statisch maar kan steeds aangepast worden aan beschikbare kennis en nieuwe inzichten. In een volgende fase worden de vereisten per habitattype vertaald naar

gebiedsspecifieke vereisten. Bij die vertaling wordt rekening gehouden met de

gebiedsdoelstellingen voor alle soorten en habitatten en met lokale mogelijkheden voor herstel.

3.2 Waterhabitat-typen

Voor de aquatische (en semi-aquatische) habitattypen werden profielen opgemaakt in het kader van de protocols voor vaststelling van de lokale staat van instandhouding en de opmaak van de gewestelijke instandhoudingsdoelen. Hiertoe werd expertise

aangewend uit de projecten ter typering en beoordeling van aquatische milieus (Denys et al. 2000, Leyssen et al. 2005, 2006) alsook uit de projecten ter vaststelling van

doelstellingen voor meren (Lock et al. 2007) en nutriënten (Schneiders et al. 2007).De tabel met de ecologische vereisten, drukken en mogelijke herstelmaatregelen voor de betreffende habitattypen van stilstaande en stromende wateren is bijgevoegd (bijlage 1).

3.3 Beschermde aquatische soorten

Onder de groep van beschermde aquatische soorten vallen de vissoorten van de

Habitatrichtlijn (Annex II en IV), en één plantensoort, namelijk Drijvende waterweegbree (Luronium natans) (Bijlage 4). Voor deze laatste soort loopt momenteel een studie om het ecologische profiel en de ecologische vereisten van de soort beter in beeld te brengen. Ook voor de semi-aquatische (amfibieën, libellen) en terrestrische (Zeggekorfslak, Otter) watergebonden soorten van bijlage 4, werden in deze fase (opmaak eerste generatie stroomgebiedbeheerplannen) de criteria nog niet meegenomen.

Voor de beschermde vissoorten werden in bijlage 6 de habitatvereisten weergegeven die relevant zijn voor het waterbeheer en voor de doelstellingen in het

stroomgebiedbeheerplan. Deze habitatvereisten houden rechtstreeks verband met de aanwezige drukken en met de herstelopgaven binnen elk oppervlaktewaterlichaam voor deze soorten. Deze vereisten vormen tevens de basis voor de

(12)

3.4 Terrestrische watergebonden habitattypen

De terrestrische habitattypen die naar grondwater of oppervlaktewater een belangrijke relatie met het waterbeheer vertonen, werden geïnventariseerd (geselecteerd, tabel 3.1 en gesitueerd binnen de beschermde gebieden naar voorkomen/aanmelding, bijlage 2). Tabel 3.1: Overzicht van terrestrische waterafhankelijke habitattypen en regionaal belangrijke biotopen

Code en naam habitattype bijlage 1 Habitatrichtlijn

KUSTHABITATS EN HALOFYTENVEGETATIES 1130. Estuaria

1140. Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten

1310. Eénjarige pioniervegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia spp. en andere zoutminnende soorten

1320. Schorren met slijkgrasvegetatie (Spartinion maritimae) 1330. Atlantische schorren (Glauco-Puccinellietalia maritimae)

ZEEKUST- EN LANDDUINEN

2170. Duinen met Salix repens ssp. argentea (Salicion arenariae)

2180. Beboste duinen van het Atlantische, continentale en boreale kustgebied 2190. Vochtige duinvalleien

HEIDE- EN STRUIKVEGETATIES VAN DE GEMATIGDE KLIMAATZONE 4010. Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix

NATUURLIJKE EN HALFNATUURLIJKE GRASLANDEN 6120. Kalkminnend grasland op dorre zandbodem

6230.Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems

6410. Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem (Molinion caeruleae)

6430. Voedselrijke zoomvormende ruigten van het laagland, en van de montane en alpiene zones

6510. Laaggelegen schraal hooiland (Alopecurus pratensis, Sanguisorba officinalis)

VENEN

7110. Actief hoogveen

7120. Aangetast hoogveen waar natuurlijke regeneratie nog mogelijk is 7140. Overgangs- en trilveen

7150. Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion 7210. Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae

(13)

BOSSEN

9130. Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum

9160. Sub-Atlantische en midden-Europese wintereikenbossen of eiken-haagbeukenbossen behorend tot het Carpinion betuli

91D0. Veenbossen

91E0. Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alnion incanae, Salicion albae)

Subtype: Berkenbroek, Elzen-Berkenbroekbos, Moerasvaren-Elzenbroek Subtype: Gewoon Elzenbroek

Subtype: Ruigte-Elzenbos, Ruigte-Elzenbroekbos, Moesdistel-Elzenbroek Subtype Wilgenvloedbos

Subtype Vogelkers-Essenbos Subtype Essenbronbos

91F0. Gemengde oeverformaties met Quercus robur, Ulmus laevis, Ulmus minor, Fraxinus excelsior of Fraxinus angustifolia, langs de grote rivieren (Ulmenion minoris)

Regionaal belangrijke habitattypen Dotterbloemgrasland Gagelstruweel Grote zeggenvegetatie Kamgrasgrasland Kleine zeggenvegetatie

Moerasbos van breedbladige wilgen

Moerasspirearuigte met graslandkenmerken Rietland

Vochtig wilgenstruweel Zilverschoongrasland

Om de habitatvereisten te beschrijven worden 9 variabelen gehanteerd, alle ingedeeld in een beperkt aantal klassen (Tabel 3.2).

Er is een databank opgebouwd die de bestaande beschikbare abiotische kennis over het habitattype m.b.t. deze variabelen (o.a. Wamelink & Runhaar 2001; Callebaut et al. 2007; Hennekens et al. 2001) vertaald naar deze klassenindeling.

Tabel 3.2: Standplaatsvariabelen PotNat

Variabele Aantal klassen Waterregime (GVG) 8 Daling grondwater (GLG) 5 Overstromingsfrequentie 5 Zuurgraad 6 Voedselrijkdom (trofie) 5 Zoutgehalte 7 Bodem (textuur) 8 Waterherkomst (basenrijkdom) 7 Bodemprofiel 11

(14)

Figuur 3.1: Abiotisch profiel van een habitattype, donker groen: zeer geschikt, licht groen: matig geschikt

Op basis van de relevantie van de variabelen waterregime, grondwater,

overstroming/oppervlaktewater, zuurgraad, zoutgehalte en waterherkomst werden de watergebonden habitattypen geselecteerd (zie bijlage 2). Als criteria voor deze habitattypen en soorten worden de geschiktheidsranges (matig tot zeer geschikt) gehanteerd als buitengrenzen. Hiermee is dus een uitgebreide databank opgebouwd van criteria per habitattype, ruimtelijk vertaald naar de beschermingszones waar ze

voorkomen (bijlage 5, in combinatie met bijlage 2). Deze criteria werden gehanteerd voor de formulering van doelstellingen naar beschermde gebieden – zowel voor het oppervlaktewater als het grondwater – in de ontwerp-stroomgebiedbeheerplannen. De in de database aanwezige ecologische vereisten per habitattype vormen nog steeds een tussenproduct. In een volgende fase zal aandacht worden besteed aan het

formuleren van gebiedsspecifieke vereisten, rekening houdend met gebiedsdoelstellingen en met lokale potenties. In deze fase zal ook aandacht worden besteed aan de sturende processen die de standplaatscondities bepalen (onder meer grondwaterdynamiek, kwel, overstroming, waterkwaliteit, bodemtype). Deze zijn nu nog niet meegenomen omdat de sturende processen vaak gebiedsspecifiek zijn.

3.5 Vogelrichtlijn-soorten

Voor de soorten van de Vogelrichtlijn gebeurde een selectie van watergerelateerde soorten (bijlage 3), waarvoor habitatcriteria opgelijst werden, die overwegend van belang zijn voor het gebiedsgericht uitwerken van de instandhoudingsdoelen

(gebiedsIHD’s)(Adriaens & Ameeuw 2008). Een voorbeeld van deze database voor enkele soorten met het type van criteria dat beschikbaar is, is weergegeven in bijlage 7. Voor vele criteria zijn de vereisten zodanig specifiek (kleinschalig) dat ze moeilijk naar Vlaamse schaal vertaald kunnen worden. Een algemene doorvertaling naar de

(15)

4. Van ecologische vereisten naar

doelstellingen

4.1 Doelstellingen voor de beschermde gebieden

grondwater en oppervlaktewater

De ecologische vereisten voor de habitattypen en soorten werden vertaald naar doelstellingen om te kunnen opgenomen worden in de eerste generatie

Stroomgebiedbeheerplannen. Hiertoe gebeurde een synthese van de drukken en herstelmaatregelen in combinatie met de profielen van ecologische vereisten. Dit

hoofdstuk vormt de weergave zoals ze vanuit de CIW-werkgroep Ecologisch Waterbeheer werd voorgesteld voor opname in het ontwerp-stroomgebiedbeheerplan.

Voor het vaststellen van de aangepaste doelstellingen voor de beschermde gebieden werd een stappenplan voorgesteld in de CIW-werkgroep ecologisch waterbeheer medio 2007, dat momenteel volledig afgerond is. Een vervolgtraject bestaat nog wel in

samenhang met de vaststelling van gewestelijke en gebieds-IHD’s. De huidig beschikbare kennis met betrekking tot ecologische randvoorwaarden voor het waterbeheer om een gunstige staat van instandhouding te bereiken voor de verschillende Europees

beschermde soorten en habitattypen, is weergegeven in hoofdstuk 5.

Tijdens het opstellen van het stappenplan waren de instandhoudingsdoelen (IHD’s) - zowel op gewestelijk niveau als op gebiedsniveau - nog niet beschikbaar. Vanuit de parallel lopende plansporen van de IHD’s en stroomgebiedbeheerplannen werd er een vervolgtraject uitgetekend waarin de geformuleerde doelen geïntegreerd worden in de volgende Stroomgebiedbeheerplannen..

Het gevolgde stappenplan omvatte vier stappen:

Stap 1 : Lijst maken van grond- en oppervlaktewaterafhankelijke habitattypen en soorten uit de habitat- en vogelrichtlijn in Vlaanderen, aangevuld met regionaal belangrijke habitatten

Stap 2 : Opmaak van een tabel met het voorkomen van deze habitattypen en soorten in de verschillende SBZ, met onderscheid officieel aangemeld / (nog) niet aangemeld Stap 3 : Vaststellen ecologische randvoorwaarden voor de habitattypen en soorten Stap 4 : Selectie van criteria naar relevantie voor waterbeheer en naar ruimtelijke doorvertaling waarvoor een afstemming met de (gewestelijke) IHD’s nodig is De stappen 1 en 2 zijn aanwezig in tabellen met voor het waterbeheer relevante habitattypen en soorten (Bijlage 2, 3 en 4).

(16)

4.2 Strengere milieudoelstellingen voor Speciale

beschermingszones (SBZs) en waterrijke gebieden van

internationale betekenis

4.2.1 Aangepaste milieudoelstellingen beschermde gebieden

met betrekking tot oppervlaktewater

Inleiding

Voor de oppervlaktewatergerelateerde habitat- en vogelrichtlijngebieden worden bijkomende doelstellingen geformuleerd om de aanwezige beschermde habitattypen en beschermde soorten waarvoor een habitatrichtlijngebied of vogelrichtlijngebied is aangewezen, duurzaam (d.w.z. in een gunstige staat van instandhouding) in stand te kunnen houden (cfr. Art.51, DIWB en artikel 5, 5°d)

Art.5, 5°: Het verbeteren en het herstellen van aquatische ecosystemen en van rechtstreeks van waterlichamen afhankelijke terrestrische ecosystemen:

d) in de speciale beschermingszones voorzover het maatregelen betreft bedoeld

in artikel 36ter, §§ 1 en 2, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu).

Binnen deze beschermde gebieden werd een selectie uitgevoerd van de te beschermen habitattypen en soorten die hoofdzakelijk afhankelijk zijn van oppervlaktewater (tabel 4.1).

Tabel 4.1 Overzicht van oppervlaktewater afhankelijke habitattypen Habitat nr. Beschrijving Stromend / Stilstaand * 1110

Permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken

STR

1130 Estuaria STR

1140 Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten STR

1310

Eenjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia-soorten en andere zoutminnende planten

STR

1320 Schorren met slijkgrasvegetatie STR

1330 Atlantische schorren STR

3110

Mineraalarme oligotrofe wateren van de Atlantische zandvlakten met amfibische vegetatie: Lobelia, Littorellia en Isoëtes

STS

3130

Oligotrofe wateren van het Middeneuropese en peri-alpiene gebied met Littorella- of Isoëtes-vegetatie of met eenjarige vegetatie op drooggevallen oevers

STS

3140

Kalkhoudende oligo-mesotrofe wateren met benthische Characeeënvegetatie

STS

3150

Van nature eutrofe meren met vegetatie van het type Magnopotamion of Hydrocharition

STS

3160 Dystrofe natuurlijke poelen en meren STS

3260

De drijvende Ranunculus-vegetatie van submontane en planitaire rivieren

STR

3270

Rivieren met slikoevers met vegetaties behorende tot het Chenopodion rubri p.p. en Bidention p.p.

(17)

4010 Noord-Atlantische vochtige heide met Erica tetralix STS

6120 Kalkminnend grasland op dorre zandbodem STR

6410

Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige of lemige kleibodem

STS

6430 Voedselrijke ruigten STR

6510 Laaggelegen schraal hooiland STR

7140 Overgangs- en trilveen STS

7150

Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion

STS

7210

Kalkhoudende moerassen met Cladium mariscus en soorten van het Caricion davallianae

STS

7220 Kalktufbronnen met tufsteenformatie STR

9130 Beukenbossen van het type Asperulo-Fagetum STR

9150

Midden-Europese kalkminnende beukenbossen behorend tot het Cephalanthero-Fagion

STR

91D0 Veenbossen STS

91E0

Bossen op alluviale grond met Alnus glutinosa en Fraxinus excelsior

STR/STS

91F0

Gemengde oeverformaties met Quercus robur, Ulmus laevis, Ulmus minor, Fraxinus excelsior of Fraxinus angustifolia, langs de oevers van grote rivieren

STR

* STR: stromend/ STS: Stilstaand

Direct aan de waterlopen en waterwegen gebonden habitattypen zijn voor de getijdenrivieren: estuaria (habitattype 1130), slikken (1310, 1140) en schorren (1320 en 1330). Voor de andere oppervlaktewaterlichamen zijn dit de habitattypen zoals vermeld in tabel 4.1. In het geval van rivieren gaat het om één habitat gebonden aan de bedding en een aantal habitattypen buiten de bedding die via overstroming in relatie staan met het waterlichaam. Enkel het habitattype Drijvende Ranunculusvegetatie (type 3260) -dat aangemeld is voor de bovenlopen van de Grote en de Kleine Nete en in de Voerstreek- bevindt zich binnen de bedding van de waterlopen. De hieronder vermelde strengere milieudoelstellingen zijn van toepassing op de oppervlaktewaterlichamen. Strengere doelstellingen met betrekking tot grondwater staan vermeld in hoofdstuk 4.2.2.

De strengere milieudoelstellingen moeten zowel gelden voor de SBZ’s aangemeld voor de habitatrichtlijn (SBZ-H) als deze aangemeld voor de vogelrichtlijn (SBZ-V) en de

waterrijke gebieden van internationale betekenis . De vertaling naar doelstellingen voor de Vlaamse Oppervlaktewaterlichamen is voorlopig in deze eerste fase enkel gemaakt voor de SBZ-H en de SBZ-V waar de doelstellingen reeds beschikbaar waren (bijv. winteroverstromingen in Vogelrichtlijngebied ijzervallei). Voor de speciale

beschermingszones en waterrijke gebieden dient deze vertaling in een tweede fase later nog gebiedsspecifieker ingevuld te worden. Daarvoor wordt de opmaak van de

gebiedsinstandhoudingsdoelen (per speciale beschermingszone) afgewacht.

Voor verschillende SBZs zijn ook vissoorten aangemeld. De habitatrichtlijnsoorten die speciale aandacht vereisen, zijn rivierprik, beekprik, kleine en grote modderkruiper, bittervoorn en rivierdonderpad.

De volgende werkwijze werd gevolgd:

Op basis van een overzicht van de SBZs die in de invloedssfeer van een Vlaams oppervlaktewaterlichaam gelegen zijn, werd per SBZ-H een fiche opgesteld met daarin een lijst van de habitattypen en –soorten die direct of indirect onder invloed staan van het oppervlaktewater (stromend of stilstaand). Hiervoor werden de habitattypen en soorten geselecteerd die aangemeld werden aan Europa (BVR 24/05/2002)

(18)

Voor elk van deze habitattypen en soorten kunnen uit de milieuindicatoren voor gunstige instandhouding habitateisen worden afgeleid (Heutz & Paelinckx 2005, Adriaens et al. 2008; Adriaens & Ameeuw 2008). Voor elk van de habitateisen wordt nagegaan of hiervoor een bijkomende doelstelling moet geformuleerd worden. De algemene

waterkwaliteitsdoelen betreffen de fysisch-chemische ondersteunende elementen voor de biologische toestand, zoals per waterlooptype genormeerd voor de goede ecologische toestand. Hier worden enkel de bijkomende (strengere doelen) opgenomen. Ze worden hier vermeld voor de bijkomende doelstellingen, vermits het prioritair bereiken van de goede ecologische toestand voor de beschermde gebieden hier ook vastgesteld moet worden.

Voor de strengere waterkwaliteitsdoelen worden de grenswaarden tussen de zeer goede en de goede ecologische toestand gehanteerd voor nutriënten, zuurstof en

watertemperatuur. Ze zijn van belang voor specifieke beschermde soorten of habitattypes. De criteria ten aanzien van de waterloopstructuur zijn samengevat in groepen waarvoor specifieke herstel- of beschermingsmaatregelen aan te geven zijn ten aanzien van ruimingen, structuurherstelmaatregelen of opheffen van migratiebarrières. Aan deze criteria werden doelstellingen gekoppeld voor het waterbeheer. Daarnaast werden tevens de doelstellingen getoetst met de ontwerp-Gewestelijke

Instandhoudingsdoelen voor soorten en habitattypes. De criteria en de doelstellingen dienen in de tweede fase verder verfijnd te worden en uitgebreid te worden tot alle oppervlaktewateren.

De strengere milieudoelstellingen zijn van toepassing op de waterlichamen die een speciale beschermingszone doorkruisen; of die geheel of gedeeltelijk binnen de perimeter van een SBZ voorkomen, of die aangemeld zijn voor oppervlaktewatergebonden soorten of habitattypen.

Onderstaande strengere doelstellingen beogen het bereiken van de doelstellingen van artikel 5, 4° a), b) en c) en 5°, a) en,d) (DIWB) een gunstige staat van instandhouding binnen de SBZ’s zoals gedefinieerd in de habitatrichtlijn (92/43/EEG) en het decreet natuurbehoud. Het is evident dat bij de realisatie van deze doelstellingen de doelstellig van artikel 5, 9° behouden blijft; de integrale afweging van de diverse functies binnen een watersysteem, evenals het onderling verband tussen de verschillende functies van het watersysteem (cfr. Art.5, 9° DIWB).

Doelstelling 1: Instandhouding en herstel van de natuurlijke waterhuishouding ter hoogte van de SBZs

Wat ?: Voor het behoud van beschermde habitattypen dient de waterhuishouding een zo natuurlijk mogelijk patroon aan te nemen. Dit betekent de juiste hoeveelheid water met de gepaste kwaliteit op het geschikte moment. In het geval van een drainage of een te laag basispeil ten behoeve van ander landgebruik kan het herstel van de beschermde habitatten bemoeilijkt worden. Deze doelstelling beoogt een peilbeheer ter hoogte van de beschermde gebieden dat optimaal is afgesteld op de beoogde natuurdoelen in functie van de instandhouding en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu. Mede door het instellen van een voldoende hoog basispeil zal het grondwaterpeil onder de beschermde habitatten minder lang en/of diep wegzakken en worden betere ontwikkelingsmogelijkheden bekomen. Deze doelstelling heeft in eerste instantie een invloed op het grondwaterregime onder de SBZ’s die grenzen aan waterlopen.

Stuurvariabele ?: Basispeil waterloop;

Hoe te realiseren ?: Via plaatselijke verondiepingen van de bedding, stroomdeflectoren, plaatselijke hermeandering,…

(19)

Wat ?: Het natuurlijke waterpeilregime is voor de meeste van onze waterlichamen in een aantal gevallen nog moeilijk te reconstrueren. Hiervoor zijn onder meer gedetailleerde historische peilmetingen noodzakelijk en deze zijn voor de meeste waterlopen niet voorhanden. Wel kan een waterpeilregime nagestreefd worden dat de instandhouding, herstel en ontwikkeling van de beekbegeleidende terrestrische en aquatische fauna en flora maximaal integreert. De realisatie van een natuurlijker waterpeilregime vindt plaats in onderling overleg tussen waterbeheerders en deskundigen op het vlak van fauna en flora. Niet alle facetten van het natuurlijk waterpeilregime zullen overal langs het waterlichaam kunnen gerealiseerd worden. Andere zoals een natuurlijk basisdebiet kunnen dan weer niet op een lokaal niveau worden gerealiseerd. Dit is dan ook een gedeeltelijk gebiedsgerichte doelstelling.

Wat is een natuurlijk waterpeilregime ?

Belangrijke kenmerken hierin zijn het basisdebiet, het beek- of riviervormende debiet en het overstromingsregime. In de literatuur wordt aangenomen dat het riviervormende debiet overeenkomt met een afvoergolf met een terugkeerperiode

van gemiddeld eens om de 1 – 2 jaar2. Er vindt dan net geen overstroming plaats.

Basisdebieten en overstromingsregime kunnen seizoensgebonden zijn. Vlaamse oppervlaktewaterlichamen worden doorgaans gekenmerkt door lagere zomer- dan winterbasisdebieten. Bovenstaande kenmerken bepalen het waterpeilregime en kunnen verschillend zijn van waterloop tot waterloop en afhankelijk zijn van de locatie in het lengteprofiel van de waterloop.

Stuurvariabele ?: Waterpeilen en –debieten

Hoe te realiseren ? Indien in een SBZ de huidige overstromingsfrequentie te hoog is, dient dit aangepakt te worden met brongerichte maatregelen zoals waterconservering op de bovenlopen en extra berging in woongebied. Is de overstromingsfrequentie te laag dan deze verhoogd worden via lokale ingrepen in de bedding zoals bijvoorbeeld

drempels, lokale hermeandering, een aanpassing van het beekprofiel

(winterbed/zomerbed) of beddingverondieping.

• Doelstelling 3: Strengere doelstellingen (zeer goede ecologische kwaliteit

volgens DIW of bijzondere milieukwaliteitsnormen volgens DABM) inzake waterkwaliteit

Wat ?: De meeste habitattypen zijn gevoelig voor eutrofiëring (vermesting). Een aanrijking met nutriënten zoals fosfaat en nitraat leidt vrijwel altijd tot een afname van de soortenrijkdom. Voor alluviale bossen en graslanden kan dat bijvoorbeeld inhouden dat de vegetatie van de kruidlaag gedomineerd wordt door één (Grote brandnetel) of enkele soorten. Nochtans zijn enkele alluviale systemen vrij productief. De relatie tussen

de nutriëntenbelasting en de alluviale bostypen staat ook in de literatuur beschreven3.

Stuurvariabelen: Voor de Vlaamse Oppervlaktewaterlichamen waar geen strengere kwaliteitsdoelstellingen van kracht zijn, wordt uitgegaan van de volgende normen voor

enkele relevante variabelen (basiskwaliteit cfr. DABM4, art.2.2.3):

Tabel 3.2 Overzicht van enkele relevante basismilieukwaliteitsnormen in stromend water

Parameter Eenheid Toetsing Milieukwaliteitsnorm

Kjeldahl- mg N/l 90-percentiel 6

2

Wolman, M.G. & Miller, J.P. (1960). Magnitude and frequency of forces in geomorphic forces. Journal of geology, 68, 54-74.

3

De Nocker, L., Joris, I., Janssen, L., Smolders, R., Van Roy, D., Vandecasteele, B., Meiresonne, L., Van der Aa, B., De Vos, B., De Keersmaeker, L., Vandekerkhove, K., Gerard, M., Backx, H., Van Ballaert, B., Van Hove, D., Meire, P., Van

Huylenbroeck, G. & Bervoets, K.. Multifunctionaliteit van overstromingsgebieden: wetenschappelijke bepaling van de impact van waterberging op natuur, bos en landbouw (2006). Rapport VITO/B/2006. Studie in opdracht van AMINAL uitgevoerd door VITO ism UA, UGent en INBO. 189p.

4

(20)

stikstof

Nitraat mg N/l 90-percentiel 5,65-10*

Totaal stikstof mg N/l Zomerhalfjaargemiddelde 4

Totaal fosfor mg P/l Zomerhalfjaargemiddelde 0,14

Orthofosfaat mg P/l Gemiddelde 0,07-0,14*

Opgeloste zuurstof

mg/l minimum 6

* afhankelijk van type waterloop

Tabel 4.3 Overzicht van enkele relevante basismilieukwaliteitsnormen in stilstaand water

Parameter Eenheid Toetsing Milieukwaliteitsnorm

Totaal stikstof mg N/l Zomerhalfjaargemiddelde 1-1,8*

Totaal fosfor mg P/l Zomerhalfjaargemiddelde 0,03-0,11*

Opgeloste zuurstof

mg/l minimum 6

Doorzicht m Zomerhalfjaargemiddelde 0,9-1,8

pH Min-max Type-afhankelijk

* afhankelijk van het type stilstaand water

Strengere kwaliteitsdoelstellingen worden voorgesteld in waterlopen en waterwegen met beschermde aquatische fauna en flora. Het gaat hier dan om de beschermde vissoorten en in stromende wateren om het habitattype ‘Drijvende Ranunculusvegetaties’. Voor dit laatste zijn hoofdzakelijk lage orthofosfaatconcentraties van belang. De voorgestelde strengere kwaliteitseisen staan opgelijst in tabel 4.3.

Voor de stromende wateren wordt voor de parameters orthofosfaat, temperatuur en opgeloste zuurstof de grens zeer goed – goed als strengere milieudoelstelling naar voor geschoven. Voor de overige parameters gelden de basismilieukwaliteitsnormen (grenswaarde tussen matig en goede toestand). De concrete waterlichamen staan in de

kolom DO3 van Tabel4.6. In bepaalde waterlichamen volstaan de

basismilieukwaliteitsnormen mits de strengere norm voor zuurstof en temperatuur wordt behaald. Het gaat om waterlichamen met beschermde gebieden waar beschermde vissoorten voorkomen. In Tabel4.6 zijn deze waterlichamen in de kolom DO3 aangeduid met een ‘V’.

Tabel 4.4 Overzicht strengere milieudoelstellingen fysico-chemische kwaliteit in de betreffende stromende wateren

Parameter Eenheid Toetsing Milieukwaliteitsnorm

Totaalfosfor mg P/l Gemiddelde < 0,1 Opgeloste zuurstof mg/l minimum 8 Temperatuur °C Zomerhalfjaargemiddelde < 21°C pH Min-max > 6

Voor de stilstaande wateren op de lijst van Vlaamse Oppervlaktewaterlichamen worden strengere waterkwaliteitsdoelstellingen voorgesteld voor de volgende plassen binnen SBZ’s:

- Het Vinne (BE2200038/BEVL05_119);

- Donkmeer (BE2300006/BEVL05_192);

Voor deze Vlaamse oppervlaktewaterlichamen worden de strengere fysisch-chemische kwaliteitsdoelstellingen voor zeer goede ecologische toestand vooropgesteld zoals vermeld in Tabel 4.5 (Denys & Van Wichelen, 2007).

Voor de stilstaande wateren met waterhabitattypen (maar niet aangemeld binnen SBZ) moet gestreefd worden naar de goede ecologische toestand, ook als de

(21)

bv. voor Grote vijver Mechelen(BEVL05_197, habitattype 3140), Gavers Harelbeke (BEVL05_195, habitattype 3140).

Tabel4.5 Milieukwaliteitsnormen fysisch-chemische kwaliteit ten behoeve van habitattypen

Habitattypen

(zie Fout!

Verwijzingsbron niet gevonden.)

Parameter Eenheid Toetsing Goede

ecologische toestand Zeer goede ecologische toestand 3140 Totaal fosfor mgP/l Gemiddelde <0,055 <0,035 3150 Totaalfosfor mgP/l Gemiddelde <0,070 <0,040 3260 Totaalfosfor mgP/l Gemiddelde <0,14 <0,1

Hoe te realiseren ?: Sanering van lozingspunten, uitbouw van het overstortenmeetnet en -maatregelenprogramma, modernisering van het rioleringsnet, anti-erosiemaatregelen in landbouwgebied, bedding- en oevervegetatie in waterlopen,…

• Doelstelling 4: Behoud en ontwikkeling voldoende natuurlijke

stromingsdiversiteit, dieptevariatie en sedimentatie- en erosieprocessen binnen de bedding

Wat ?: Voor het behoud van gezonde vispopulaties is het noodzakelijk dat er voldoende geschikt voedselaanbod aanwezig is, dat de vissen ei-afzetmogelijkheden hebben en dat er migratie mogelijk is tussen foerageer, voortplantings- en opgroeigebieden. De ecologische vereisten die de habitatrichtlijnsoorten aan deze verschillende factoren stellen, zijn verschillend van soort tot soort. Belangrijk is dat er voldoende habitatvariatie aanwezig is binnen de bedding. Dit is enkel mogelijk door voor voldoende diepte- en

stromingsvariatie te zorgen. Ook een zo natuurlijk mogelijk erosie- en

sedimentatieproces is essentieel voor het instandhouden van de habitatvariatie voor de ontwikkeling van de visgemeenschap een noodzakelijke randvoorwaarde.

Naast optimale abiotische omstandigheden zoals variatie in substraatsamenstelling, diepte en stroming is ook de aanwezigheid van macrofyten voor bepaalde vissoorten noodzakelijk. Dit vergt een aangepast ruimingsregime en onderhoudsbeheer zoals het volledig achterwege laten van onderhoudsruimingen waar mogelijk of het spreiden in tijd en ruimte van de ruimingen in de andere gevallen.

Deze doelstelling beoogt dan ook een maximaal structuurherstel van de waterloop zodat de aangemelde soorten in een gunstige staat van instandhouding kunnen behouden of gebracht worden.

Aangezien deze doelstelling aan het voorkomen van vissoorten in een waterlichaam gekoppeld is, gaat het hier niet om een gebiedsgerichte doelstelling.

Stuurvariabelen: Breedte-diepteverhouding, dieptevariatie, breedtevariatie, variatie in stroomsnelheid, meanderingsgraad, substraatsamenstelling,…

Hoe te realiseren ?: Passieve of actieve meandering, verwijdering van oeververdediging, plaatselijke verondieping door drempels, stroomdeflectoren of beddingverhoging, verflauwen van de oeverhellingsgraad, winterbedding-zomerbedding,…

• Doelstelling 5: Opheffen van de vismigratieknelpunten op de prioritaire

(22)

Wat ?: Ook deze doelstelling is specifiek gericht op de ontwikkeling en instandhouding van de populaties van bepaalde beschermde vissoorten binnen de daarvoor aangemelde waterlichamen. De doelstelling gaat er vanuit dat er ten allen tijde vismigratie mogelijk moet zijn en dit zowel tijdens als buiten het paaiseizoen. De oppervlaktewaterlichamen die bij Europa aangemeld zijn voor de hoger vermelde vissoorten maken ook deel uit van de prioriteitenkaart vismigratie die opgesteld werd voor de Beneluxbeschikking vismigratie.

Stuurvariabele: aantal vismigratieknelpunten Hoe te realiseren ?: zie handboek vismigratie

• Doelstelling 6: Uitbreiding oppervlakte habitat conform de gewestelijke

instandhoudingsdoelstellingen en de instandhoudingsdoelstellingen per Speciale Beschermingszone

Wat ?: Voor een aantal habitattypen en soorten rest er momenteel te weinig oppervlakte en/of areaal om deze voor de toekomst veilig te stellen. Dit kan enkel door het areaal en/of de oppervlakte opnieuw op een niveau te brengen dat een gunstige staat van instandhouding van (de te beschermen) habitattypen en populaties van soorten toelaat. Deze doelstelling beoogt de instandhouding en herstel van de (te beschermen) habitattypen en soorten onder de vorm van een kwaliteitsverbetering en/of uitbreiding van de geschikte habitatten.

Stuurvariabele: staat van instandhouding: beschikbare oppervlakte voor een soort of habitat

Hoe te realiseren ?: natuurontwikkeling

• Doelstelling 7: Natuurlijke sedimentbalans

Wat ?: Verschillende waterlopen worden momenteel belast door landerosie. Deze externe sedimentinput verstoort de natuurlijke sedimentatie-/erosiedynamiek in de bedding van een waterloop. De onnatuurlijke aanvoer van sediment zorgt ervoor dat diepere zones opgevuld geraken. Hierdoor ontstaat een homogene sedimentafzetting die ook het natuurlijke substraat kan bedekken. Deze homogenisatie leidt tot een sterke afname van de habitatdiversiteit en verlies aan paaigronden en is dan ook sterk gekoppeld met de vierde doelstelling van structuurherstel, waarvoor het een vitaal onderdeel vormt. Het is niet mogelijk deze doelstelling op een gebiedsgerichte wijze te realiseren. Stuurvariabelen: sedimentconcentratie in de waterkolom, slibdikten in de bedding

Hoe te realiseren ?: Anti-erosiemaatregelen in landbouwgebied, afbouw overstorten rioleringsnetwerk, sanering van lozingspunten, …

Op basis van de toekenning van bovenstaande doelstellingen aan de SBZs en soorten die dat vereisen, geeft tabel 4.6 een indicatie van de doelstellingen die van toepassing zijn in de desbetreffende waterlichamen.

Tabel 4.6 Strengere milieudoelstellingen voor de oppervlaktewatergerelateerde speciale beschermingszones en waterrijke gebieden van internationale

(23)

CODE NAAM D01 D02 D03* D04 D05 D06 D07 VL08_16 BLANKENBERGSE VAART + NOORDEDE X X VL05_135 BOSBEEK X X V X X X VL08_55 BOVEN-SCHELDE I X VL08_56 BOVEN-SCHELDE II X VL08_57 BOVEN-SCHELDE III X VL05_58 BOVEN-SCHELDE IV X

VL05_97 DE HULPE - ZWART WATER X X V X X X

VL05_98 DEMER I X X X VL05_99 DEMER II X X X VL05_100 DEMER III X X X VL05_101 DEMER IV X X V X X X X VL05_102 DEMER V X X V X X X X VL05_103 DEMER VI X X V X X X X VL05_104 DEMER VII X X V X X X X VL05_70 DENDER IV X X VL05_77 DIJLE I X X X VL05_78 DIJLE II X X X VL05_79 DIJLE III X X X VL08_80 DIJLE IV X X X VL05_81 DIJLE V X X X VL08_82 DIJLE VI X X X VL05_136 DOMMEL X X V X X X X VL08_95 GETIJDEDIJLE & GETIJDEZENNE X VL08_39 GETIJDEDURME X X X VL08_132 GETIJDENETES X VL05_2 GROTE KEMMELBEEK X X VL05_122 GROTE LAAK X X VL05_123 GROTE NETE I X X X X X X X VL05_124 GROTE NETE II X X X X X X X

VL08_125 GROTE NETE III X X X X

VL05_3 HANDZAMEVAART X X

VL05_15 HAVENGEUL IJZER X X X

VL05_108 HERK + KLEINE HERK X X V X X X X

(24)

CODE NAAM D01 D02 D03* D04 D05 D06 D07 VL05_85 LEIBEEK - LAAKBEEK X X VL05_141 LOSSING X VL05_142 MAAS I X X X X X X VL05_143 MAAS II X X X X X X VL05_144 MAAS III X X X X X VL05_110 MANGELBEEK X VL08_72 MARKE (Denderbekken) X X VL05_10 MARTJEVAART X VL05_24 MEREBEEK + BORISGRACHT + LIEVE X X VL05_175 MOERVAART X VL05_128 MOL NEET X X X X X X X VL05_129 MOLENBEEK - BOLLAAK X X V X X X X VL05_73 MOLENBEEK - PACHTBOSBEEK X X V X X X VL05_113 MOMBEEK X X VL05_114 MUNSTERBEEK X X X VL05_20 RIVIERBEEK + HERTSBERGEBEEK X X X VL05_115 VELPE X X X VL05_130 WAMP X X V X X X X VL05_147 WARMBEEK X X V X X X X VL05_90 WEESBEEK X X VL05_116 WINGE X X X VL08_40 ZEESCHELDE I X X X VL08_41 ZEESCHELDE II X X X

VL05_42 ZEESCHELDE III + RUPEL X X X X

VL08_43 ZEESCHELDE IV X X X X VL05_182 ZUIDLEDE X VL05_183 ZUID-WILLEMSVAART + KANAAL BOCHOLT-HERENTALS (deels) + KANAAL BRIEGDEN-NEERHAREN X VL05_94 ZUUNBEEK X X V X X X VL05_63 ZWALM X X V X X X X VL05_117 ZWARTEBEEK X X V X X X X VL05_118 ZWARTWATER X X VL05_22 ZWINNEVAART X STILSTAAND VL05_192 DONKMEER X X VL05_200 SCHULENSMEER X VL05_119 VINNE X X VL05_189 BLOKKERSDIJK X VL05_194 GALGENWEEL X

(25)

Figuur 4.1 Bijkomende milieudoelstellingen met betrekking tot beschermde gebieden voor oppervlaktewaterlichamen in het Scheldestroomgebied

(26)

4.2.2 Aangepaste milieudoelstellingen beschermde gebieden

met betrekking tot grondwater

Voor de grondwatergerelateerde habitat- en vogelrichtlijngebieden (zie hoofdstuk 3), worden doelstellingen geformuleerd om de beschermde habitattypen en de beschermde soorten duurzaam in stand te kunnen houden. De hier voorgestelde criteria en

doelstellingen dienen tijdens de volgende planperiode nog verder verfijnd te worden. De volgende milieudoelstellingen zijn van toepassing voor grondwatergebonden soorten of habitats:

• Doelstelling 1: Realisatie van voldoende hoge grondwaterstanden binnen

een gunstig bereik met betrekking tot grondwaterafhankelijke beschermde gebieden

Een te lage grondwaterstand in grondwaterafhankelijke beschermde gebieden kan leiden tot de verdroging van habitats. De verdroging van habitats kan rechtstreeks leiden tot het verdwijnen van bepaalde vegetatietypes en van de daarmee verbonden fauna. Overexploitatie van watervoerende lagen leidt tot een continue verlaging van de grondwaterstand en vormt een bedreiging voor de ecosystemen die van grondwater afhankelijk zijn. Om de druk op een ecosysteem te bepalen kan van grote lokale winningen de invloedstraal van de afpompingskegel berekenend worden om eventuele verdrogingseffecten in kaart te kunnen brengen.

Door de uitputting en afname van ondiep grondwater is er minder water dat rechtstreeks ter beschikking is van planten en dieren. In verdroogde gebieden is de oorspronkelijke verscheidenheid aan planten (biodiversiteit) verdwenen. Planten met minder lange wortels kunnen het lagere grondwater immers niet meer bereiken.

Als criteria voor voldoende hoge grondwaterstanden kunnen onder meer de gemiddelde laagste grondwaterstand en de gemiddelde voorjaargrondwaterstand gelden.

• Doelstelling 2: Realisatie van een goede grondwaterkwaliteit met

betrekking tot grondwaterafhankelijke beschermde gebieden De kwaliteit van het grondwater kent regionale en lokale verschillen in natuurlijke samenstelling. Deze zijn van belang voor de instandhouding van specifieke grondwaterafhankelijke habitattypen.

De meeste habitats zijn gevoelig voor eutrofiëring. Een aanrijking met nutriënten zoals fosfor en nitraat vormt steeds een bedreiging voor de grondwaterafhankelijke

habitattypen. Vooral planten stellen vaak strenge eisen aan de chemische en fysische waterkwaliteit.

Een aantal fysisch-chemische parameters van het grondwater zoals bijvoorbeeld het gehalte aan nutriënten en chloride of de zuurtegraad, kunnen voor specifieke beschermde soorten of voor bepaalde habitattypes van belang zijn.

De criteria waterherkomst, zuurtegraad en zoutgehalte kunnen gehanteerd worden om het waterbeheer van de specifieke grondwaterafhankelijke habitattypen in de

grondwaterafhankelijke beschermde gebieden, te beheren. .

(27)

De beschermde gebieden waarvoor deze 2 doelstellingen gelden, zijn geïnventariseerd en in kaart gebracht (figuur 4.3, grondwaterafhankelijke beschermde gebieden).

De criteria en de aanwezigheid van specifieke habitattypen in de beschermde gebieden zijn samengebracht in een specifieke databank (bijlage 5).

Op basis van de toestand (areaal en staat van instandhouding) van deze habitattypen binnen specifieke beschermde gebieden zullen concretere gebiedsgerichte doelstellingen geformuleerd worden in de gebiedsinstandhoudingsdoelstellingen.

Figuur 4.3 Ontwerpkaart grondwaterafhankelijke terrestrische ecosystemen in

(28)

5. Monitoring van beschermde gebieden

Het monitoring-voorstel voor de beschermde gebieden opgenomen in het

ontwerp-stroomgebiedbeheerplan is opgemaakt door het INBO en kwam tot stand bij de afstemming die gemaakt werd met VMM over het monitoringmeetnet voor de

Kaderrichtlijn Water eind 2007. De basis voor dit monitoringvoorstel wordt gevormd door een aantal studies en rapportages ter voorbereiding van de beoordeling van de

biologische kwaliteitselementen voor de Kaderrichtlijn Water (Schneiders et al 2004, Leyssen et al 2006, Simoens ea 2006, Lock et al 2007).

5.1 Beschrijving monitoringmeetnet

Het Kaderrichtlijn Water (KRW)-meetnet werd geïntegreerd met een Habitatrichtlijn(HR)-meetnet. In het KRW-meetnet worden alle Vlaamse Oppervlaktewaterlichamen

beoordeeld. Ecologische functies worden in rekening gebracht bij de keuze van

biologische kwaliteitselementen. In de voor Natura2000 beschermde gebieden dient de doelstelling ‘goede ecologische toestand’ prioritair bereikt te worden en bijgevolg ook vastgesteld te worden op basis van alle biologische kwaliteitselementen. Voor de Oppervlaktewaterlichamen gelegen in/aan beschermd gebied worden dan ook alle relevante biologische kwaliteitselementen (vis, macrofauna, macrofyten, fytobenthos en fytoplankton) gemeten.

De oppervlaktewaterlichamen uit de categorie ‘rivieren en meren’ in beschermde gebieden met watergebonden Habitatrichtlijn-waarden (aanwezigheid beschermde soorten of habitattype 3260) maken deel uit van het Habitatrichtlijn-meetnet. De aanwezigheid van Habitatrichtlijn-waarden wordt beoordeeld vanuit de actuele kennis van de verspreiding. Wanneer een waterlichaam geselecteerd werd op basis van

habitattype 3260 (laaglandbeken), dan worden macrofyten uitvoerig gemonitord, voor de selectie op basis van beschermde vissoorten gebeurt een uitgebreide monitoring naar de visfauna.

Een visualisatie van het meetnet wordt in onderstaande kaarten gegeven. In een eerste kaart wordt de aanwezigheid van beschermde habitattypen en vissoorten aangegeven (figuur 5.1), die de basis vormt voor het HR-meetnet voor de waterlopen. Voor de waterlopen (figuur 5.2) is het KRW-meetnet in blauw weergegeven, terwijl de rode en groene waterlichamen de aanvullingen van het HR-meetnet zijn ten aanzien van dit meetnet. Voor de meren (figuur 5.3) is het HR-meetnet aangegeven als de rode en groene meetplaatsen, waarbij de rode meetplaatsen het voorstel voor het DIW-KRW meetnet inhoudt, en de groene meetplaatsen een toegevoegde selectie is vanuit de potentieel habitatwaardige meren.

(29)

Figuur 5.1 Aanwezigheid beschermde habitattypen en soorten (vissoorten).

Figuur 5.2 Meetnet waterlopen met deelmeetnetten Vlaamse Oppervlaktewaterlichamen. De rode en groene waterlichamen vormen de selectie van lokale waterlichamen van

respectievelijk 1ste (10-50 km² afstroomopp.) en 2de orde (<10km²) die voorgesteld

(30)

Figuur 5.3 Meetnet meren met deelmeetnetten Vlaamse meren (blauw, > 50ha), gekoppeld meetnet voor DIW+HR in lokale waterlichamen (rood) en specifiek habitatmeetnet SBZ-HR (groen).

Operationele koppeling meetnet Habitatrichtlijn en Kaderrichtlijn water

De rapporteringstaken verschillen voor beide richtlijnen. Voor de habitatrichtlijn wordt er gerapporteerd over de staat van instandhouding van een habitattype of/en een aantal specifieke soorten. Voor de KRW wordt er gerapporteerd over de ecologische kwaliteit (algemeen beoordeeld vanuit abundantie en diversiteit van aquatische

levensgemeenschappen). Voor de habitatrichtlijnmonitoring zal dus gerichter naar aan-afwezigheid van specifieke soorten over trajecten gekeken worden, terwijl voor de kaderrichtlijnmonitoring strikte protocols op beperkte locaties uitgevoerd worden. Op het terrein kunnen beide meetnetten evenwel sterk aan elkaar gekoppeld worden.

Toestandbeoordeling

Vanuit deze operationele koppeling van meetnetten voor Kaderrichtlijn Water en Habitatrichtlijn, zal ook een beoordeling voor deze twee richtlijnen gemaakt worden. Volgens KRW-voorschriften wordt een beoordeling van de ecologische toestand op het niveau van individuele oppervlaktewaterlichamen gegeven. Voor de Habitatrichtlijn wordt beoordeeld op het niveau van trajecten/habitatvlekken met aanwezigheid van

Habitatrichtlijn-waarden, weergegeven in lokale staat van instandhouding voor HR-habitattypen en/of HR-soorten. Meren worden steeds als eenheden beoordeeld volgens KRW-voorschrift.

Meetfrequentie

De meetfrequentie in het KRW-meetnet voor de biotische kwaliteitselementen is driejaarlijks voor Vlaamse Oppervlaktewaterlichamen, tenzij voor vissen waar dit voor sommige categorieën minder opportuun is (i.c. kanalen, meren: 6 jaarlijks).

(31)

Referenties

Adriaens D., Adriaens T. & Ameeuw G. (2008). Ontwikkeling van criteria voor de

beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de habitatrichtlijnsoorten. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO.R.2008.35 Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

Adriaens P., Ameeuw G. (2008). Ontwikkeling van criteria voor de beoordeling van de lokale staat van instandhouding van de vogelrichtlijnsoorten. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO.R.2008.?? Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

Bovee, K.D., Milhous, R. 1978. Hydraulic simulation in instream flow studies: theory and techniques. Ft. Collins (CO): Office of Biological Services, US Fish & Wildlife Service.Instream Flow Information paper nr 5, FWS/OBS-78/33.

Bovee, K.D. 1982. A guide to stream habitat analysis using the Instream Flow

Incremental Methodology. Instream flow paper No.12. Washington, DC: U.S. Fish and Wildlife Service.

Bovee, K.D. 1985. Evaluation of the effects of hydropeaking on aquatic

macroinvertebrates using PHABSIM. In: Proceedings of the Symposium on Small Hydropower and Fisheries. Olson FW, White RG, Hamre RH (eds). American Fisheries Society: Denver, CO: 236-242.

Brys, R., Ysebaert, T., Escaravage, V., Van Damme, S., Van Braeckel, A., Vandevoorde, B. & Van den Bergh, E. (2005). Afstemmen van referentiecondities en

evaluatiesystemen in functie van de KRW: afleiden en beschrijven van typespecifieke referentieomstandigheden en/of MEP in elk Vlaams overgangswatertype vanuit de – overeenkomstig de KRW – ontwikkelde beoordelingssystemen voor biologische kwaliteitselementen. Eindrapport. VMM.AMO.KRW.REFCOND.OW. Instituut voor natuurbehoud IN.O. 2005.7. Instituut voor Natuurbehoud, Brussel. 137 p. + bijlagen.

Callebaut J., De Bie E., Huybrechts W. & De Becker P. 2007. NICHE-Vlaanderen. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek. INBO.R.2007.3 / SVW: Projectnr. 1-7, INBO, Brussel, 252 p.

Crombaghs, B., R. Akkermans, R. Gubbels & G. Hoogerwerf, 2000. Vissen in Limburgse beken; de verspreiding en ecologie van vissen in stromende wateren in Limburg. Stichting Natuurpublicaties Limburg, Maastricht.

Denys L., Moons V. & Veraart B. (2000a). Ecologische typologie en onderzoek naar een geïntegreerde evaluatiemethode voor stilstaande wateren op regionale schaal: hoekstenen voor ontwikkeling, herstel en opvolging van natuurwaarden. Universiteit Antwerpen, Departement Biologie, Antwerpen.

Denys L. & Van Wichelen J. (2007). Schatting van waterspecifieke

achtergrondconcentraties en mogelijk grenswaarden van totaalfosfor voor Vlaamse stilstaande water t.b.v. de Europese kaderrichtlijn water. Advies Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO.A.2007.87, Brussel.

Hennekens, S. M., Schaminée, J. H. J., and Stortelder, A. H. F. SynBioSys. Een biologisch kennissysteem ten behoeve van natuurbeheer, natuurbeleid en

natuurontwikkeling. [Versie 1.0]. 2001. Wageningen, Alterra.

Heutz, G. & Paelinckx, D.(red). 2005. Natura 2000 habitats: doelen en staat van instandhouding. Versie 1.0 (ontwerp). Onderzoeksverslag Instituut voor Natuurbehoud en AMINAL Afdeling Natuur, IN.O.2005.03, Brussel. Jochems H., Schneiders A., Denys L. & Van Den Bergh E. (2002). Typologie van

oppervlaktewateren in Vlaanderen. Verslag Instituut voor Natuurbehoud IN.O.2002.7, Brussel.

(32)

Kaderrichtlijn Water – Partim “Macrofyten”. Rapport Instituut voor Natuurbehoud IN.R.2005.05, Brussel.

Leyssen A., Denys L., Schneiders A., Van Looy K., Packet J. & Vanhecke L. (2006). Afstemmen van referentiecondities en evaluatiesystemen voor de biologische kwaliteitselementen macrofyten en fytobenthos en uitwerken van een meetstrategie in functie van de Kaderrichtlijn Water. Rapport Instituut voor Natuurbehoud

IN.R.2006.09, Brussel.

Leyssen A., Denys L., Packet J., Schneiders A., Van Looy K., Leyssen M., Lock K., T’Jollyn F., Vandenneucker T., Vercruysse E., Vriens L. & Paelinckx D. (2007). Indicatieve situering van het Natura 2000 habitattype 3260, submontane en laagland rivieren met vegetaties behorende tot het Ranunculion fluitantis en het

Callitricho-Batrachion. Versie 1.2, ontwerp. Intern rapport en digitaal bestand INBO.IR2007.18. Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, Brussel.

Lock K., Van Wichelen J., Packet J., Simoens I., Van Looy K., Louette G., Warmoes T., Denys L., Leyssen A. 2007. Bepalen van het maximaal en het goed ecologisch potentieel, alsook de huidige toestand, voor een aantal Vlaamse (gewestelijke) waterlichamen die vergelijkbaar zijn met de categorie meren. Deel I. Rapport studieopdracht VMM.AMO.KRW.ECOPOT-Meren. Instituut voor Natuur- en BosOnderzoek in opdracht van Vlaamse Milieumaatschappij.

Monk, W.A., Wood, P.J., Hannah, D.M. & Wilson, D.A. 2007. Selection of river flow indices for the assessment of hydroecological change. River Res. Applic. 23: 113-122.

Poff, N. L., Allan, J.D., Bain, M.B., Karr, J.R., Prestegaard K.L., Richter, B.D., Sparks, R.E. & Stromberg, J.C. 1997. The Natural Flow Regime. A paradigm for river

conservation and restoration. Bioscience 47: 769-784.

Richter, B.D., Baumgartner, J.V., Powell, J.& Braun, D.P. 1996. A method for assessing hydrologic alteration within ecosystems. Conservation Biology 10: 1163-1174. Richter, B.D., Baumgartner, J.V., Wigington, R.& Braun, D.P. 1997. How much water

does a river need? Freshwater biology 37: 231-249.

Schneiders A. (2007). Aanzet tot het opstellen van richtwaarden voor nutriënten in oppervlaktewateren conform de Europese Kaderrichtlijn Water. Rapport Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO.R.2007.27, Brussel.

Schneiders A., Denys L., Jochems H., Vanhecke L., Triest L., Es K., Packet J., Knuysen K. & Meire P. (2004). Ontwikkelen van een monitoringsysteem en een

beoordelingsmethode voor macrofyten in oppervlaktewateren in Vlaanderen overeenkomstig de Europese Kaderrichtlijn Water. Rapport Instituut voor Natuurbehoud IN.R.2004.1, Brussel.

Seeuws P. en Van Liefferinge C. 1999a. Ecologie en habitatpreferentie van beschermde vissoorten. Soortenbeschermingsplan voor de Rivierdonderpad. Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap AMINAL/NATUUR/1996/nr14.pp. 64. Seeuws P. en Van Liefferinge C. 1999b. Ecologie en habitatpreferentie van beschermde

vissoorten. Soortenbeschermingsplan voor de Kleine modderkruiper. Studie uitgevoerd in opdracht van de Vlaamse Gemeenschap

AMINAL/NATUUR/1996/nr14.pp. 52.

Simoens I., Breine J. & Belpaire C. (2006). Monitoringsproject visfauna: afleiden en beschrijven van systeemeigen referentieomstandigheden en/of maximaal ecologisch potentieel voor visgemeenschappen in elk Vlaams oppervlaktewaterlichaamtype, vanuit de – overeenkomstig de Kaderrichtlijn Water – ontwikkelde

beoordelingssystemen op basis van vismonitoring. Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer, Onderzoeksopdracht VMM.AMO.SCALDIT.VISII.IBW.Wb.V.R.2006.149, Hoeilaart-Groenendaal.

(33)

beschermde natuur in Vlaanderen en het Belgisch deel van de Noordzee.

Habitattypen, dier- en plantensoorten. Mededelingen van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek INBO.M.2007.01: 59-359.

Van Looy, K.; Denys, L.; Schneiders, A. (2008). Methodiek vaststelling Maximaal en Goed Ecologisch Potentieel (MEP-GEP) voor sterk veranderde waterlopen. Rapporten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek, 2008(12). Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek: Brussel : Belgium. 20 pp.

(34)

Bijlage 1. Ecologische vereisten waterhabitattypen

habitattype criterium omschrijving omschrijving verstoring/druk maatregelen

3260 textuur variabel uitdiepen; veroorzaakt door

ruimingswerken (onderhoud)

ruimingen stopzetten of faseren

peilschommelingen permanent waterhoudend tot 's zomers gedeeltelijk droogvallend wateronttrekking tbv landbouw en industrie, overstorten wateronttrekkingen stopzetten of in tijd reglementeren

stroomsnelheid matige tot hoge stroomsnelheid; hoge stroomdiversiteit

verhogen - verlagen stroomsnelheid; veroorzaakt door rechttrekkingen, opstuwingen

wegnemen stuwen; natuurlijk verval en meandering herstellen

chemische samenstelling (matig) eutroof forsforconcentratie <100 µg P/l (voor zgr: <120 µg P/l) rechtstreekse eutrofiëring of eutrofiëring in het vanggebied; herbicidegebruik; veroorzaakt door intensieve landbouw, industriële en huishoudelijke lozingen waterverontreiniging en afvalwaterlozing tegengaan; aanleg bufferzones; bemestingsbeperking in hoofdvanggebieden

doorzicht helder water verminderde helderheid; toename van de zwevende vracht door vermesting, erosie, inspoeling, gemotoriseerd verkeer

bron eutrofiëring wegnemen, gemotoriseerd verkeer beperken

slibgehalte laag bedolven planten, geringe lichttoevoer verhinderen plantengroei; veroorzaakt door trage stroming bij lage afvoeren

bufferstroken, anti-erosiemaatregelen

bedding en oeverprofiel

natuurlijk vestiging van vegetatie wordt gehinderd door versteviging van oever/bedding; verlies habitatdiversiteit

morfologisch herstel (oever en bedding)

3270 textuur slibafzettingen wegbaggeren van slikwadden;

ontgrinding

(lokaal) toelaten van afzetting van nieuwe slibafzettingen, natuurlijke sedimentvracht en -afzettingspatroon herstellen dynamiek dynamisch riviersysteem veranderingen in de natuurlijke waterpeildynamiek

behoud van de natuurlijke rivierdynamiek door herstel van natuurlijke oeverzones met geleidelijke overgangen

waterkwaliteit goede waterkwaliteit slechte waterkwaliteit verbetering van de waterkwaliteit

voedselrijkdom matig voedselrijk tot zeer voedselrijk, vooral stikstofrijk

3160 textuur veen, venig zand mineralisatie van het veen; vorming

van slibbodem

peilschommelingen permanent waterhoudend

volledig en langdurig droogvallen van het ven

tegengaan van langdurig droogvallen

nutriënten zeer laag stikstofdepositie of andere N- en P-aanrijking; veroorzaakt door

atmosferische depositie, binnendringen van meststoffen via grond of

oppervlaktewater, guanotrofiëring

eutrofiëringsbron wegnemen

zuurtegraad zwak zuur tot zuur (pH 4,5 - 6)

verzuring; veroorzaakt door atmosferische depositie

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

… dat de persoon met dementie de mogelijkheid heeft om met zorgverleners in gesprek te gaan over zijn visie op zorg, zijn wensen en behoeften.. … dat de persoon met dementie

In deze memo wordt daarom ingeschat of plannen in het geval dat beschermde waarden daadwerkelijk aanwezig zijn, zodanig kunnen worden aangepast dat aan de eerder genoemde

Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn

Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn

Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn

Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn

Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn

Behoud of herstel van gebiedsspecifieke ecologische vereisten voor de duurzame instandhouding van de habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelen zijn