• No results found

FINANCIERINGSPROBLEMEN BIJ LANDBOUWCOÖPERATIES

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "FINANCIERINGSPROBLEMEN BIJ LANDBOUWCOÖPERATIES"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

F IN A N C IE R IN G S P R O B L E M E N

BIJ L A N D B O U W C O Ö P E R A T IE S

door Dr. P. Gootjes

M en kan zich met recht afvragen, of de belangstelling, w elke de be­

drijfseconom ische literatuur heeft geschonken aan de problem en van be-

drijfshuishoudingen met coöperatieve rechtsvorm , wel in overeenstem m ing

is m et de plaats, w elke deze bedrijfshuishoudingen geleidelijk zijn gaan in­

nem en in de N ed erlan d se voortbrenging. V ooral de financieringsproblem en

vonden tot dusverre weinig speciale aandacht, zoals wij reeds eerder hebben

betoogd 1).

Z elfs M in d erh o u d w ijdt er in zijn m onografie: Landbouw coöperatie in

N ederland, slechts een tiental bladzijden aan, terw ijl het volgende citaat uit

een bedrijfseconom isch handboek wel typerend is: „B eheer en eigendom

zijn ook gescheiden bij de coöperatieve vereniging en de onderlinge w a ar-

borgm ij: het eigen k apitaal neem t daar, tenzij het in den loop van het bestaan

der ondernem ing uit ingehouden w inst gevorm d is, m eestal een onderge­

schikte plaats in, om dat een functie ervan — w aarborg voor crediteuren —-

door de aansprakelijkheid (al of niet beperkt!) d er leden w o rd t overge­

nomen. T o t de openbare kapitaalm arkt w enden deze rechtsvorm en zich dan

ook nim mer tot h et verkrijgen van eigen k ap itaa l” 2).

A angezien uiteraard het gebrek aan eigen verm ogen ook een beroep op de

verm ogensm arkt voor langdurig tijdelijk verm ogen in de w eg stond, w as

daarm ede de coöperatie al grotendeels uit het gezichtsveld van de bedrijfs­

economische theorie verdw enen.

V erh eu g en d is hiertegenover de toenem ende belangstelling, w elke men

in coöperatieve kringen zelf meer en meer voor bedoelde problem en aan de

dag legt, w aartoe het scheppend w erk van Frietem a en van Stuijvenberg

zeker h eeft bijgedragen.

H et doel van dit artikel is, deze belangstelling ook te kw eken bij vak­

genoten, die als bedrijfseconom ische adviseurs, accountants of opleiders wel

met coöperatieve kringen in aanraking kunnen komen. N a arm ate de coöpe­

ratieve sector relatief in om vang toeneem t, w o rd t de kans op een dergelijk

contact immers groter.

H e t bijzondere karak ter van de financieringsproblem en bij coöperaties

heeft tw ee belangrijke oorzaken: de rechtsvorm en de historische ontw ikke­

ling. V o o ral de laatste w erd zeer vaak door niet-econom ische motieven be­

paald. D it m aakt a priori een uniform e beschouw ing voor alle soorten coöpe­

raties en voor het gehele land onmogelijk. In het navolgende zal vooral aa n ­

dacht w orden geschonken aan de landbouw coöperaties, om dat het aantal

coöperaties hier ongeveer driem aal zo groot is als d at in industrie, handel en

consum ptie te samen.

Z oveel mogelijk zal w orden getracht, het verm elden van cijfers te v e r­

mijden, voor zover deze aan een concreet geval uit de practijk m oeten w o r­

den ontleend. H e t g aa t ons om de algem ene gedachten en wij w illen d e r­

halve niet de kans lopen, een bijzonder geval als norm te stellen voor de

coöperaties in hun totaliteit.

Indien wij nu allereerst de invloed van de rechtsvorm op de financiering

w illen onderzoeken, veronderstellen wij de juridische stru ctu u r van een

1) P. Gootjes: Bedrijfseconomische beschouwingen over de structuur van de coöpera­ tieve zuivelfabricage in Noord-Holland benoorden het Y, Groningen, Djakarta 1954 blz. 142.

(2)

coöperatie bij de lezer bekend. H et uitgangspunt w as daarbij de onbeperkte

aansprakelijkheid van de leden voor de schulden van de coöperatie, waarbij

overigens die leden vrij konden toe- of uittreden. Z o d o en d e w as — als men

het eigen verm ogen beziet vanuit de w aarborgfunctie jegens crediteuren —

een kleine bijdrage van de leden per hoofd, voldoende.

V a n u it deze g ro ndstructuur zijn de coöperaties gegroeid. D e benodigde

m iddelen w erden verkregen via de ongeveer gelijktijdig ontstane boeren­

leenbanken, die op hun beurt de spaargelden van de boeren verzam elden en

op deze wijze rendabel m aakten. Dikwijls ook verstrekten de meest ver­

m ogende leden of dorpsnotabelen voorschotten. D e strijd tegen de opkopers

of leveranciers van buiten het dorp, v erklaart zodoende historisch, d a t men

het gebrek aan eigen verm ogen aanvankelijk in het geheel niet voelde. D e

w aarborgfunctie en de financieringsfunctie van het eigen verm ogen w erden

op deze wijze geëlimineerd en de beheersfunctie en de w instverdelings-

functie kunnen door deelnem ingen van ƒ 1 .■— evenzeer w orden verricht als

door deelnem ingen van ƒ 1000.— . A ldus resulteerde uit de oorspronkelijke

rechtsvorm voor de financiering een geringer eigen verm ogen dan bij ven­

nootschappen van overeenkom stige grootte.

Inm iddels heeft echter die oorspronkelijke rechtsvorm een evolutie on­

dergaan. V ooral bij de verbruikerscoöperaties kon de „uitgesloten aa n ­

sprakelijkheid” ontstaan, toen het geringe aanvangsverm ogen door reser­

vering w as versterkt. Als tussenvorm ontw ikkelde zich de coöperatie G .A .,

waarbij de aansprakelijkheid per lid belangrijk w erd beperkt.

V a n Stuijvenberg heeft op heldere wijze betoogd, d at deze ontwikkeling

logisch sam enhangt met de bew eging in de richting van grotere bedrijfs­

eenheden of com binatie van bedrijlsfuncties, w elke bew eging zich ook in de

coöperatieve sector van het bedrijfsleven v oltrekt 3). D e plaatselijke coöpe­

raties in diverse bedrijfstakken verenigen zich m eer en m eer in landelijke of

regionale centrales, die in korte tijd een verstrekkende invloed verkregen op

het beheer van de plaatselijke eenheden. M et deze ontw ikkeling kwam de

oorspronkelijke volledige aansprakelijkheid in strijd. H oe kan men immers

aansprakelijk zijn voor daden, w elke men heeft gedelegeerd en w aarvan

het individuele lid van de plaatselijke coöperatie de d raagw ijdte niet m eer

kan overzien. D eze centrales schuiven de onbeperkte aansprakelijkheid dan

ook terecht ter zijde. Sommigen m enen, d at hierdoor het w ezen van de

coöperatie (sam en doen = sam en verantw oordelijk) w o rd t aangetast. W ij

hopen later in ons betoog de onjuistheid van dit stan d p u n t duidelijk te

maken.

Intussen bleef de nadelige consequentie van de oorspronkelijke rech ts­

vorm, nl. een gering eigen beginverm ogen, bestaan. W a t is de invloed hier­

van gew eest op de financiële structuur zoals die than s is gegroeid? Is een

groter eigen vermogen thans gew enst? D e bedrijfseconom ische theorie zou

op deze vragen tw eeërlei antw oord kunnen geven, om dat de keuze tussen

tw ee financieringsm ethoden mogelijk is. In navolging van Lim perg en J. L.

M e y Jr pleegt men immers de totale en partiële financieringsm ethode te

onderscheiden. V olgens de eerste m ethode stelt men de verm ogensbehoefte

voor de gezam enlijke kapitaalgoederen vast voor een langere periode en

bepaalt dan een financieringsplan; volgens de tw eede m ethode beschouw t

men enkele kapitaalgoederen of groepen van gelijksoortige kapitaalgoede­

ren afzonderlijk en financiert die dan ook afzonderlijk.

(3)

Z o n d e r in te gaan op het pro en contra van beide m ethoden, 4) stellen wij

als onze m ening voorop, d a t als men rekening houdt met het dynam isch

k arak ter van de m aatschappelijke productie, de eerstgenoem de m ethode de

voorkeur verdient. W a n n e e r men deze m ethode volgt zal alleen reeds door

de constante kern in de verm ogensbehoefte voor de gezam enlijke kapitaal­

goederen, meer behoefte o ntstaan aan eigen verm ogen dan bij de tw eede

methode. D it komt juist te stade, als onder dynam ische verhoudingen de

liquiditeit een grote rol g aa t spelen. H oe kleiner het perm anent —• d.i. eigen

— verm ogen is, des te geringer is ook doorgaans de liquiditeit en des te

geringer ook het w eerstandsverm ogen bij onverw acht optredende nadelige

gebeurtenissen.

Indien ergens de schommelingen tussen voorspoed en tegenspoed groot

zijn, dan is het in de agrarische sector van het bedrijfsleven.

Z o

kan men ook

de reeds geschetste ontw ikkeling in de richting van centralisatie gro ten ­

deels zien als een uitvloeisel van het streven, het w eerstandsverm ogen in de

coöperatieve sector te versterken. In verband hierm ede is derhalve ook een

stevige fundering van eigen verm ogen voor de landbouw coöperaties ge­

boden en het aanvaarden van de totale financieringsm ethode gew enst. W il

men echter deze m ethode met succes toepassen, dan is het noodzakelijk over

kw artaaloverzichten of m aandoverzichten te beschikken, op grond w aarvan

de fluctuaties in de verm ogensbehoefte kunnen w orden bepaald en v er­

volgens -—via de z.g. critische term ijnform ule —■

de splitsing n a a r de be­

nodigde verm ogenssoorten kan w orden g e m a a k t5). Juist d e accountants

kunnen het opstellen van deze overzichten stim uleren; than s ontbreekt hier­

aan in de practijk nog zeer veel.

D e genoem de critische term ijn zal intussen bij de landbouw coöperaties

als regel hoger uitkom en dan bij ondernem ingen in de niet-coöperatieve

sector. D it is het gevolg van de aanw ezigheid d er boerenleenbanken, die op

gunstige voorw aarden verm ogen voor korte tijd verstrekken. H oew el dus

aangenom en mag w orden dat, ook bij deze financieringsm ethode, het per­

m anente verm ogen lager kan zijn dan voor de doorsnee industriële onder­

neming, neem t dit toch niet weg, d a t h et nog altijd gro ter zal m oeten zijn dan

het than s in de practijk veelal is.

D an rijst echter de vraag, of in deze grotere behoefte eventueel kan w o r­

den voorzien in de eigen kring van de plaatselijke coöperaties. D e m inder

kapitaalkrachtige leden zouden hiertoe zeker niet in sta a t zijn en w ederom

stuiten w e hier op de eerder genoem de opvatting d a t d an h et oorspronkelijke

coöperatieve karak ter verloren d reigt te gaan. In het bijzonder in de com­

m entaren op zijn eerder genoem de openbare les is aan van Stuijvenberg

verw eten, d a t hij van de coöperaties ,,gew one” bedrijfshuishoudingen wil

m aken. V e le van deze com m entaren gaan o.i. van een onjuiste gedachten­

gang uit. D e landbouw coöperatie is een „norm ale” bedrijfshuishouding,

d.w.z. er w o rd t n a a r een netto-inkom en gestreefd en veelal zeker n aa r een

zo groot mogelijk netto-inkom en. A lleen de bestem m ing van d a t inkomen

ligt geheel anders. Juist h et bestem d zijn van d a t inkomen voor de bedrijfs-

genoten zelf, geeft de coöperaties nog steeds een eigen k arakter. D it neem t

echter niet weg, d a t de wijze w aarop dit inkomen kan w orden verkregen,

aan precies dezelfde norm en is onderw orpen, als bij w elke niet-coöperatieve

bedrijfshuishouding ook.

D e ontw ikkeling van de topcoöperaties als bundelingen van de

plaatse-4) Men zie hiervoor o.a.: Dr. J. L. Mey Jr., Leerboek der Bedrijfseconomie. Deel II, (4e druk, 's Gravenhage 1951) de hoofdstukken III en VII.

(4)

lijke coöperatieve eenheden is zo’n rechtstreeks uitvloeisel van de ontw ikke­

ling van de techniek met als bedrijfseconom ische consequentie: vergroting

van het bedrijfsoptim um . D a araa n is onherroepelijk de scheiding tussen

leiding en verm ogensverschaffing gekoppeld en dit b etekent weer, d at de

aantrekking van eigen verm ogen bij coöperaties op soortgelijke wijze dient

te geschieden als bij vennootschappen van gelijke om vang. D e voordelen

van de grotere bedrijfseenheden blijven hier echter volledig aan de coöpera-

toren toevallen, w aarbij h et goed is, d a t een deel van die voordelen w ordt

gebruikt voor de versterking van de verm ogenspositie. D e rentabiliteit van

het totale verm ogen w o rd t dan op de duur zeker vergroot en dit bevordert

w eer de lust bij de leden meer eigen verm ogen ter beschikking te stellen.

G aan wij than s over tot een onderzoek van de factoren, die h e t vreemde

verm ogen bepalen om te zien, in hoeverre zich bij de coöperaties bijzonder­

heden voordoen.

In de private sector van het bedrijfsleven is het altijd als een „vereiste”

beschouwd, d a t de omvang van het m axim aal to elaatbaar geachte vreem d

verm ogen m ede w o rd t bepaald door de „b u ffer” van eigen verm ogen, die er

achter staat. M en zou dit de soliditeit van de ondernem ing kunnen noemen.

D e handelsbanken houden er rekening mee bij het verlenen van hun cre-

dieten en ook een obligatielening zal moeilijk te plaatsen zijn als de om vang

groter is dan het eigen vermogen, al kan men niet ontkennen, d a t het ruime

aanbod van niet-risicodragend verm ogen gedurende de laatste jaren, er

oorzaak van is, d a t men ook in dit opzicht de eisen van voorzichtigheid

wel eens uit het oog schijnt te verliezen. H e t v alt op te m erken, d a t de situatie

bij de landbouw coöperaties historisch wel anders lag. D e credietverschaffers

keken meer n aa r de verm ogenspositie van de leden dan van het bedrijf zelf.

D it w erd in de hand gew erkt door het eveneens plaatselijk k arak ter van de

boerenleenbanken. H e t bestuur van zo'n bank kende de om standigheden

van alle dorpsgenoten en die om standigheden bepaalden de m ate w aarin

aan een dorpscoöperatie crediet w erd verleend. O f deze motieven thans

echter nog gelden, moet w orden betwijfeld. W ij zagen reeds hoe het p la a t­

selijk karak ter van vele coöperaties is verloren gegaan en hoe de ontw ikke­

ling van topcoöperaties de onbeperkte aansprakelijkheid illusoir deed w o r­

den. De coöperaties vallen derhalve steeds m eer onder de algem ene be­

drijfseconom ische normen voor de aantrekking van vreem d vermogen, zodat

ook in dit opzicht de bedrijfseconom ische theorie meer te zeggen heeft, dan

men in en buiten de coöperatie veelal nog meent.

H oew el de seizoenen in de coöperatieve sector uiteraard een grote rol

spelen en juist de seizoenscredieten bij uitstek vreem d verm ogen vormen,

neemt dit toch niet w eg, d at de toenem ende grootte van de coöperaties en

ook de grotere geografische oppervlakte die bestreken w ordt, zeer sterk het

diversiteitsverschijnsel doen optreden. M en kan immers constateren, dat

het minimum van de verm ogensbehoefte door dit alles hoger komt te liggen

dan vroeger: een reden tem eer voor een verschuiving van vreem d vermogen

n aa r eigen vermogen.

D it neemt uiteraard niet weg, dat zowel langdurig tijdelijk en kortstondig

tijdelijk verm ogen noodzakelijk zullen blijven, zodat nagegaan dient te

w orden, in w elke vorm en dit bij landbouw coöperaties kan optreden.

(5)

obligatielening aan toonder kwam hier uiteraard m inder in aanm erking,

om dat door de vrije uittreding van leden de continuïteit niet v aststaat. Bo­

vendien w as dikwijls de aanvankelijk specifiek langdurig tijdelijke ver-

m ogensbehoefte van een plaatselijke coöperatie te gering voor een obligatie­

lening. W e l komt men in de geschiedenis van de coöperaties leningen tegen

in coupures van

ƒ 100,

—, die dan veelal bij leden w erden geplaatst.

Wij

m enen d a t de in om vang sterk gegroeide coöperaties (vooral de topcoöpe-

raties) th an s als volw aardige vragers op de verm ogensm arkt kunnen w o r­

den erkend. In dit verband verdient de enkele jaren geleden geplaatste

obligatielening van de C en trale van V erbruikscoöperaties ter financiering

van een te bouw en m eelfabriek de aandacht, w aarbij de oude coöperatieve

gedachte gedeeltelijk toch behouden bleef door ook coupures van

ƒ 100,—

beschikbaar te stellen.

D e moeilijkheid w a ar de landbouw coöperaties —■

ook in groter verband

— mee zullen blijven w orstelen is het onstabiele bruto-inkom en, vooral in

crisistijd. R eservevorm ing kan deze moeilijkheid verkleinen en zo langs

tw ee w egen de financieringskosten verlagen, nl. meer reserves ter v er­

vanging van kort crediet en ook meer goedkoop langdurig tijdelijk v er­

mogen w a a r men nu ook kort crediet -— ten onrechte ■

— gebruikt.

M en treft in de practijk wel de n aa r de andere zijde doorslaande gedachte

aan, d at men een langdurig tijdelijke verm ogensbehoefte zoveel mogelijk

uit reserves moet financieren, teneinde rentekosten uit te sparen. O n s zijn

gevallen bekend, w aarin dit ook door de financiële adviseurs van coöpe­

raties w erd aanbevolen. D eze gedachte kunnen wij niet aa nvaarden om dat

zij berust op de than s wel verouderde opvatting, d at eigen verm ogen niets

kost. v. d. S ch ro e ff heeft deze opvatting in zijn „L eer van de K ostprijs”

afdoende bestreden. B ovendien o n tstaat dan nog het probleem van het re n ­

dabel maken van de door afschrijving vrijkom ende m iddelen. A ls geheel

w ordt de rentabiliteit op deze wijze onnodig gedrukt.

D e gewijzigde rechtsvorm en het o ntstaan van topcoöperaties vergroten

dus de mogelijkheid tot h et op ruime wijze aantrekken van langdurig tijdelijk

vermogen.

In het eerste gedeelte van dit artikel bespraken wij de w enselijkheid van

ruim ere toepassing van het beginsel der totale financiering, ook voor coöpe­

raties. H oew el dit uiteraard zou leiden tot meer perm anent- en m inder ko rt­

stondig tijdelijk verm ogen, mag allerm inst w orden gesteld, d a t deze laatste

verm ogenssoort van gering belang zou w orden. Indien ergens in het be­

drijfsleven het seizoen een grote rol speelt, dan is het in de agrarische sector.

H oew el ten dele door het verstrekken van afnem erscredieten de omlooptijd

van het verm ogen w o rd t verlengd, blijft niettem in een grote kortstondig

tijdelijke verm ogensbehoefte bestaan, aangezien de aankopen veelal in een

tamelijk korte periode dienen te geschieden. D e niet-coöperatieve sector

kijkt vaak met enige afg u n st n aa r de w ijze w aaro p via het goed georgani­

seerde boerenleenbankw ezen in deze behoefte w o rd t voorzien en m eent, d at

het kortstondig tijdelijk verm ogen aldus in ruim e m ate en goedkoop kan

w orden verkregen.

H iertegenover schreef H u y sm a n s in 1938 het volgende:

(6)

het bijvoorbeeld grootere leningen betreft, op het stellen van tw eede

hypotheek n aast den gestelden borgtocht aan g ed ro n g en ” 6).

H oew el deze norm en grotendeels nog steeds gelden, kan toch w orden

geconstateerd, d at de tw ee centrale boerenleenbanken te Eindhoven en

U tre ch t de positie van de plaatselijke banken derm ate hebben verstevigd,

d at deze laatsten allengs hun eisen iets lager gingen stellen. Z o gaf in­

d erd aad het goed ontw ikkelde boerenleenbankw ezen bij de verkrijging

van kortstondig tijdelijk verm ogen aan coöperaties een belangrijke voor­

sprong. M isschien zou men zelfs kunnen stellen dat de ruim te aan kort­

stondig tijdelijk verm ogen vele coöperaties onvoldoende heeft doen ge­

voelen, d at perm anent verm ogen in sommige gevallen rationeler w are ge­

weest. Juist het „geruisloos” voorzien in de korte credietvraag gebiedt grote

w aakzaam heid. H e t b ed rag v a n u itstaan d e credieten aan landbouw coöpe­

raties is derm ate gestegen, d at consolidatie ons in menig opzicht gew enst

voorkomt, tem eer om dat er menig langlopend „w erktuigencrediet” tussen

schuilt. O ok de boerenleenbanken zullen bij een eventueel dalende con­

junctuur ■

— die in de agrarische sector tot dusverre nog ex tra snel daalde!

—’ de norm ale bankpolitiek moeten volgen en tot inkrim ping van hun uit­

staan d e credieten moeten overgaan. V o o r vele landbouw coöperaties kan

dit een ex tra prikkel vorm en voor het versterken van het eigen vem ogen in

die gevallen, w aarin het boerenleenbankcrediet niet w o rd t gebruikt voor de

voorziening in w erkelijk kortstondig tijdelijke verm ogensbehoeften.

ïn de aanvang van dit artikel stelden we, d at de bijzondere stru ctu u r van

de coöperatie ten dele berust op historische ontw ikkeling. D eze historische

ontw ikkeling van de coöperaties als overw egend plaatselijke instellingen

heeft de gem iddelde bedrijfsgrootte van de aanvang af klein gehouden en

slechts geleidelijk b re n g t de voortschrijdende centralisatie hierin v erande­

ring. D e concurrentiestrijd tussen zulke plaatselijke coöperaties w as dikwijls

nog feller dan in de niet-coöperatieve sector, alle idealistische grondslagen

van coöperatie ten spijt. D e „uitbetaling” interesseerde de leden het aller­

meest, w aarbij de m inder rendabele eenheden door de dreiging van leden­

verlies. deze uitbetaling kunstm atig opvoerden ten koste van hoog nodige

afschrijving en reservering.

M en dient zich wel bew ust te zijn dat, ondanks het goede w erk van

sommige topcoöperaties, afschrijving en reservering dikwijls niet in over­

eenstem ming zijn met de ontw ikkeling van de techniek (snellere economi­

sche slijtage) en met de expansie van de bedrijfseenheden in het algem een.

H e t stijgend prijspeil, d at afschrijving op basis van de vervangingsw aar­

de dringend noodzakelijk m aakt en de genoem de expansie, scheppen be­

hoefte aan financieringsm iddelen in een om vang, die niet moet w orden

onderschat. T e vaak w ordt in deze behoefte op incidentele en gebrekkige

wijze voorzien. Dikwijls gebruikt men de vrijgekom en afschrijvingsm iddelen

direct voor expansie of men doet een beroep op de boerenleenbanken die

— zoals reeds gezegd ■

—■

n aa r onze m ening in de laatste jaren wel eens te

gemakkelijk aan deze v raag voldeden.

W ij ontm oeten meermalen leiders en economische adviseurs van coöpe­

raties die dit in beginsel wel inzien, doch menen, d at herziening van de af-

schrijvings- en reserveringspolitiek zou leiden to t stijging van kostprijzen

en daling van uitbetalingen, w aartegen dan algem een verzet zou ontstaan

van de zijde der leden. Indien nu de onderste geledingen van de coöperatieve

(7)

hiërarchie niet bij m achte zijn in te zien, d a t de bestaan d e financieringspoli-

tiek op de du u r in vele gevallen schipbreuk moet leiden, is het juist de n o r­

m atieve taak van de bedrijfseconom ie, hierop bij voortduring te wijzen.

W a n n e e r men vreest voor hogere kostprijzen en lagere w instuitkeringen,

dan dient de rem edie gezocht te w orden in grotere bedrijfsefficiency en niet

in verw aarlozing van afschrijving en reservering.

Conclusie

O nze beschouw ingen hebben ogenschijnlijk to t een negatief resultaat

geleid. D e bijzondere aspecten van de financiering van landbouw coöperaties

moeten ■

— wij hopen dit te hebben aangetoond -— niet in de eerste plaats

gezocht w orden in afw ijkingen van de theorie van de financiering zoals de

bedrijfshuishoudkunde ons die leert, m aar veel m eer in de oorspronkelijke

rechtsvorm en historische ontwikkeling.

M oge d it artikel daarom tw eeërlei doel hebben bereikt:

a. de leiders en adviseurs van coöperaties te doen inzien, d a t nu rechtsvorm

en ontw ikkeling relatief op de ach tergrond zijn gekomen, zij m eer kennis

dienen te nemen van de inzichten en theorieën van de bedrijfseconom en op

het terrein van de financiering.

b. de bedrijfseconom en op het belang te wijzen, in hun algem ene publicaties

op het gebied van de theorie van de financiering meer aa n d ach t te schenken

aan de bijzondere facetten van de coöperaties.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In een maatschappij waar levenslang leren de norm is en mensen zelfsturend vermogen nodig hebben om succesvol te zijn, kunnen wij niet vroeg genoeg beginnen met

Het is niet verwonderlijk dat Rudolf Herter, zijn alter ego in zijn laatste roman Siegfried, vaststelt: ‘Het zou lang- zamerhand tijd voor zijn memoires zijn, als het niet zo was dat

[5] Want als wij met Hem één plant zijn geworden, gelijkgemaakt aan Hem in Zijn dood, dan zullen wij ook aan Hem gelijk zijn in Zijn opstanding.. Lied: Gezang 53 : 1

Het voordeel van deze manier van gerecycled polyester is dat er geen nieuw polyester gemaakt wordt waarbij grondstoffen en energie verbruikt worden en

Ik vind het heel spannend om te spreken voor een groep Ik ben niet goed genoeg.. ik voel mij sterk ik

De volgende keuzes zijn er in het diagnostische en therapeutische tra- ject bij een patiënt die in het geheel geen klachten heeft, geen sputum kan ophoesten, maar bij wie

• Vertel waarom het belangrijk is om de temperatuur bij te houden: Veel dagen warm en weinig regen? Extra water nodig! Leg uit dat je met een thermometer kunt meten hoe warm of

11.1 Door de cliënt aan Van der Does Assurantie- & Inkomensadviseurs verstrekte persoonsgegevens en informatie wordt door Van der Does Assurantie- & Inkomensadviseurs