• No results found

Instantie. Onderwerp. Datum

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Instantie. Onderwerp. Datum"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

M&D CONSULT BVBA Eikelstraat 38 - 9840 DE PINTE Tel. 09/224.31.46 - Fax 09/225.32.17 info@mdseminars.be - www.mdseminars.be

Instantie

Hof van Cassatie

Onderwerp

Echtscheiding en scheiding van tafel en bed. Gevolgen t.a.v. de echtgenoten.

Uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding. Verschillende nationaliteiten.

Verblijfplaats in verschillende landen. Wetsconflict

Datum

10 februari 2006

Copyright and disclaimer

Gelieve er nota van te nemen dat de inhoud van dit document onderworpen kan zijn aan rechten van intellectuele eigendom, die toebehoren aan bepaalde betrokkenen, en dat er u geen recht wordt

verleend op die desbetreffende rechten.

M&D Seminars wil u met dit document de nodige informatie verstrekken, zonder dat de in dit document vervatte informatie bedoeld kan worden als

een advies.

Bijgevolg geeft M&D Seminars geen garanties dat de informatie die dit document bevat, foutloos is, zodat u dit document en de inhoud ervan op

eigen risico gebruikt.

M&D Seminars, noch enige van haar directieleden, aandeelhouders of bedienden zijn aansprakelijk voor bijzondere, indirecte, bijkomstige, afgeleide of bestraffende schade, noch voor enig ander nadeel van welke

aard ook betreffende het gebruik van dit document en van haar inhoud.

© M&D Seminars - 2008

(2)

Hof van Cassatie van België

Arrest

Nr. C.04.0517.F.- R. M.-C.,

Mr. Antoine De Bruyn, advocaat bij het Hof van Cassatie,

tegen M. M.-G. P.

I. RECHTSPLEGING VOOR HET HOF

Het cassatieberoep is gericht tegen een arrest, op 29 juni 2004 gewezen door het Hof van Beroep te Brussel.

Afdelingsvoorzitter Philippe Echement heeft verslag uitgebracht.

Advocaat-generaal André Henkes heeft geconcludeerd.

(3)

II. CASSATIEMIDDEL

Eiseres voert in haar memorie twee middelen aan.

(…)

2. Tweede middel

Geschonden wettelijke bepalingen

- de artikelen 3, inzonderheid derde lid, en 301 van het Burgerlijk Wetboek;

- artikel 570, tweede lid, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek;

- artikel 3 van de wet van 27 juni 1960 op de toelaatbaarheid van de echtscheiding wanneer ten minste één van de echtgenoten een vreemdeling is.

Aangevochten beslissingen

De beslissing van het bestreden arrest om de Belgische wet in aanmerking te nemen als wet die de onderhoudsverplichtingen tussen de partijen bepaalt, als wet die van toepassing is op de grond tot echtscheiding, en die, bijgevolg, moet worden toegepast op de gevolgen van de echtscheiding (onderhoudsverplichtingen), waardoor de echtscheiding in dit geval wordt uitgesproken op grond artikel 231 van het Burgerlijk Wetboek (grove beledigingen) ten nadele van eiseres.

De hieruit voortvloeiende beslissing om de vordering van eiseres tot een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding ongegrond te verklaren met toepassing van artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek, inzonderheid § 1, op grond waarvan slechts een uitkering tot levensonderhoud kan worden toegestaan aan de echtgenoot die de echtscheiding heeft verkregen.

De redenen van het arrest:

“4. Betreffende (de vordering) tot uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding […]

4.2. Voor het hof [van beroep], alsook voor de eerste rechter, houdt [verweerder]

staande dat de vordering tot uitkering tot levensonderhoud die door [eiseres] is ingesteld, niet ontvankelijk is, of althans ongegrond.

Hoewel de ontvankelijkheid van die vordering – die is ingesteld toen de vorderingen tot echtscheiding nog niet waren berecht – geen probleem oplevert, is zulks niet het geval voor de gegrondheid van die vordering.

Er wordt niet betwist dat de rechtbank op grond van de Belgische wet een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding slechts kan toekennen aan de echtgenoot die de echtscheiding heeft verkregen (artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek), hetgeen in deze zaak niet het geval is van [eiseres].

(4)

Nochtans grondt [eiseres] haar vordering tot uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding op de Britse wet, namelijk die van de eerste echtelijke woonplaats van de partijen, of, subsidiair, op de Franse wet, namelijk die van haar gewone verblijfplaats.

4.3. Het vraagstuk welke wet, inzake uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, moet primeren ingeval de onderhoudsplichtige en –gerechtigde een verschillende nationaliteit hebben, is erg controversieel.

In een eerste stroming wordt de uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding gekoppeld aan de wet die de gevolgen van het huwelijk regelt, louter op grond dat de voorafbestaande huwelijksstaat het recht van een van de partijen op een uitkering ten laste van de andere verantwoordt. Die optie roept nieuwe vragen op wanneer de ex- echtgenoten een verschillende nationaliteit hebben.

Sommigen nemen dan de wet van de ‘persoonlijke gevolgen’ van het huwelijk in aanmerking, dus eventueel die van laatste echtelijke verblijfplaats van de partijen. Dit is de oplossing waarvoor advocaat-generaal L. opteert in haar conclusie voor het arrest van het Hof van Cassatie van 16 juni 1994 (Pas., 1994, I, nr. 314)

Die oplossing, waarvoor geen enkele van de partijen kiest, leidt hier tot de toepassing van de Ierse wet, aangezien de partijen van 1975 tot hun scheiding in 1983 in Ierland verbleven.

Anderen nemen de wet in aanmerking van de ‘vermogensrechtelijke gevolgen’ van het huwelijk, dus eventueel van de eerste echtelijke verblijfplaats. Dat is de belangrijkste stelling van [eiseres].

Hier leidt die oplossing tot de toepassing van de Britse wet aangezien de eerste echtelijke verblijfplaats van de partijen in Groot-Brittannië was.

Een tweede stroming koppelt de uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding aan de wet die werd toegepast op de grond tot echtscheiding. De oplossing wordt in aanmerking genomen door de Overeenkomst over de toepasselijke wet inzake onderhoudsverplichtingen, opgemaakt te ‘s Gravenhage op 2 oktober 1973, die door een vijftien tal landen, voor het merendeel leden van de Europese Unie, werd geratificeerd, maar niet door België.

In deze zaak leidt voornoemde oplossing naar de toepassing van de Belgische wet.

Tot slot is een recente stroming in de rechtsleer van oordeel dat er geen reden is om de onderhoudsverplichtingen tussen ex-echtgenoten te onttrekken aan het gemene recht van het levensonderhoud. Dat is de bijkomende stelling van [eiseres]. Die stroming wordt gesteund door specialisten in internationaal privaatrecht, bijgekomen op de zitting te Helsinki van het Institut de droit international (zie N. Watté, Les conséquences juridiques du divorce en droit international privé, noot onder Cass., 16 juni 1994, R.C.J.B., 1996, p.

31).

(5)

In deze zaak leidt die oplossing tot de toepassing van de Franse wet, aangezien de onderhoudsgerechtigde al meer dan twintig jaar gewoonlijk in Frankrijk verblijft waar dus de behoeften waaraan moet worden voldaan, gelokaliseerd zijn.

4.4. Op conceptueel vlak is het koppelen van de uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding aan de wet die de gevolgen van het huwelijk regelt, erg betwistbaar.

Hoewel het begrip echtscheiding noodzakelijkerwijs het vorige bestaan van een huwelijk impliceert, maakt de ontbinding van het huwelijk een eind aan de betrekkingen tussen echtgenoten als dusdanig. In die zin is de uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding wel degelijk een rechtsgevolg van de echtscheiding en niet van het huwelijk.

Het lijkt dus logisch dat de wet die is toegepast op de grond tot echtscheiding eveneens wordt toegepast op de gevolgen van de echtscheiding.

Artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek behoort trouwens tot het hoofdstuk ‘Gevolgen van echtscheiding’.

De verwijzing naar de wet op grond waarvan de echtscheiding is uitgesproken laat de toekenning van levensonderhoud overeenstemmen met de wijze waarop het huwelijk is ontbonden. Zij maakt van de echtscheiding en de gevolgen ervan ‘une entité juridique cohérente’ (N. Watté, o. c., p. 33).

Aldus, bijvoorbeeld, wanneer de eiser tot echtscheiding, volgens de echtscheidingswet, wordt geacht of vermoed de partij te zijn tegen wie de ontbinding van het huwelijk wordt uitgesproken, wordt een wezenlijk bestanddeel ontnomen uit de regeling van de ontbinding, wanneer, met toepassing van een onderscheiden wet, levensonderhoud wordt toegestaan in verhouding tot de behoeften van de onderhoudsgerechtigde (F. Rigaux en M. Fallon, Droit international privé, dl. II, Larcier, 1993, p. 353).

Het hof [van beroep] oordeelt dat de Belgische wet wel degelijk de toekomstige onderhoudsverplichtingen regelt tussen de partijen, wier echtscheiding wordt uitgesproken op grond van artikel 231 van het Belgische Burgerlijk Wetboek. Bijgevolg is de door [eiseres]ingestelde vordering tot uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding niet gegrond omdat de echtscheiding in haar nadeel is uitgesproken”.

Grieven

Het arrest beslist aldus dat op de door eiseres ingestelde vordering tot uitkering tot levensonderhoud de wet moet worden toegepast die de grond tot echtscheiding heeft geregeld, hier de Belgische wet, want “ de wet die van toepassing is op de gevolgen van echtscheiding is dezelfde die op de gronden moet worden toegepast” waaruit volgt dat de vordering van eiseres tot een uitkering niet gegrond is, aangezien volgens artikel 301 van het Belgische Burgerlijk Wetboek, enkel de echtgenoot die de echtscheiding verkrijgt van de echtgenoot in wiens nadeel de echtscheiding is uitgesproken, een uitkering kan vorderen.

Eiseres had evenwel in haar conclusie, ten principale – waaraan het arrest trouwens herinnert – aangevoerd dat de toepasselijke wet op de uitkering tot levensonderhoud na

(6)

echtscheiding de wet was die de persoonlijke staat van de echtgenoten regelt, hier dus de Britse wet, als wet van verweerders voorkeursnationaliteit, of, als wet van de eerste echtelijke verblijfplaats van de echtgenoten.

Subsidiair had eiseres zich beroepen op de Franse wet, de wet die toepasselijk is op de onderhoudsverplichtingen, als de wet van het land waar eiseres haar gewone verblijfplaats heeft zodat zij onderhoudsgerechtigde zou worden verklaard.

Zowel volgens de Britse als volgens de Franse wet mag eiseres een recht doen gelden om ten laste van verweerder een uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding te verkrijgen.

De beslissing van het arrest dat de Belgische wet de onderhoudsverplichtingen na echtscheiding regelt aangezien de echtscheiding tussen de partijen (ten nadele van eiseres) is uitgesproken op grond van artikel 231 van het Burgerlijk Wetboek is niet naar recht verantwoord.

De vordering van de uit de echt gescheiden echtgenoot om van de andere echtgenoot een uitkering te verkrijgen, is immers zou nauw verweven met de persoonlijke betrekkingen tussen de echtgenoten en is daarvan blijkbaar een uitloper, zodat zij slechts met toepassing van de wet die de persoonlijke staat van de ex-echtgenoten regelt, kan worden beslecht.

Wanneer dezen dezelfde nationaliteit hebben, wordt hun persoonlijke staat geregeld door de wet van hun gemeenschappelijke nationaliteit. Wanneer de ex-echtgenoten, zoals hier, elk een andere nationaliteit hebben, moet de vordering tot uitkering tot levensonderhoud beslecht worden met toepassing van de nationale wet van de ene of de andere, maar zeker niet met een wet waar geen van beiden mee te maken heeft, aangezien, zoals gezegd, die vordering nauw verweven is met hun persoonlijke staat.

In deze zaak lijkt de toepassing van de Britse wet, de wet van verweerders nationaliteit en de wet van de eerste echtelijke verblijfplaats, voor de hand te liggen.

Dit wordt indirect bevestigd door artikel 3 van de wet van 27 juni 1960 op de toelaatbaarheid van de echtscheiding wanneer ten minste één van de echtgenoten een vreemdeling is. Voornoemd artikel 3 bepaalt dat “de gronden van de echtscheiding worden bepaald volgens de Belgische wet”.

Die bepaling is beperkend en er kan uit worden afgeleid dat, wanneer, zoals hier, geen van beide ex-echtgenoten de Belgische nationaliteit heeft, de vaststelling van de gevolgen van de echtscheiding zeker niet onder de Belgische wet valt.

Bijgevolg, wanneer het arrest beslist dat de Belgische wet, meer bepaald artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek, veeleer dan de Engelse wet of ondergeschikt de Franse wet, toepasselijk is op de vordering tot uitkering tot levensonderhoud na echtscheiding, schendt het artikel 3, inzonderheid het derde lid, van het Burgerlijk Wetboek dat op beperkende wijze de gevallen bepaalt waar de Belgische wet van toepassing is op een vreemdeling en dat in het derde lid ervan impliciet zegt dat alles wat betrekking heeft tot

(7)

de persoonlijke staat van de vreemdelingen in België geregeld wordt door hun nationale wet, behoudens miskenning, wat hier niet het geval is, van de Belgische openbare orde of een Belgische regel van openbare orde (vgl. artikel 570, tweede lid, 1°, van het Gerechtelijk Wetboek).

Het arrest schendt eveneens voornoemd artikel 3 van de in de aanhef van het middel aangewezen wet van 27 juni 1960, alsook artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek door het in de hierboven omschreven omstandigheden toe te passen.

III. BESLISSING VAN HET HOF

(…)

2. Tweede middel

Uit de vaststellingen van het bestreden arrest blijkt dat eiseres de Franse nationaliteit heeft, dat verweerder de Ierse en de Britse nationaliteit heeft, dat de partijen zich eerst in Engeland hebben gevestigd, nadien in Ierland en dat, thans, eiseres haar gewone verblijfplaats in Frankrijk heeft terwijl verweerder in België verblijft.

Bij een niet-bestreden beslissing bevestigt het arrest het beroepen vonnis in zoverre die de echtscheiding ten nadele van eiseres uitspreekt op grond van artikel 231 van het Belgische Burgerlijk Wetboek.

Het arrest koppelt de vordering tot onderhoud tot levensuitkering na echtscheiding aan de wet die is toegepast op de grond tot echtscheiding, dus hier de Belgische wet, en beslist dat die vordering niet gegrond is krachtens artikel 301 van het Burgerlijk Wetboek, aangezien de echtscheiding ten nadele van eiseres is uitgesproken.

Het middel voert aan dat de vordering tot onderhoudsuitkering na echtscheiding immers zo nauw verweven is met de persoonlijke betrekkingen tussen de ex- echtgenoten, dat zij slechts met toepassing van de wet die hun persoonlijke staat regelt, kan worden beslecht, dat, wanneer zij elk een andere nationaliteit hebben, de vordering tot uitkering tot levensonderhoud beslecht moet worden met

(8)

toepassing van de nationale wet van de ene of andere, en dat in deze zaak de toepassing van de Engelse wet, de wet van verweerders nationaliteit en de wet van de eerste echtelijke verblijfplaats, voor de hand lijkt te liggen.

Wanneer de ex-echtgenoten, zoals hier, niet dezelfde nationaliteit hebben en in verschillende landen verblijven, leidt de keuze van de wet die hun persoonlijke staat regelt naar de toepassing van de wet van de gewone verblijfplaats van de uitkeringsgerechtigde.

Indien de rechter de wet had toegepast die de persoonlijke staat van de partijen regelt, had hij de keuze moeten maken van de gewone verblijfplaats van eiseres, dus de Franse wet.

Krachtens artikel 8 van de Overeenkomst over de toepasselijke wet inzake onderhoudsverplichtingen, opgemaakt te ‘s Gravenhage op 2 oktober 1973, die op 1 oktober 1977 in Frankrijk in werking is getreden, regelt de wet die op de echtscheiding is toegepast, in de overeenkomstsluitende Staat waar zij is uitgesproken of erkend is, de onderhoudsverplichtingen tussen de uit de echt gescheiden echtgenoten. Artikel 3 van die overeenkomst bepaalt dat de aangewezen wet wordt toegepast, ongeacht enige voorwaarde van wederkerigheid, ook al gaat het om de wet van een Staat die de overeenkomst niet heeft gesloten.

Bijgevolg had het hof van beroep, indien het de Franse wet zou hebben toegepast, moeten vaststellen dat die wet verwees naar de wet van de echtscheiding, dus de Belgische wet.

Het middel vertoont geen belang en is dus niet ontvankelijk.

Dictum

Het Hof,

Verwerpt het cassatieberoep.

Veroordeelt eiseres in de kosten.

(9)

Aldus geoordeeld door het Hof van Cassatie, eerste kamer, te Brussel, door afdelingsvoorzitter Claude Parmentier, de raadsheren Philippe Echement, Didier Batselé, Albert Fettweis en Daniel Plas, en in openbare terechtzitting van tien februari tweeduizend en zes uitgesproken door afdelingsvoorzitter Claude Parmentier, in aanwezigheid van advocaat-generaal André Henkes, met bijstand van griffier Frank Adriaensen.

Vertaling opgemaakt onder toezicht van afdelingsvoorzitter Robert Boes en overgeschreven met assistentie van griffier Philippe Van Geem.

De griffier, De afdelingsvoorzitter,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij een echtscheiding heeft iedere echtgenoot het recht de roerende zaken terug te nemen die hem/haar toebehoren of vermoed worden hem/haar toe te behoren, zelfs indien ze door

“(...) tot het vervangingsvoertuig, op voorwaarde dat dit vervangingsvoertuig werd bestuurd door de verzekerde, zijnde H.D. , diens echtgenote en/of diens kinderen, indien deze

Het feit dat, op het vlak van het intern bestuur, ingevolge de bepaling van artikel 66bis van de oude Vennootschapswet, de algemene vergadering van de NV Jacatex diende te

Michael en zijn gescheiden moeder Nancy stonden al langer dan een jaar met elkaar op voet van oorlog vanaf het moment dat Michaels vader naar het buitenland was overgeplaatst

Door, na te hebben beslist dat de eerste rechter op goede gronden, naar dewelke het verwijst en die daarbij als hernomen worden aangezien, heeft aanvaard dat tussen

Ontbinding van het huwelijk gebeurt door een notaris wanneer de echtgenoten het eens zijn over de echtscheiding en ze geen gemeenschappelijk minderjarig kind en

Indien bij (echt)scheiding is bepaald dat één van de ouders met het gezag is belast en de andere niet, dan wordt voor wat betreft de omvang van de te verstrekken informatie

Wanneer Jozef, die rechtvaardig genoemd wordt, van zijn ondertrouwde vrouw Maria heimelijk wil scheiden (Mattheüs 1, 19) betekent dit dat hij haar niet van overspel verdenkt,