• No results found

= ), en/of het aanbod doen toenemen van 0 naar oneindig ( E A

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "= ), en/of het aanbod doen toenemen van 0 naar oneindig ( E A"

Copied!
13
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2. De Markt

Zoals eerder opgemerkt in hoofdstuk 1 onder de sectie ‘Economische systemen’, is een markt of competitieve markt (competitive market) een institutie of mechanisme dat consumenten, kopers of “vragers” (demanders) en producenten, verkopers of “aanbieders”

(suppliers) met elkaar in contact brengt. De kwantitatieve definitie van de vraag (demand) in een productmarkt (product market) voor huishoudens (zie hoofdstuk 1, sectie ‘Circulaire Stroom Model’) is:

Het schema (overzicht in een tabel), de helling (rechte lijn in een diagram) of curve (kromme lijn in een diagram) die de verschillende hoeveelheden van een product weergeeft die consumenten (zullen) aanschaffen voor bepaalde, verschillende mogelijke prijzen in een specifieke tijdsperiode.

Een overeenkomstige definitie bestaat er voor de vraag in een hulpbron-markt (resource market) voor bedrijven, maar dan spreekt men van hulpbronnen in plaats van producten, en van bedrijven en producenten in plaats van huishoudens en consumenten. Diagrammen met in elk geval de vraag-curve geven de producthoeveelheden normaliter weer op of langs de x-as, en de prijshoeveelheden op of langs de y-as.

Op dezelfde wijze is de kwantitatieve definitie van het aanbod (supply) in een productmarkt voor huishoudens of een hulpbron-markt voor bedrijven als volgt:

Het schema, de helling of curve die de verschillende hoeveelheden van een product – of hulpbron – weergeeft die producenten – of eigenaren – (zullen) maken en te koop aanbieden voor bepaalde, verschillende mogelijke prijzen in een specifieke tijdsperiode.

Vraag en aanbod kunnen zowel de geplande (aangekondigde) als de daadwerkelijke (uitgevoerde) aanschaf en aanbieding van goederen en diensten betreffen bij en voor bepaalde prijzen (kosten).

De mate waarin consumenten en producenten goederen en diensten zullen aanbieden of aanschaffen voor bepaalde prijzen, dus de mate of elasticiteit (E) waarin zij (zullen) reageren op prijsschommelingen, staat bekend als de (prijs) elasticiteit van vraag en aanbod (the (price) elasticity of demand and supply). Wanneer kleine prijsveranderingen leiden tot grote verschuivingen in aanbod en/of vraag (dus “platte” hellingen/curves) is er sprake van grote elasticiteit; wanneer grote prijsveranderingen leiden tot kleine verschuivingen in aanbod en/of vraag (“steile” hellingen/curves), is er sprake van kleine elasticiteit. Een perfecte elasticiteit van vraag (V) en/of aanbod (A) toont een geheel horizontale helling/curve (‘--‘) vanaf één punt op de y-as (wanneer deze de prijs weergeeft) in een diagram of grafiek; een minieme prijsverhoging zal de vraag doen afnemen van oneindig naar 0 (

E

V= ∞), en/of het aanbod doen toenemen van 0 naar oneindig (

E

A= ∞) – zie de “wetten van vraag en aanbod”

qua prijseffecten in de volgende sub-hoofdstukken. Een perfecte inelasticiteit van vraag (V) en/of aanbod (A) toont een geheel verticale helling/curve (‘I’) vanaf één punt op de x-as (wanneer deze de producthoeveelheid weergeeft); een enorme, zelfs oneindige

prijsverhoging zal de vraag niet doen afnemen (

E

V= 0), noch het aanbod doen toenemen (

E

A= 0) – zie de elasticiteit-formules van vraag en aanbod in de volgende secties.

Economen die de theorie van de vrije markt aanhangen, gaan ervan uit dat goederen en diensten alleen daadwerkelijk of profijtelijk aangeboden en aangeschaft worden als het aanbod van producenten bij een bepaalde prijs aansluit op de vraag van consumenten bij een bepaalde prijs – bij diezelfde prijs, de evenwichtsprijs (equilbrium price; market- clearing price). Bij die prijs is de aangeboden hoeveelheid van een product (of hulpbron) gelijk aan de gevraagde hoeveelheid van dat product (of hulpbron). Dit is de wet of

(2)

“bewezen hypothese” van het marktevenwicht (market equilibrium), een situatie waarin het aanbod gelijk is aan de vraag.

Vraag

De wet van vraag (law of demand) is dat – aangenomen dat andere factoren gelijk blijven (de “other-things-being equal” aanname), zoals de prijzen van soortgelijke producten – de gevraagde hoeveelheid van een product toeneemt als de (verkoop)prijs van dat product daalt, en de gevraagde hoeveelheid afneemt wanneer de prijs toeneemt. Economen hebben deze “negatieve causale relatie” (inverse relationship) tussen vraag en prijs regelmatig waargenomen, en beschouwen het dus als een “wet”, een algemeen bevestigde stelling. Het verschijnsel is weinig verrassend: mensen neigen over het algemeen gewenste goederen en diensten zo goedkoop mogelijk aan te schaffen, en ze zullen deze minder snel of vaak aanschaffen mochten deze duurder worden. Op een gegeven moment kunnen de producten zo duur worden dat mensen ze niet meer voor die prijs willen hebben, of deze simpelweg niet meer kunnen veroorloven.

De mate waarin consumenten producten zullen aanschaffen voor bepaalde (afnemende) prijzen, noemt men de prijs-elasticiteit van de vraag (price-elasticity of demand).

Economen meten de mate van (in)elasticiteit van de vraag (V) met de vraag-elasticiteit coëfficient

E

V , welke de volgende formule(-definitie)s heeft:

E

V=

procentuele verandering in prijs van product X procentuele verandering in de gevraagde hoeveelheid van product X

Oftewel,

E

V= verandering in gevraagde hoeveelheid product X

÷

originele gevraagde hoeveelheid product X originele prijs X verandering prijs X

Voor de vraag-elasticiteit bij non-lineaire verbanden tussen hoeveelheid en prijs, berekent men volgens de “midden-punten benadering” (midpoints approach) de gemiddelde

veranderingen tussen verschillende ‘punten’ op de kromme curves zoals weergegeven in diagrammen (zie Figuur 1.1 in hoofdstuk 1):

E

V= verandering in gevraagde hoeveelheid product X

÷

som van gevraagde hoeveelheden / 2 som van prijzen / 2 verandering prijs X

Stel, een 2% daling van de prijs voor product X brengt een grotere 4% toename in de gevraagde hoeveelheid (quantity demanded) van product X, dan is er een elastische vraag (elastic demand): E

V.04 .02≡ 2

Als men de “totale inkomsten (TI; total revenue) test” uitvoert die een producent en/of verkoper ontvangt van de verkoop van een bepaald product, dus de productprijs (P)

vermenigvuldigd met de gevraagde en verkochte hoeveelheid van dat product (H): TI = P X H, dan zullen bij een elastische vraag de totale kosten van een prijsverlaging kleiner zijn dan de totale inkomsten van een (veel) grotere hoeveelheid van het verkochte product; dan maakt men toch nog winst.

Maar als een 2% daling van de prijs een kleinere 1% toename in de gevraagde hoeveelheid brengt, dan is er een inelastische vraag (inelastic demand): E

V.01 .02≡ 0.5

(3)

De totale inkomsten (TI) zijn bij een inelastische vraag negatief – dus de producent/verkoper maakt verlies – omdat de totale kosten van een prijsverlaging groter zijn dan de totale inkomsten van een (slechts gering) toegenomen hoeveelheid van het verkochte product.

Er is sprake van eenheidselasticiteit (unit elasticity) wanneer de procentuele veranderingen in prijs en vraag gelijk zijn, dus wanneer bijvoorbeeld een 2% daling van de prijs een gelijke 2% toename in de gevraagde hoeveelheid brengt: E

V.02 .02≡1

De totale inkomsten (TI) zijn bij een eenheidselastische vraag nul – dus de

producent/verkoper maakt winst noch verlies – omdat de totale kosten van een prijsverlaging gelijk zijn aan de totale inkomsten van een toegenomen hoeveelheid van het verkochte product.

De berekende waarde van elasticiteit is altijd groter dan 1 (>1), die van inelasticiteit kleiner dan 1 (<1), en die van eenheidselasticiteit altijd gelijk aan 1 (=1).

Economen laten het minus (-) teken bij de vraag-elasticiteit coëfficient (

E

V) weg om zo verwarring over “kleinere” en “grotere” elasticiteiten te voorkomen.

Het negatieve verband tussen gevraagde hoeveelheid en prijs kan men in een diagram, oftewel grafiek, weergeven als een rechte lijn (helling) als men een lineair verband tussen deze variabelen veronderstelt. Men kan het als een kromme curve weergeven wanneer men een non-lineair verband veronderstelt (zie Inleiding, sectie ‘Variabelen, causale relaties, hellingen’). Omdat de prijs-elasticiteit gaat over relatieve, procentuele veranderingen in prijs en hoeveelheid, terwijl een vraag helling gaat over absolute, constante veranderingen in prijs en hoeveelheid, kan men toch verschillende maten van elasticiteit meten en berekenen voor verschillende punten op een vraag helling (demand slope) - en niet alleen voor

verschillende punten op een vraag curve (demand curve). De vraag is eenheidselastisch op een middelste punt op de helling, elastisch op de punten hoger op de helling (naar links op de x-as) en inelastisch op de punten lager op de helling (naar rechts op de x-as): want hoe lager het punt is op de helling, hoe hoger de procentuele verandering van elke prijsverlaging met € 1 is vis-à-vis de procentuele verandering van elke hoeveelheidtoename per (sub- )eenheid product.

Hoe dan ook, economen waarschuwen dat de veronderstelling van een lineair verband tussen vraag en prijs te simplistisch is. Zij geven de voorkeur aan non-lineaire representaties van prijzen (normaal op de y-as) en gevraagde hoeveelheden van bepaalde producten (normaal op de x-as) – die ook echt als curves naar voren komen in grafieken, mochten echte data worden gebruikt en ingevoerd. Zowel de “realistische” vraag-curve als de

“simplistische” vraag-helling zijn gewoonlijk neerwaarts, wat de wet van de vraag bevestigt dat de gevraagde hoeveelheid – en dus tevens de verkoop – toeneemt bij een dalende prijs.

Maar soms kan de vraag helling/curve een steil neerwaartse (een sterk dalende prijs verhoogt nauwelijks de vraag) of zelfs opwaartse beweging vertonen. Zo worden ‘status’

producten, waaronder luxegoederen zoals bepaalde merkhorloges en pleziervaartuigen, meer gevraagd en gekocht, mocht de prijs toenemen – zolang de hogere prijs ook de status en dus gewildheid van het product verhoogt. Met dumpprijzen dumpt men ook de status van zulke producten. Toch is dit verschijnsel zeldzaam.

Overigens, diagrammen gebaseerd op veronderstelde of echte data die onder meer of alleen een vraag helling/curve weergeven, geven gewoonlijk de marktvraag (market demand) weer van een groep consumenten, niet de vraag van een individuele consument oftewel de individuele vraag (individual demand). De marktvraag is dus de totale

gevraagde hoeveelheid van een product door een groep consumenten, een optelsom van alle gevraagde hoeveelheden van dat product door alle individuele consumenten van die groep. Stel, er zijn drie consumenten, Jan, Maria en Machteld, die voor de prijs van € 3 respectievelijk 35, 40 en 25 koppen koffie van merk (product) “K” kopen en drinken in een periode van één maand. Dan is marktvraag van deze hypothetische groep van drie consumenten (kan in principe echt voorkomen, bijvoorbeeld wanneer product K een zeer

(4)

bijzonder, zeldzaam merk koffie betreft, die men slechts bij één café-restaurant kan krijgen):

35 + 40 + 25 = 100 koppen koffie K in de betreffende periode.

Een verandering in de gevraagde hoeveelheid (change in quantity demanded), van een product op de markt (een groep consumenten dat in contact komt met producenten) of door een individuele consument, vindt plaats op één en dezelfde vraag helling of curve, dus van één punt op de curve naar een andere punt op de curve door een verandering van de prijs - aangenomen dat andere vraag-factoren - of determinanten (determinants of demand) gelijk blijven.

Maar een verandering in de vraag (change in demand) is een veel ingrijpender proces, omdat het een verandering in één of meerdere vraag-determinanten veronderstelt of

weergeeft. Als consumenten door een verandering in één of meerdere vraag determinanten voor dezelfde mogelijke prijzen minder van product K zullen aanschaffen, is er een afname of vermindering in de vraag (decrease in demand) en dus een verschuiving van de curve naar links. Als consumenten door een verandering in één of meerdere vraag-determinanten voor dezelfde mogelijke prijzen meer van product K zullen aanschaffen, is er een toename of vermeerdering in de vraag (increase in demand) en dus een verschuiving van de curve naar rechts. Diagram 2.1 geeft dit proces weer, met als hypothetisch voorbeeld de vraag naar koffie “K”. De “rode” curve geeft de “huidige” of “gemiddelde vraag weer, de “blauwe”

curve de afgenomen vraag, en de “gele” curve de toegenomen vraag. De ‘punten op elke curve tonen, als voorbeelden, de gevraagde hoeveelheden – in dit geval grote pakken voor bijvoorbeeld cafés, restaurants en supermarkten – van product K bij bepaalde prijzen in één maand.

Diagram 2.1: Verandering in de vraag naar koffie K Y-as: prijs per pak (eenheid) koffie K (in Euros)

X-as: gevraagde hoeveelheid van koffie K (in duizenden pakken per maand)

Men onderscheidt de volgende vraag-factoren - of determinanten, en de mogelijke veranderingen die in elke factor kunnen plaatsvinden:

Behoeftes, voorkeuren, smaken. Wanneer de wens en behoefte voor, en dus populariteit van, een product onder consumenten toeneemt, zal de vraag naar dat product voor elk

(5)

mogelijke prijs toenemen. Wanneer het afneemt, zal de vraag voor dat product afnemen. De vraag helling of curve weergegeven in een grafiek of diagram zal in het eerste geval naar rechts verschuiven, en in het tweede geval naar links. Het kan gaan om toenemende vraag naar noodzakelijke goederen (necessity goods) zoals water in een tijd van extreme droogte, of naar luxe goederen (luxury goods) zoals elektrische auto’s in een tijd van veranderende smaak naar milieuvriendelijke goederen. Dan zal de vraag naar milieuonvriendelijke goederen zoals auto’s op brandstof afnemen.

Aantal consumenten in de markt. De vraag naar een product zoals een huur- of koopwoning neemt bijna vanzelf toe wanneer het aantal kopers in een markt toeneemt – bijvoorbeeld door een toename van de bevolking in het gebied (regio, land, stad, dorp, enzovoort) dat deze markt omvat. De productvraag naar bijvoorbeeld woningen neemt af wanneer het aantal kopers afneemt, bijvoorbeeld door (massale) emigratie naar een ander gebied buiten de betreffende markt.

Inkomens en koopkracht. Wanneer de inkomens – en daarmee gewoonlijk ook de koopkracht na aftrek van belastingen en andere (vaste) kosten – van consumenten toeneemt, dan zal in de meeste gevallen de vraag naar normale of “superieure” goederen (superior goods) toenemen. Zulke goederen zijn qua verkoopbaarheid positief gerelateerd aan inkomensgroei, zoals duur maar gezond voedsel en duur maar houdbaar kledij en schoeisel. Maar soms neemt de vraag naar bepaalde goederen (en diensten) af wanneer de inkomens van (bepaalde) consumenten stijgen – of neemt de vraag daarnaar toe wanneer de inkomens dalen. Hier gaat het om ‘abnormale’ of “inferieure” goederen (inferior goods), zoals goedkoop maar vaak ongezond voedsel en goedkoop maar vaak slijtbaar kledij en schoeisel.

Prijzen van gerelateerde producten. De vraag naar bepaalde goederen (en diensten) nemen toe wanneer de prijzen van andere goederen toenemen, wanneer de eerste goederen de laatste goederen kunnen vervangen (substitute goods). Dus wanneer de toegangsprijs van een bioscoopfilm wordt verhoogd, neemt de vraag daarnaar af en gaan meer mensen naar de videotheek om een film te huren. Ook wanneer de prijs van één van de complementaire goederen die gezamenlijk gebruikt worden (complementary goods) toeneemt, zoals de prijs van kokos, zal ook de vraag naar andere complementaire

goed(eren), zoals chocola, afnemen. Als de prijs van één van zulke goederen afneemt, zal tevens de vraag naar die andere goederen toenemen. De meeste goederen (en diensten) zijn ongerelateerde, “onafhankelijke” goederen (independent goods), gewoonlijk omdat zij geheel anders zijn en geheel andere behoeftes en wensen kunnen bevredigen. De prijsverandering van één onafhankelijk product, zoals een tennisracket, zal nauwelijks of geen effect hebben op de vraag naar een ander ongerelateerde product, zoals brood.

Verwachte prijzen, prijsverwachtingen. Wanneer consumenten, wegens aankondigingen of geruchten in de (sociale) media, verwachten dat de prijs van een bepaald product zal toenemen, dan zullen zij of velen van hen dat product zo snel mogelijk aanschaffen om de kennelijke prijsverhoging voor te zijn – vaak in zo groot mogelijke hoeveelheden, mocht het bijvoorbeeld een “vergankelijk” product (perishable good) zoals koffie betreffen (NB: maar consumenten gaan niet zo veel mogelijk iPads aanschaffen, behalve als ze dezen willen doorverkopen onder de ‘oude’ marktprijs). De toegenomen vraag naar zulke producten is vaak tijdelijk en kortstondig van aard, zeker wanneer de verwachte prijsverhoging

achterwege blijft of kleiner is dan gedacht.

De factoren of determinanten die de mate van vraag-elasticiteit (kunnen) bepalen, zijn van een (iets) andere orde:

Deel van inkomen. Hoe hoger de prijs van een product is gerelateerd aan de inkomens van (bepaalde) groepen consumenten, hoe hoger de prijs-elasticiteit van de vraag zal zijn – als

(6)

de andere factoren gelijk blijven. Dus een 10% prijsverlaging van een duur product zoals een auto zal de vraag sterk verhogen, terwijl een 10% prijsverlaging van een goedkoop product zoals een potlood de vraag daarnaar nauwelijks doet toenemen.

Vervangbaarheid (substitutability). Hoe hoger het aantal vervangbare, gerelateerde goederen (substitute goods) op de markt, hoe hoger de vraag-elasticiteit over het algemeen zal zijn. Een relatief kleine prijsverlaging van automerk A zal de vraag daarnaar sterk doen toenemen, want het zal ook consumenten trekken die tot nu toe hebben gekozen voor automerk B – die nu iets duurder is geworden in verhouding tot automerk A.

Noodzaak en luxe. Hoe meer een product is of wordt gezien als een luxe (luxury) in plaats van een noodzakelijkheid (necessity), hoe hoger de vraag-elasticiteit zal zijn. Een

noodzakelijk goed als elektriciteit is inelastisch – een (sterke) prijsverhoging zal nauwelijks de vraag daarnaar doen afnemen. Een luxe goed als juwelen (gouden halsketting,

enzovoort) zal veelal elastisch zijn – een (relatief geringe) prijsverhoging zal al gauw de vraag daarnaar (sterk) doen afnemen.

Tijdsduur. De vraag naar elk soort product zal op langere termijn elastischer zijn dan op kortere termijn, dan consumenten dan meer tijd hebben om de reageren op bijvoorbeeld een prijsverhoging van een bepaald product, en te zoeken naar vervangende producten die goedkoper zijn. De vraag naar duurzame goederen zal op korte termijn inelastisch zijn, omdat men niet plotseling een nieuwe auto koopt omdat de bestaande auto iets minder zuinig is in benzinegebruik; maar langdurige prijsverhogingen van benzine kunnen (vele) consumenten op een gegeven moment doen besluiten zuinigere auto’s aan te schaffen.

De kruiselasticiteit van de vraag (cross-elasticity of demand) meet de mate waarin de vraag van product X reageert en dus verandert op een verandering in de prijs van product Y, dus met kruiselasticiteitscoëfficient EXY :

EXY=

procentuele verandering in de prijs van product Y procentuele verandering in de gevraagde hoeveelheid van product X

Deze coëfficient is positief wanneer producten X en Y vervangende goederen (substitute goods) betreffen: een toename in de prijs van product Y leidt tot een toename in de vraag naar vervangend product X. De waarde is negatief wanneer X en Y complementaire

goederen (complementary goods) betreffen: een toename in de prijs van product Y leidt tot een afname in de vraag naar product X omdat die direct gekoppeld is aan Y. Wanneer de waarde 0 of bijna 0 is betekent dit dat de producten X en Y ongerelateerde, “onafhankelijke”

goederen (independent goods) zijn: een toename in de prijs van de één leidt niet of

nauwelijks tot een verandering in de vraag naar de ander. Hoe hoger de positieve waarde, hoe hoger de vervangbaarheid (substitutability) van de producten; hoe hoger de negatieve waarde, hoe hoger de complementariteit (complementarity) van de producten.

Overigens, de inkomenselasticiteit van de vraag, de mate waarin de gevraagde hoeveelheid van een product toe- of afneemt bij veranderingen in het (besteedbare) inkomen van consumenten, meet men met de inkomenselasticiteit coëfficient EI:

EI=

procentuele verandering in inkomen van consument(groep) Y procentuele verandering in de gevraagde hoeveelheid van product X

Deze coëfficient is positief voor normale of “superieure” goederen bij een toenemend

inkomen, maar de waarde oftewel inkomenselasticiteit varieert van bescheiden, bijvoorbeeld +3 voor auto’s en andere luxegoederen, tot + 30 voor noodzakelijke maar duurdere

(7)

goederen, zoals gezond “bio” voedsel. De waarde zal negatief zijn voor “inferieure”

goederen, zoals goedkoop maar vaak ongezond voedsel, omdat consumenten zulke producten minder zullen aanschaffen zodra zij hogere (besteedbare) inkomens hebben.

Aanbod

De wet van aanbod (law of supply) is dat – aangenomen dat andere factoren gelijk blijven (“other-things-being equal”) – de aangeboden hoeveelheid van een product toeneemt als de (verkoop)prijs van dat product toeneemt, en de aangeboden hoeveelheid afneemt wanneer de prijs afneemt. Economen beschouwen deze “positieve causale relatie” (direct

relationship) tussen aanbod en prijs als een “wet”, een algemeen waargenomen en dus bevestigde stelling. Het verschijnsel is nauwelijks opzienbarend: ondernemers proberen hun goederen en diensten zo duur mogelijk te verkopen om zo (veel mogelijk) winst te maken, en ze zullen deze minder snel of vaak produceren mochten deze alleen bij lagere prijzen verkocht kunnen worden. Want anders blijven ze met overtollige voorraden zitten, of maken te weinig winst, geen winst of zelfs verlies op zelfs volledige verkoop van alle voorraden. Dat zijn de risico’s van (te) hoge aanbod van producten voor (te) lage prijzen die niet of

nauwelijks de productiekosten dekken. Aan de andere kant moet men niet te hoge prijzen vragen voor producten, want dan haken (te) veel consumenten af, en dan maakt men ook verlies. Dus men moet op zoek naar een evenwichtige prijs – en dus aanbod (zie volgende sectie ‘Evenwicht’).

De mate waarin producenten goederen en diensten zullen maken en aanbieden voor bepaalde (toenemende) prijzen, noemt men de prijs-elasticiteit van het aanbod (price- elasticity of supply). Economen meten de mate van (in)elasticiteit van het aanbod (A) met de aanbod-elasticiteit coëfficiënt EA , welke de volgende formule(-definitie)s heeft:

EA=

procentuele verandering in prijs van product X

procentuele verandering in de aangeboden hoeveelheid van product X

Oftewel,

EA= verandering in aangeboden hoeveelheid product X

÷

originele aangeboden hoeveelheid product X originele prijs X verandering prijs X

Voor de aanbod-elasticiteit bij non-lineaire verbanden tussen hoeveelheid en prijs, berekent men volgens de “midden-punten benadering” (midpoints approach) de gemiddelde

veranderingen tussen verschillende ‘punten’ op de kromme curves zoals weergegeven in diagrammen (zie Figuur 1.1 in hoofdstuk 1):

EA= verandering in aangeboden hoeveelheid product X

÷

som van aangeboden hoeveelheden / 2 som van prijzen / 2 verandering prijs X

Berekeningen van elasticiteit, inelasticiteit en eenheidselasticiteit van het aanbod volgen de zelfde wiskundige logica zoals weergegeven in de voorgaande sub-hoofdstuk “Vraag”.

Het positieve verband tussen aangeboden hoeveelheid (quantity supplied) en prijs kan men in een diagram of grafiek weergeven als een lijn (veronderstelling: lineair verband tussen deze variabelen), of als een curve (veronderstelling: non-lineair verband). Economen stellen dat de aanname van een lineair verband tussen aanbod en prijs te simplistisch is, en

representeren bij voorkeur non-lineaire verbanden tussen prijzen (normaal op de y-as) en aangeboden hoeveelheden van producten (normaal op de x-as) – die ook als curves naar voren komen in grafieken met echte gegevens. De “realistische” aanbod curve (supply

(8)

curve) en de “simplistische” aanbod helling (supply slope) zijn gewoonlijk opwaarts; dat bevestigt de wet van het aanbod: de aangeboden hoeveelheid neemt toe bij een stijgende prijs. Maar soms kan de aanbod helling/curve een steil opwaartse (een sterk stijgende prijs verhoogt nauwelijks het aanbod) of zelfs neerwaartse beweging vertonen. Zo worden luxegoederen zoals merkhorloges en pleziervaartuigen, ook bij een toenemende prijs nauwelijks meer geproduceerd: ondernemers beseffen (normaliter) dat alleen een relatief kleine groep welvarende consumenten deze producten kunnen veroorloven. Niettemin kan er wel enige productieverhoging plaatsvinden, voor zover een prijsverhoging de status en gewildheid van deze producten onder deze kleine groep rijken verhoogt (zie sectie ‘Vraag’).

Net als bij de vraag naar producten, tonen diagrammen die onder meer of alleen een aanbod helling/curve weergeven, gewoonlijk het marktaanbod (market supply) van een groep producenten, en minder vaak het aanbod van één bedrijf oftewel het individuele aanbod (individual supply). Het marktaanbod is de totale aangeboden hoeveelheid van een product door een groep producenten, een optelsom van alle aangeboden hoeveelheden van dat product door alle individuele producenten van die groep. Diagram 2.2 veronderstelt dat er bijvoorbeeld twintig (of net zo goed tweehonderd) concurrerende bedrijven het koffiemerk K produceren in de periode van één maand.

Een verandering in de aangeboden hoeveelheid (change in quantity supplied), van een product op de markt of van een bedrijf, laat een verschuiving zien van één punt op de aanbod helling of curve naar een ander punt op dezelfde helling of curve door een

verandering van de prijs. Daarbij neemt men aan – of ziet men bevestigt in onderzoek – dat andere aanbod-factoren - of determinanten (determinants of supply) gelijk blijven.

Maar een verandering in het aanbod (change in supply) weerspiegelt een verandering in één of meerdere aanbod-determinanten. Als producenten door een verandering in één of meerdere van zulke factoren voor dezelfde mogelijke prijzen minder van product K zullen maken, is er een afname of vermindering in het aanbod (decrease in supply) en dus een verschuiving van de curve naar links. Als producenten door een verandering in één of meerdere aanbod-determinanten voor dezelfde mogelijke prijzen meer van product K zullen maken, is er een toename of vermeerdering in het aanbod (increase in supply) en dus een verschuiving van de curve naar rechts. Diagram 2.2 toont dit proces voor product “K”. De

“rode” curve toont het “huidige” of “gemiddelde” aanbod, de “gele” curve het afgenomen aanbod, en de “blauwe” curve het toegenomen aanbod. De ‘punten op elke curve tonen de aangeboden hoeveelheden in pakken van K bij bepaalde prijzen.

Diagram 2.2: Verandering in het aanbod van koffie K

(9)

Y-as: prijs per pak (eenheid) koffie K (in Euros)

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18

2 4 6 8 10 12 14

Afgenomen aanbod (geel) Middelste aanbod (rood)

Toegenomen aanbod

(blauw)

X-as: aangeboden hoeveelheid van koffie K (in duizenden pakken per maand)

Men onderscheidt de volgende aanbod-factoren - of determinanten, en de mogelijke veranderingen die in elke factor kunnen plaatsvinden:

Prijzen van hulpbronnen (Resource prices). Toenemende prijzen van grondstoffen zoals koffiebonen verhogen productiekosten en verlagen daarmee de winsten van bedrijven en andere ondernemingen. Dat ontmoedigt hen om een bepaalde productie en dus aanbod van een bepaalde product bij elke bepaalde, mogelijke verkoopprijs te handhaven – het aanbod loopt daarom terug, en het aanbod curve verschuift naar links. Afnemende prijzen van grondstoffen verlagen de productiekosten juist, en moedigen de bedrijven aan om hun productie en dus aanbod te verhogen bij een bepaalde verkoopprijs – het aanbod loopt op, en de helling/curve verschuift naar rechts.

Technologie en innovatie. Kosten voor bedrijven kunnen ook afnemen door verbeterde, efficiëntere productiemethoden door wetenschappelijke ontdekkingen, uitvindingen en technologische vernieuwingen. Niet alleen kan men zo het productieproces verbeteren en veranderen, maar ook het product zelf. Dit zal het aanbod van de betreffende (vernieuwde) producten doen toenemen (de helling/curve gaat naar rechts).

Belastingen en subsidies. Wanneer de inkomsten van bedrijven afnemen door (hogere) belastingen, dan neemt de prikkeling (incentive) bij bedrijven af om de ‘oude’ productie en dus aanbod te handhaven bij elke bepaalde, mogelijke prijs. Het aanbod neemt dan af. Maar als bedrijven subsidies van de overheid (of soms particuliere instellingen en personen) ontvangen om een bepaald product te blijven maken of te verbeteren, dan zal de verlaagde productiekosten bedrijven bewegen om het aanbod te verhogen.

Aantal producenten in de markt. Het aanbod van een product zoals een huur- of

koopwoning neemt bijna vanzelf toe wanneer het aantal producenten in een markt toeneemt.

Vaak zijn er meer woningen nodig wegens bijvoorbeeld een groeiende bevolking; maar ondertussen is er krapte op de huismarkt en kunnen bouwers hogere prijzen in rekening brengen. Het brengt ook nieuwe bouwondernemingen op de markt, zodat de concurrentie toeneemt (NB: daardoor kan er een “prijsoorlog” ontstaan, waardoor prijzen uiteindelijk juist zullen afnemen om klanten te trekken). Echter het aantal producenten kan ook afnemen,

(10)

bijvoorbeeld omdat de overheid dwangmaatregelen (belastingen, boetes, enzovoort) treft om een product milieuvriendelijker te maken. De overheid kan ook een aantal bedrijven opkopen en opdoeken om juist een product te beschermen – zoals het afkopen van vissers om hun onderneming te laten stoppen, en zo overbevissing tegen te gaan. De betreffende vissen zijn in economische zin grondstoffen oftewel “natuurlijke producten”. Het aanbod van zulke producten neemt – in dit geval door overheidsingrijpen – dan af.

Prijzen van gerelateerde producten. Het aanbod van bepaalde goederen (en diensten) nemen af wanneer de prijzen van andere goederen toenemen, wanneer de producenten de eerste goederen kunnen laten vervangen door de laatste goederen (substitute goods).

Gewoonlijk lijken de vervangende goederen erg op de voorgaande goederen, want anders kost het een bedrijf veel moeite en geld om te schakelen (dan bijvoorbeeld nieuwe machines en kennis vereist!). vereist. Dus wanneer de verkoopprijs, door welke oorzaak dan ook, van een racefiets toeneemt, zal de producent van een gewone fiets tenminste gedeeltelijk overschakelen naar de productie van een racefiets. Deze substitutie in productie

(substitution in production) zal het aanbod van de racefiets van de racefiets doen toenemen, en die van de gewone fiets doen afnemen.

Verwachte prijzen, prijsverwachtingen. Wanneer producenten, wegens aankondigingen of geruchten in de (sociale) media, verwachten dat de prijs van een bepaald product zal toenemen, dan zullen zij of velen van hen de productie en dus aanbod zo snel mogelijk willen verhogen om te profiteren van de kennelijke prijsverhoging. Maar bedrijven kunnen ook anders reageren: zij kunnen tenminste een deel van het bestaande voorraad van een product van de markt houden, om het pas op de markt te brengen zodra de prijsverhoging echt gebeurt – of nog hoger wordt. Zij kunnen door deze actie ook bewust de prijs (verder) opdrijven door schaarste van het product op de markt te doen ontstaan. Overheden

ontmoedigen, verbieden en bestraffen zulke “marktmanipulatie”, zeker als het om goederen zoals graan en brood gaat die in de basisbehoeften van de mens voorzien (necessity goods, basic goods).

De belangrijkste factor of determinant die de mate van aanbod-elasticiteit bepaalt is de tijdsduur die producenten nodig hebben hulpbronnen en kapitaalgoederen te switchen naar goederen en diensten die meer lijken op te leveren wegens prijsverhogingen van die

producten. Het aanbod van elk soort product zal over het algemeen op langere termijn elastischer zijn dan op kortere termijn: producenten zullen dan meer tijd hebben om te reageren op bijvoorbeeld een prijsverhoging van een bepaald product, en dus meer hulpbronnen en kapitaalgoederen en zelfs nieuwe productiemethoden (door bijvoorbeeld technologische vernieuwing) in te zetten voor een hogere productie en dus aanbod van dat product. In de zogenoemde markt periode onmiddellijk na een prijsverandering

(prijsverhoging of prijsverlaging), kan een bedrijf het aanbod van het betreffende product niet veranderen (verhogen of verlagen); het aanbod is dan compleet inelastisch, getoond door een vertikale lijn (‘I’) op de x-as bij het bepaalde punt van het bestaande aanbod (in een grafiek met een versimpelde aanbod-helling). Op korte termijn zal het aanbod iets minder inelastisch zijn, getoond door een stijle lijn (‘/’) in een versimpelde grafiek dat lineaire verbanden tussen vraag en aanbod veronderstelt. Op lange(r) termijn zal het aanbod elastisch zijn, getoond door een platte lijn.

Hoe hoger de “switch-capaciteit” van de producent of (de aard van) het product, hoe sneller de aanbod-elasticiteit zal toenemen bij prijsveranderingen, en hoe korter de markt en korte- termijn periodes zullen zijn.

Marktevenwicht

De evenwichtshoeveelheid (equilibrium quantity) van een product (of hulpbron) vindt plaats wanneer het aanbod en dus intentie van producenten bij een bepaalde evenwichtsprijs (equilbrium price; market-clearing price) aansluit op de vraag en dus intentie van

(11)

consumenten. Bij die prijs is de aangeboden hoeveelheid van een product (of hulpbron) gelijk aan de gevraagde hoeveelheid van dat product (of hulpbron). Deze situatie waarin het aanbod gelijk is aan de vraag noemt men het marktevenwicht (market equilibrium). In het hypothetische geval van koffie “K” is de evenwichtsprijs (rond) € 5 en de

evenwichtshoeveelheid (rond) 7,000 pakken koffie K (zie diagrammen 2.1 en 2.2). Dan willen de producenten voor die prijs dezelfde hoeveelheden van dat producten verkopen als de consumenten willen kopen; dan sluiten de wensen van iedere partij precies op elkaar aan. Diagram 2.3 toont een vereenvoudigde hellingen-weergave van deze situatie, waarbij het marktevenwicht wordt bereikt op het punt dat de aanbod- en vraag-hellingen –

respectievelijk de “paarse” helling met ‘■’ punten en de “blauwe” helling met de ‘♦’ punten – elkaar kruisen. Dat is (even aangenomen) bij de prijs van € 6 en bij 6,000 pakken K (dus wat andere getallen dan bij een curven-weergave).

Wanneer bedrijven 8,000 pakken K produceren voor een prijs van € 8, zullen consumenten daar slechts 4,000 pakken van kopen – dan ontstaat er een aanbod overschot (supply surplus; excess supply) van 4,000 pakken K. Deze overschot kan men in de diagram weergeven als een driehoek met-de-punt-naar-beneden (▼) tussen de waarden 4 en 8 op de x-as en de waarden 6 en 8 op de y-as.

Dit overschot kan ook ontstaan wanneer de overheid een minimumprijs of bodemprijs (price floor) van € 8 vaststelt, omdat het de “marktprijs” van € 6 te laag vindt voor de betrokken bedrijven om deze en hun personeel voldoende inkomsten te verschaffen binnen de bestaande (en mogelijk recentelijk afgenomen) vraag. Maar dan kan mogelijk inefficiënte bedrijven in leven houden die mogelijk beter failliet hadden kunnen gaan of zich hadden moeten richten op betere productiemethoden of andere producten; diens interventie verstoort de optimale allocatie van hulpbronnen. Bovendien kan de overheid het overschot alleen (gedeeltelijk) ongedaan maken door a) het overschot voor de bodemprijs op te kopen en op te slaan (of te vernietigen); of b) betrokken bedrijven op te kopen en op te doeken, zodat op die manier het aanbod afneemt.

Wanneer bedrijven slechts 4,000 pakken willen produceren voor een prijs van € 4, zullen consumenten die allemaal kopen, maar voor die prijs nog 4,000 extra pakken willen kopen - dan ontstaat er een aanbod tekort (supply shortage) oftewel vraag overschot (demand surplus; excess demand) van 4,000 pakken K. Deze aanbod-tekort of vraag-overschot kan men in de diagram weergeven als een driehoek met-de-punt-naar-boven (▲) tussen de waarden 4 en 8 op de x-as en de waarden 4 en 6 op de y-as.

Dit tekort of vraag-overschot kan ook ontstaan wanneer de overheid een maximumprijs of prijs plafond (price ceiling) van € 4 vaststelt, omdat het de “marktprijs” van € 6 te hoog acht voor de (meeste) consumenten gezien hun (geringe) koopkracht, of omdat het de winsten van de betrokken bedrijven als overmatig hoog of verkwistend ziet. Maar dan zal het de betrokken bedrijven ontmoedigen om een aanbod van koffie K te produceren dat aansluit op de (toegenomen) vraag. De overheid kan coupons, “voedselbonnen” verspreiden onder alle, rijke en arme consumenten, waardoor zij alleen vaststaande, beperkte aantallen van product K kunnen kopen. Maar ook dan zullen tenminste sommige consumenten bereid zijn om meer dan de maximumprijs te betalen, waardoor zo mogelijk een illegale. “zwarte markt”

ontstaat voor de zeldzaam wordende product K.

Het punt van het marktevenwicht – en dus die van de evenwichtsprijs,

evenwichtshoeveelheid, en de mogelijke aanbod en vraag overschotten en tekorten –

verschuift wanneer het aanbod en/of de vraag veranderen door één of meerdere wijzigingen in de aanbod- of vraag-factoren (determinanten), zoals prijzen van gerelateerde producten.

Diagram 2.3 geeft alleen twee hypothetische voorbeelden van toegenomen vraag (de “gele”

helling met ‘▲’ punten) en toegenomen aanbod (de “lichtblauwe” helling met ‘×’ punten).

Probeer zelf eens lijnen in de grafiek te tekenen die een afgenomen vraag en aanbod tonen – waar zouden die zich kunnen bevinden?

(12)

Diagram 2.3: Bestaande en veranderde marktevenwichten voor koffie K Y-as: prijs per pak (eenheid) koffie K (in Euros)

X-as: aangeboden hoeveelheid van koffie K (in duizenden pakken per maand)

Het evenwicht bij de toegenomen vraag maar ongewijzigd aanbod in het diagram is bij een prijs van € 8 en 8,000 pakken K; zowel de evenwichtsprijs als de evenwichtshoeveelheid zijn hoger dan voorheen (NB: beiden zijn lager bij een afgenomen vraag en ongewijzigd

aanbod).

Bij de toegenomen aanbod maar ongewijzigde vraag is dat bij een prijs van € 5 en 7,000 pakken K; de evenwichtshoeveelheid is hoger, maar de evenwichtsprijs is lager dan

voorheen (NB: bij een afgenomen aanbod en ongewijzigde vraag is de hoeveelheid lager en prijs hoger).

Het evenwicht bij zowel de toegenomen vraag als toegenomen aanbod is bij een prijs van € 7 en 9,000 pakken K; de evenwichtsprijs is iets hoger dan voorheen, en de

evenwichtshoeveelheid veel hoger dan voorheen. Dat komt in dit geval omdat de vraag- helling sterker is verschoven dan de aanbod-helling. Wanneer het aanbod sterker stijgt dan de vraag, kan de evenwichtsprijs dalen. Wanneer aanbod en vraag even sterk stijgen (- of dalen), blijft de evenwichtsprijs onveranderd. In al deze gevallen zal de

evenwichtshoeveelheid overigens hoe dan ook toenemen (- of afnemen). Wanneer het aanbod sterker daalt dan de vraag, zal de evenwichtsprijs toenemen.

De verschuivingen van het marktevenwicht zijn complexer bij een toenemend aanbod en een afnemende vraag, maar die zal tot een lagere evenwichtsprijs lijden dan wanneer alleen het aanbod toeneemt of alleen de vraag afneemt - bijvoorbeeld € 4 bij 6,000 pakken K (probeer zelf deze lijn(en) in de grafiek te tekenen). Overigens, als de toename van het aanbod groter is dan de afname van de vraag, zal de evenwichtshoeveelheid toenemen; als de aanbod-toename kleiner is dan de vraag-afname, zal die hoeveelheid afnemen.

Bij een afnemend aanbod en een toenemende vraag zal de evenwichtsprijs hoger zijn dan wanneer slechts één van de effecten plaatsvindt – bijvoorbeeld € 10 bij 6,000 pakken K (probeer zelf deze lijn(en) in de grafiek te tekenen). Wanneer het aanbod sterker afneemt

0 2 4 6 8 10 12 14

2 4 6 8 10 12 14

Bestaande vraag Bestaande aanbod Toegenomen vraag

Toegenomen aanbod

(13)

dan de vraag toeneemt, zal de evenwichtshoeveelheid afnemen; wanneer het aanbod minder sterk afneemt dan de vraag toeneemt, zal de evenwichtshoeveelheid toenemen.

Hoe dan ook, in een competitieve markt zullen de consumenten en producenten elkaar altijd, vroeg of laat, weten te vinden, waarbij de wensen van beiden samenvallen op één en

dezelfde hoeveelheid product voor een en dezelfde prijs; dit noemt men de “rantsoenerende functie” (rationing function) van de prijswerking op zulk een vrije markt.

Toch zullen er ook in een vrije markt negatieve en positieve externaliteiten (externalities) bestaan, waarop producenten en consumenten van bepaalde producten weinig of geen invloed op kunnen uitoefenen (zie laatste paragraaf sectie ‘Economische systemen’,

hoofdstuk 1). Het marktevenwicht is dus “verstoord”, of misleidend wanneer alleen de kosten en baten van de producenten en consumenten van product K worden berekend. Zo kunnen vervuilende bedrijven makkelijker en goedkoper produceren dan wanneer er strenge en afgedwongen milieueisen zouden zijn geweest. Dus het toegenomen aanbod (de

“lichtblauwe” helling met ‘×’ punten) van koffie K zou het resultaat kunnen zijn van afgenomen productiekosten (en dus marginale kosten) wegens het ‘versoepelen’ van milieueisen. Dit zou een “over-allocatie” (overallocation) van hulpbronnen aan en door producenten en dus een overproductie van K betekenen, die de kosten van milieuvervuiling voor andere en misschien alle producenten en consumenten oftewel inwoners in een

marktgebied (district, regio, land, enzovoort) niet eerlijk in beeld brengt. Dit kan men zien als het falen van de markt, omdat de marktpartijen kennelijk niet in staat zijn om schoon te produceren en/of consumeren (consumenten gooien bijvoorbeeld de plastic koppiekopjes niet netjes in de afvalbak). Het herinvoeren van de milieueisen – een “directe controle”, een vorm van overheidsingrijpen – of doorvoeren van “de-vervuiler-betaalt” belastingen kan het aanbod weer terugbrengen op het oude niveau (de “paarse” helling met ‘■’ punten).

Een positieve externaliteit zoals het van overheidswege subsidiëren van koffie K als gratis of goedkoop product in school- en universiteitsgebouwen kan de vraag toenemen naar een grotere groep consumenten, wat de reden kan zijn van de toegenomen vraag (de “gele”

helling met ‘▲’ punten). Strikt genomen kan de toegenomen vraag in dat geval alleen plaatsvinden met een subsidie aan consumenten; een subsidie aan producenten zou, althans in theorie, leiden tot een toename van het aanbod (bijvoorbeeld de “lichtblauwe”

helling met ‘×’ punten). Hoe dan ook, zulke overheidssteun veronderstelt een andere vorm van ‘marktfalen’: een “onder-allocatie” (underallocation) van hulpbronnen aan en door bedrijven, die product K niet zo goedkoop en efficiënt kunnen produceren dat zij het zonder subsidie aan scholen en universiteiten kunnen leveren voor een lage prijs die deze instituten en hun leerlingen en studenten kunnen veroorloven. De toegenomen vraag van koffie K geeft ook niet eerlijk de externe baten (en belastingkosten!) weer, maar is wel ‘heilzaam’

voor een grotere groep consumenten. Overigens, positieve externaliteiten zoals

gesubsidieerde schoolboeken en medicijnen kan men makkelijker en beter verdedigen als zijnde goed voor toegankelijk onderwijs en beschermende vaccinatie, dan het subsidiëren van een bepaald koffiemerk. Als men dat laatste “te gek voor woorden” vind en meent dat iedereen en dus ook scholieren en studenten dezelfde (markt)prijs voor koffie K moeten betalen, dan kan men de betreffende subsidie stopzetten. Dit zou de vraag weer moeten terugbrengen op het oude niveau (de “blauwe” helling met de ‘♦’ punten). Trouwens, in de praktijk is het eerder zo dat universiteiten, scholen en andere semi-publieke instellingen – en niet direct de overheid – producten zoals koffie en thee in hun ruimtes goedkoop houden, door een deel van de aankoopkosten niet door te berekenen aan hun consumenten – en dus een deel van hun budgetten daarvoor te gebruiken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

N RE Created for Crossings Community Church Christmas Eve Chapel Service Don Peslis, Worship Pastor... slowing to

 Als de consumenten bij dezelfde prijs niet meer de hoeveelheid willen kopen die de vraaglijn aangeeft, smaak van de consument verandert.  Als de prijs van een concurrerend

Uit het rapport van Broekema et al (2005) valt op te maken dat er in totaal 12.000 betaalde arbeidsplaatsen zijn waarvan het overgrote deel (7.360) binnen de directe

Een tweede aanpassing van de Richtlijn is dat er meer aandacht is voor milieutechnische goede biobrandstoffen, die, net als in de oorspronkelijke Richtlijn, dubbel mogen tellen voor

Obesity-induced metabolic abnormalities have been associated with increased oxidative stress which may play an important role in the increased susceptibility to myocardial

In de verzekerdenraming 2014 zijn de verzekerden woonachtig in het buitenland evenredig verdeeld over de afslagklasse en de positieve klasse op basis van de relatieve prevalenties

De algemene onderzoeksvraag die we met dit onderzoek trachten te beantwoorden is: ‘Hoe is het gesteld met de kwaliteit van de opvoedingsondersteuning die

Een reactie is sterk wanneer de vraagverandering (gevolg) relatief (%) groter is dan de prijsverandering (oorzaak). De prijselasticiteit is dan kleiner