• No results found

INLEIDING DE ITEMS VAN DE KATZ-SCHAAL

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "INLEIDING DE ITEMS VAN DE KATZ-SCHAAL"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

INLEIDING

De hierna volgende informatie is een uitbreiding van het hoofdstuk ‘Zorgcijfers’ in het jaarverslag van 2020. De maand oktober is de referentiemaand. Indien gegevens voor het hele jaar werden gebruikt is dit ook aangegeven.

DE ITEMS VAN DE KATZ-SCHAAL

Met behulp van de Katz-schaal wordt de zorgbehoevendheid van patiënten in de thuisverpleging (en ook in de rust- en verzorgingstehuizen) gemeten. Het formulier van de Katz-schaal wordt ingevuld door de behandelende geneesheer of door de verpleegkundige; hierbij wordt gekeken naar zes belangrijke ADL-activiteiten:

- zich wassen - zich kleden - zich verplaatsen - toiletbezoek - incontinentie - eten

Elk item (wassen, kleden, ...) wordt gescoord op een vierpuntenschaal, naargelang de afhankelijkheid van de patiënt. De verpleegkundige evalueert aan de hand hiervan de zorgafhankelijkheid van de patiënt, bij aanvang van de verzorging en later op regelmatige

tijdstippen. De meeste patiënten zijn afhankelijk voor 'wassen' en 'kleden' (resp. 66,1 % en 62,9 %).

Toch zien we dat nog 44,0 % hulp nodig heeft bij het eten. De taak behelst vnl. het hapklaar maken van het eten en het goed positioneren van de patiënt. 3,1 % van de patiënten is totaal afhankelijk bij het eten (1.657 personen), 6,9 % heeft gedeeltelijk hulp nodig bij het eten of het drinken (3.625 personen).

Het relatief aantal patiënten dat afhankelijk is (d.i. een score 2, 3 of 4) voor de verschillende items, wordt weergegeven in figuur 1.

(2)

2

Het aantal patiënten volgens de Katz-schaal wordt weergegeven in figuur 2.

De Katz-schaal bestaat uit zeven niveaus en meet de afhankelijkheid van patiënten voor essentiële activiteiten van het dagelijkse leven:

Katz 1 = patiënt is volledig onafhankelijk voor alle items Katz 2 = patiënt is afhankelijk voor 'wassen'

Katz 3 = patiënt is afhankelijk voor 'wassen' en 'kleden'

Katz 4 = patiënt is afhankelijk voor 'wassen', 'kleden' en 'verplaatsen'

Katz 5 = patiënt is afhankelijk voor 'wassen', 'kleden', 'verplaatsen' en 'toiletbezoek'

66,1%

62,9%

59,4%

55,0% 56,7%

44,0%

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

wassen kleden verplaatsen toiletbezoek continentie eten

% patiënten

Figuur 1: Aantal patiënten (%) dat hulp nodig heeft bij 1 of meer activiteiten van het dagelijks leven (Katz-schaal), oktober 2020 (n = 52 863)

27,6%

17,5%

6,4% 4,9%

11,8%

22,1%

9,7%

0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

Katz 1 Katz 2 Katz 3 Katz 4 Katz 5 Katz 6 Katz 7

% patiënten

Figuur 2: Aantal patiënten (%) naar de afhankelijkheid op de Katz- schaal, oktober 2020 (n = 53 467)

(3)

3

Katz 6 = patiënt is afhankelijk voor 'wassen', 'kleden', 'verplaatsen', 'toiletbezoek' en 'incontinentie'

Katz 7 = patiënt is afhankelijk voor 'wassen', 'kleden', 'verplaatsen', 'toiletbezoek', 'incontinentie' en 'eten'

DE WECKX-SCHAAL

Om te weten hoe de psychosociale context is van de patiënt hanteren de thuisverpleegkundigen de Weckx-schaal. Deze schaal beoordeelt de patiënt op 5 parameters: de graad van oriëntatie, de graad van rusteloosheid, de woonsituatie van de patiënt, de mantelzorg (of de patiënt voldoende omringd is door familie of vrienden) en de mate van comfort dat de patiënt in huis geniet. De schaal kent 4 niveaus met een totaal score van 0 tot 3. Een score 0 betekent dat de patiënt geen enkel probleem heeft voor elk van de items. Score 1 geeft aan dat de patiënt onder hetzelfde dak woont met een valide doch niet beschikbare of met een niet-valide persoon, dat er soms mantelzorgers over de vloer komen en dat er hoewel geen ingerichte badkamer, wel stromend warm water in de keuken is. Score 2 geeft aan dat de patiënt occasioneel gedesoriënteerd of rusteloos is, of alleen woont, of beschikt over een mantelzorg die sporadisch of zelfs afwezig is ofwel dat de patiënt geen stromend warm water heeft in huis. De hoogste score (score 3) geeft aan dat de patiënt voortdurend gedesoriënteerd of rusteloos is.

Figuur 3 geeft de verdeling aan van patiënten naar de Katz-schaal in functie van de Weckx-schaal. We merken op dat het merendeel van de patiënten die score 6 of score 7 halen op de Katz-schaal ook het hoogste scoort op de Weckx-schaal (score 3).

26,3%

17,3% 7,1%

5,2% 11,9% 22,4%

10,0%

16,8%

17,3% 4,0%

5,3%

15,0% 31,7%

10,0%

6,1% 10,5%

3,4% 3,9%

15,4% 34,1%

26,5%

2,9% 1,9%

1,9% 1,9% 6,7% 17,1%

67,6%

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Katz 1 Katz 2 Katz 3 Katz 4 Katz 5 Katz 6 Katz 7

Figuur 3: Proportionele verdeling van het aantal patiënten naar de Katz-schaal in functie van de score op de Weckx-schaal, oktober 2020

Weckx=0 Weckx=1 Weckx=2 Weckx=3 Exclusief West-Vlaanderen

(4)

4

ORIËNTATIE EN RUSTELOOSHEID

De grote meerderheid (70,6 %) van de patiënten heeft geen oriëntatieproblemen (figuur 4). 23,4 % is occasioneel gedesoriënteerd en een minderheid (6,0 %) is voortdurend gedesoriënteerd. Voor rusteloosheid zien we dat de meerderheid geen problemen heeft (55,4 %) en dat iets meer dan een derde van de patiënten occasioneel rusteloos is (37,9 %). Ook hier is een minderheid voortdurend rusteloos (6,7 %).

WOONSITUATIE MANTELZORG (Weckx-schaal)

Anders dan in een ziekenhuis komen verpleegkundigen van het Wit-Gele Kruis aan huis bij de patiënt.

De woonsituatie is dan ook bepalend voor de score op de Weckx-schaal. Wonen er al dan niet andere personen onder hetzelfde dak en in welke mate zijn zij beschikbaar?

Figuur 5 toont aan dat de meeste patiënten (53,8 %) wonen met een valide persoon die ook beschikbaar is. Bij 22,1 % van de patiënten is deze persoon echter niet beschikbaar. Bovendien woont bijna een kwart van de patiënten (24,1 %) alleen.

70,6%

55,4%

23,4%

37,9%

6,0% 6,7%

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

oriëntatie rusteloosheid

% patiënten

Figuur 4: Aantal patiënten naar de score voor oriëntatie en rusteloosheid, oktober 2020

geen probleem occasioneel voortdurend Exclusief West-Vlaanderen

(5)

5

Figuur 6 toont in welke mate de mantelzorg beschikbaar is. Bij iets meer dan de helft van de patiënten (57,7 %) is deze frequent beschikbaar, bij iets minder dan een derde (30,9 %) is deze regelmatig doch partieel beschikbaar en bij 11,4 % van de patiënten is de mantelzorg sporadisch of in het geheel niet beschikbaar.

53,8%

22,1%

24,1%

Figuur 5: Aantal patiënten naar de woonsituatie, oktober 2020

woont met beschikbare valide persoon

woont met beschikbare niet-valide persoon of niet beschikbare valide persoon woont alleen

57,7%

30,9%

11,4%

Figuur 6: Aantal patiënten (%) naar de beschikbaarheid van mantelzorg, oktober 2020

mantelzorg frequent beschikbaar mantelzorg regelmatig doch partieel beschikbaar mantelzorg sporadisch beschikbaar Exclusief West-Vlaanderen Exclusief West-Vlaanderen

(6)

6

Figuur 7 geeft de relatie weer tussen beide parameters. Hieruit blijkt dat de meeste patiënten die wonen met een beschikbare valide persoon ook frequent beschikbare mantelzorg hebben (33,5 %).

Bij 11,2 % van die groep is de mantelzorg hoewel regelmatig slechts partieel beschikbaar en voor 5,8

% is de mantelzorg sporadisch beschikbaar. Van de groep patiënten die wonen met een beschikbare niet-valide persoon of niet beschikbare valide persoon beschikt de meerderheid over regelmatige doch partiële mantelzorg (7,7 %). Bij de groep patiënten die alleen wonen heeft het merendeel ook regelmatig doch partieel mantelzorg (20,0 %), maar bij 7,4 % is de mantelzorg slechts sporadisch beschikbaar. Het is voor deze kwetsbare groep patiënten dat de komst van de thuisverpleegkundige omwille van de sociale context belangrijk is. De thuisverpleegkundige heeft dus vaak niet enkel een verpleegtechnische rol, ook haar sociale functie is van groot belang.

COMFORT (WECKX-SCHAAL)

Ondanks de algemene welvaart in Vlaanderen beschikt 6,8 % van de patiënten niet over een ingerichte badkamer (Figuur 8). 0,6 % heeft zelfs geen stromend warm water in de woning (287 personen). Deze cijfers geven aan dat de omstandigheden waarin de hulpverlening verstrekt wordt niet altijd optimaal zijn.

33,5%

3,6%

9,2%

11,2%

7,7%

20,0%

5,8%

1,5%

7,4%

0,0% 5,0% 10,0% 15,0% 20,0% 25,0% 30,0% 35,0% 40,0%

woont met beschikbare valide persoon woont met beschikbare niet-valide persoon of niet beschikbare valide persoon woont alleen

Figuur 7: Aantal patiënten (%) naar de score op woonsituatie in functie van de score op mantelzorg, oktober 2020

mantelzorg sporadisch beschikbaar mantelzorg regelmatig doch partieel beschikbaar mantelzorg frequent beschikbaar

Exclusief West-Vlaanderen

(7)

7

Dit gebrek aan basiscomfort is belangrijker bij oudere patiënten (figuur 9).

Uit het voorgaande blijkt wel dat patiënten niet enkel fysieke noden hebben: ook aan psychische en psychosociale noden moet de thuisverpleegkundige dus een deskundig antwoord bieden.

93,2%

6,3%

0,6%

Figuur 8: Aantal patiënten (%) naar het comfort in huis, oktober 2020

ingerichte badkamer stromend warm water (keuken) geen stromend warm water

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

0-19 j.' 20-24 j.' '25-29 j.' '30-34 j.' '35-39 j.' '40-44 j.' '45-49 j.' '50-54 j.' '55-59 j.' '60-64 j.' '65-69 j.' '70-74 j.' '75-79 j.' '80-84 j.' '85-89 j.' '90-94 j.' '>= 95 j.';

Leeftijdsklassen

Figuur 9: Aantal (%) patiënten naar de score op comfort in functie van de leeftijd, oktober 2020

ingerichte badkamer stromend warm water (keuken) geen stromend warm water

Exclusief West-Vlaanderen

Exclusief West-Vlaanderen

(8)

8

VERBAND KATZ-SCHAAL EN VERGOEDING

In de RIZIV-nomenclatuur betreffende de vergoeding van de verpleegkundige verzorging, worden patiënten ingedeeld in groepen naargelang hun score op de Katz-schaal. Zo wordt de verzorging van patiënten met een hoge zorgafhankelijkheid op forfaitaire basis vergoed.

Figuur 10 toont hoe de patiënten zich verdelen volgens de vergoedingsgroepen.

Voor de meeste patiënten (64,5 %) wordt de verzorging per handeling vergoed, dit zijn patiënten die eerder licht zorgafhankelijk zijn. 32,0 % van de patiënten wordt forfaitair getarifeerd: dat zijn patiënten die matig tot erg zorgafhankelijk zijn.

De forfait-patiënten worden immers onderverdeeld in forfait-A-, forfait-B- en forfait-C-patiënten naargelang hun graad van zorgafhankelijkheid. Bovendien zijn er vergoedingsgroepen voor palliatieve patiënten - zij hebben immers specifieke noden. Daarom is voor deze patiënten een specifieke financiering van de zorg uitgewerkt: het palliatief forfait A, het palliatief forfait B en het palliatief forfait C (zie palliatieve verpleegkundige zorg).

Tabel 1 geeft de vergoedingscategorieën weer in relatie met de Katz-scores. We zien dat forfait-C- patiënten en patiënten met het palliatief forfait C zich vnl. in de categorieën Katz 6 en 7 bevinden.

Omgekeerd merken we echter dat 11,1 % (3 706 personen) van de patiënten waarvoor er een vergoeding per handeling is, een Katz-score van 6 of 7 heeft, hetgeen toch een grote afhankelijkheid inhoudt voor de items incontinentie en/of eten.

64,5%

15,6% 14,3%

2,1% 3,5%

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

per handeling FFA FFB FFC palliatieve forfaits

Figuur 10: Aantal (%) patiënten per vergoedingsgroep, 2020

(9)

9

Tabel 1: Relatieve verdeling van patiënten volgens het vergoedingstype en de afhankelijkheid op de Katz-schaal, oktober 2020

Katzcat/

VG per

handeling FFA FFB FFC FPA FPB FPC

Katz 1 42,0% 0,5% 0,1% 0,1% 1,4% 0,4% 0,4%

Katz 2 27,8% 1,5% 0,4% 0,1% 0,9% 0,0% 0,2%

Katz 3 10,1% 1,4% 0,3% 0,0% 0,0% 0,1% 0,2%

Katz 4 3,6% 17,2% 0,6% 0,2% 13,5% 0,5% 0,2%

Katz 5 5,4% 52,4% 2,2% 0,6% 56,3% 2,3% 1,4%

Katz 6 9,0% 22,9% 68,2% 4,0% 18,6% 52,0% 7,7%

Katz 7 2,1% 4,0% 28,2% 95,1% 9,3% 44,7% 89,8%

Totaal 100% 100% 100% 100% 100% 100% 100%

SOCIAAL STATUUT VAN DE PATIËNTEN

Van alle patiënten is ook het sociaal statuut gekend. Zo geniet 35,8 % van de patiënten de voor- keurregeling (figuur 11). Dat betekent dat deze groep recht heeft op een verhoogde tegemoetkoming in de terugbetaling van de zorgen. Deze regeling houdt in dat het honorarium van de thuisverpleegkundige voor deze groep voor 100 % vergoed wordt door het RIZIV. Voor de andere patiënten is een remgeld van 25 % opeisbaar.

35,8%

64,2%

Figuur 11: Aantal (%) patiënten in functie van de voorkeurregeling, 2020

met voorkeur zonder voorkeur Exclusief West-Vlaanderen

(10)

10

In de mannelijke populatie zijn er lichtjes meer patiënten die geen recht hebben op de verhoogde tegemoetkoming dan bij de rechthebbenden, nl. 68,5 % t.o.v. 60,9 % (zie figuur 12): meer vrouwen hebben recht op de verhoogde tegemoetkoming (resp. 39,1 % t.o.v. 31,5 % bij de mannen).

Figuur 13 toont de relatieve verdeling van patiënten naargelang van het statuut waarin ze zich bevinden. We merken op dat de grootste groep (54,8 %) gepensioneerde patiënten zijn, gevolgd door

‘actieven’ (21,3 %); dat zijn patiënten die hetzij arbeidsgeschikt zijn, hetzij korter dan een jaar arbeidsongeschikt zijn en die beroep hebben gedaan op de zorgen verleend door een thuis- verpleegkundige. Andere grote categorieën zijn de weduwen of weduwnaars (10,3 %) en de invaliden (11,1 %). Andere groepen zijn in geringe mate aanwezig (de groep van de ‘andere’): hiertoe behoren o.a. niet beschermde personen met of zonder voorkeurregeling of wezen.

31,5% 39,1%

68,5% 60,9%

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

man vrouw

Figuur 12: Aantal patiënten (%) naar geslacht en voorkeurregeling, 2020

met voorkeur zonder voorkeur

(11)

11

VOORKEURREGELING OF VERHOOGDE TEGEMOETKOMING

Patiënten die recht hebben op de verhoogde tegemoetkoming waren vroeger enkel WIGW (weduwen, invaliden, gepensioneerden en wezen). Zij ontvangen voor bepaalde geneeskundige of verpleegkundige verstrekkingen een hogere vergoeding. Tegenwoordig gaat het vooral om de volgende personen: de rechthebbenden op een tegemoetkoming aan personen met een handicap, patiënten met een gewaarborgd inkomen, met een leefloon of gelijkaardige steun, alsook de weduwnaars/weduwen, gepensioneerden, invaliden, wezen en sommige werklozen, indien zij voldoen aan de gestelde inkomensvoorwaarden.

Van alle patiënten uit de bovenstaande figuur heeft het merendeel geen recht op de verhoogde tegemoetkoming (64,1 %).

Figuur 14 toont de relatieve verdeling van patiënten naar het sociaal statuut en naargelang het recht of geen recht op de verhoogde tegemoetkoming (wel of geen voorkeurregeling).

21,3%

11,1%

54,8%

10,3%

0,03%1,1% 1,3%

Figuur 13: Aantal (%) patiënten volgens het sociaal statuut, 2020

actieven invaliden gepensioneerden weduwen

kloostergemeenschappen internationale verdragen andere

(12)

12

HET STATUUT VAN DE ZELFSTANDIGEN (PATIËNTEN)

Vanaf 1 januari 2008 kregen zelfstandigen het recht op een verzekering voor de kleine risico’s waar- door deze patiënten ook aanspraak konden maken op een terugbetaling van o.a. verpleegkundige zorgen door de mutualiteiten. Deze groep van patiënten met het sociaal statuut van zelfstandige, ontving voorheen verpleegkundige zorg bij middel van een vrijwillige verzekering. 7,2 % van de patiënten van Wit-Gele Kruis heeft het statuut van zelfstandige.

Het merendeel (46,8 %) van deze patiënten is gepensioneerd (figuur 15). Van deze groep heeft 56,6 % recht op een verhoogde tegemoetkoming. De tweede grootste groep van 'zelfstandigen' zijn de

‘actieven’ (28,9 %). Dit zijn patiënten die hetzij niet, hetzij korter dan een jaar arbeidsongeschikt zijn en beroep doen op een thuisverpleegkundige. 92,9 % van deze patiënten geniet geen voorkeur- regeling. De derde grootste groep (17,6 %) zijn de weduwen of weduwnaars. Van deze groep geniet het merendeel van de verhoogde tegemoetkoming (75,5 %).

De vierde groep van 'zelfstandigen' zijn de invaliden (6,3 %). Voor deze groep is het zo dat 43,5 % recht heeft op een verhoogde tegemoetkoming. Een klein aantal patiënten van Wit-Gele Kruis behoort tot een kloostergemeenschap: 0,5 %, waarvan allen recht hebben op de verhoogde tegemoetkoming.

85,6%

35,9%

66,1%

44,9%

4,0%

81,5%

5,8%

64,1%

14,4%

64,1%

33,9%

55,1%

96,0%

18,5%

94,2%

35,9%

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

actieven invaliden gepensioneerden weduwen kloostergemeenschappen internationale verdragen andere totaal

Figuur 14: Proportionele verdeling van het aantal patiënten naar de voorkeurregeling, 2020

zonder voorkeurregeling met voorkeurregeling

(13)

13

Opvallend is dus dat iets minder dan de helft van de patiënten die onder de regeling van de zelfstandigen vallen, recht heeft op de verhoogde tegemoetkoming (45,0 %), tegen 35,2 % van de patiënten die geen zelfstandig statuut hebben. In beide groepen (zelfstandigen en niet zelfstandigen) is de overgrote meerderheid van patiënten weduwe, invalide, gepensioneerd of wees.

PALLIATIEVE VERPLEEGKUNDIGE ZORG

Palliatieve zorg begeleidt de patiënt in zijn/haar laatste levensfase. Hierin staat niet de ziekte centraal, maar wel het maximaal fysiek, psychisch, relationeel en spiritueel comfort van de zieke. Door deze zorg kan de verpleegkundige aan patiënten een menswaardig levenseinde bieden.

De palliatieve verpleegkundige zorg wordt sedert oktober 2001 in de nomenclatuur vertaald door forfaits voor fysiek afhankelijke palliatieve patiënten: FPA, FPB en FPC. Een klein aantal palliatieve patiënten is niet onder te brengen in één van deze categorieën omdat ze buiten de voorwaarde vallen waarvoor een palliatief forfait (A, B of C) geldt. Voor deze patiënten mag de verpleegkundige een supplementair honorarium PN aanrekenen of een forfaitair honorarium PP in de betaling per handeling.

Naast de klassieke handelingen ontvangen deze patiënten ook specifieke palliatieve zorg: 0,5 % van deze handelingen situeert zich in deze forfaits (FPA, FPB, FPC, de PN en de PP).

Geplande bezoeken ’s nachts worden het meest geregistreerd (51,4 %). Maar ook overleg- vergaderingen met de huisarts (17,9 %) en contact met de referentieverpleegkundige (19,0 %) behoren tot de groep van de palliatieve handelingen die het meest voorkomen. Figuur 16 geeft aan welke palliatieve zorgen er zijn.

In 2020 waren er 3 953 patiënten palliatief. Dat aantal vertegenwoordigt 2,8 % van het totale patiëntenbestand.

28,9%

6,3%

46,8%

17,6%

0,5%

Figuur 15: Aantal (%) patiënten in de regeling van de zelfstandigen volgens sociaal statuut, 2020

actieven invaliden gepensioneerden weduwen kloostergemeenschappen

(14)

14

PSYCHIATRISCHE PATIËNTEN

Ook bij psychiatrische patiënten kan de thuisverpleegkundige aan huis komen. Sedert 1 oktober 2007 krijgt de thuisverpleegkundige een vergoeding indien zij verpleegkundige hulp biedt bij het voor- bereiden en toedienen van medicatie aan chronisch psychiatrische patiënten die lijden aan schizo- frenie of een bipolaire stemmingsstoornis. Deze zorg kan worden verleend aan nomenclatuur- patiënten die in de week of in het weekend deze zorg behoeven of aan forfaitpatiënten. In de praktijk hebben Wit-Gele Kruisverpleegkundigen dat in 2020 meer dan 323 452 keer gedaan voor een beperkte groep van 2 120 patiënten.

CHRONISCH ZIEKEN

Veel patiënten van het Wit-Gele Kruis zijn chronisch ziek. In 2019 startten we bij het Wit-Gele Kruis met de opvolging van de populatie die in januari 2019 een verzorging ontvingen. Na 12 maanden was nog 55,9 % van deze patiënten in verzorging. Na 24 maanden was dit 38,6 %. Het retentiecijfer op maandbasis bedraagt zo’n 85 %. Met andere woorden: per maand bieden zich gemiddeld 15 % nieuwe patiënten aan voor verzorging. Dat blijft over de jaren heen constant. Figuur 17 geeft de evolutie weer van het aantal patiënten dat sedert januari 2020 verpleegd wordt.

0,4%

51,4%

0,7%

19,0%

17,9%

3,7% 6,7%

0,2%

Figuur 16: Relatieve verdeling van het aantal palliatieve handelingen, 2020

Dringend bezoek Gepland bezoek 's nachts Dringend niet gepland bezoek 's nachts Contact referentievpk. Overlegvergadering huisarts Contact MD begeleidingsequipe Bezoek zonder nomenclatuuract Bezoek min. 1H

(15)

15

Over de jaren heen wordt de evolutie van de Katz-score van deze patiënten ook bijgehouden. Figuur 18 geeft de uitval weer van patiënten in functie van de Katz-schaal.

55,9%

38,6%

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24

maanden

Figuur 17: Evolutie van het aantal patiënten (%) naar de verzorgingsduur (maanden) over 1 jaar, (N = 68 544)

(16)

16

In de eerste 10 maanden is de uitval van patiënten zeer sterk. En dat vooral voor patiënten met een Katz-waarde = 1. Zoals te verwachten, vermindert het relatief aandeel van patiënten met een Katz- waarde van 5, 6 en 7 het traagst. De zwaarst zorgafhankelijke patiënten (Katz-categorieën 5, 6 en 7) blijven dus het langst in verzorging.

We merken ook op dat de uitval van patiënten met een Katz-waarde =7 sneller is dan deze met een Katz-waarde = 6. Hun aantal daalt het traagst naarmate de verzorgingsduur voortschrijdt.

Patiënten die chronisch ziek is zijn, scoren ook hoger voor de verschillende items op de Katz-schaal in vergelijking met de andere patiënten. Figuur 20 toont dit aan.

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Jan '19 Okt. '19 Okt. '20

% Patiënten

Figuur 19: Evolutie van de relatieve verdeling van Wit-GeleKruispatiënten volgens de Katz-schaal naar de verzorgingsduur over een periode van 22 maanden,2019

(n= 69 243)

Katz 1 Katz 2 Katz 3 Katz 4 Katz 5 Katz 6 Katz 7

(17)

17

Iets meer chronisch zieken zijn ook palliatief (3,0 %) vergeleken met de normale populatie van het Wit- Gele Kruis (2,7 %).

Figuur 21 toont de procentuele verdeling van de zorgen die verpleegkundigen verricht hebben in 2020 bij patiënten die reeds 2 jaar in zorg zijn.

Hieruit blijkt dat 55,5 % van alle zorgen gegeven worden aan chronisch zieken. Zo bijvoorbeeld wordt 60,1 % van alle diabetes verstrekkingen en 61,8 % van alle blaaszorgen gegeven aan (2 jaar) chronisch zieken.

82,1% 78,9%

74,3% 71,2% 74,6%

55,9%

66,1%

62,9%

59,4%

55,0% 56,7%

44,0%

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

wassen kleden verplaatsen toiletbezoek continentie eten

Figuur 20: Relatieve verdeling van chronische patiënten die hulp nodig hebben bij activiteiten van het dagelijks leven vergeleken met de

normale populatie van het WGK,2020

chronisch zieken normale populatie WGK

(18)

18

VERGOEDING EN LEEFTIJD

Vanaf de leeftijd van 30 jaar vergroot de zorgafhankelijkheid naarmate de leeftijd vordert. Het verband tussen het vergoedingstype en de leeftijd weergegeven in Figuur 22 toont dit aan. De proporties wijzigen met toenemende leeftijd. Op hogere leeftijd wordt zichtbaar dat meer patiënten in de forfaitgroepen belanden.

Deze cijfers illustreren in ruime mate de nood van patiënten aan deskundige verpleegkundige verzorging.

58,5%

51,5%

46,0%

61,8%

67,7%

42,5%

58,2%

18,5%

49,1%

44,1%

60,1%

62,4%

55,5%

0,0% 10,0% 20,0% 30,0% 40,0% 50,0% 60,0% 70,0% 80,0%

Hygiënische verzorging Inspuiting Wondverzorging Blaaszorg Vulva, vagina, aspiratie luchtwegen Gastro-intestinale zorg Medicatiezorg Specifiek technisch verpleegkundige verstrekkingen Palliatieve verstrekkingen Verpleegkundig consult en advies Diabetes verstrekkingen Andere Totaal

Figuur 21: Procentuele verdeling naar de aard van de verpleegkundige zorgen bij chronisch zieke patiënten, 2020

85,3%

90,3%

92,0%

88,8%

83,0%

75,4%

65,6%

50,3%

36,6%

3,5%

2,9%

3,2%

4,9%

8,7%

12,1%

16,7%

22,9%

24,6%

8,6%

5,1%

3,6%

4,8%

6,7%

10,1%

14,7%

22,6%

31,9%

2,6%

1,8%

1,2%

1,5%

1,6%

2,4%

3,0%

4,2%

6,9%

0,0% 20,0% 40,0% 60,0% 80,0% 100,0% 120,0%

0-19 j.

20-29 j.

30-39 j.

40-49 j.

50-59 j.

60-69 j.

70-79 j.

80-89 j.

90+ j.

Figuur 22: Aantal patiënten (%) ingedeeld in leeftijdsklassen volgens de vergoedingsgroep, 2020

Per handeling FFA FFB FFC

(19)

19

DE ZORGEN IN FUNCTIE VAN DE LEEFTIJD

Welke zorgen patiënten ontvangen is afhankelijk van de leeftijd. Figuur 23 toont dat aan.

Naarmate de leeftijd van patiënten vordert, vergroot het aandeel van de hygiënische zorg. In de leeftijdsgroep van 90+ is 44,9 % van alle zorgen een hygiënische zorg.

De meeste inspuitingen worden verstrekt aan patiënten tot 59 jaar. Vanaf dan daalt het aandeel tot 5,1 % bij de 90+.

Ook het aandeel van de wondzorgen daalt met de leeftijd vanaf 30 jaar.

Het aandeel van de andere zorgen, vergoedbaar in de forfaits neemt toe tot 90+ jaar. 21,7 % van de zorgen is in die leeftijdscategorie een andere zorg.

HUISARTSEN SPECIALISTEN

In 2020 hebben 17 855 artsen verpleegkundige zorg voorgeschreven. Figuur 24 toont de relatieve verdeling van artsen, patiënten en vergoedingen naargelang het gaat over een voorschrift van huisartsen of van specialisten.

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

0-19 j.

20-29 j.

30-39 j.

40-49 j.

50-59 j.

60-69 j.

70-79 j.

80-89 j.

90+ j.

Figuur 23: Aandeel van de zorgen in functie van de leeftijd, 2020

Hygiënische verzorging Inspuiting

Wondverzorging Blaaszorg

Vulva, vagina, aspiratie luchtwegen Gastro-intestinale zorg

Medicatie toedienen specifiek technisch verpleegkundige verstrekkingen palliatieve verstrekkingen verpleegkundig consult en advies

Diabetes verstrekkingen Andere

(20)

20

Door de jaren heen nam het percentage artsen specialisten dat zorg voorschreef steeds meer toe: in 2020 is, net als in de voorgaande jaren, is het merendeel van deze zorgvoorschrijvers een specialist (52,1 %), waar dat vóór 2012 de huisarts was. Eén van de oorzaken is het feit dat er steeds meer specialisatie subcategorieën worden erkend door het RIZIV, maar het aantal artsen dat specialiseert neemt ook toe.

De huisartsen schreven nog altijd aan het merendeel van de patiënten (55,3 %) verpleegkundige verzorging voor. Het merendeel (83,2 %) van de inkomsten uit de RIZIV-vergoedingen zijn ook vergoedingen voor zorg voorgeschreven door huisartsen. Dat komt door het feit dat specialisten meer zorg voorschrijven die per handeling wordt vergoed in vergelijking met de huisartsen.

Figuur 25 geeft een beeld van het aantal zorgvoorschrijvers naargelang het vergoedingstype. We zien dat 51,9 % van de specialisten zorg voorschreven voor patiënten die vergoed worden volgens prestatie, tegen 27,5 % van de huisartsen.

Het aantal huisartsen dat diabeteszorgen voorgeschreven heeft, is ook betrekkelijk hoog vergeleken met de specialisten: 12,4 % van de huisartsen schreef deze zorgen voor tegen 1,1 % van de specialisten.

Voor wat betreft de palliatieve vergoedingsgroepen zijn het ook de huisartsen die het meest zorg voorschrijven: 78,4 % van alle artsen die palliatieve zorg voorschreven is een huisarts. Zij zijn aldus verantwoordelijk voor 88,2 % van de inkomsten afkomstig van palliatieve zorg.

47,9% 57,3%

83,2%

52,1% 42,7%

16,8%

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

artsen patienten vergoedingen

Figuur 24: Aantal zorgvoorschrijvers (%), patiënten en RIZIV vergoedingen, 2020 (N = 17.855)

huisartsen specialisten

(21)

21

Figuur 26 geeft het aantal zorgvoorschrijvers weer naargelang van hun specialisme. Specialisten inwendige geneeskunde (15,1 %) zijn het best vertegenwoordigd, gevolgd door orthopedisten, specialisten fysische geneeskunde en specialisten revalidatie (11,5 %) en heelkunde specialisten (11,5

%).

Dankzij specifieke bekwamingscodes kan men eveneens uitmaken dat 0,03 % van deze artsen een specialisatie heeft als geriater en 0,8 % als diabetoloog al dan niet naast andere specialisaties.

27,5%

51,9%

16,2%

16,4%

17,2%

14,7%

5,8%

2,8%

12,4%

1,1%

1,4%

1,0%

4,9%

2,6%

4,6%

1,3%

9,5%

7,5%

0,0%

0,0%

0,5%

0,6%

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

huisartsen specialisten

Figuur 25: relatieve verdeling van het aantal zorgvoorschrijvers naar het vergoedingstype, 2020

per handeling FFA FFB FFC Dia FPA FPB FPC STVV PNF PPF

11,5%

5,0%

15,1%

5,4%

11,5%

7,0%

1,7% 5,0%

37,7%

Figuur 26: Relatieve verdeling van het aantal zorgvoorschrijvers naargelang het specialisme (exclusief huisartsen), 2020 (N = 9.303)

heelkunde specialisten dermatologen

spec. inwendige geneeskunde psychiaters - neuropsychiaters

orthopedisten - spec. fysische geneeskunde - spec. revalidatie

gynaecologen oftalmologen

spec. röntgendiagnose - radiotherapie - spec.

nucleaire geneeskunde andere (< 5 %)

(22)

22

BEZOEKEN EN HANDELINGEN VOLGENS AFHANKELIJKHEID

In de RIZIV-nomenclatuur worden zowel de bezoeken geregistreerd als de verpleegtechnische handelingen (figuur 27). In 2020 zijn er beduidend meer bezoeken verricht; dat is voor het grootste deel toe te schrijven aan de COVID-19-pandemie. Bij de beschrijving van de patiënten gebruiken we een indeling naar vergoedingstype omdat dat ook indicaties geeft over de graad van zorgafhankelijkheid van de patiënten. Het aantal patiënten dat een tweede bezoek ontvangt (of meer dan twee) in functie van het vergoedingstype is weergegeven in figuur 28. Zo behoeven 79,0 % van alle patiënten in de FFC (incl. FPC) meer dan twee bezoeken. Uit de figuur blijkt eens te meer dat hoe zwaarder de zorgafhankelijkheid is, hoe meer bezoeken een patiënt behoeft.

0 5 000 000 10 000 000 15 000 000 20 000 000 25 000 000 30 000 000

2018 2019 2020

Figuur 27: Evolutie van het aantal bezoeken en handelingen

bezoeken handelingen

17,3%

3,8%

29,7%

7,5%

52,4%

14,5%

100,0%

79,0%

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

Tweede bezoek Derde bezoek of meer

Figuur 28: Aantal patiënten naargelang het aantal tweede bezoeken of meer, 2020

per handeling FFA FFB FFC

(23)

23

Figuur 29 geeft de relatieve verdeling van de verpleegkundige prestaties naar de aard van de zorg (in %). Hygiënische verzorging maakt de hoofdmoot uit (38,8 %), wondverzorging is de tweede belangrijkste zorg (20,9 %) en andere zorgen in de forfaits komen op de derde plaats (17,1 %). Dat zijn zorgen die niet verder gespecifieerd worden. Zij worden gevolgd door de inspuitingen (11,8 %).

De diabetes forfaits maken 0,9 % uit van alle zorgen. Die zorgen bestaan vooral uit het opvolgen van patiënten die geen educatie mogen of kunnen volgen maar wel een insuline inspuiting behoeven (86,9

%).

'Andere vergoedbare zorgen', zijn meer gespecialiseerde verpleegkundige zorgen zoals blaaszorg, waaronder blaassondage, -instillatie en –spoeling (48,3 %), gastro-intestinale zorg (44,1 %) met o.m.

gastro-intestinale tubage en drainage, darmspoelingen, enterale voeding via maagsonde, gastro- of enterostomiesonde, vulva-, vaginazorgen of aspiratie van luchtwegen (7,6 %).

De andere vergoedbare zorgen maken 1,5 % van alle zorgen en worden weergegeven in figuur 30.

38,8%

11,8%

20,9%

1,5% 8,1%

0,3%

0,5% 0,2%

0,9% 17,1%

Figuur 29: Aantal handelingen naar de aard van de zorg, 2020

hygiënische verzorging inspuiting wondverzorging

medicatiezorg andere vergoedbare zorgen specifiek technisch verpleegkundige verstrekkingen

palliatieve verstrekkingen verpleegkundig consult en advies diabetes verstrekkingen andere zorgen in de forfaits

48,3%

7,6%

44,1%

Figuur 30: Andere vergoedbare zorgen, 2020

Blaaszorgen Vulva-, vaginazorgen, aspiratie luchtwegen Gastro-intestinale zorg

(24)

24

Het voorbereiden van medicatie is over het algemeen een belangrijke handeling die de verpleegkundige verricht voor de patiënt. Hiertoe behoren het voorbereiden en/of toedienen van medicatie aan chronisch psychiatrische patiënten (15,7 %), het wekelijks voorbereiden van geneesmiddelen per os (14,4 %) en het voorbereiden van medicatie (voorheen een palliatieve pseudocode maar sinds 01.04.2014 een gewone pseudocode die dus ook in de gewone forfaits verricht wordt) (69,9 %).

Uit figuur 31 blijkt dat het aandeel van inspuitingen en de wondzorgen het grootst is in de per handeling (resp. 62,5 % en 65,7 %) en dat de palliatieve verstrekkingen het meest voorkomen in de FFC (47,6 %). Ook valt op dat het bijna de helft van de hygiënische zorgen verricht worden in de FFB (49,0 %).

Uit figuur 32 valt op te maken dat in de forfaitgroepen het relatief aandeel van de hygiënische verzorgingen en dat van de inspuitingen daalt naarmate de zorgafhankelijkheid vergroot. Ook blijkt uit de figuur dat in de per handeling de meest voorkomende zorgen de wondverzorgingen (50,4 %) zijn naast de inspuitingen (27,1 %).

8,5%

62,5%

65,7%

26,8%

17,6%

34,9%

28,9%

7,7%

0,0%

27,6%

28,8%

11,1%

10,5%

7,2%

13,1%

3,7%

21,6%

9,6%

27,8%

21,6%

49,0%

21,2%

18,4%

36,3%

32,6%

23,7%

41,1%

38,1%

57,0%

39,6%

13,7%

5,1%

5,4%

29,7%

36,8%

37,6%

8,3%

44,6%

15,1%

11,2%

0,0% 20,0% 40,0% 60,0% 80,0% 100,0% 120,0%

Hygiënische verzorging Inspuiting Wondverzorging Blaaszorg Vulva, vagina, aspiratie luchtwegen Gastro-intestinale zorg Medicatiezorg palliatieve verstrekkingen Andere Totaal

Figuur 31: Proportionele verdeling van de aard van de zorgen naar hetvergoedingstype, 2020

per handeling FFA FFB FFC

(25)

25

Hoewel de meeste patiënten onder het vergoedingstype ‘per handeling’ worden ingedeeld, gebeurt het grootste aantal prestaties (72,2%) toch bij de forfaitpatiënten, wat meteen ook de intensiteit en complexiteit van de verzorging aan deze patiënten aangeeft (figuur 33).

WONDVERZORGING

Sedert 1 juli 2003 is er in de RIZIV nomenclatuur een verruiming en differentiatie van het begrip wondzorg ingevoerd. Enerzijds wordt onderscheid gemaakt tussen eenvoudige, complexe of specifieke

12,0%

52,4% 48,6% 48,1%

27,1%

6,2% 6,4% 5,5%

50,4% 10,3%

9,8% 10,2%

0,7%

0,2% 0,7% 1,9%

8,6%

8,2% 8,5% 6,1%

0,0%

22,3% 24,9% 23,4%

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

per handeling FFA FFB FFC

Figuur 32: Proportionele verdeling van het aantal zorgen per vergoedingstype (kolom-%), 2020

Hygiënische verzorging Inspuiting Wondverzorging Blaaszorg Vulva, vagina, aspiratie luchtwegen Gastro-intestinale zorg Medicatiezorg palliatieve verstrekkingen Andere

27,8%

21,6%

39,5%

11,2%

Figuur 33: Aantal (%) zorgen per vergoedingstype, 2020

per handeling FFA FFB FFC

(26)

26

wondverzorging naargelang de aard van de wonde. Anderzijds werden een aantal handelingen die voorheen niet vergoed werden toegevoegd aan de nomenclatuur.

Figuur 34 geeft de verschillende soorten wondverzorgingen naar aantal weer in 2020. We merken op dat de complexe wondverzorging het meest verricht wordt (46,8 %). Ook eenvoudige wondverzorgingen (4,6 %) worden nog regelmatig verricht, hoewel dit in de loop der jaren wel vermindert.

INSPUITINGEN

Ook deze verstrekkingen behoren traditioneel tot het takenpakket van verpleegkundigen. De RIZIV nomenclatuur maakt enkel in de groep per handeling onderscheid tussen verschillende soorten inspuitingen. Voor forfaitpatiënten wordt dat onderscheid niet gemaakt en worden alle inspuitingen geregistreerd onder eenzelfde nomenclatuurcode. In 2020 werden in totaal (in de 'per handeling' en de forfaits samen) 3 003 054 inspuitingen gegeven. Het grootste deel van de inspuitingen zijn intra- musculaire, subcutane of hypodermale injecties (61,9 %) op één of meerdere plaatsen.

DIABETES

Diabetes is een aandoening waarbij de glucose in het bloed chronisch verhoogd is.

Diabetespatiënten waren reeds geruime tijd gekend in de thuisverpleging dankzij de invoering van een specifieke nomenclatuur in 2003. Hierdoor wisten we dat verpleegkundigen in 2020 10 218 diabetespatiënten hebben verzorgd. Hiervan hebben 893 patiënten één of meerdere inspuitingen ontvangen.

Diabetespatiënten kunnen ook een zorgtraject doorlopen waardoor zij nog beter worden opgevolgd.

Een zorgtraject organiseert en coördineert de aanpak, de behandeling en de opvolging van een patiënt

0,01% 2,8% 3,1%

9,5%

31,4%

4,6%

46,8%

0,01%1,9%

Figuur 34: Aantal (%) wondverzorgingen,2020

Toezicht wonde bioactief verband Aanbr. zalf of geneeskr. product

Aanbr. oogdruppels en/of zalf PO Compressietherapie: aanbrengen van bandages, compressieverbanden Compressietherapie: aandoen en/of uittrekken van kousen Eenvoudige wondzorg

Complexe wondzorg Specifieke wondzorg

Bez. ref-VPK bij specif. wondzorg

(27)

27

met een chronische ziekte, in casu diabetes type II, bij insuline en/incretinemimetica (medicatie die werkzaam is ter hoogte van het darmstelsel en die insuline en glucagon secretie reguleert) dependente patiënten. Erkende en geregistreerde diabeteseducators verrichten een starteducatie, verzekeren de opvolging van deze educatie of geven een extra educatie bij probleemsituaties. Ook andere zorgverleners (diëtisten, kinesitherapeuten of podologen) mogen deze verstrekkingen attesteren.

In mei 2018 trad een herziening van de diabetes nomenclatuur in voege. De educaties in het zorgtraject werden hervormd en van dan af werden ook diabetespatiënten opgevolgd die in een prézorgtraject terecht kwamen, waarbij een behandeling met orale antidiabetica werd opgestart en opgevolgd.

Het detail van de educaties wordt weergegeven in Tabel 2. 8 871 patiënten werden opgevolgd in een zorgtraject. 96,6 % van de educaties in een zorgtraject werden verricht door verpleegkundigen; 1,6 % werd gegeven door een diëtist.

Tabel 2: Absolute en relatieve verdeling van de diabeteseducaties (verpleegkundigen en andere zorgverleners), 2020

(28)

28

De klassieke diabeteseducaties zijn mede door de zorgtrajecten op hun retour.

De intensiteit van deze zorg wordt weergegeven in de onderstaande figuur: ongeacht de vergoedingsgroep behoeft 52,4 % van de diabetespatiënten een tweede bezoek en 25,3 % zelfs een derde bezoek. De verdeling per vergoedingsgroep toont dat alle diabetespatiënten in de FFC-groep een tweede bezoek ontvingen en drie vierde een derde bezoek.

Buiten het zorgtraject 2020 %

- Educatie tot zelfzorg 58 59,2%

- Educatie tot inzicht 37 37,8%

- Opvolging Educatie tot zelfzorg 3 3,1%

Totaal 98 0,3%

In het zorgtraject vanaf 01.05.2018 Indiv. zitting diabeteseducatie door diabetes

educator in praktijkkamer of regiohuis 1 668 6,0%

Indiv. Zitting diabeteseducatie door diabetes

educator thuis bij de patiënt 26 241 94,0%

Groepseducatie door diabetes educator 0 0,0%

Totaal 27 909 96,1%

Prézorgtraject (opvolging)

Indiv. zitting door diabetes educator in praktijkkamer of regiohuis: info ziekte en

levensstijl 320 67,5%

Indiv. zitting diabeteseducatie door

verpleegkundige/vpk educator (bij de patiënt thuis): opvolgingsbezoek/zelf-

managementsondersteuning

154 32,5%

Educatie door diabetes educator (in praktijkkamer

of regiohuis): info over ziekte en levensstijl 0 0,0%

Totaal 474 1,6%

Diëtische diabeteseducaties vanaf 01.05.2018

Individuele zitting diabeteseducatie diëtetiek door d 553 100,0%

Educatie diëtetiek door diëtist 0 0,0%

Totaal 553 100,0%

Algemeen totaal 29 034 100%

(29)

29

De meeste diabetespatiënten ontvangen zorg gedurende maximaal 30 dagen (92,4 %). Andere diabetespatiënten die door het Wit-Gele Kruis worden geholpen, behoeven verzorging voor een langere tijd, hetgeen blijkt uit figuur 36. 3,6 % van de diabetespatiënten wordt langer dan 300 dagen verzorgd.

45,6%

19,6%

64,5%

34,4%

76,1%

44,4%

100,0%

75,2%

52,4%

25,3%

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

2de bezoek 3de bezoek

Figuur 35: Aantal (%) diabetes patiënten in functie van het aantal tweede bezoeken of meer, 2020

per handeling FFA FFB FFC Totaal

92,4%

1,8% 1,0% 1,1%

3,6%

Figuur 36: Aantal (%) diabetes patiënten naargelang het antal verzorgingsdagen, 2020

1-30 dagen 31-120 dagen 121-210 dagen 211-300 dagen 301-366 dagen

(30)

30

De onderstaande figuur geeft de zorgafhankelijkheid weer van de diabetespatiënten. Het merendeel (70,7 %) van deze patiënten scoorde laag op de Katz-schaal (Katz 1 t.e.m. Katz 3). Eén vijfde (20,3 % %) van de diabetespatiënten had een Katz-score van 6 of 7 en behoefde een intensievere verzorging.

VERPLEEGKUNDIG CONSULT EN VERPLEEGKUNDIG ADVIES

In februari 2009 werd de eerste verstrekking voor het eerst vergoed. Met deze intellectuele handeling worden verpleegkundige gezondheidsproblemen en zorgdoelen van de patiënt geformuleerd, hetgeen in een verslag zijn uitdrukking vindt. De patiënt hoeft hiervoor ook geen persoonlijk aandeel te betalen.

Deze verstrekking, die zonder een medisch voorschrift mag verleend worden, mag maximaal één maal per kalenderjaar en per patiënt geattesteerd worden door een gegradueerde of gebrevetteerde verpleegkundige of door een vroedvrouw.

34 193 patiënten van het Wit-Gele Kruis (24,0 %) hebben dit consult in 2020 ontvangen.

Op 1 juni 2012 wordt bovendien een nieuwe verstrekking tarifeerbaar: het verpleegkundig advies en overleg in functie van de wekelijkse voorbereiding van de geneesmiddelen per os (voor orale toediening) met akkoord van de behandelend geneesheer. De verstrekking, die samen met de wekelijkse voorbereiding van geneesmiddelen per os (= voor orale toediening) zijn intrede doet in de nomenclatuur, is voorbehouden voor verpleegkundigen en kan enkel geattesteerd worden bij de patiënt thuis en in de week. Het verpleegkundig advies is in 2020 bij 7 792 patiënten (5,5 %) verstrekt.

51,3%

15,3%

4,2% 2,5%

6,5%

13,8%

6,6%

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

Katz 1 Katz 2 Katz 3 Katz 4 Katz 5 Katz 6 Katz 7

Figuur 37: Relatieve verdeling van het aantal diabetes patiënten naargelang de Katz-schaal, oktober 2020

(31)

31

Uit figuur 38 blijkt dat meer licht zorgafhankelijke patiënten in aanmerking komen ( 40,1 % scoort Katz 1 tem. 3 op de Katz-schaal), naast zwaar zorgafhankelijke patiënten (37,5 % scoort een Katz 6 of een Katz 7)

SPECIFIEK TECHNISCH VERPLEEGKUNDIGE VERSTREKKINGEN

Dat zijn gespecialiseerde handelingen zoals intraveneuze of subcutane perfusie, parenterale voeding en het plaatsen van een verblijfskatheter of specifiek materiaal voor het toedienen van geneeskundige oplossingen in een implanteerbare kamer. Nieuwe specifiek technisch verpleegkundige handelingen werden vanaf 01 februari 2009, en 2010 gehonoreerd, nl. resp. de verwijdering van een verblijfskatheter of van een specifiek materiaal dat de toediening van een geneeskundige oplossing in een implanteerbare kamer toelaat (in 2009) en het vervangen van een suprapubische sonde met ballon en het vervangen van een gastrostomiesonde met ballon (in 2010).

Vanaf 1 juli 2012 wordt onder de code voor de toediening van medicatie via epidurale of intrathecale katheter enkel de perfusie (intraveneus en subcutaan) en de parenterale voeding geregistreerd. Een nieuwe specifiek technisch verpleegkundige verstrekking ziet dan ook het licht: het toezichts- en opvolgingshonorarium bij gebruik van pompsystemen voor toedienen van chronische analgesie via epidurale of intrathecale katheter. Nieuw is dat deze verstrekking verder verduidelijkt wordt d.m.v.

enkele pseudocodes.

Uit figuur 39 valt af te leiden dat de eerst genoemde handeling het meest voorkomt: resp. 59,9 %. De verwijdering van een verblijfskatheter of van een specifiek materiaal dat de toediening van een geneeskundige oplossing in een implanteerbare kamer toelaat en het plaatsen van een

9,9%

18,6%

11,6%

6,1%

16,3%

26,0%

11,5%

0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

Katz 1 Katz 2 Katz 3 Katz 4 Katz 5 Katz 6 Katz 7

Figuur 38: Relatieve verdeling van het aantal patiënten dat een verpleegkundig consult of advies ontving in functie van de Katz-schaal, 2020

(32)

32

verblijfskatheter of specifiek materiaal voor het toedienen van geneeskundige oplossingen in een implanteerbare kamer komen resp. voor in 17,7 % en 16,0 % van alle specifiek technisch verpleegkundige handelingen.

In totaal kregen 7 997 patiënten (5,6 %) één of meerdere specifiek technisch verpleegkundige verstrekkingen toegediend.

ZORGKUNDIGEN

Zorgkundigen zijn opgeleid om de verpleegkundige bij te staan inzake zorgverstrekking, gezond- heidsopvoeding en logistiek. Sinds september 2007 zijn zij bij Wit-Gele Kruis actief. In 2020 namen 1 135 zorgkundigen welomlijnde taken over van de Wit-Gele Kruisverpleegkundigen. Een groot deel van hen was korte tijd als jobstudent tewerkgesteld.

Samen hebben zij zo’n 23 779 patiënten verzorgd. Hun taken (figuur 40) omvatten vooral hygiënische verzorgingen, het aan- of uittrekken van kousen, het aanbrengen van compressieverbanden en een aantal 'andere zorgen' (de 'andere' zorgen worden vermeld in het KB van 18 juni 1990 en worden in de nomenclatuur niet verder gespecificeerd). Ook in de complexe wondzorg hebben ze een bescheiden aandeel: de zorg die ze hier uitvoeren is de hygiënische zorg van een geheelde stoma.

59,9%

16,0%

17,7%

6,3%

0,1% 0,04%

Figuur 39: Aantal (%) specifiek technisch verpleegkundige verstrekkingen, 2020

IV of SC perfusie, parenterale voeding Pl. verblijfskatheter/spec.materiaal vr. toedienen van geneesk. oploss. in implanteerbare kamer Verwijd. v.e. verblijfskatheter of specf. Mat. dat toedien. v/e geneesk. Opl. i/e implant. kamer toelaat Vervangen van een suprapubische sonde met ballon

Vervangen van een gastrostomiesonde met ballon Gebruik pompsystemen vr. toedienen v. chron.analgesie via epidurale of intrathecale catheter

(33)

33

DE HANDELINGEN PER BEZOEK - PER VERZORGINGSDAG - BEZOEKEN PER VERZORGINGSDAG

Figuur 41 geeft per vergoedingstype het gemiddeld aantal handelingen per bezoek en per verzorgingsdag weer, alsook het aantal bezoeken per verzorgingsdag.

We noteren hier een stijgend aantal handelingen en bezoeken naar het vergoedingstype wat het verband illustreert tussen de mate van ADL-afhankelijkheid en de mate van zorgafhankelijkheid.

65,1%

0,9%

14,4%

0,1%

19,6%

Figuur 40: Verstrekkingen door zorgkundigen, 2020

Hygiënische verzorging Aanbrengen van bandages, compressieverbanden Aandoen en/of uittrekken van kousen Complexe wondzorg

Andere zorgen

(34)

34

0,5 0,7

1,6 1,9 1,2

1,2 1,8

2,5

1,4 1,9

4,8

2,5

0,0 0,5 1,0 1,5 2,0 2,5 3,0 3,5 4,0 4,5 5,0

handelingen per bezoek handelingen per verzorgingsdag bezoeken per verzorgingsdag

Figuur 41: Gemiddeld aantal handelingen per bezoek, per verzorgingsdag en bezoeken per verzorgingsdag, 2020

per handeling FFA FFB FFC

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

indien een harmonisatie zich immers slechts tot de accijnzen zou beperken, worden de landen die het zwaartepunt op de indirecte belastingen leggen, dubbel bevoorbeeld; de

Niettemin verdient het aanbeve- ling dat de bijzondere wetgever de buitengrenzen van deze bevoegdheid aangeeft, niet slechts door te bepalen dat een vergunning voor bepaalde tijd

Wanneer de springstok rechtop staat en niet wordt belast, bevindt de zuiger zich onder in de cilinder zoals in figuur 11.. figuur 10 figuur 11

Wanneer het waterpeil beneden een bepaald niveau zakt, zet een automatisch systeem een pomp in werking die water uit een nabijgelegen sloot in de bak pompt.. In figuur 3 is een

Lage bewerkingskosten, aandacht voor installaties Door de gestegen lonen zijn de arbeidskosten iets hoger in 2001.. De arbeidskosten zijn met ruim 10 cent wel 4,5 cent lager dan

Als kind werd mij door m’n vader, Jacobus Janse een éch- te onderwijzer, liefde, kennis en bewondering voor de na- tuur bijgebracht.. Speciale aandacht ging uit naar het ma-

LUCHT U GLAS.. Christa beweert: “De lichtstraal zou wel de plaat zijn ingegaan, maar er niet uitgekomen zijn, want op het onderste grensvlak vindt totale reflectie plaats.”. e) Leg

De verklarende variabelen in het fixed model waren: − Tijdstip van het protocol − Tijdstip2 − Leeftijd van het kuiken − Leeftijd2 − Conditie van het kuiken − ‘50%-hoogte’