• No results found

ROTTERDAM EN DE OPRICHTING DER NEDERLANDSCHE HANDEL- MAATSCHAPPIJ DOOR DR. C. TE LINTUM

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ROTTERDAM EN DE OPRICHTING DER NEDERLANDSCHE HANDEL- MAATSCHAPPIJ DOOR DR. C. TE LINTUM"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ROTTERDAM EN DE OPRICHTING DER NEDERLANDSCHE HANDEL-

MAATSCHAPPIJ

DOOR DR. C. TE LINTUM

G

EEN enkel handelslichaam van den modernen tijd is meer algemeen bekend geworden in zijn oorsprong en groei dan de Nederlandsche Handel-Maatschappij, Niettemin zou niemand gaarne beweren, dat de geschiedenis dier veelgenoemde instelling reeds in alle bijzonderheden te lezen is, en we mogen daarom met verlangen uitzien naar het Gedenkboek, dat in 1924 bij haar eeuwgetijde wel zal ver- schijnen.

In hoeverre daarin de speciale geschiedenis van het Rot- terdamsche kantoor zal worden behandeld, is op dit oogen- blik niet te zeggen, maar het scheen ons, afgescheiden daar- van, wel wenschelijk, hier in dit Rotterdamsche jaarboekje, alvast iets te vermelden over hetgeen in de stukken te lezen is aangaande de oprichting van dat kantoor en over degenen, die daarbij een rol gespeeld hebben. Vooral dit laatste is bijzonder interessant voor de Rotterdammers van heden, veel meer dan voor de lezers van een algemeen ge- denkschrift.

Hoe men ertoe gekomen is, de groote maatschappij en ook dus haar Rotterdamsch agentschap op te richten, mag in hoofdzaak bekend worden geacht. We kunnen dus daarover hier zeer kort zijn.

Toen in 1814 en '15 de oorlogsperiode van Napoleon ge- ëindigd was en de zee weer geopend, beleefde Nederland eenzelfden vreugderoes als nu onlangs in 1918. Maar na die eerste schoone verwachtingen kwam ook toen een periode van wreede teleurstelling. De korte tijd van koortsachtige opleving werd, evenals nu, gevolgd door zware malaise, eerst in de industrie, daarna in den landbouw. Inflatie was er ook, maar in de Nederlanden toch betrekkelijk heel weinig, veel meer in Oostenrijk, Frankrijk en Engeland (tot 1819).

Wat speciaal den overzeeschen handel betreft, de oude welvaartsbron van Holland, die werd - met tusschen-

91

(2)

poozen - wel weer tamelijk druk op de verbindingen met Engeland, de Oostzee en de verdere Europeesche kusten, maar me£ op de verre Indien*

Dit is door onze latere economisten langen tijd toe- geschreven aan de weinige energie der toenmalige Neder- landsche kooplieden en reeders, terwijl de tijdgenoot P. de Haan, die ook wel van slapheid spreekt, haast nog meer schuld geeft aan de sterke inflatie van het Indische geld*)»

Een eenzijdige voorstelling, waaraan ons helaas onze econo- misten en financiers gewend hebben, waar zij optraden als historieschrijvers •

De inflatie was er inderdaad, daar Indië overstroomd was met duiten en de Indische gulden 20 % agio deed op den Hollandschen. Maar zij was niet de eenige of nagenoeg de eenige hindernis, zooals de gewezen bankier De Haan wil doen gelooven.

Veel erger was de historische factor, dat de particuliere Amsterdamsche kooplieden sinds vele geslachten niet meer op Indië gevaren of gehandeld hadden, daar immers de monopolie-compagnie alles in handen had gehad. Zij ken- den den weg niet goed en nog minder de „kaart van het land". Zelfs de oud-bewindhebbers en dienaren der vroegere Compagnie waren er van vervreemd, in de twintig jaren van oorlog en onrust, die men achter zich had. Daarentegen hadden 2snge/sc/ze kooplieden en reeders juist tóén de kans gekregen om zich in den Indischen handel te dringen, en die hadden hunne connecties vastgehouden, ook al waren de meeste koloniën door hun regeering aan koning Willem I teruggegeven. Zij genoten daarbij nog het voordeel, dat Australië geograp/wsc/i achter Indië lag; het EngeLche gouvernement gaf hun een voordeelige lading van gedepor- teerden mee naar Sidney en Melbourne, en zoo konden Ze onderweg gemakkelijk zaken doen op Java ca. Men be- weerde zelfs, dat ze de Java-koffie opkochten boven den marktprijs en ze vaak met verlies weer verkochten.

Op de heenreis hadden zij óók nog het geluk, twee belang- rijke importartikelen te kunnen meenemen, die de Neder- landers niet dan met moeite konden krijgen. Vooreerst de

1) Zie H. W. Tijdeman, De Nederlandsche Handelmaatschappij.

(3)

katoenen stoffen, die door den invloed der Engelsche ma- chines van Indische export-artikelen tot Indische import- artikelen geworden waren. En dan de opium, die (alweer onderweg) kon meegenomen worden vanuit Bengalen.

Wanneer men dit alles mede in aanmerking neemt en óók nog bedenkt, dat de Moluksche specerijenhandel zoo- wel als de Japansche handel wederom tot monopolie gemaakt was, nu van het Gouvernement, dan behoeft men den Neder- landschen koopman van die dagen niet voor een Jan Salie te schelden, wanneer hij niet dadelijk de groote vaart naar Indië dorst te ondernemen. Dan moet men zich integendeel haast verwonderen, dat er nog kooplieden en reeders waren, die den zwaren, ongelijken strijd met de Engelsche mede- dingers wèl aandurfden.

Rotterdam heeft de eer, dat het een van deze zeldzame commerciëele helden onder zijne burgers telde. Het was i4n^/iony ya/z //o&o/cerc, scheepsbouwer, reeder en koopman, die al kort na den val van Napoleon schepen naar Indië Zond. Tegen den dageraad der moderne handelsontwikke- ling van Rotterdam staat Anthony van Hoboken als de groote commerciëele figuur naast den technischen held Röntgen, die onlangs zoo waardig herdacht is door Dr. M.

G. de Boer, bij het eeuwgetijde van „Fijenoord".

Intusschen ging het over 't algemeen slecht met den Nederlandschen handel op Indië.

Willem I, de Merchant King, die eigenlijk de koloniën bezat, ongeveer zooals later Leopold II den Congostaat en eigenlijk nog veel vrijer, voelde dit natuurlijk zeer smartelijk en achtte zich geroepen, om zijn vaderlijken steun te ver- leenen.

Reeds in 1815 nam hij het initiatief voor eene Geoctro- yeenfe Maafccfazppzy poor eten C/urceesc/ien £/zee/iande/. Het plan vond echter niet voldoende medewerking en liep op niets uit; maar 't is merkwaardig als een eerste poging tot groote kapitaalcombinatie.

Vervolgens, toen de Belgen hem zoo sterk in protection- nistische richting dreven, ging de Koning den Nederland- schen handel op de koloniën beschermen door sterke diffe- rentiëele rechten. Terwijl de drie naar Indië gezonden com-

93

(4)

missarissen eerst de invoerrechten van Engelsche goederen op 12 % hadden gesteld en voor Nederlandsche op 6 %, werden die rechten van in- en uitvoer nu voor Engelsche waren véél verhoogd en voor Nederlandsche bijna op nul gebracht. De uitwerking was niet groot, wat bij de groote afstanden naar en in Indië en het nog verwarde bestuur niemand verwonderen kan.

In 1824 kwam nu het lid van den Raad van Indië / / . M.

Mzz/ztfng/ie naar 't vaderland over en ontmoette den Koning te BrusseL Deze Groninger rechtsgeleerde had vele jaren in Indië gediend, ook onder Raffles en zich een voorstander getoond van de moderne vrijere richting in het koloniaal be- heer, waarvan de Rotterdammer Dirk van Hogendorp de eerste voorvechter geweest was.

Door den nood der tijden schijnt Muntinghe echter eenigszins van dezen koers afgedrongen te zijn, ten minste wat de vrijheid op handelsgebied betreft*). Hij kwam name- lijk den Koning voorstellen, om een groote /rapztaa/-comoz- Tzafre te stichten tot bevordering van den ganschen over- zeeschen handel en in 't bijzonder van de commercie op de koloniën. Géén nieuwe Indische compagnie, géén mono- polie, géén politiek lichaam, niets anders dan een groot be- drijf dat opgewassen was tegen vreemde concurrentie.

De klachten van Muntinghe over de toestanden in Indië ontroerden den Koning. En hij wist, dat de positie van den Nederlandschen handel er nog slechter moest worden, want er was een £inc/i>erc/rag mei Énge/anrf in de maak, waarbij o.a. werd voorgeschreven, dat de Engelsche goederen nooit méér zouden betalen bij invoer dan het dubbele van de Nederlandsche. Willem I voelde dan ook dadelijk zeer veel voor het groote plan. Maar Muntinghe meende, dat hij met den steun van den Koning a//een nog niet klaar was; hij dacht, dat er vele tegenstanders in den lande zouden zijn, vele „aanhangers van de staathuishoudkunde van den lateren tijd", gelijk hij ze noemde, vele menschen, die oordeel den, dat „het gouvernement niets moest doen, maar alles 1) Wellicht zal het te wachten Gedenkboek der N.H.M, ons nader inlichten over de wijze, waarop dit gegaan is, want aan hem, als den eigenlijken vader der N.H.M., zal het zeker groote aandacht wijden.

(5)

moest /aten c/oe/z"*). Hij vroeg en verkreeg van den Koning dus verlof om de Nederlandsche handelssteden langs te gaan en de kooplieden te polsen»

Zoo volgde dan de bekende reis van Mzz/ztz/zg/ze, die bij- zonder vlug afliep, haast te haastig. In Brussel en de overige Belgische steden, waar hij begon, vond hij algemeene in- stemming, in Noord-Nederland niet. Wel is waar trof hij er weinig aanhangers van het „laten doen", maar daarentegen vrij veel aanhangers van de vrijheid naar oud-Hollandschen trant, die onbelemmerde concurrentie wenschten tusschen de Hollandsche kooplieden onderling en uitsluiting van alle vreemdelingen, ten minste voor de koffie. „Hunne leuze was/* zegt Muntinghe, „c/ze staat c/ze staat, c/ze va/t c/ze va/t", terwijl zij zich vleiden, het langst te zullen blijven staan en den aanzienlijksten buit te zullen behalen.

Ook vond Muntinghe een aantal „eenvoudige doch wel- meenende zielen", die droomden van een herstel der oude Compagnie met haar monopolie. Verder was er te Amster- dam nog een gematigde partij, met de Gebr. Hartsen aan 't hoofd, die reeds metterdaad aan den handel op Indië deel- nam onder begunstiging met gouvernementsgoederen, etc.

Bij haar behoorde ook de heer Bachman, die voor een be- langrijke associatie optrad, „een soort //zc/zsc/ze /earner", zegt Muntinghe. Deze lieden waren slechts noode voor zijn plan te vinden.

Daarentegen ontmoette hij ook te Amsterdam zeer geest- driftige voorstanders, onder wie vooral de gewezen boek- houder van het Oost-Indisch Huis, F . /?ant.

Voor ons is vooral merkwaardig, dat er onder de tegen- standers twee Rotterdammers waren. De eene, niemand minder dan Gz;s6ert ^are/ van i/ogenc/orp, Rotterdammer althans van geboorte, voorstander van handelsvrijheid, hoe- wel geen in alle opzichten overtuigd aanhanger van het

„laten doen", wees alle opportuniteits-argumenten van Muntinghe onverbiddelijk af en wilde van een groote com- binatie niets weten. Van hem is de uitspraak, later door Tijdeman en anderen zoo gaarne herhaald, dat alle kwaad lag aan de Za/cs/zezc/ der kooplieden.

1) Zie Meyer „J. C. Baud", biz. 97 vlg.

95

(6)

De andere Rotterdammer was j4rt£/iorty yarc Ho&o/ce/z, die zich vierkant tegen het plan verklaarde, minder gematigd dan Hartsen, en die gewoon wenschte voort te gaan op den ingeslagen weg.

Al moest Muntinghe zoodoende erkennen, dat „de alge- meene medewerking zich nog niet oogenblikkelijk had ge- openbaard", toch vond hij, dadelijk na zijn terugkomst, Willem I bereid, de zaak door te zetten. De Koning droeg onmiddellijk aan zijn nieuwen minister Elout op, het plan uit te werken vóór zijn vertrek naar Amsterdam in Maart 1824, En toen Elout met zijn rapport draalde, omdat de onderhandelingen te Londen over het bovengenoemde eind- verdrag nog niet afgeloopen waren, ging de Merchant King naar Amsterdam zonder het rapport en nam daar den 29e/z Maart /524 het bekende besluit, dat de Nederlandsche Han- del-Maatschappij in het leven riep*

Muntinghe, de eigenlijke vader, was erbij aanwezig. Rant stond achter de schermen. Het besluit, gepubliceerd in de Staats-courant van 7 ylpri/, gelastte „de oprichting eener Algemeene Maatschappij tot bevordering der welvaart van Nederland en zijne koloniën, volgens de inzichten van Mun- tinghe en volgens de wenschen der meeste door hem ge- raadpleegde handelaren en fabrikanten".

Het was een tegenhanger van een ander besluit, twee jaren tevoren genomen te Brussel, dat de Algemeene Maatschappij van Volksvlijt (de „Société Générale") in het leven riep.

Gelijk deze voornamelijk voor het Zuiden bedoeld was, zoo Zou de Handelmaatschappij vooral het Noorden dienen.

Naast en gedeeltelijk boven de twee stond de Nederlandsche Bank, de eerste stichting van Willem I op economisch ge- bied. Met zijn drieën zouden ze de grondpijlers van handel en bedrijf in Nederland moeten vormen.

De inhoud van het besluit van 29 Maart is te bekend om hem hier uitvoerig te vermelden. Alleen zij opgemerkt, nu een modern schrijver nog onlangs weer de oude misvatting omtrent een dadelijk monopolie van vervoer en verkoop van gouvernementsproducten heeft opgedischt *), dat er van geen enkel ander voorrecht sprake is dan van een konink-

1) Reesse „De suikerhandel van Amsterdam*', Den Haag, 1911 blz. 96.

(7)

lijke garantie van 4*/2 % dividend. Eigenlijk een

szzfczrfze, terug te betalen zoodra het mogelijk zou zijn.

De koninklijke inschrijving voor 4000 aandeelen a ƒ 1000 diende, om een goed voorbeeld te geven en zoodoende de kapitaalcombinatie mede nog wat meer te bevorderen.

Bij de verdere inschrijving volgde men denzelfden weg als tweehonderd jaar vroeger bij de West-Indische compagnie.

Het besluit tot oprichting werd gezonden naar alle steden, die in aanmerking konden komen. Alleen werd het ditmaal niet geadresseerd aan de stadsbesturen, maar aan de (nog jeugdige) kamers van koophandel. Zij moesten de inschrij- ving openstellen op Maandag 72 i4pn7 7524, des morgens te 9 uur. Daarbij moest aan ieder gelegenheid gegeven wor- den, niet enkel aan personen uit de plaatsen zelf, maar uit de gansche Nederlanden en zelfs uit het buitenland, zonder eenige uitzondering. Alleen met de bekende reserve, dat buitenlandsche aandeelhouders van allen invloed op de Maatschappij zouden zijn uitgesloten.

De kamers van koophandel, die de uitnoodiging ontvin- gen, waren die van Amsterdam, Antwerpen, Brugge, Brus- sel, Dordt, Gent, Gouda, Leiden, Middelburg, Oostende en

Rotterdam, alphabetisch gesteld.

Reeds in den namiddag van dien eersten dag kwam een koerier uit Amsterdam de tijding brengen in Den Haag, dat in zijne stad alleen al voor een som van 3P/2 millioen was ingeteekend! - Toen berichtte de minister van Nijverheid en Koloniën Elout dadelijk naar alle zijden, dat de inschrij- ving moest gesloten worden.

Te Rotterdam ontving men die aanschrijving in den avond te 7 uur. Ook daar was druk ingeteekend; vooral 's morgens was de toeloop naar het vergaderlokaal der kamer van koop- handel (aan de Wijnstraat tegenover de Luthersche kerk) Zeer sterk geweest en te 12 uur had men reeds een bedrag van 9-V2 millioen op de lijst gehad. Na de pauze was er van 4 tot 6 uur nog ruim P/2 millioen bijgekomen, zoodat het geheele getal der gevraagde aandeelen tot 11185^/4 gestegen was. Bij de sluiting te 6 uur precies had Rotterdam dus op zichzelf bijna de som bereikt, die door den Koning als minimum voor de gansche Maatschappij gevraagd was!

* 97

(8)

Dit feit moet de tijdgenooten nog meer verbaasd hebben dan de Amsterdamsche krachtproef. Immers, Rotterdam was toen nog bepaald /c/ezn in verhouding tot Amsterdam.

Het had nauwelijks 60.000 inwoners tegenover bijna 200.000 te Amsterdam. Het had daarbij in den Franschen tijd bij- zonder sterk in de verdrukking gezeten, toen, behalve zijn zeehandel, ook zijn doorvoer naar Zeeland en Brabant be- lemmerd was en zijn transito naar den Rijn geheel verboden.

Bovendien was zijne industrie (vooral van tabak) zeer zwaar getroffen, evengoed als zijn marktverkeer, ten minste als men het bekende rapport aan Napoleon bij diens bezoek aan Rotterdam gelooven mag.

Daarom nogmaals: de inschrijving van meer dan 11 mil- lioen gulden was een buitengewoon mooie prestatie.

Minister Elout erkende dit dan ook reeds denzelfden dag in een hartelijke dankbetuiging voor „de mededeeling eener operatie, waarin het hem hoogst aangenaam was, dat de stad zich zoozeer onderscheiden had".

En het mag ook voor zeker aangenomen worden, dat deze Rotterdamsche krachtproef zeer sterk heeft mee- gewerkt, om de stad voortaan nog veel geregelder in één adem te noemen met Amsterdam dan voorheen, in de dagen der Compagnie, toen zij van de vaart op Oost-Indië nooit meer dan Vs van het Amsterdamsen aandeel had kunnen verwerven.

Leiden, dat voor menigeen nog bij traditie gold als de tweede stad van Holland naar het inwonertal, stak bij Rot- terdam zeer sterk af met zijn inschrijving van / 658.000.

Dordt ook met slechts / 500.000. Antwerpen daarentegen, snel weer opgekomen na de opening der Schelde en nog altijd een aantal „Sinjoren" tellend met groote oude kapi- talen, had het gebracht tot bijna 16 millioen, nadat daar, vreemd genoeg, de inschrijving op Woensdag 14 April nog ééns weer geopend was. Van de overige steden in 't Zuiden telden alleen Brussel en Gent nog belangrijk mee, met res- pectievelijk ± 7 en 2 millioen gulden.

Maar - bij alle Belgische inschrijvingen was tamelijk veel Fransch kapitaal, ten deele van het Parijsche Hof.

Te Rotterdam waren de inschrijvingen wel is waar óók

(9)

niet alle uit de stad zelf gekomen, maar het aandeel van andere Nederlanders en van buitenlanders was er toch niet Zeer groot, voorzoover uit de lijsten blijkt.

Uit het buitenland vond men er alleen eenige Engelsche inteekenaren vermeld, alle vertegenwoordigd door H. Levy- sohn te Rotterdam. Het waren B. A. Goldsmith & Co. en M. Moratto, ieder voor 100 aandeden, Nathans Rothschildt voor 60 en H. J. Cohen voor 50, allen te Londen; verder nog H. Cerf op Woodenhall bij Isleworth voor 10 aandeelen.

Tezamen dus van over de grenzen niet meer dan ƒ 320.000.

Van Nederlandsche plaatsen buiten Rotterdam was er meer ingeteekend. Alleen reeds Anthony van Hoboken, die thans, nu de zaak eenmaal beslist was, al zijn energie ervoor inspande en die zelf voor 100 aandeelen inschreef, vroeg er niet minder dan 1408 voor „buiten de stad". Uit Utrecht kwam Th. Schuurman & Zoon met een procuratie voor 219 aandeelen, terwijl A. Suermondt te Rotterdam er nog 25 vroeg voor Y. D. C. Suermondt eveneens te Utrecht. Uit Den Haag werd voor 382 aandeelen ingeschreven, uit Delft voor 28, uit Maastricht nog voor 20, uit Arnhem voor 5 (van den burgemeester Wierts). Alles tezamen dus voor ƒ 2.087.000 en, mèt de Engelsche inschrijvingen, voor / 2.470.000 van fruiten flotterdam.

De Rotterdammers alleen waren derhalve opgekomen voor bijna 9 millioen, voor dien tijd een zeer belangrijke som.

Als hoogste inteekenaars prijkten onder hen de firma /oan Osy en Soon, waarvoor de chef P. Osy *) als lid van de kamer van koophandel reeds 's morgens vroeg was gekomen met een aanvraag van 2J00 aanrfee/en, benevens

1) Baron Charles Patrick Eduard Osy, koopman aan deLeuyehaven, lid van den gemeenteraad, in 1829 naar Luik vertrokken. Zijn eenige mede-firmant was Louis Osy. Uit een kennisgeving van 1 Januari 1829 blijkt, dat die twee, tezamen met John Knight, een firma Osy & Co.

opgericht hebben te Antwerpen.

Merkwaardig is, dat de Rotterdamsche firma Joan Osy en Soon nergens vermeld wordt als bankier. Waarschijnlijk heeft ze, gelijk ook thans nog wel enkele groote kooplieden doen, werk gemaakt van 't plaatsen van aandeelen bij buitengewone gelegenheden. Intusschen maakt deze groote transactie het voor ons onmogelijk, precies te zeg- gen, hoeveel van de eerste aandeelen ö«z7en .Rotterdam zijn terecht gekomen.

99

(10)

nog 300 andere (deze laatste op voorwaarde, dat ze zoowel in Zuid-Nederland als in Noord-Nederland zouden kunnen worden gestort)»

Dan volgde E. Suermondt, eveneens lid der kamer, die behalve 100 aandeelen voor zijn persoon, nog 550 aandeelen nam voor zijn „huis van negotie onder de firma Ferrier"»

Na hem kwam C. J» Blankenheym, met 150 aandeelen voor zichzelf» De andere leden der kamer schreven in voor minder dan 100 aandeelen, behalve dan Anthony van Ho- boken, Onder hen was ook Frans Smeer, die 75 aandeelen vroeg voor de toen reeds bestaande firma Kuyper, van Dam en Smeer»

De Burgemeester M, C» Bichon van IJsselmonde, mede uitgenoodigd in 't vroege morgenuur, verlangde voor de stad Rotterdam 100 aandeelen, die bovenaan de lijst prijkten»

Onder de overige inschrijvers waren er vele, uit zeer ver- schillende lagen der burgerij, die voor kleine getallen in- teekenden, hoewel toch geen enkele voor één half of één kwart aandeel» Van de grootere aanvragen vermelden wij nog die van de firma Rein Varkevisser en Dorrepaal voor 200 aandeelen, van Rein Varkevisser persoonlijk voor het- zelfde aantal, van J» J» Hoffman en Zoonen voor 180, van R» Mees & Zoonen voor 200, van Roggenbach & Co» voor 105, van G» G» Jung voor 100 en van Jacob Moll voor 100 *)•

Bij de algemeene optelling der inschrijvingen bleek, zoo- als bekend is, dat het maximum van 24 millioen bijna twee- maal overteekend was» Daarom werd alles gehalveerd, uit- gezonderd de 4000 aandeelen van den Koning ^), zoodat het kapitaal werd vastgesteld op 37 millioen (wat later nóg te veel bleek)»

Nu kregen de kamers van koophandel te Amsterdam, Antwerpen, Brugge, Brussel, Dordt, Gent, Leiden, Middel- burg en Rotterdam aanschrijving om, ieder in hare stad, de hoofdaandeelhouders (van 4 actiën van ƒ 1000 of meer) bijeen

1) Uit Den Haag was merkwaardig de inschrijving voor 100 aan- deelen door P» J» Groen van Prinsterer.

2) Me( die 4000 koninklijke aandeelen kon Amsterdam roemen op de helft van 't geheele kapitaal, doch zonder deze had het slechts ruim Vs gekregen.

100

(11)

te roepen, tot de verkiezing van afgevaardigden, die met den Koning de „Artikelen van Overeenkomst" zouden opmaken.

Te Rotterdam gebeurde dit tegen den 30en April 1824, en de vergadering had plaats in het grootste locaal der stad, de zaal van „het Nut". Er waren 256 personen opgeroepen, waaronder ook de vier, die te Gouda hadden ingeteekend voor resp. 100, 100, 20 en 70 aandeelen.

De voorzitter der kamer van koophandel, G. van Gennep, opende de bijeenkomst met een plechtige redevoering over het heil, dat de nieuwe koninklijke stichting ongetwijfeld over het Vaderland zou brengen en deelde daarop mee, dat gestemd zou worden met gesloten briefjes en dat in eens gekozen zouden zijn de zes personen, die de meeste stem- men op zich zouden vereenigen. Zoo kon de verkiezing met bekwamen spoed afloopen. Er werden in 't geheel 226 stem- men uitgebracht. Anthony van Hoboken kreeg de meeste, namelijk 126, daarop volgden C. J. Blankenheym met 117, F. Smeer met 106, H. C. van der Houven met 80, E. Suer- mondt met 55 en P. Osy met 48 stemmen. Allen zonder uit- zondering leden der kamer van koophandel.

Deze heeren begaven zich weldra naar Den Haag, waar met een commissie, door den Koninklijken garant benoemd, de Artikelen van Overeenkomst werden vastgesteld, die, na goedkeuring door Willem I, als officiëele Statuten van de Maatschappij golden, bestemd voor een tijdperk van 25 jaar.

De organisatie, die de Nederl. Handel-Maatschappij hier- bij verkreeg, geleek slechts weinig op die der vroegere Oost- Indische Compagnie. Zij was veel meer gecentraliseerd, in overeenstemming met den geest en de macht van den

Koninklijken garant.

In Den Haag werd het hoofdkantoor gevestigd, Wa/c naast net Pa/eis z'n net iVoora'eina'e, en daar troonde het bestuur, bestaande uit den President en vier Directeuren benevens den Secretaris, zonder uitzondering gekozen door den Koning i). Alle andere plaatsen kregen slechts agentschap- pen, ook Amsterdam, dat zich echter kon troosten met het 1) Eigenlijk moesten de 4 directeuren uit een voordracht van com- missarissen gekozen worden, maar op voorstel der Belgen werd dit thans vrij aan den Koning overgelaten.

101

(12)

feit, dat voor President en Secretaris twee Amsterdammers werden benoemd: Jhr. Van de Poll en Willem de Clerq (de bekende improvisator).

Het i?o#enfomsc/ie i4ge;ifcc/iap werd geopend den 24en Februari 1825 in het Pand-Dunlop aan de Boompjes, waar de eerste agenten Van Heel, Van Kerkhof! en Browne dien dag zitting namen. Een gebouw, dat een heelwat minder aanzien had dan het statige Oost-Indische huis, waar een- maal de Rotterdamsche „Kamer" der V.O.C, gezeteld had (thans Rijks-entrepöt).

Toch was deze bescheidenheid in overeenstemming met de positie van het Agentschap, ook nog, toen later het bedrijf veel grooter werd dan het ooit onder de Compagnie geweest was. Immers, terwijl op het Oost-Indisch huis plaats had moeten zijn voor zeven bewindhebbers en bovendien nog voor de vergadering van Rotterdamsche hoofdparticipanten, had men op het Agentschap slechts ruimte noodig voor de drie agenten en hun personeel. Een plaatselijk bestuur be- stond niet; ook de 3 commissarissen, die door den Koning benoemd werden uit voordrachten der Rotterdamsche hoofdaandeelhouders, vergaderden alleen te 's Gravenhage, gezamenlijk met de 8 commissarissen uit Amsterdam, de 4 uit Antwerpen, 2 uit Brussel, 2 uit Gent en 1 uit Middelburg, Leiden, Dordt en Brugge, Oostende, Schiedam en Doornik, en dan onder voorzitterschap van den Commissaris des Konings. En de aandeelhouders, die slechts zeer zelden op- geroepen werden, moesten dan ook naar Den Haag ter algemeene vergadering.

Bovendien moet men bedenken, dat de pakhuizen me£ met het Pand-Dunlop verbonden waren, zooals wèl het geval was bij het Oost-Indisch huis *)

1) Een dergelijke treffende tegenstelling, op 't eerste gezicht onbe- grijpelijk, vindt men te Rotterdam tusschen het moderne huis van Schieland (vooral toen 't nog aan de Korte Hoogstraat stond) en het vroegere (thans Museum-Boymans). Dit laatste is immers vee/ grooter en statiger. Maar de oorzaak is een andere: het oude Gemeenelands- huis had tevens te dienen als /lofeZ voor de hoogheemraden van buiten de stad, die niet zoo gemakkelijk 's avonds huiswaarts konden gaan. Daarom was het als aangewezen, om tevens te fungeeren als hotel voor hooge bezoekers, b.v. Napoleon en Alexander van Rusland.

(13)

Het ligt niet in het plan van dit opstel, de verdere lot- gevallen van het Rotterdamsche Agentschap uitvoerig na te gaan, wat trouwens geen gemakkelijke taak zou zijn.

We willen alleen vermelden, dat het natuurlijk de wisse- lingen der groote Maatschappij volgde, £ers£ in het moeilijke begin als wereldhandelslichaam, waarin ook de crisis van 1830 viel. Daarna in het gemakkelijke en voordeelige tijd- perk van het Consignatie-stelsel en de lijnwaad-contracten, door den vader van Burgemeester Zimmerman als Gids- redacteur eenmaal genoemd „de kleine vruchtdragende boomgaard, waarin de consignatie-provisie groeide*', het tijdperk, dat de gansche Maatschappij eigenlijk in hoofd- zaak een Agentschap was, Ten s/o «e in de derde phase, toen het verbod van „speculatie in den wissel" opgeheven was en de Maatschappij kon groeien tot het lichaam, dat wij heden kennen en dat voornamelijk bank-instituut is en met zijne kantoren een gebied bestrijkt, grooter dan ooit dat der V,O.C, geweest is.

Het Rotterdamsche Agentschap kwam, gelijk de geheele Maatschappij, het meest tot levendige ontwikkeling in dit nieuwste tijdperk en liet dit ook blijken aan iedereen door een nieuwe woning te betrekken in het centrum der handels- beweging.

Augustus 1913 werd besloten tot den bouw van het bank- paleis op de Zuidblaak, maar toen het betrokken werd in 1916, zat men reeds lang in den oorlogstijd. En zoo zal de overgang naar dit nieuwe gebouw even goed de herinnering blijven houden aan een critieke periode als de eerste vesti- ging van het oude kantoor. Beide kunnen dus getuigen van de mooiste functie der Maatschappij, namelijk van hare heil- zame werking in tijden van nood.

Natuurlijk zal in het mooie, soliede Agentschapsgebouw op de Zuidblaak ook de stichting der Maatschappij op 29 Maart of 1 April 1924 herdacht worden, meer dan de oprichting van het plaatselijke kantoor zelf, welker eeuwgetijde op 24 Februari 1925 valt. Het zal een interessante dag worden voor de Rotterdamsche handelswereld. Men zal er menig waar- deerend woord wijden aan het werk, door de N.H.M, alhier verricht.

103

(14)

Wil men allen herdenken, die als agenten het kantoor ge- leid hebben, dan zal men een statige rij vinden. Eerst de drie boven reeds genoemde, die allen zijn heengegaan om- streeks of kort na den afloop der eerste 25 jaar; dan Van c/en Berg en Scnute yan i/oute/i, Van Sc/ze/fen en Van eter Z/oe- ven, i/oync/c pan PapenaYecfa en Duft'fó, isfe/zng en i4rfnani, Hennus en Xnottenèefr, welke laatste het kantoor overbracht naar de Zuidblaak* Eindelijk de heeren, die thans als drie- manschap het Agentschap besturen: Mr* Joh. Havelaar, Mr*

D* Crena de Jongh en M. Taudin Chabot. Een drieman- schap, dat getuigt van de moderne bank-expansie, zooals het eerste driemanschap in 1825 getuigde van den grooten opzet der Maatschappij als instituut van wereldhandel*

WERING VAN VREEMDE BEDELAARS

Ende omme de vreemde bedelaars, die meenigvuldiglijk binnen deser steede sijn loopende, te weeren, is geresolveert, dat men Pyck (Jan Gijsberts Pieck, den schout) sal belasten, dat hij alle dagen met een van de dienaars van de justitie per vices (om beurten) langs de straaten sal ommegaan ende alle de bedelaars hen rencontreerende sal opneemen ende de poorte uytleyden, haarluyden ook belasten niet weder binnen deser steede te komen, op poene van binnen de kamere alhier gegeesselt te werden, ende dit voor den tijt van drie maanden, omme alsdan gesien hebbende de vrug- ten van desen ende bevonden hebbende tselvige middel be- quaam te wesen omme de vreemde bedelaaren uyt deser stede te weeren, den voorsegden Pyck verder last te geven ende hem hieraff eenigh tractement te doen, wel verstaende nogtans dat die bedelaars, die bij den diaconen deser steede een teeken zal sijn gegeven en haarluyder naam ende toe- naamen in een register sal opgeteekent sijn, waartoe syluy- den bij desen werden geauthoriseert, vrijelijk alhier sullen mogen gaan bidden (bedelen).

Resolutie van de Vroedschap 1 Aug» 1611,

(15)
(16)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

ALmachtighen Heere ende Godt, die met de claerheyt uwer glorie alle hemelsche Princen door-schijnt, ende de onderste Enghelen door de opperste uwe beschickinghen te kennen gheeft:

Als hij ziet dat je ergens recht op hebt, gaat hij door tot je het krijgt.” ”Je blijft maar in een cirkeltje ronddraaien, je moet eerst a hebben voor je b kunt regelen, maar a

Ook in de drie gemeenten waar we een voorbeeld van een excentrische locatiekeuze aantroffen, zijn de overige laagdrempelige voorzieningen centraal gelegen, of wordt voor

Producten die bij ons niet voorkomen of kunnen worden vervaar- digd, voeren we uit andere landen in.. We noemen

handhaven, omdat de aanvoerders op verschillende veilingen niet konden worden gedwongen hun producten af te stacm, werkte de regeling vrij behoorlijk, zoodat ook voor 1932 door

De vorm van de nieuwe factorij werd voor een belangrijk deel door het weren van de zon en de tropische hitte bepaald.. Hier werden de

Bour- lette zelf, een ander Luikenaar, die den prins ijverig had gediend, Filips de la Nuefforge, zoon van den schout (nzaieur) van Aywaille, en de jonge Lumey, werden

O AEneas wilt nu uwen druck ontbinden, Dit is 'tghene dat v Moeder vermaende, Ziet hier ons mede-broeders voor ons staende, Die van alle perijckelen oock verlost,, zijn,