• No results found

Natuur.oriolus 2012-1 Jaaroverzicht 2011

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuur.oriolus 2012-1 Jaaroverzicht 2011"

Copied!
6
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Jaaroverzicht 2011

❱ Gerald Driessens

Grote Trap Otis tarda. Immatuur mannetje. 12 februari 2011. Denderbelle (O) (Foto: Koen Lepla)

Vink Fringilla coelebs. Mannetje. 9 februari 2012. Zonhoven (L) (Foto: Dany Tielens)

Januari

Trap niet in de lift

De pers berichtte uitvoerig over de spectaculaire ontmoeting die Guido Doms had met een Grote Trap Otis tarda op 27 decem- ber 2011 in Denderbelle (O).

Hij herkende de soort meteen:

hij had daarover toevallig gele- zen toen er rond Kerstmis één in Nederland opdook. De trap bleef enkele dagen ter plaatse maar daarna hield hij het voor bekeken. In januari was het bij- gevolg nagelbijten maand voor diegenen die hoopten dat de trap alsnog zou opduiken. Het bleef een traploze maand.

Tot het dier op 12 februari terug verscheen, op dezelfde plaats dan nog. Of hoe zo’n majestu- euze vogel toch een maand lang onopgemerkt kan blijven. Tot 4 maart liet deze ei zo na zwaarste vliegende vogelsoort ter wereld zich hier nog bekijken. In Natuur.

oriolus 77 (1): 13-18 lees je het hele verhaal. Het was van febru- ari 1987 geleden: toen zaten er twee vogels tussen Retie en Arendonk (A). Ook in Nederland werd danig gesnoept van deze uitzonderlijke gelegenheid, want ook daar merken ze de sterk dalende lijn in het aantal waarnemingen. De Europese trappensoorten doen het helaas niet echt goed de laatste decen- nia.

Februari

Vinken beloeren

Voor onze jaarlijkse tuintelling Voeren en beloeren 2011 ontvin- gen we uit 6317 tuinen bruik- bare telgegevens, dat kan tellen.

Een koude winter met langdu- rige sneeuw brengt heel wat vogels naar de voederplaats dus met de late winterprik werd het spannend. Ondanks het ontbre- ken van invasies het voorafgaan- de najaar, barstte het vooral van Vinken Fringilla coelebs en Kepen F. montifringilla.

Tijdens de telling trippelde de Vink onze Huismus Passer domes-

ticus dan toch van haar eerste plaats. Naast die drie soorten waren het vooral Kauw Corvus monedula en Houtduif Columba palumbus die de kroon spanden

en in erg veel tuinen aanwezig waren. Gemiddeld zaten er 43 vogels per tuin, maar Limburg scoorde met een gemiddelde van 49 het best. In totaal werden

273.786 vogels geteld. De resul- taten van alle jaren zijn beschik- baar op onze website.

(2)

Bosrietzanger Acrocephalus palustris. 2 juli 2010. Antwerpen-De Kuifeend (A). (Foto: GlennVermeersch)

Kleine Bonte Specht Dendrocopos minor. Mannetje. 29 oktober 2011. Neerpelt (L) (Foto: Marc Klingeleers)

Maart Lentewekker

Het gonst van de inventarisatie- projecten de jongste jaren, en dat is maar goed ook. We kun- nen zo beter aantonen waar het schoentje wringt. ABV, BBV, ter- ritoriumkartering: allerlei manie- ren om broedvogels in kaart te brengen. Naargelang je beschik- bare tijd en wat je wil te weten komen. In maart moet je al van start gaan.

«Te vroeg!» volgens sommigen.

Nee hoor! Voor sommige soor- ten moet je al vroeg in het sei- zoen op pad wil je de zangpiek mee hebben. Grote Lijster Turdus viscivorus, Matkop Poecile mon- tanus en Heggenmus Prunella modularis zijn typische voor- beelden van vroege zangers.

Maar vooral Kleine Bonte Specht Dendrocopos minor ‘zingt’ volop in maart; dat kan je heel wat zangposten schelen. Ook bij andere spechtensoorten begint de lente al vroeg te kriebelen.

Wil ook jij meer te weten komen over die broedvogel- projecten, surf dan snel naar www.telmee.be.

April

De risico’s van een eeuwenoude traditie

Al eeuwenlang heeft de vogel- trek de mens weten te fascineren en verbazen. Vogels van enkele grammen draaien er hun hand niet voor om en vliegen duizen- den kilometers ver. Alleen maar om in een aangenaam klimaat te overwinteren of er te broeden.

Ze halen daarvoor halsbrekende toeren uit: oceanen overvlie- gen, woestijnen overbruggen…

Terecht dat we daarvan versteld staan. Ze trekken overigens niet altijd in de klassieke noord-zuid beweging of omgekeerd: som- mige soorten vliegen letterlijk de wereld rond. Denk aan geken- de voorbeelden als de Noordse Stern Sterna paradisaea, of de Grauwe Pijlstormvogel Puffinus griseus die in het zuiden van Zuid-Amerika broedt en over- wintert in het noordelijk half- rond.

Ook bij ons halen sommige soor- ten rare streken uit: Waterpiepers

broeden in de Alpen en komen in de lage landen de winter doorbrengen. En dan zijn er de soorten die een ommetje maken om via het Midden-Oosten naar Afrika vliegen: Bosrietzangers Acrocephalus palustris, Grauwe Klauwieren Lanius collurio, Braamsluipers Sylvia curruca…

Het bespaart hen wel de over-

steek bij Gibraltar en een trip door de Sahara, maar of dat een omweg van enkele duizenden kilometer waard is, is zeer de vraag.

Dat bleek vooral in het voorjaar van 2011. Het haardrogerklimaat in Oost-Afrika was plaatselijk dermate extreem, dat trekvo- gels met de rug tegen de muur

stonden. Voor verschillende van die oostelijke trekkers had de voorjaarstrein een vertraging (Herremans, in prep) om u tegen te zeggen. Lees het fijne hier- over in het volgende nummer van Natuur.oriolus. Zo is Afrika plots niet meer die ver-van-je- bed-show die het soms lijkt.

(3)

Kleine Klapekster Lanius minor. Adult mannetje. 2 juni 2011. Houtave (W) (Foto: Johan Buckens)

Kraanvogel Grus grus. Immatuur. 29 januari 2012. Bergerven, Neeroeteren (L) (Foto: Danny Willekens)

Mei

Hoorngeschal boven de Moerdijk

Een jaarlijks terugkerend feno- meen: de kraanvogeltrek. Die staat garant voor een spektakel dat stilte en genot afdwingt. In het zuidoosten van het land is dat vaste prik, in Vlaanderen moet de wind een beetje mee- zitten.

En toch is er al enkele jaren iets op til want haast jaar na jaar zien we in ons land steeds meer waarnemingen van overzome- rende Kraanvogels. Nederland is al overwonnen: daar heeft men ondertussen jaarlijks al verschil- lende broedgevallen. En wie weet lukt het ook in Vlaanderen.

Niet echt evident voor een grondbroeder want dat heeft zo zijn risico’s. En toch, Nederland zat 250 jaar zonder broedende Kraanvogels. Tot in 2001 een eer- ste broedgeval plaatsvond in het Fochteloërveen op de grens van Drenthe en Friesland.

Sindsdien is het aantal broed- koppels aangegroeid tot drie en leeft de hoop dat ze verder uit- breiden naar Noord-Brabant. En dan ligt de weg naar Vlaanderen open want met enkele voltooide grote natuurontwikkelingspro- jecten is ook hier een toekomst voor de Kraanvogel geen te gekke droom. De belangrijkste voorwaarden zijn rust (dus een zekere uitgestrektheid) en een constante vochtigheid van de bodem. Tijd voor enkele voor- spellingen dan maar…?

Juni

Blitzbezoek van klein broertje

Ooit dachten we dat ze nooit meer zouden komen, maar na de veelbezochte Kleine Klapeksters Lanius minor van 2008 op de grens van Limburg en in 2009 in Luik, kreeg nu West-Vlaanderen een ’kleine klap’ toebedeeld.

Het was Mergus-vrijwilligster Machteld Kaesemans die deze welverdiende eer te beurt viel toen ze op inventarisatieron- de ging in de Hoge Moere in Houtave (zie Natuur.oriolus 78 (3):108-109). Dergelijke inspan- ningen lonen, want in plaats van

de verwachte Roodborsttapuit Saxicola rubicola was het deze oostelijke soort die haar opwach- ting maakte. Prachtig exemplaar:

zachtroze borst, witte keel, zwart masker en voorhoofd en een dikke, zwarte snavel. Iets com- pacter dan een Klapekster L.

excubitor.

Ooit broedde de Kleine Klapekster in ons land maar de aantallen waren altijd erg laag.

In 1930 werd bij Bergen het laat- ste succesvolle broeden opgete- kend. In de westelijke uitlopers van het huidige verspreidings- gebied gaan de aantallen nog steeds zienderogen achteruit.

Net zoals bij de Klapekster (zie december) putten vogelkij- kers toch hoop uit de toename in het aantal waarnemingen.

Gegronde redenen op hoop tot broeden zijn er helaas niet.

(4)

Roodmus Carpodacus erythrinus. Adult mannetje. 30 mei 2011. Zwinbosjes, Knokke (W) (Foto: Johan Buckens)

Graszanger Cisticola juncidis. 22 september 2007. Achterhaven, Zeebrugge (W) (Foto: Frank Snykers)

Juli

Blij die terug te zien

Het vaste, aaneengesloten broedgebied van de Roodmus Carpodacus erythrinus ligt ten oosten van ons: de dichtstbije populaties tref je aan vanaf Polen. Eind jaren ‘80 leek de soort zich massaal te vestigen in de lage landen en de voorspel- lingen wezen op een snelle aan- groei in onze contreien: in 1992 werden in Nederland 54 broed- paren vastgesteld (Van den Berg, 2001). Vooral de Nederlandse Waddeneilanden waren erg in trek maar ook in Noord Frankrijk, met name bij Cap Blanc-Nez, flo- ten de beestjes uit soms rode borst. Bij ons bleef alles helaas wat steken bij een enkel broed- geval of zelfs slechts pogingen in de Zwinbosjes in Knokke.

Daarna vervaagde de hoop, want ze leken even snel te ver- dwijnen als ze gekomen waren.

De opkomst bleek iets te roos- kleurig ingeschat. Precies het- zelfde zagen we in die jaren ook bij de Buidelmees Remiz pendulinus gebeuren. Maar het kan nog steeds: 2011 profileerde zich als een bijzonder goed jaar voor de Roodmus en op verschil- lende plaatsen waren ze onder vrolijk gefluit erg ‘pleased to meet you’. Op 10 plaatsen wer- den Roodmussen aangetrof- fen. En waar we het totnogtoe doorgaans moesten stellen met dofbruine eerstezomer manne- tjes, kregen we nu mooie rode- roze adulten over de vloer. De Zwinbosjes waren zelfs weer goed voor een broedpoging.

Augustus

De laatste der Cisticola’s

Klimaatveranderingen worden door de burger al te vaak ver- taald naar een oppervlakkig

“Joepie, het wordt hier warmer!”.

Een snelle opeenvolging van extremen wordt daarbij al te snel vergeten, want dat is zowat de belangrijkste alarmkreet die men moet onthouden.

Ook de Graszanger durft zich hieraan snel te mispakken: na een lange reeks zachte winters palmde hij onze kusten in en dat lukte aardig, Maar het bleek

een misrekening: In 2011 was de populatie na twee strenge winters al sterk uitgedund. En dat merkten we aan de cijfers:

na 21 augustus werd er geen enkele Graszanger meer opge- merkt. Gelukkig was de winter

zacht en op 15 januari 2012 was er dan toch terug teken van leven: een Graszanger. En wel in Dampicourt in het verre Luxemburg, waar de soort als bij- zonder zeldzaam staat geboek- staafd. Helaas voor het beestje

brak net dan de bijzonder diepe koudeprik aan die tot half februari 2012 heel West-Europa bevroor. Leve Afrika moet het bij de Cisticola’s klinken.

(5)

September Steppekiekenpiek

Het eerste aanvaarde geval van Steppekiekendief Circus macrou- rus voor België dateert reeds van 1858. Tot en met 2008 waren er nochtans slechts 31 Belgische waarnemingen die de BAHC- test doorstonden. Een extreme zeldzaamheid dus, zoveel is duidelijk. Maar er zat al verande- ring in het verschiet: vanaf 2003 nam het aantal waarnemin- gen snel toe. Er gaat sindsdien geen jaar meer voorbij zonder Steppekiekendief.

In 2011 was 2 september het startschot voor waar vuurwerk:

er zou die maand haast geen dag voorbij gaan zonder dat je wel ergens een Steppekiekendief kon bekijken. Zelfs de Grauwe Kiekendief C. pygargus kon daar niet aan tippen. In totaal wer- den minstens 17 exemplaren opgemerkt: juvenielen, maar ook enkele adulte mannetjes en een immatuur vrouwtje, en zelfs meermaals twee vogels samen.

Een primeur naar Belgische normen. Hét jaar bij uitstek dus om je meester te maken van de moeilijke, erg variabele determi- natiecriteria. Dit jaar brengen we in Natuur.oriolus uitgebreid ver- slag over deze influx. We blijven grenzen verleggen. Doen we in 2012 nóg beter?

Oktober White’s Thrush

veroorzaakt Gold Rush

Toen Johan Buckens op 9 okto- ber parkeerde bij de Sashul in Heist (WVl) wist hij nog niet hoe nerveus hij het terrein iets later weer zou verlaten. Dat is nl. het onvermijdelijke gevolg wanneer die Goudlijster Zoothera dauma zich op een takje voor je plaatst.

Een toegesnelde Patrick Beirens, die slechts enkele straten verder woont, was de enige getuige van het spektakel. De eerste uren van 10 oktober, een maandag tot ieders ergernis, verliepen voor heel wat vogelkijkers dan ook bijzonder gespannen. Maar de Aziaat zat er nog en naargelang de dag vorderde, profileerde deze vogel zich als een waar model. De foto’s en vele herin- neringen getuigen dat.

Steppekiekendief Circus macrouros. Juveniel. 19 september 2011. Prosperpolder (O) (Foto: Fonny Schoeters)

Goudlijster Zoothera dauma. Eerste winter. 10 oktober 2011. Sashul, Heist (W) (Foto: Pierre Blockx)

Zelfs in zijn normale versprei- dingsgebied in Oost-Azië is een goede waarneming niet gega- randeerd. Het is een Siberische broedvogel van de vochtige en dichte taiga, niet voor ieder- een weggelegd dus. Wel in zijn

overwinterings- en doortrekge- bieden, waar ook nog verschil- lend nauw verwante soorten voorkomen. Maar ook daar blijft het een vogel die zich weinig laat zien. Het was geleden van oktober 1961 dat de soort nog

werd opgemerkt in ons land, in Kessel bij Lier. Dit betrof de 17de Goudlijster voor België, maar pas de eerste echte veldwaar- neming.

(6)

Klapekster Lanius excubitor. Eerste winter. 8 november 2011. Grenspark,

Tjiftjaf Phylloscopus collybita. 5 februari 2012. Eghezée (N) (Foto: Geoffrey Raison)

November Frèle frigobokser

November is de klassieke uit- bolmaand voor onze meest algemene loofzanger, de Tjiftjaf Phylloscopus collybita. Voor velen is het een wat banale soort, dat zou misschien anders zijn mochten de verschillende popu- laties of ondersoorten beter herkenbaar zijn. In het najaar zien we nl. heel wat Tjiftjaffen die er al een lange tocht op hebben zitten. Het gaat dan in de eer- ste plaats om noordelijke vogels van de abietinus-populatie, maar ook echte Siberische Tjiftjaffen P. c. tristis worden vrijwel jaarlijks vastgesteld.

Tot 20 november worden nog geregeld Tjiftjaffen opgemerkt, vooral de kust is dankzij de stu- wing een logische hotspot. Maar meer naar het oosten is minder Tjiftjaffen. In december 2010 waren de weekends nog goed voor een tiental exemplaren per dag, daarna verdween het frèle gefwiet uit de tuin: een depres- sie boven de Britse eilanden joeg vanaf 19 en de 20 decem- ber erg frisse lucht over onze streken (www.meteo.be).

De afgelopen winter was dat anders: zelfs de twee weken durende vrieskou in februari 2012 kon hen niet uit het loodje slaan. De Tjiftjaf verdween niet van het toneel.

Knokken tegen de kou, straffe beestjes.

December Klapekster

Alle klauwieren die ooit in Vlaanderen hebben gebroed, moesten ondertussen verstek laten gaan. Habitatverlies als erg zichtbare oorzaak, want waar zie je nog heggen met doornstrui- ken? En als ze er staan, hoe zeker is hun toekomst dan? Maar ook voedselschaarste is een belang- rijke oorzaak. Klauwieren eten vooral grotere insecten, muizen en kleine vogels. De afname van voldoende zaadbanken waar muizen, insecten en bijgevolg kleine zangvogels aan hun kost komen, is een minder opvallen- de factor. De Klapekster hoort bij ons thuis in heidegebieden en natte beekvalleien. Daar zorgt de

variatie aan beschikbare voed- selbronnen (zoals hagedissen) voor extra voedselzekerheid.

Met onze jaarlijkse Klapekster- tellingen, in midden december en midden januari, trachten we het aantal winterterritoria in kaart te brengen. En dat ziet er goed uit: waar we vroeger spraken van een tiental over- winterende Klapeksters, vaak

geconcentreerd in enkele gro- tere gebieden zoals militaire domeinen, zien we nu een veel grotere spreiding en lijken ook de iets kleinere natuurgebie- den en ruigtes meer in trek.

De winter 2010-2011 was nog goed voor 29 Klapeksters in 22 gebieden. De jongste winter was goed voor een toename naar 40 vogels in 34 gebieden.

Onze winterse Klapekstergrens verschoof dan ook verder tot aan de Durmemeersen bij Lokeren in het westen en tot de Doode Bemde in Huldenberg in het zui- den van Vlaanderen.

Later dit jaar volgt in Natuur.

oriolus een uitgebreid ver- slag van de reeds gehouden Klapekstertellingen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

basis Als iemand op de deurmat staat, loopt er een stroom door de

Aantal territoria van enkele broedvogelsoorten in Lissewege – Ter Doest in de periode 2010-2011 en het procentuele verschil tussen de aantallen in 2011 en 2010 voor Lissewege –

De periode 2005-2014 werd door de Verenigde Naties uitgeroepen tot Decennium van Educatie voor Duurzame Ontwikkeling (EDO).. Dit plaatst Natuur- en Milieueducatie (NME) zowel in

Het BAHC maakt melding van drie aan- vaarde en drie niet onderzochte meldin- gen (www.bahc.be) zodat we mogen aan- nemen dat het aantal Belgische gevallen in 2010 minstens

Het samenvallen van de maxima voor Kol- en Kleine Rietgans in de Oostkustpolders eind december én de bijzonder hoge aantal- len Brandganzen zijn het directe

[r]

[r]

Tabel 5: Overzicht van het aandeel regelmatige OKANleerllingen ten opzichte van de totale schoolbevolking in het deeltijds beroepssecundair onderwijs op 1 februari 9 Tabel