• No results found

Title: Interacción colonial en un pueblo de indios encomendados : El Chorro de Maíta, Cuba

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Title: Interacción colonial en un pueblo de indios encomendados : El Chorro de Maíta, Cuba "

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

The handle http://hdl.handle.net/1887/20153 holds various files of this Leiden University dissertation.

Author: Valcárcel Rojas, Roberto

Title: Interacción colonial en un pueblo de indios encomendados : El Chorro de Maíta, Cuba

Date: 2012-11-22

(2)

Samenvatting

De relatie tussen de inheemse volken en de Europeanen vormt geen onderwerp van diepgaande studie in en rond het Caribisch gebied. Het wordt als een ondergeschikt thema gezien van een wel belangrijk onderwerp: de ontdekking en verovering naast de opbouw van de koloniale wereld. De inheemse gemeenschappen zijn de dragende actoren van het succes van Columbus en de spoedige slachtoffers van ofwel genocide ofwel de fatale uitkomst van de botsing tussen twee beschavingen; zelden of nooit spelen ze een rol in het koloniale universum.

Dit proefschrift redresseert de koloniale onzichtbaarheid van de ‘indiaan’ door bestudering van een uitzonderlijke archeologische context in noordoost Cuba: de vindplaats El Chorro de Maíta, opgegraven tussen 1986 en 1988. Dit is de enige begraafplaats bekend van de Cubaanse vindplaatsen van de landbouwende en aardewerk vervaardigende gemeenschappen die in het Caribisch gebied traditioneel bekendstaan als de Taíno. In dit geval hebben we te maken met een nederzetting die in gebruik was sinds pre-koloniale tijd en een onderzoek dat zich bezighoudt met de volgende vragen en doelstellingen:

Vragen:

 Hoe werd in koloniale tijd de inheemse aanwezigheid uitgedrukt, in termen van interactie met andere sociaal-culturele groepen, levensonderhoud en transformatie van levenswijze en identiteit?

 Op welke wijze wordt de wisselwerking tussen de inheemse volken en de Spanjaarden uitgedrukt op de archeologische vindplaats El Chorro de Maíta?

 Wat is de betekenis van deze bewijzen van interactie?

Doelstellingen:

 Op de vindplaats El Chorro de Maíta de elementen of individuen identificeren geassocieerd met de Europese handelingen en ook de processen van verandering of continuïteit in de inheemse patronen ontwikkeld als gevolg van deze daden.

 De betekenis van deze aanwezigheid en processen onderzoeken, dit om de omstandigheid waarin de interactie plaatsvond en zijn actoren te begrijpen, in samenhang met de inheemse respons erop en de processen van verandering en opbouw van nieuwe identiteit en individuen.

Theoretisch raamwerk

Definitie van het type situatie waarin de interactie plaatsvond, is essentieel voor haar

interpretatie. Termen zoals ‘interactie’ of ‘contact’ kunnen steriele verwijzingen worden,

indicatoren van een relatie maar ontkoppeld van haar doelstellingen, karakter en uitwerkingen –

zij dienen gecontextualiseerd en geconcretiseerd te worden. Situaties van interactie in de

koloniale omgeving zijn in de contactperiode bijzonder van karakter (Hill 1998; Silliman

2005). Overheersing is het belangrijkste element dat ze een aparte plaats geeft. Het verlies van

autonomie en de controle over zowel dagelijks als geestelijk leven veranderen het inheemse

universum en plaatsen interactie op een niveau dat zeer verschillend is van het bestaande

verband tussen de autonome gemeenschappen die onderhandelingsposities vanuit hun

desbetreffende belangen innamen. In het geval van de Antillen zijn dit soort situaties

geassocieerd met een bepaald tijdsgewricht, specifiek voor elk eiland, en met het verloop van

de Spaanse penetratie in het gebied en de daaropvolgende bezetting en het beheer van de

betreffende territoria. Hierop gebaseerd, neemt dit proefschrift als leidend theoretisch

(3)

uitgangspunt de sleutelrol van de overheersing in de structurering van de relaties tussen individuen en maatschappijen aan (Miller en Tilley 1984; Miller et al. 2005). Het idee van overheersing draagt bij tot begrip van het karakter van de koloniale situatie (Dusell 1994), maar het is niet zijn enige component. Het is daarom belangrijk te begrijpen hoe in dergelijke omstandigheden het bestaan gereguleerd wordt en welke processen kunnen plaatsvinden wanneer een verscheidenheid aan bevolkingen en culturele eenheden in de koloniale wereld vervlochten worden. In deze zin zullen benaderingen van bemiddeling (agency) (Hodder en Hutson 2003; Wobst 2000) en transculturatie (Ortiz 1983) gebruikt worden als richting gevende werktuigen om deze verschijnselen te waarderen. Deze begrippen zullen behulpzaam zijn bij het begrijpen van hoe een inheems persoon en een ‘indiaan’ die zich verzet, verbonden is, interacteert or zich vermengt met blanken of mensen van Afrikaanse afkomst, om zich te transformeren tot een nieuw individu en de grondslag te leggen voor een nieuwe, mestizo wereld.

Methodologisch perspectief

Dit proefschrift stelt dat inheemse vindplaatsen met Spaans-historisch materiaal niet vanuit het perspectief dat traditioneel gebruikt wordt voor de studie van precolumbiaanse archeologische situaties geanalyseerd kunnen worden. Hiervan uitgaande wordt een methodologisch protocol gevolgd dat het volgende inhoudt:

Een combinatie van benaderingen uit de prehistorische zowel als historische archeologie. Deze strategie integreert hulpbronnen en kundigheden van beide disciplines, met beoordeling van hun specifieke regionale ontwikkeling. Zij combineert een verstrekkend project van radiokoolstofdateringen met tijdsbepalingen gebaseerd op de datering van Europees vondstmateriaal en historische processen. Bovendien wordt intensief gebruikgemaakt van zowel gepubliceerd als ongepubliceerd schriftelijk informatiemateriaal en etnohistorische bronnen, op diepgaande wijze strevend naar tijds- en gebiedsbepalende aanpassing.

Multidisciplinair perspectief en integrerend inzicht. El Chorro de Maíta omvat de restanten van menselijk bewoning en een begraafplaats, en heeft als gevolg hiervan een grote verscheidenheid aan vondsten opgeleverd. Om de waarde van de vondstomstandigheden volledig te kunnen bepalen, is de totale collectie menselijk beenmateriaal bestudeerd (osteometrisch en gebitskundig onderzoek, typering van kunstmatige modificaties, tafonomisch onderzoek, herkomststudies door middel van strontium-isotoopanalysen, enz.);

zoöarcheologisch onderzoek; een verscheidenheid aan archeologisch bodemonderzoek (verkenningen, opgravingen, enz.) met een sterk archeometrisch profiel nadruk leggend op archeometallurgische analysen; en historisch onderzoek.

Vergelijkend beeld. Waar mogelijk is getracht een diachronisch perspectief te ontwikkelen dat de evolutie van een verscheidenheid aan elementen voor en gedurende de interactie volgt, met als doel het identificeren en waarderen van situaties van verandering of continuïteit in de inheemse patronen. Deze benadering wordt ruimtelijk gecorreleerd.

Bovendien wordt nadruk gelegd op het identificeren van het ontstaansmoment van nieuwe elementen van materiële expressie, gebruiken of etnische componenten, en ook op aspecten van de biologische consequenties van de interactie. Tevens wordt de variabiliteit in bijzettingsgebruiken geanalyseerd.

De waardering van de overheersing wordt gefundeerd op de identificatie van veranderingen

of situaties in het geheel van het inheemse dagelijks leven, godsdienstig gedrag, uitdrukking

van identiteit of de vormgeving van het levensmilieu en dat van de dood, waarvan alle

historisch verbonden zijn aan de schema’s van Spaanse controle, speciaal met betrekking tot de

(4)

constructie van koloniale onderdanen (Bonfill 1977). Het inheemse gedrag wordt geacht gebaseerd te zijn op variabelen zoals de wijze waarop de Spaanse materiële cultuur en vaardigheden werden uitgeoefend; de studie van transculturatie gericht op omstandigheden van syncretisme en gebeurtenissen van etnogenese, verbonden met het ontstaan en de identiteitsconstructie van nieuwe etnische componenten, speciaal die van de mesties.

Resultaten

Dit onderzoek ontwikkelt een nieuwe visie op El Chorro de Maíta omdat zij gebaseerd is op een nieuw perspectief en nieuwe belangstelling. Het beginpunt is de ontdekking van de begraafplaats en de oorspronkelijke studie van de vindplaats meer dan twintig jaar geleden (Guarch Delmonte 1988, 1994, 1996; Rodríguez Arce 1992a). Dit betreft de enige rapportage over de nu verdwenen delen van de vindplaats en vertegenwoordigt hierdoor een sleuteldocument bij de reconstructie ervan. Het onderzoek omvatte een zoektocht naar en de organisatie van veel informatie, waarvan het meeste ongepubliceerd en onvolledig is, die is gebruikt om te komen tot inzicht in de structuur en het karakter van de opgegraven arealen, als grondslag voor het ontwikkelen van een herziene interpretatie van de vindplaats. Tevens werden de resultaten van voormalig onderzoek gecompileerd (Guarch Delmonte 1996; Guarch Delmonte, Rodríguez Arce en Pedroso 1987; Rivero de la Calle et al. 1989; Rodríguez Arce 2003; Rodríguez Arce et al. 1995; Taylor 1990). Sommige hiervan dienden als basis voor de huidige studie, zoals de gegevens betreffende het dodenritueel (Rodríguez Arce 1992b); andere konden niet volledig ingepast worden als gevolg van problemen met de methoden gebruikt bij het verzamelen of verwerken van de gegevens; en weer andere moesten gerectificeerd worden, speciaal met betrekking tot aspecten zoals de bepaling van het minimum aantal individuen en de afstamming, of het identificeren van de grafgiften.

Het veldwerk omvatte een nieuwe topografische kartering van de vindplaats, een volledige verkenning en verzameling van oppervlaktevondsten, naast archeologische opgravingen in drie verschillende delen van de vindplaats. In totaal werden 7421 culturele registraties geboekstaafd naast zeer veel dierlijke resten en monsters voor archeobotanisch onderzoek. Een archeologisch terrein van 34.448 m

2

werd bestudeerd, dat wil zeggen 12.448 m

2

groter dan oorspronkelijk beoogd. Niet minder dan 15.437 voorwerpen werden geanalyseerd. De meeste hiervan zijn afkomstig van de culturele collectie verzameld tijdens het onderzoek van 1986-1988 die onbestudeerd waren gebleven. Hierbij kunnen 519 andere voorwerpen worden gevoegd die afkomstig zijn uit de graven, maar niet objecten geassocieerd met de menselijke skeletten betreffen. Al het oorspronkelijk geïdentificeerde koloniale materiaal werd opnieuw bestudeerd;

het oorspronkelijke totaal aan 56 potscherven herkend in de eerste studies (Pedroso 1992) is nu opgerekt tot 600 objecten. Zeventien nieuwe radiokoolstofdateringen binnen een totaal aan 18 dateringen van niet-funeraire gebieden maakten het mogelijk de bewoningsperiode van de vindplaats te verfijnen. Het begin ervan kan in de 13

e

eeuw na Chr. gedateerd worden; de bewoning liep door tot het moment van aankomst van de Spanjaarden en werd voortgezet gedurende de eerste helft van de 16

e

eeuw, misschien zelfs iets langer.

De precolumbiaanse nederzetting wordt gekarakteriseerd door een huishoudelijke orientatie,

zelfs al zijn geen woningen geïdentificeerd. Zij strekt zich uit over de lengte van de vindplaats,

hierbij de begraafplaats intact latend. In het oosten blijkt deze laatste geassocieerd te zijn aan

sectoren zonder bewoningsconcentraties. Deze informatie, samen met de relatief centrale

locatie van dit gebied, suggereert de aanwezigheid van een pleintje (plaza) waarvan de plaats

bepaald werd voor de komst van de Europeanen. De meeste archeologische lagen gerelateerd

aan de interactieperiode zijn verstoord. Dit, samen met de beperkte schaal van de opgravingen,

maakt het onmogelijk hun functie te bepalen. Eveneens is het onmogelijk een geschikte analyse

(5)

te maken van de inheemse materiële patronen uit precolumbiaanse tijd. Modificaties van de inheemse patronen als gevolg van de interactie konden niet worden vastgesteld.

Deze studie toont de aanzienlijke aanwezigheid van fragmenten van Europees aardewerk aan. Deze potscherven werden aangetroffen in verschillende delen van de vindplaats, hetgeen een geïntegreerd functioneren aantoont van bijna het gehele terrein gedurende de contactperiode. Inclusief het materiaal verzameld uit de graven behalve de voorwerpen geassocieerd met de menselijke skeletten, is een hoeveelheid van 605 Europese objecten (inclusief glas en metaal) aangetroffen waarvan 99.1% (600) aan potscherven. Er ligt een duidelijke nadruk op opslag en transport, hierbij zelfs niet-Europees aardewerk betrekkend dat echter door koloniaal handelen moet zijn geïmporteerd. Gezien zijn frequentie, lijkt het de vindplaats niet bereikt te hebben door middel van geschenken of via de uitwisselingskanalen waarlangs de inheemse bevolking exotische voorwerpen verkreeg. Alhoewel het gebrek aan ongestoorde vondstomstandigheden bepaling van het gebruik moeilijk maakt, wijst de verspreiding ervan over de vindplaats op de transformatie in gewoon afval. De massale incorporatie van aardewerk en het gebruik ervan als wegwerpvoorwerpen voor dagelijks gebruik moet zijn geïmplementeerd en volgehouden door de Europeanen, of door individuen die in directie relatie tot hen stonden en die gewend waren aan de Spaanse materiële cultuur.

Fragmenten van Mexico Pintado de Rojo en Azteca IV zijn geïdentificeerd; hun datering en oorsprong in aanmerking nemend, hebben deze voorwerpen Cuba vermoedelijk bereikt als elementen van de verbanden van economische en koloniale expansie die bestonden tussen de Antillen – speciaal Cuba – en Mexico.

Zoals recent onderzoek aantoont, is het Europese materiële universum beperkt aanwezig in de huishoudelijke omgeving, speciaal voor zover het werktuigen en wapens betreft. Als er al sprake was van een directe Spaanse aanwezigheid of van individuen die de Europese levenswijze volgden, dan moet dit slechts in beperkte mate het geval geweest zijn en gecomplementeerd zijn met inheemse elementen. Er was inheemse toegang tot de Spaanse materiële cultuur, maar deze was beperkt, met een minimum ontwikkeling in termen van morfologische nabootsing of objectmanipulatie. De koloniale materiële cultuur, inclusief de beenderresten van varkens (Sus scrofa), is geconcentreerd in het areaal dichtbij de begraafplaats. De datering van het Europese aardewerk beslaat een lang traject dat beëindigd wordt door een maravedi geslagen in de munt van Santo Domingo tussen 1542 en 1558, hetgeen consistent is met de tijdsperiode bepaald door de radiokoolstofdateringen.

Bestudering van de menselijke resten en de geassocieerde materiële vondsten vormt een ander belangrijk onderzoeksthema van dit proefschrift. Het werd ondernomen met nadruk op de gegevensintegratie. Het gehele gegevensbestand werd opnieuw geanalyseerd waarbij nieuwe identificaties van seks, leeftijd en het aantal individuen tot stand kwamen. Dit vormde de basis van het gebitsonderzoek, de bepaling van schedelmodificaties en de identificatie van de herkomst door middel van strontium-isotoopanalyse, die hierna plaatsvonden. Een tafonomische studie die deze gegevens combineerde met informatie betreffende het opgraven van de resten tijdens het archeologisch onderzoek, leidde tot het ontwikkelen van een andere visie op het ontstaan van de begraafplaats en het bijzettingsritueel. Identificatie van de voorwerpen die op de skeletten werden aangetroffen, grotendeels bevestigd door archeometrische gegevens, stond meer precisie toe ten aanzien van de materiële voorwerpen van Europese herkomst of geassocieerd met het koloniale beheer − hetgeen van groot belang is voor de herinterpretatie van de datering van deze begravingen en ook met betrekking tot de vormgeving van leven en dood bij deze individuen.

De begraafplaats toont een tot dusver niet herkende biologische en culturele diversiteit. De

totstandkoming ervan blijkt het product te zijn van historische omstandigheden gekenmerkt

door interactie met de Europeanen. Het aantal bijgezette individuen (133 in een totaal aan 108

(6)

begravingen) is veel hoger dan oorspronkelijk werd aangenomen. Alhoewel het areaal wordt gedomineerd door de aanwezigheid van de lokale inheemse bevolking, is er sprake van een gebrek aan etnische en territoriale homogeniteit onder de bijgezette populatie. De strontium- isotoopanalysen, ondersteund door koolstof- en zuurstof-isotoopbepalingen, hebben inheemse mensen uit een aantal gebieden in Cuba en het Caribisch gebied in het algemeen geïdentificeerd naast een persoon uit Midden-Amerika en iemand uit West-Afrika. Het Midden-Amerikaanse individu vertoont modificaties van de schedel en het gebit consistent met die gebruikelijk in het Maya-gebied van Yucatán, terwijl de Afrikaanse oorsprong van het andere individu eveneens overeenstemt met de osteometrische gegevens. Bovendien kon een mesties met blanke en inheemse voorouders geïdentificeerd worden, en een andere van gemengd blanke en Afrikaanse oorsprong – beiden zijn lokaal.

De identificatie van de voorwerpen werd bijgesteld waarbij Europese objecten met meer precisie afgebakend konden worden, zoals voorwerpen van koraal, git en guanín (een legering van goud en koper), linnen weefsel en messing rijgveters. Bovendien werd het bijzettingsritueel nader beschreven zoals de uitgestrekte begraving die een christelijke oorsprong heeft.

Wijzigingen in identiteit zoals aangetoond door het verdwijnen van de schedeldeformatie en het inheemse bijzettingsritueel vinden hun oorsprong tijdens de koloniale interactie – op zich de meest waarschijnlijke reden voor de aanwezigheid van individuen die gekleed begraven zijn.

De kerstening richtte zich voornamelijk op individuen behorend tot de elite en kinderen.

In totaal 22 radiokoolstofdateringen verkregen door middel van monsters van 17 individuen vormen de basis van een lang chronologisch spectrum ten aanzien van het gebruik van de begraafplaats, speciaal in de contactperiode. De datering van de voorwerpen geassocieerd met de begravingen wijzen op een begin dat valt na 1510 en de gehele eerste helft van de 16

e

eeuw doorloopt naast wellicht de eerste jaren van de tweede helft van deze eeuw. Meer dan een derde van de bestudeerde individuen (49 uit een totaal van 133) werden bijgezet na aankomst van de Europeanen, maar het werkelijke aantal is waarschijnlijk hoger. Het is onmogelijk een diachronisch perspectief te bieden, omdat geen onbetwist precolumbiaanse begravingen of areaalgebruik geïdentificeerd konden worden, alhoewel er een zij het onbevestigde trend zou kunnen zijn dat niet-lokale, uitgestrekte begravingen later zijn. Het is duidelijk dat gebruiken gerelateerd aan de Europees-inheemse interactie co-existeerden op de begraafplaats met inheems bijzettingsritueel alhoewel dit laatste dominant is en het beeld bepaalt.

De variatie in demografie en bijzettingsritueel met betrekking tot de lokale of niet-lokale oorsprong van de individuen is een sleutelaspect. Niet-lokale personen betreffen meestal mannen die iets jonger zijn dan de lokale individuen. Bepaalde inheemse bijzettingspraktijken zijn schaarser onder niet-lokale individuen en enkele, zoals het gebruik van ornamenten, zijn in het geheel niet aanwezig. In tegenstelling hiermee zijn gebruiken van Spaanse origine meer uitgesproken. Vanuit dit perspectief is het mogelijk dat de meeste van de lokale individuen tot dezelfde sociale eenheid behoorden, terwijl de niet-lokalen een verscheidenheid aan oorsprongsgebieden vertonen die moeilijk in overeenstemming te brengen is met precolumbiaanse omstandigheden en daarentegen karakteristiek lijkt te zijn voor een conglomeraat aan immigranten, beheerst vanuit het perspectief van mobiliteit en koloniaal leven.

Wanneer de gegevens betreffende de mortaliteit op deze vindplaats worden vergeleken met

die van andere begraafplaatsen en precolumbiaanse omstandigheden in de Antillen, dan is de

atypisch hoge mortaliteit onder kinderen van 5 tot 9 jaar oud uitzonderlijk en vermoedelijk

gerelateerd aan een catastrofale doodsoorzaak. Het bestaan van aanwijzingen voor talloze

doden en voortdurende begravingen in beperkte perioden met verplaatsing van kort tevoren

begraven lichamen, bevestigen dit idee. Begravingen van met het gezicht naar beneden

bijgezette individuen kunnen eveneens volgens dit inzicht geïnterpreteerd worden, te meer daar

(7)

het hier voornamelijk gaat om kinderen in de leeftijdsgroep van 5 tot 9 jaar. Datering in de contactperiode van een van de individuen (no. 81) die kort na begraven te zijn werd verplaatst zowel als van drie kinderen in de leeftijdsgroep van 5 tot 9 jaar verbindt zo’n veronderstelde gebeurtenis of reeks gebeurtenissen met de interactie met Europeanen, en met zowel lokale als niet-lokale individuen. Een catastrofale gebeurtenis of een situatie van hoge mortaliteit is consistent met het tempo van de contextuele formatie, alhoewel het niet de enige oorzaak kan zijn: details van de wijziging in ontvleesde begravingen, het aantal bijzettingen en de diversiteit in het beheer van de menselijke overblijfselen zowel als de chronologische aspecten tonen aan dat de begraafplaats niet gedurende een enkel, kort proces ontstond.

Een aantal factoren wijst erop dat de begraafplaats van El Chorro de Maíta ontstond als gevolg van de interactie met de Europeanen. Deze factoren omvatten: het ontbreken van begraafplaatsen speciaal op vindplaatsen van de landbouwende en keramiek makende bevolking van Cuba en in Antilliaanse context die met Meillacoid aardewerk, voorts het hoge aantal bijzettingen uit de contactperiode op de begraafplaats, die vermoedelijk nog talrijker zijn dan kon worden vastgesteld, het gebrek aan duidelijk chronologisch bewijs voor precolumbiaanse begravingen naast het voorkomen van christelijk bijzettingsritueel, en ten slotte de aanwezigheid van etnische elementen voortvloeiend uit, of geassocieerd met, de koloniale wijze van beheer. We kunnen echter de initiële aanwezigheid van een klein aantal begravingen geassocieerd met de pre-koloniale bewoning niet uitsluiten. De concentratie van begravingen, de continuïteit in het gebruik van de ruimte, en het aantal begravingen – gebaseerd op een variëteit aan gegevens betreffen het minstens 156 individuen – leggen alles bijeen de nadruk op het bijzondere feit van een begraafplaats ingericht op een pre-koloniaal dorpsplein en functionerend parallel aan het leven op de vindplaats. De integratie van de gegevens opgeleverd door de begraafplaats en de niet-funeraire arealen, laten een sterke coherentie in tijdsduur gedurende de contactperiode zien. Vergelijkbare voorwerpen, zowel inheems als Europees, zijn in beide functionele sectoren aangetroffen. Vanuit dit perspectief en het lokale karakter van de meeste begraven individuen in gedachten houdend, kan gesteld worden dat de bewoners van de nederzetting, of tenminste velen van hen, op de begraafplaats bijgezet zijn.

Om de interactie als een proces dat de gehele vindplaats beïnvloedde te kunnen begrijpen en interpreteren, is gebruikgemaakt van alle beschikbare historische en archeologische gegevens, hierbij de discussie structurerend rond wat beschouwd kan worden als de sleutelaspecten van de koloniale situatie: de overheersing, het inheemse individu als sociaal handelend persoon, en het transculturatieproces in al zijn verschillende facetten. Het basisaspect van de overheersing is de identificatie van de vindplaats als een dorp van indios encomendados. Dit is ongetwijfeld waardevol aangezien het een van de zeer weinige gevallen is waar relevant archeologisch materiaal is verzameld – volgens Deagan (2004) vond een vergelijkbare historische omstandigheid plaats te En Bas Saline. De geschiedenis is klip en klaar betreffende het traumatische karakter van deze situatie en de door haar geëiste zware menselijke en culturele tol, alsmede haar betekenis in termen van haar kracht het menselijk lot en de opbouw van een koloniaal dagelijks leven te beheersen (Marrero 1993a:158-200; Mira Caballos 1997; Pérez de la Riva 1972).

Dit beeld is gebaseerd op de analyse van de demografische gegevens en het bijzettingsritueel

van lokale en niet-lokale individuen, gezien binnen de overheersende context van interactie. De

dominantie van mannelijke individuen onder de niet-lokalen en hun leeftijd verschilt van de

patronen die we zien bij groepen precolumbiaanse immigranten (Laffoon en Vos 2011), maar is

vergelijkbaar met die van populaties slaven (Deive 1995). Dit geldt eveneens voor de

aanwezigheid van individuen die niet gedocumenteerd zijn in precolumbiaanse situaties in het

Caribisch gebied – namelijk een inheemse vrouw uit Midden-Amerika en een Afrikaanse man.

(8)

De aanwezigheid van zowel slaven als lokale inheemse mensen in dezelfde bijzettingsruimte en voorzien van een vergelijkbare tijdsbepaling wijst op het karakter van de inheemse individuen als encomendados, speciaal daar dit de meest gebruikelijke status was die aan de bevolking van het eiland werd gegeven. De encomienda vereiste dat voor de Spanjaarden gewerkt moest worden in ruil voor godsdienstig en ‘beschavend’ onderricht samen met een symbolische contante betaling (Mira Caballos 1997). Terzelfder tijd suggereren de dominantie van vrouwen – een ongebruikelijk verschijnsel in precolumbiaanse bijzettingsruimten – samen met de relatief lage frequentie van mannen op arbeidskrachtige leeftijd dat de mannelijke bevolking het dorp op last van de Spanjaarden kan hebben verlaten. Lokale individuen, velen van hen uit de contactperiode, maakten substantieel gebruik van de traditionele bijzettingswijzen en statussymbolen – een recht dat de niet-lokalen klaarblijkelijk werd ontzegd of slechts beperkt werd toegestaan. Deze situatie hangt samen met de veronderstelde alternatieve omstandigheid van het inheemse individu als encomendado, op zich een wettelijk vrij persoon.

De uitoefening van de overheersing beïnvloedde het uiterlijk van de mensen daar velen van hen gekleed begraven werden, en onder de kinderen zijn er enkelen die geen schedelmodificatie vertonen. Dit is geen uniforme aanwijzing daar een bepaalde vrouw waardevolle weefsels verkreeg via de Europeanen en dat sieraden voor haar bereikbaar waren die door deze laatsten werden aangevoerd. Gezien hun relatie tot de inheemse tradities van weelde en symboliek, markeerden metalen sieraden (guanín, goud) de hoge status van deze vrouw en ook een speciale en directe relatie met de Europeanen. Dit scenario wijst op verschijnselen van interactie en op controle van de lokale elites als een strategie tot beheersing van het arbeidspotentieel. Het suggereert ook dat deze kleine sociale sector bepaalde – ongetwijfeld weinige – voorrechten genoot.

Het spirituele leven werd ook onderworpen aan de overheersing. Begravingen van verscheidene individuen, zowel lokalen als niet-lokalen, tonen de uitgestrekte lichaamshouding die van duidelijk christelijke oorsprong is en de inheemse bijzettingswijzen verving. Elementen verbonden met het Spaans godsdienstig ritueel zoals voorwerpen van git en misschien koraal, werden nu meebegraven. Ze zijn voornamelijk geassocieerd gevonden met kinderen en de vrouw van hoge status – sleutelgroepen bij het verzekeren van de houdbaarheid van het bekeringsproces. De kerstening onder de kinderen hield vermoedelijk ook het beëindigen van de schedelmodificatie in: dit verschijnsel ontbreekt bij een kind dat is geassocieerd met voorwerpen van git en koraal, wat wijst op een vorm van manipulatie die wijziging van de essentie van identiteit tot doel had. De bijzettingsruimte, een machtig cultureel symbool dat in het landschap werd opgebouwd gedurende een periode van eeuwen, was niet langer een grot waarin de beenderen van de voorouders en offers werden bijeengebracht voor een andere dimensie van het leven of de bossen waarin dode lichamen onbegraven werden achtergelaten.

Integendeel, het was een plaats waar deze begraven en geconcentreerd moesten worden, zoals gedicteerd volgens het christelijk geloof. Zelfs al had de begraafplaats geen formeel karakter, zij vertegenwoordigde het opleggen van een andere, op het christendom gebaseerde wijze van omgaan met de doden. Het was een koloniale begraafplaats en sproot voort uit de omstandigheid van sterfelijkheid en overheersing van de inheemse spiritualiteit en levenswijze.

Niettemin lijkt er geen voortdurende controle door priesters geweest te zijn. Als die er al was, moet zij incidenteel en beperkt geweest zijn, met een hoger voorkomen bij de kerstening van bepaalde individuen dan ten aanzien van het functioneren van de begraafplaats als geheel.

Het dagelijks leven in deze omgeving wordt aldus getoond als zijnde gekenmerkt door

zware levensomstandigheden, hoge mortaliteit, het verlies van leden van de gemeenschap en

onderbreking van de voortplantingskringloop. Een omgeving waarin een andere identiteit en

vorm van godsdienst werden opgelegd, waar de inheemse bevolking werd gemanipuleerd om

haar etnische en culturele symbolen op te geven, haar traditionele levenswijze en dodenritueel

(9)

te verlaten, en gedwongen werd om tot een ander bestaan te komen door in wisselwerking te treden met mensen die vaak volkomen vreemden waren. De schepping en aanwezigheid van koloniale onderdanen, ‘indianen’, ‘mestiezen’, ‘zwarten’, getuigen hiervan; zij waren verschillend voor wat betreft hun achtergrond, maar zij deelden hun positie als onderworpenen.

Gezien deze omstandigheden en de chronologische gegevens is het erg moeilijk de exacte gebruiksduur van de begraafplaats aan te geven, aangezien zij begravingen uit perioden van lokale endemie zowel als vanwege de gewone mortaliteitskringloop kan omvatten. Daar niet- lokale individuen aanwezig zijn, is het ook mogelijk dat de begraafplaats personen bevat uit andere woongebieden met hun eigen ritmiek aan sterfelijkheid.

Alhoewel het onmogelijk is gebleken de vindplaats met zekerheid in de geschreven documenten te identificeren, bevestigt de beschikbare informatie het beeld van de vindplaats als een dorp van encomendados, daar vergelijkbare gemeenschappen van dit type in nabijgelegen gebieden worden gerapporteerd. Het moet een inheems dorp geweest zijn waarvan de populatie zich grotendeels verplaatste om te voldoen aan de door de Spanjaarden opgelegde arbeidseisen (de demora), of mogelijkerwijs deze verplichtingen thuis vervulde. Het dorp lijkt binnen de context van het bredere koloniale beheer van de noordoostelijk regio bezien te moeten worden, binnen het gebied nabij of gerelateerd aan de voormalige Indiaanse provincie van Bani. Potentieel werden inheemse dorpen zoals het onderhavige geïntegreerd met Spaanse locaties (mijnen, estancias) waar zowel slaven als encomendados tewerkgesteld werden – zoals die vermeld worden in verschillende delen van Cuba. Deze dorpen kunnen ook andere functies gehad hebben naast als woonplaats te dienen voor de lokale arbeidsbevolking. In het bijzonder kunnen we niet uitsluiten dat ze gebruikt werden om populaties van slaven te concentreren of om specifieke economische activiteiten te ontwikkelen, met name die gerelateerd aan de productie van voedsel. In het geval van El Chorro de Maíta kunnen de controle en het functioneren ervan het regionale belang van het dorp weerspiegelen, hierbij mogelijk gebruikmakend van de pre-koloniale integratiestructuren in het gebied. De inheemse ervaring ten aanzien van de omgeving, de natuurlijke bronnen, culturele constructies en landschapsorganisatie zouden gebruikt kunnen zijn binnen het veranderingsproces. De nabijheid van de kust kan geleid hebben tot verbinding tussen deze vormen enclaves en bredere schemata van koloniaal beheer en management, wellicht binnen de panregionale uitwisselingssferen waarin individuen en goederen uit verschillende streken circuleerden. De aanwezigheid van Mexicaans en ander niet-lokaal aardewerk en ook de resten van een Midden- Amerikaanse vrouw op de begraafplaats lijken dit proces te illustreren en ook de enorme schaal van de koloniale activiteit en de belangrijke rol die in dit proces gespeeld werd door de verschillende territoria van het Caribisch gebied.

In tegenstelling tot het traditionele beeld was de inheemse bevolking geen passief

slachtoffer: zij demonstreerde een vermogen om bepaalde handelingen te projecteren en te

handelen volgens individuele of gemeenschappelijke belangen. De inheemse populatie bestond

uit hoofdrolspelers en actieve bemiddelaars in het vinden van oplossingen en het zoeken naar

een nieuwe plaatsbepaling die opties in zich borg voor overleving en continuïteit. De handeling

van het bijzetten van de doden blijkt tot op zekere hoogte door inheemse individuen beheerst te

zijn die de dominantie van de traditionele begraafwijze handhaafden en die met het christelijk

ritueel op een enigszins informele wijze omsprongen. Ze verbonden dit laatste misschien

syncretisch met de inheemse tradities op een ambivalente en strategische wijze, op deze manier

een begraafplaats creërend die noch inheems noch werkelijk christelijk was. De interactie toont

dit vermogen omdat het verband waarin de elite was ingebed niet noodzakelijkerwijs alleen aan

Europese belangen beantwoordde. Het was ook een optie voor enkele individuen, speciaal voor

hen die dichtbij het christendom stonden of reeds christenen waren. Het waren mensen en

(10)

groepen in een andere positie, maar zij lieten niet alle belangrijke inheemse elementen vallen:

het waren misschien ‘indianen’, maar het waren ook inheemse individuen.

Binnen de gemeenschap werd reorganisatie van de levenswijze gezocht om de crisis het hoofd te bieden. Dit hield een vergroting van de rol van vrouwen in wat erg duidelijk is in de hogere sociale niveaus. Voor zover kan worden afgeleid uit de huishoudelijke gegevens, werd de inheemse materiële cultuur gehandhaafd, met geringe opname van Spaanse voorwerpen en enige continuïteit. Als onderdeel van het nieuwe stelsel werd het mogelijk individuen uit andere dorpen op te nemen als allegados en ook als mestiezen met een inheemse identiteit. Het is duidelijk dat gepoogd werd de sociale cohesie en het functioneren van de gemeenschap te handhaven wat tot zekere hoogte bereikt werd. Eventueel kon de variëteit aan interactiepatronen met de Europeanen samen met een tot nu toe niet gerealiseerd vermogen tot verzet en aanpassing ertoe leiden dat de desintegrerende effecten van de encomienda en het harde bestaan onder de Spaanse overheersing verzacht werden. Dit zou El Chorro de Maíta in staat hebben gesteld als inheemse ruimte voort te bestaan in plaats van in een koloniale setting te worden veranderd. De tijdsduur van het koloniale gebruik van de vindplaats en de begraafplaats sluiten een onmiddellijke ineenstorting uit en wijzen op een zeker inheems succes ten aanzien van het bereiken van continuïteit in bewoning, zelfs al was een uiteindelijke desintegratie aanstaande.

De vindplaats heeft een overgangskarakter. Er is een variëteit aan identiteiten waarvan sommige geconstrueerd zijn door middel van aanpassing aan het koloniale leven (indianen) en andere door etnische en culturele menging (mestiezen, mulatten). Ze vormen het resultaat van een proces van etnische vorming dat leidde tot het ontstaan van nieuwe menselijke en culturele producten met een veelvormige identiteit gegeven hun tussenliggende positie als etnisch en cultureel gedifferentieerde individuen. Bepaalde identiteiten, zoals die van de mestiezen en mulatten, worden gekenmerkt door de flexibiliteit die inherent is aan hun meervoudige basis, en aangepast aan een menselijke, territoriale en culturele werkelijkheid die verschillend is van die van hun verre voorouders en, als zodanig, creools van karakter is. De situatie van etnische vorming, de syncretische bijzonderheden van enkele begravingen, en het hoge overgangskarakter van de begraafplaats zelf als een koloniaal product waar inheemse en christelijke tradities bewaard en gecombineerd werden, dit alles komt overeen met een transculturele setting. We kunnen zien hoe culturele gebruiken, identiteiten en zelfs nieuwe individuen verkregen, verloren en gecreëerd worden. De momenten, processen en producten van het orticiaanse beginsel kunnen hier gevonden worden. De tijdelijkheid van deze vindplaats en haar karakter tonen de vroege datering van dit proces aan en de actieve deelname er aan van de ‘indiaan’. De Afrikaanse aanwezigheid onderscheidt deze context en haar hoge gehalte aan menselijke en culturele diversiteit.

Vergelijkbare ruimten moeten in andere delen van het eiland hebben bestaan in overeenstemming met een complex beeld dat erkend moet worden als we een objectieve voorstelling van vroeg-koloniaal Cuba willen verkrijgen. Dit zijn belangrijke elementen in de formulering van een veelvoudige cultuur en het etnische mengsel dat de toekomstige vorm van

‘de Cubaan’ zou kenmerken. Hierin verschijnen zowel het inheemse individu als de ‘indiaan’

met grote kracht, het vermogen tot aanpassing en tot identiteitsbehoud – belangrijke aspecten die over het algemeen in de geschiedschrijving genegeerd worden en dankzij de archeologie worden ontsloten.

Implicaties van het onderzoek en mogelijkheden van verdere studie

Dit onderzoek heeft de behoefte aangetoond aan een brede, multidisciplinaire en creatieve aanpak tot bestudering van de interactie op vindplaatsen zoals El Chorro de Maíta. De ‘indiaan’

existeert in de koloniale context ver na de allereerste fase van contact, bij ons veel dichterbij in

(11)

de tijd dan we geneigd waren te geloven. Onze problemen hem te herkennen, vloeien voort uit het gebrek aan een dergelijke aanpak en de zwaarte van de geschiedkundige vooroordelen – die weliswaar geleidelijk minder worden maar nog steeds aanwezig zijn totdat de archeologie zijn eigen bijdrage duidelijker naar voren brengt. Om de koloniale tijd te begrijpen, moet de studie van de encomienda, een belangrijk en uitgebreid systeem in inheemse gebieden, worden verdiept. Zijn archeologische manifestatie bevat het bewijs voor de vernietiging van de inheemse maatschappij, maar ook de ingrediënten voor continuïteit, zoals aangetoond in El Chorro de Maíta. Wat ‘de archeologische onzichtbaarheid van de encomienda’ genoemd zou kunnen worden, is niets anders dan het resultaat van een ontoereikend perspectief en de neiging om de interactie in inheemse context als een onveranderlijk vroeg en kort fenomeen te beschouwen. Deze problemen kunnen ook voortvloeien uit onvolledig begrip van historische documenten en relevante aspecten van het koloniale leven. Dit wordt op karakteristieke wijze gezien als een verreikend onderwerp met vastgelegde eigenschappen, net als de ontdekking en verovering, in plaats van als een complex verschijnsel dat voortdurende ruimtelijke en tijdsbepalende contextualisatie behoeft. Er zijn andere levensruimten die genegeerd worden:

estancias, corrales, de asientos de los hatos… een niet-stedelijk inheems universum waar de indiaan de hoofdpersoon vormt. Buiten de onzichtbaarheid van de encomienda – daar er vrije indianen in deze contextuele verbanden woonden – bestaat er een volledige koloniale onzichtbaarheid van de indiaan en van andere koloniale onderdanen die in het achterland van de dorpen leefden en stierven en, bij uitbreiding, in de marge van de traditionele geschiedenis.

Hun archeologische uitdrukking zal in vele gevallen overeenkomstig zijn met die van een precolumbiaanse gebiedsruimte daar sommige ervan inheemse nederzettingen waren die zich transformeerden tot koloniale stichtingen: El Chorro de Maíta vormt een waarschuwing in dit opzicht.

De erkenning van etnische diversiteit is een ander sleutelgebied dat verwant is aan deze nieuwe vormen van aanpak. Mestiezen, Afrikanen, inheemse mensen uit verschillende gebieden… allen worden herkend in bepaalde osteologische collecties die op karakteristieke wijze gezien worden als echt inheems en Caribisch. Er bestond grote verscheidenheid in een wereld die opnieuw geordend werd door middel van de relatie met de Europeanen, en haar eigen schemata van mobiliteit en integratie combineerde met die welke werden opgelegd door de Spanjaarden. De resultaten van bioarcheologische analysen zullen naar alle waarschijnlijkheid in dit opzicht een revolutie veroorzaken, en deze zal zijn hoogtepunt bereiken wanneer het begraafritueel op vindplaatsen van interactie op een andere wijze zal worden begrepen. Deze studies zullen de sleutel vormen om tot begrip te komen van de menselijke en culturele veelvormigheid die verborgen wordt door de marginaliteit van sommige gebieden of door de homogeniserende strategieën van de koloniale macht. Zij zullen ons in staat stellen andere vormen van sociaal-culturele relaties waar te nemen, namelijk die welke binnen de wereld van de onderdanen werden uitgedrukt en niet altijd werden bepaald door hun verenigbaarheid met of een unieke houding ten opzichte van de Spaanse macht.

Begrip van het speciale karakter van de situaties waarin de interactie plaatsvond in plaats

van het bestaan ervan slechts te registreren, moet de methodologische aanpak leiden. Meer dan

slechts Europese voorwerpen, verandering en continuïteit, moeten de volledige historische

omstandigheden worden waargenomen en verklaard. Van samenlevingen in contact tot

samenlevingen, groepen of individuen die overheerst werden, maar die in overheersing leefden

en deze beantwoordden, zichzelf transformeerden en nieuwe volken en culturen creëerden, en

door hun eigen bestaan de koloniale macht omverwierpen. Om dit niveau van begrip te

bereiken, moet de studie van de inheemse vindplaatsen in omstandigheden van interactie een

specifiek gebied van archeologisch denken in deze regio worden, net zoals dit in andere

gebieden gebeurt. Dit zal de enige manier zijn om de archeologie om te vormen tot een

(12)

instrument dat een stem kan geven aan de marginale sectoren van de wereld waarop die van ons is gebouwd.

Het onderzoek dat werd uitgevoerd op El Chorro de Maíta toont het vermogen van de archeologie aan om niet alleen interactie op geïsoleerde vindplaatsen vast te leggen, maar ook om de koloniale beheersstructuren te benaderen die een regionaal niveau bereikten, of wellicht verschillende eilanden of zelfs die buiten de Antillen. Nieuwe interactienetwerken worden blootgelegd wanneer het Caribisch gebied gezien wordt als een open areaal met vele verbindingen sinds precolumbiaanse tijd (Hofman et al. 2007; Rodríguez Ramos 2007).

Voortgaande studie van El Chorro de Maíta, voortvloeiend uit dit proefschrift, zal de sleutel vormen tot dit onderzoek. Niet-funeraire sectoren dienen nog tot in detail bestudeerd te worden, net als dat beoordeling van de invloed van de interactie zal moeten plaatsvinden in de gedeelten van de vindplaats waar woningen stonden en in de omgeving als geheel – die thans beter toegankelijk is dankzij de uitgevoerde verkenningen. Archeobotanisch onderzoek zal langs deze richtlijnen worden uitgevoerd en zal informatie geven over de geconsumeerde en gekweekte groenten naast de natuurlijke omgeving en flora. De dateringen van de menselijke resten die moeilijk te interpreteren zijn als gevolg van de lange calibratiecurven en onderhevig zijn aan aanpassingen gebaseerd op aspecten van het dieet, zullen verder verfijnd worden door middel van een individueel calibratieproject geleid door Alex Bayliss dat de resultaten van zwavel-, koolstof- en nitrogeen-isotoopanalysen zal incorporeren. De mogelijkheid van technologische wijzigingen in de aardewerkvervaardiging en informatie over de herkomst van de keramiek – gegeven de mogelijke aanwezigheid van inheems materiaal van buiten de Antillen – zal moeten worden beoordeeld door vervaardigings- en herkomststudies aan de Universiteit Leiden. Analysen van voedselresten op aardewerk, gecoördineerd door Vernon James Knight en uitgevoerd door Eleonora A. Reber van de University of North Carolina at Wilmington, zullen ons nader informeren over het voedsel dat men tot zich nam.

Ons begrip van de etnische verscheidenheid zal ontwikkeld worden door DNA-analysen

verricht door Dr. Hannes Schroeder van het Centre for GeoGenetics, The Natural History

Museum, University of Copenhagen. Dit onderzoek zal ons in staat stellen de vorming en

ontwikkeling van identiteiten in de koloniale populatie beter te begrijpen, in het bijzonder die

van de mestiezen – een weinig bekende groep maar een die een belangrijke rol speelde in het

handhaven van de inheemse culturele erfenis. Een andere lijn van onderzoek die voltooid dient

te worden, is de transcriptie van een grote reeks documenten geïdentificeerd in het Archivo

General de Indias, die sleutelinformatie bevatten betreffende repartos van indianen en de

localisering van de encomiendas. Zonder enige twijfel moet nog veel werk verricht worden en

El Chorro de Maíta biedt een uitzonderlijke gelegenheid ten aanzien van de complexe doch

noodzakelijke taak de archeologie te gebruiken om op veelomvattende en minder koloniale

wijze een geschiedenis van onderaf te ontsluiten die de mensen ‘onderop’ belicht, degenen die

minder belangrijk zijn en de meerderheid vormden, en die ons maakten hoe we zijn.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En el lado izquierdo hay clavícula bien articulada con húmero, y conexión escápula-húmero, este articula con radio pero la ulna aparece con cierto desplazamiento aunque

These include: the lack of cemeteries in Cuban agricultural- ceramist sites in particular, and in Antillean contexts with Meillacan ceramics; the abundance

En tous cas, ils sont pleins d’anomalies d’un autre temps, et le mérite de Barack Obama, qui pourrait dans quelques années faire de lui un personnage historique dont on se

While there are no nationally representative data on the size of OCB’s audience, the best available audience research (IBB telephone surveys) indicates that Radio and TV

While the government is involved in the design of several economic policy measures to face the remaining challenges, the preservation of the social achievements and the prevalence

households to own more than one primary residence and one vacation home.. Efforts of the Urban Reform Law were hindered by the US embargo that began in the early 1960s. The

Finally, according to the short review of the main Cuban cultural values related to health care in section 7.5, it may be unlikely that Cuba will make GATS commitments for trade

Om tot goede aanbevelingen te kunnen komen met betrekking tot de juridische vorm en organisationele structuur van de nieuw op te richten onderneming, moet eerst bekend zijn wat