• No results found

3 Licht en lenzen. 1 Lichtbreking. Nova. Leerstof. Toepassing

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "3 Licht en lenzen. 1 Lichtbreking. Nova. Leerstof. Toepassing"

Copied!
15
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

3 Licht en lenzen

1 Lichtbreking

Leerstof

1 a De normaal is de gestippelde lijn die loodrecht op het grensvlak staat.

b De lichtstraal wordt naar de normaal toe gebroken.

c De lichtstraal wordt van de normaal af gebroken.

d Met een vergrootglas.

2 a de normaal b de invalshoek

c Als een lichtstraal van water naar lucht gaat, wordt hij bij de normaal vandaan gebroken.

∠r is dan groter dan ∠i. Lichtstraal 1 is correct getekend.

Toepassing 3 a Zie figuur 1.

b Zie figuur 1.

c Zie figuur 1.

figuur 1

4 Als je schuin door het glas kijkt, is de verschuiving het grootst. Hoe schuiner je een voorwerp door het glas bekijkt, hoe groter de verschuiving. Zie figuur 2.

2 1

L

figuur 2

(2)

5 a In B: trek de stippellijn door.

b In A: een lichtstraal die vanuit A op het wateroppervlak valt, breekt na het grensvlak water-lucht van de normaal af.

6 tekening B 7 a Zie figuur 3.

b Zie figuur 3.

figuur 3

8 a Lichtstraal 3 valt bij het binnentreden en uittreden van het vergrootglas loodrecht op het grensvlak. De lichtstraal breekt daarom niet.

b Zie figuur 4.

figuur 4

*9 Als het bakje gevuld wordt met water, breken de lichtstralen afkomstig van het muntje op het grensvlak van water en lucht. De lichtstralen treffen nu het oog van Karen. Zie figuur 5.

figuur 5

3 2 1

4 5

oog oog

Ca b

(3)

Plus De regenboog 10 a Vanuit een vliegtuig.

b Je kunt een boog niet onder de horizon zien, omdat alleen het deel van de boog boven het aardoppervlak gevormd wordt.

c De zon maakt namelijk een schaduw van het vliegtuig.

11 a Zie figuur 6.

b Zie figuur 6.

figuur 6

2 Lenzen

Leerstof

12 a Positieve lenzen zijn aan de rand dunner dan in het midden. Negatieve lenzen zijn aan de rand dikker dan in het midden.

b Een evenwijdige bundel zonlicht voor de lens wordt een convergente bundel na de lens.

c De lens zorgt ervoor dat licht uit één punt van het voorwerp ook weer in één punt bij elkaar komt.

d De chip stond niet op de juiste afstand.

B

normaal A

(4)

13 a Zie figuur 7.

b Zie figuur 7.

figuur 7

Toepassing

14 a – bij een positief brillenglas: een lichtpunt waar alle lichtstralen samenkomen;

– bij een negatief brillenglas: een grote wazige lichtvlek.

b positief

c Ze moet het papier op de plek houden daar waar ze het scherpe lichtpunt ziet.

15 a in gebied 1 evenwijdig; in gebied 2 convergent; in gebied 3 divergent b in gebied 1 evenwijdig; in gebied 2 divergent; in gebied 3 convergent 16 a positieve lens: doosje 3 en 4; negatieve lens: doosje 1 en 2

b Bij de positieve lenzen zie je dat het licht na het passeren van de lens meer convergent wordt. Bij de negatieve lenzen zie je dat het licht na het passeren van de lens meer divergent wordt.

17 a Lens a is het sterkst. De lichtstralen van de evenwijdige bundel komen daar het dichtst achter de lens samen. Het brandpunt ligt het dichtst bij de lens.

b Dit moet je opmeten. Lens a: f = 3,2 cm; lens b: f = 4,9 cm.

18 a lichtstralen 1 en 3 b Zie figuur 8.

c Zie figuur 8.

figuur 8

evenwijdige lichtbundel convergente lichtbundel divergente lichtbundel

F 1

2 3 4

hoofdas L

B

(5)

19 a Zie figuur 9.

b Als het voorwerp dichter bij de lens komt, wordt het beeld groter.

figuur 9 20 Zie figuur 10.

figuur 10

F V1

V2

B1 B2

F V1

V2

B1 B2

F V1

V2

B1 B2

V2 V1

F hoofdas

+

B2

B1

(6)

*21 a De lichtstralen die uit het kastje komen, bewegen bij elkaar vandaan. Dit is een divergente lichtbundel.

b De lichtstralen uit het kastje moeten evenwijdig gaan. Daarvoor moeten de lichtstralen in het kastje minder divergent op de lens vallen. Ze moet het lampje verder van de lens plaatsen, dus naar links verschuiven.

c Als het lampje in het brandpunt staat, gaan de lichtstralen na breking door de lens evenwijdig aan de hoofdas verder. Ze moet het lampje verschuiven tot op 8,0 cm afstand van de lens.

Plus Fresnellenzen

22 a Een positieve lens, omdat de lichtstralen naar één punt breken.

b het brandpunt

c De fresnellens is opgebouwd uit ringen die elk een stukje van een positieve lens zijn. De lichtstralen worden daardoor nog intenser gebundeld naar één punt: het brandpunt.

23 De linkerlens is de positieve lens, omdat het beeld op z’n kop staat.

3 Camera’s en projectoren

Leerstof

24 a Dit gebeurt door de afstand tussen de lens en de beeldchip te verstellen.

1 1 1 b = + f v b

f is de brandpuntsafstand, v de voorwerpsafstand en b de beeldafstand.

c Door b te delen door v.

d Het beeld is dan kleiner dan het voorwerp.

25 a Zie figuur 11.

b Zie figuur 11.

c Zie figuur 11.

d v = 4,0 cm e b = 8,0 cm

figuur 11

L B

(7)

Toepassing

1 1 1 26 a = +

f v b 1 1 1 = +

8 18 b 1 1 1

= –

b 8 18 1

= 0,0694..

b

b = 1 : 0,0694 ≈ 14 cm 1 1 1 b = +

f v b 1 1 1 = +

8 15 b 1 1 1

= –

b 8 15 1

= 0,0583..

b

b = 1 : 0,0583 ≈ 17 cm 1 1 1 c = +

f v b 1 1 1 = +

8 12 b 1 1 1

= –

b 8 12 1

= 0,04166..

b

b = 1 : 0,04166.. = 24 cm 1 1 1 d = +

f v b 1 1 1 = +

8 9 b 1 1 1

= –

b 8 9 1

= 0,01388..

b

b = 1 : 0,01388.. = 72 cm

(8)

1 1 1 27 a = +

f v b 1 1 1 = +

8 8 b 1 1 1

= –

b 8 8 1

= 0 b

Dit kan niet berekend worden. De lichtstralen lopen evenwijdig en ontmoeten elkaar nooit.

b een evenwijdige lichtbundel 28 a Foto linksboven:

1 1 1 = +

f v b 1 1 1 = +

5 10 000 b 1 1 1

= –

b 5 10 000 1

= 0,1999 b

b ≈ 5 cm

b Foto rechtsboven:

1 1 1 = +

f v b 1 1 1 = +

5 300 b 1 1 1

= –

b 5 300 1

= 0,1966..

b b ≈ 5,1 cm c Foto linksonder:

1 1 1 = +

f v b 1 1 1 = +

5 50 b 1 1 1

= –

b 5 50 1

= 0,18 b

b ≈ 5,6 cm

(9)

d Foto rechtsonder:

1 1 1 = +

f v b 1 1 1 = +

5 20 b 1 1 1

= –

b 5 20 1

= 0,15 b

b ≈ 6,7 cm 29 a Zie figuur 12.

b Zie figuur 12.

c Zie figuur 12.

d Manier 1: het voorwerp V1V2 staat op 5,0 cm afstand van de lens. Het beeld B1B2 staat op 7,5 cm afstand van de lens.

b 7,5 N = = = 1,5×

v 5,0

Manier 2: het voorwerp V1V2 is 2,0 cm groot. Het beeld B1B2 is 3,0 cm groot.

B 3,0 N = = = 1,5×

V 2,0

figuur 12

B 0,008

*30 a N = = = 0,005×

V 1,6

b b = N ∙ v = 0,005 × 4,0 = 0,020 m 1 1 1

= + f v b 1 1 1 = +

f 4,0 0,020 1

= 50,25

f f ≈ 0,020 m (≈ 2,0 cm)

F V1

lens V2

B1 B2

(10)

31 a Het voorwerp (de dia) staat op 0,20 m afstand van de lens.

1 1 1 = +

f v b 1 1 1 = +

f 0,20 1,60 1

= 5,625 f

f ≈ 0,18 m (≈ 18 cm) b De vergroting is:

b 1,60 N = = = 8×

v 0,20

De breedte van de dia is: lengte beeld = N ∙ lengte voorwerp = 8 × 0,025 = 0,20 m = 20 cm.

1 1 1

c De brandpuntsafstand f is constant. Uit de lenzenformule = +

f v b b kun je afleiden, dat als je b groter maakt, v dan kleiner moet worden. De vergroting N =

v

neemt dan toe. Je moet het lampje dus dichter bij de lens zetten (kleinere v) en het scherm verder bij de lens vandaan (grotere b).

*32 Als v heel groot is, volgt uit de lenzenformule dat f ongeveer gelijk is aan b:

1 1 1 = +

f v b

1 1 1 = +

f heel grote waarde b 1 1

= heel klein getal +

f b 1 1

= f b f = b

b f Dus dan volgt uit de vergroting: N = = v v

Plus De lenzentelescoop

33 a Om met een telescoop voorwerpen te vergroten, moet je voor het objectief de lens met de grootste brandpuntsafstand nemen, dus f = 20 cm.

fobj 20 b N = = = 5

focu 4

34 De minimale lengte van de telescoopbuis is gelijk aan fobj + focu = 20 + 4 = 24 cm.

(11)

4 Oog en bril

Leerstof

35 a Het platter en boller maken van de ooglens.

b vrij plat

c De ooglens is te sterk of de oogas is te lang. De ooglens vormt daardoor beelden vóór het netvlies.

d negatieve brillenglazen of contactlenzen

36 a De ooglenzen van Paul kunnen bol of minder bol gemaakt worden, zodat altijd een beeld gevormd wordt op het netvlies.

b Bij het naar de telefoon kijken worden de spiertjes aangespannen en de ooglens wordt boller. Dit is daarom inspannender dan ver weg kijken.

c Als Paul naar buiten in de verte kijkt.

Toepassing 37 a Zie figuur 13.

b Het beeld is verkleind.

c Het beeld staat op z’n kop.

figuur 13

38 De volgorde is: 3, 4, 2, 1.

39 a v = 10 cm = 0,10 m b b = 1,7 cm = 0,017 m 1 1 1 c = +

f v b 1 1 1 = +

f 0,10 0,017 1

= 68,8 f

f = 0,0145 m = 1,45 cm d v = 100 m

e b = 1,7 cm

hoofdas

(12)

1 1 1 f = +

f v b 1 1 1 = +

f 100 0,017 1

= 58,8 f

f = 0,017 m = 1,7 cm 40 a f = 1,45 cm

b f = 1,7 cm

c Daar waar Wessel naar zijn vinger op 10 cm afstand kijkt.

41 a bijziend

b Nee, ze is bijziend. Ze kan alles van dichtbij goed lezen.

c ja 42 a bijziend

b een bril met negatieve glazen 1 1

43 f = = = 0,25 m S 4

44 a De ooglens is te zwak (convergeert te weinig) en Ester is te jong om oudziend te zijn. Ester is dus verziend.

b tekening A

*45 Er valt een evenwijdige bundel licht op het scherm. Het lampje is daarom in het brandpunt geplaatst. Nu geldt dat v = f.

De brandpuntsafstand f bereken je als volgt:

1 1

f = = = 0,059 m = 5,9 cm S 17

Plus Ooglaseren

46 Noah was bijziend; zijn ooglens was te bol. Na de laserbehandeling is zijn ooglens minder bol.

Zie figuur 14.

figuur 14

47 Een bijziend oog is te bol. Keratotomie maakt een oogbol minder bol. Dus alleen bijziend kan verholpen worden met keratotomie.

hoornvlies

ooglens

(13)

Test Jezelf

1 a 32°

b 43°

c Stof 1 is glas en stof 2 is lucht.

2 volgens lichtstraal C 3 volgens lichtstraal D 4 a bij lens a

b bij lens b

5 – lens a: convergerende werking, positieve lens – lens b: divergerende werking, negatieve lens – lens c: divergerende werking, negatieve lens 6 koker a: een holle lens

koker b: helemaal niets koker c: een bolle lens koker d: een spiegel 7 A

8 B

9 f = 5,0 cm

10 3,0 cm breed en 2,25 cm (≈ 2,3 cm) hoog 11 v = 18 cm

12 N = 2 13 a boller

b kleiner 14 a verziend

b positief 15 S = 2,5 dpt 16 a onwaar

b waar c onwaar d onwaar e onwaar

17 a Positief, omdat het een bolle lens is (met een convergerende werking).

b Positief, omdat het een bolle lens is (met een convergerende werking).

c Het oculair heeft de kleinste brandpuntsafstand.

b Het oculair is het sterkst, want deze lens heeft de kleinste brandpuntsafstand.

(14)

18 a Zie figuur 15.

lengte beeld 2,0 cm b N = = ≈ 1,5×

lengte voorwerp 1,3 cm

figuur 15 19 a Zie figuur 16.

b Zie figuur 16.

c Zie figuur 16.

figuur 16

20 a Mevrouw De Bok is bijziend, omdat ze scherp kan zien als ze de kaart heel dicht bij haar ogen houdt.

b Meneer De Bok zou oudziend kunnen zijn: als je ooglenzen minder elastisch zijn, kun je ze niet meer goed bol maken, waardoor je dingen dichtbij niet goed kunt zien.

c Meneer De Bok zou ook verziend kunnen zijn: als je ooglenzen te zwak zijn (niet bol genoeg), kun je voorwerpen die vlakbij zijn, niet goed zien.

lcd-scherm

smartboard F

F F

(15)

Praktijk

Hoe werkt … een camera?

1 Xaviers beeldscherm heeft 1280 × 1024 = 1 310 720 pixels. Dat zijn er afgerond 1,3 miljoen, dus duidelijk minder dan ruim 5 miljoen pixels van zijn camera. Het beeldscherm kan de foto dus niet in zijn geheel scherp weergeven, daarvoor heeft het te weinig pixels.

2 De camera stelt scherp door de contrastverschillen te bekijken in een horizontale rij pixels. Als het voorwerp veel horizontale lijnen heeft, is de kans groot dat een camera zo’n lijn neemt om naar de contrastverschillen te zoeken – en omdat die contrastverschillen er nauwelijks zijn in zo’n lijn, lukt het dus niet om scherp te stellen.

3 Voordeel 1: de foto neemt minder geheugenruimte in op de server waar je hem naar uploadt.

Voordeel 2: de foto kan sneller (en tegen lagere energiekosten) verstuurd worden van de server naar de gebruiker.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er is één horizontale lijn y = p waarbij de oppervlakte van rechthoek DCBA maximaal is.. 6p 8 Bereken exact de waarde van a in

6° het verblijf en het werk van de personen die een verblijfsaanvraag met het oog op werk voor een periode van meer dan negentig dagen hebben ingediend opvolgen. Tot slot volgt het

Deze gegevens onmiddellijk na afloop van de zitting aan de correctoren wiskunde B 1 (nieuwe stijl) vwo ter hand stellen.. De voorzitter van de CEVO

Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar te zoeken... Een nieuw lied van een meisje, die naar het slagveld ging, om haar minnaar

maar de boot komt naar hier.. is de boot al

Zijn Sint en Piet weer naar Spanje. Schrijf ze dan

Door kinderen vanaf het begin beide letters aan te bieden is er duidelijkheid over de letters en leren ze alle

Bij woorden als ‘berg’ en ‘wolk’ hoor je een u, maar die schrijf je niet.. Je hoort ng en je schrijft n-g, dat is samen