• No results found

Crisis en contract · Contracteren · Open Access Advocate

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Crisis en contract · Contracteren · Open Access Advocate"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Crisis en contract

Een aantal opmerkingen over de toepassing van artikel 6:258 BW in tijden van recessie

Mr. M.E.M.G. Peletier*

Inleiding

De eerste tekenen van de huidige financiële crisis kon- digden zich alweer ruim twee jaar geleden aan toen twee banken in de Verenigde Staten, gespecialiseerd in het ver- strekken van subprime-hypotheken, in grote moeilijkhe- den raakten. Nadien bleek het fenomeen, inmiddels benoemd als ‘kredietcrisis’, een blijvend onderwerp te zijn geworden van de financiële journalistiek. Toch zal de kre- dietcrisis voor het grote publiek – ondernemingen en beleidsmakers niet uitgezonderd – pas echt betekenis heb- ben gekregen met de spectaculair neergaande beurskoer- sen van september 2008 en de daarmee gepaard gaande deconfitures in de banksector. Wie met de kennis van nu het verslag leest van het eerste rondetafelgesprek tussen parlement, financiële sector en toezichthouders in januari 2008, kijkt met enige verbazing naar het vertrouwen dat veel deelnemers aan dat gesprek toen nog hadden in het herstellend vermogen van de markt.1 Inmiddels weten we beter en heeft de crisis, die aanvankelijk beperkt leek tot het vertrouwen tussen banken onderling, zich als een olie- vlek uitgebreid. De kredietverstrekking aan bedrijven ver- loopt moeizaam en de recessie is een algemeen gegeven geworden; een substantieel aantal sectoren van de econo- mie wordt erdoor geraakt of loopt het gevaar erdoor te zullen worden geraakt.

Het kan niet anders dan dat dit zijn weerslag zal hebben op lopende contractuele verplichtingen. De voorbeelden laten zich vrij snel denken. Niet voorziene teruglopende economische activiteit leidt in de regel tot teruglopende bedrijfsresultaten en daarmee tot verminderde betalings-

* Mr. M.E.M.G. Peletier is advocaat bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn te Den Haag.

1. Zie Kamerstukken II 2007/08, 31 371, nr. 1.

discipline jegens – bijvoorbeeld – leveranciers. Diezelfde verminderde bedrijfsresultaten kunnen ook effecten heb- ben voor werknemers en hun uit de arbeidsovereenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen. En wat te den- ken van de doorgaans langlopende contractuele verplich- tingen van direct door de kredietcrisis getroffen institu- tionele beleggers? Met andere woorden: het leerstuk van de onvoorziene omstandigheden of imprévision, dat zijn bestaan in ons huidige Burgerlijk Wetboek – zie artikel 6:258 BW – mede dankt aan het onvermogen van het recht om de inflatiecrisis direct na de Eerste Wereldoorlog het hoofd te bieden, lijkt weer actueel te zijn geworden.

Artikel 6:258 BW is door de wetgever primair als rech- tersrecht ingestoken. De regulering van een inbreuk op het contractuele evenwicht wegens onvoorziene omstan- digheden zal derhalve in veel gevallen bij de rechter wor- den afgedwongen.2 Voorbeelden uit de rechtspraak, waar- in in verband met de kredietcrisis de toepassing van artikel 6:258 wordt ingeroepen, zijn echter (nog) schaars. Zoekt men in <www.rechtspraak.nl> op de term ‘kredietcrisis’, dan geeft dat zestien resultaten.3 Het grootste deel betreft echter arbeidszaken waarin de relatie tussen de krediet- crisis en de hoogte van de ontbindingsvergoeding, con- form de kantonrechtersformule, centraal staat.4 En in familierechtzaken blijken alimentatieplichtigen, ter afwe-

2. Art. 6:258 laat buitengerechtelijke aanpassing of ontbinding onverlet. Zie:

Asser-Hartkamp 4-II, 2005, nr. 332 en de Conclusie hierna. In interna- tionale, commerciële contracten wordt ter bezwering van onvoorziene omstandigheden vaak een zogenoemde hardship-clausule opgenomen, op grond waarvan partijen onder meer tot heronderhandeling kunnen worden verplicht. Dit type contracten laat ik in deze bijdrage buiten beschouwing.

3. Dat wil zeggen: op het moment van afronding van deze bijdrage, eind april 2009.

4. Zie bijvoorbeeld Rb. Rotterdam 28 januari 2009, LJN BI1614 en Rb. Zwolle 13 maart 2009, LJN BH8930.

49

Contracteren juni 2009 | nr. 2

Dit artikel uit Contracteren is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

(2)

ring van een vaststelling levensonderhoud, hun weg naar een op de kredietcrisis gestoeld argument goed te kunnen vinden.5 Slechts twee uitspraken bieden echt bruikbare gezichtspunten voor toepassing van artikel 6:258 BW6; ik kom daarop hierna nog terug. Dit wat povere resultaat verbaast niet helemaal. Rechterlijke aanpassing of ontbin- ding van een contract op grond van de huidige economi- sche omstandigheden roept wel een aantal vragen op. Op een paar van die kwesties zal ik hierna nader ingaan.

Rol van de rechter

Allereerst een preliminaire vraag: dient aan de rechter in economische omstandigheden als de onderhavige über- haupt een rol bij contractsaanpassing toe te komen? Ik stip deze vraag aan, omdat in de literatuur wordt aangenomen dat bij onvoorziene omstandigheden van zeer algemene aard rechterlijk ingrijpen niet steeds geëigend zal zijn.7 Voorbeelden uit het verleden waarin de wetgever een rol had in de regulering van dergelijke onvoorziene omstan- digheden zijn te vinden in de ons omringende, grotere Europese landen. Steeds blijkt het dan te gaan om het beteugelen van de gevolgen van hyperinflatie. Zo werden in Duitsland in 1925 de zogenoemde Aufwertungsgesetze ingevoerd, als reactie op de desastreuze economische toe- stand van het land na het verliezen van de Eerste Wereld- oorlog. In Frankrijk kampte men in 1918 met hetzelfde verschijnsel en ook daar werd het met regelgeving bestre- den (de zgn. Loi Failliot).8 Dergelijke wetgeving vindt haar rechtvaardiging in het feit dat sterke geldontwaar- ding een omstandigheid is die eenieder treft, zodat inci- denteel ingrijpen door de rechter niet rechtvaardig is.9 Zo’n situatie doet zich op dit moment echter niet voor: de kredietcrisis treft niet iedereen in gelijke mate en op gelij- ke wijze, terwijl deze vooralsnog alleen het risico van deflatie in zich lijkt te bergen.10 Kortom: in de aard van de omstandigheden die menigeen nu treft, ligt geen belemmering voor toepassing van artikel 6:258 BW. Een andere vraag is, welke betekenis aan artikel 6:258 BW toe- komt indien de wetgever met het oog op de positie van bepaalde burgers of branches maatregelen ter leniging van crisisleed heeft genomen. Die vraag lijkt grotendeels te kunnen worden teruggebracht tot een kwestie van (pro- cessueel) belang. Artikel 6:258 BW is immers primair een instrument waarmee door onvoorziene omstandigheden ontstaan nadeel kan worden weggenomen. Wordt in de opheffing van dat nadeel reeds voorzien op andere wijze

5. Zie bijvoorbeeld Hof Den Haag 21 januari 2009, LJN BH2213 en Rb. Den Haag 17 februari 2009, LJN BH4419.

6. Zie Rb. Arnhem 24 oktober 2008, LJN: BG3630 en Rb. Amsterdam 29 december 2008, LJN BG8560, NJF 2009/34.

7. Zie Asser-Hartkamp 2005, nr. 337 en 338 met verdere verwijzingen.

8. Meer hierover in P. Abas’ rechtsvergelijkende studie Rebus sic stantibus.

Deventer: Kluwer 1989.

9. Zie Asser-Hartkamp 2005, nr. 338.

10. Wanneer deflatie door overheden wordt bestreden met het veelvuldig bijdrukken van geld, kan hyperinflatie overigens evenzeer de kop opste- ken. Over het antwoord op de vraag naar de verwezenlijking van dat risico in de nabije toekomst, zijn economen het echter niet eens. Zie over dat debat: Tamara Slief in NRC Handelsblad van 21 februari 2009.

(zoals specifiek met het oog op de gevolgen van de kre- dietcrisis ontworpen maatregelen), dan zal aan toepassing van artikel 6:258 BW in de regel geen behoefte bestaan.1112

Hoedanige contractspartij

Zoals gezegd zal de kredietcrisis en de omvang van de gevolgen daarvan door velen niet voorzien zijn. Dat neemt niet weg dat betoogd zou kunnen worden dat dit op een zeker moment door sommigen wel had kunnen worden voorzien. Te denken valt aan contractspartijen die door risicovolle belegging in financiële derivaten zelf in meer of mindere mate bij het ontstaan van de crisis betrokken zijn geweest, zoals banken en institutionele beleggers.

Men kan zich voorstellen dat een beroep op artikel 6:258 BW van de zijde van dergelijke contractspartijen met extra terughoudendheid tegemoet wordt getreden. De wet biedt daarvoor echter niet zonder meer steun. Voor toe- passing van artikel 6:258 BW is vereist dat de gewijzigde omstandigheden voor de contractspartijen op het moment van het sluiten van de overeenkomst ‘onvoorzien’ waren en dat is blijkens de wetsgeschiedenis iets anders dan

‘onvoorzienbaar’, in de zin dat de omstandigheden waarop door een van partijen een beroep is gedaan, konden dan wel behoorden te worden voorzien.13 Dat betekent niet dat dergelijke contractspartijen daarom de gevolgen van de kredietcrisis steeds en zonder meer op hun wederpartij zouden kunnen afwentelen. Het tweede lid van artikel 6:258 BW biedt immers de mogelijkheid om de verlangde wijziging of ontbinding van de overeenkomst af te wijzen, omdat de onvoorziene omstandigheden die daartoe de grondslag vormen voor rekening komen van de contracts- partij die ze heeft ingeroepen, bijvoorbeeld op grond van de ter zake geldende verkeersopvattingen. Vergelijk in dit verband de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 29 december 200814, waarover met name in de politiek de nodige reuring ontstond.15 Het ging in die zaak om de vraag of ABN AMRO – na de nationalisatie van oktober 2008 – gehouden was tot nakoming van in het verleden met haar bestuurder Schmittmann gemaakte afspraken over (onder meer) bonussen en een ontslagvergoeding.

Het bedrag waarop de bestuurder aanspraak maakte, beliep een slordige € 8 miljoen. De hoogte van dit bedrag weerhield de rechtbank er echter niet van de zijde van Schmittmann te kiezen. Volgens de rechtbank waren gemaakte afspraken in de destijds geldende omstandig- heden kennelijk gerechtvaardigd om Schmittmann over te halen toe te treden tot de raad van bestuur van ABN

11. Of dat inderdaad zo is, hangt af van de omstandigheden van het geval.

Zo kan men zich voorstellen dat, ondanks opheffing van nadeel via regelgeving, een gerechtvaardigd belang bij ontbinding via de weg van art. 6:258 BW met het oog op de toekomst blijft bestaan.

12. Anders en eender P.S. Bakker en J.W. de Groot, WPNR 2009/6797, p. 375-376.

13. Zie Parl. Gesch. Boek 6, p. 968 en 973.

14. Zie noot 6 hiervoor.

15. Zie daarover: Heleen de Graaf in NRC Handelsblad van 30 december 2008.

50

Contracteren juni 2009 | nr. 2

Dit artikel uit Contracteren is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

(3)

AMRO en kwam de wens om hem te ontslaan voort uit de wens van de Staat, als nieuwe aandeelhouder, om de taken van de bestuurder te laten uitvoeren door een ander. Het einde van de arbeidsovereenkomst viel daarmee volgens de rechtbank binnen de risicosfeer van ABN AMRO, waarbij de rechtbank in aanmerking nam dat ABN AMRO onvoldoende inzichtelijk had gemaakt dat zij ten gevolge van de financiële crisis niet in staat was de eerder gemaakte afspraken na te komen.16

Een soortgelijke, op de verkeersopvattingen gebaseerde drempel voor toepassing van artikel 6:258 BW zou op zichzelf genomen denkbaar zijn in de relatie jegens andere wederpartijen van de hiervoor genoemde banken en ver- zekeraars, zoals afnemers van financiële producten. Bij- voorbeeld indien zich betalingsonmacht zou voordoen bij uitbetaling op grond van kapitaalverzekeringen (in het kader van spaarhypotheken, lijfrentepolissen) en daarmee vergelijkbare bancaire producten.17 Gezien het systeem van financieel toezicht dat wij in Nederland kennen18, ligt het (vooralsnog) echter niet voor de hand om aan te nemen dat dergelijke gevallen zich via de weg van artikel 6:258 zullen manifesteren.

Haperende kredietverlening

Dat brengt mij op een ander punt. Uit de jurisprudentie zoals deze is gevormd vóór september 2008, volgt dat een verslechtering van de financiële positie van een contracts- partij in de regel niet de grondslag kan bieden voor een geslaagd beroep op artikel 6:258 BW. Dit probleem speel- de onder meer bij huurders van bedrijfsruimte, die vaak voor langere tijd gebonden zijn. Werden zij geconfron- teerd met een tegenvallende omzet (al dan niet veroor- zaakt door tegenvallende verwachtingen omtrent de aan- trekkingskracht van het project waarin werd gehuurd), dan vingen zij bij de rechter vaak bot.19 De gedachte daar- achter was onder meer gebaseerd op de veronderstelling dat geld kan worden geleend, zodat betalingsonmacht (net als bij de beoordeling van een beroep op overmacht) in beginsel irrelevant is en voor eigen rekening van de schul- denaar dient te blijven. De huidige economische omstan- digheden, die zich juist kenmerken door haperende kre- dietverlening, roepen de vraag op of die veronderstelling (nog) steeds onverkort opgaat. In de praktijk zal veel afhangen van hetgeen de contractspartij, die zich in rechte op toepassing van artikel 6:258 BW beroept, omtrent de

16. De rechtbank nam eveneens in aanmerking dat Schmittmann relatief lang bij de bank in dienst was geweest (26 jaar) en dat hij slechts aanspraak maakte op de helft van het bedrag dat ABN AMRO overeenkomstig de gemaakte afspraken eigenlijk verschuldigd was.

17. In dit verband is van belang dat uitbetaling op grond van een kapitaal- verzekering niet onder het beschermingsbereik van het depositogaran- tiestelsel valt en bankspaarproducten alleen onder bepaalde voorwaar- den. Zie daarover de brief van de minister van Financiën aan de Tweede Kamer van 9 oktober 2008, Kamerstukken II 2008/09, 31 371, nr. 20.

18. Zie de Wet op het financieel toezicht en de daarin neergelegde bevoegd- heden voor de Nederlandse Bank en de Autoriteit Financiële Markten.

19. Zie bijvoorbeeld HR 20 februari 1998, LJN ZC2587; Hof Amsterdam 1 juni 2006, LJN AY7023; Ktg. Hoorn 14 april 1998, LJN AI9726.

onmogelijkheid tot het verkrijgen van financiering heeft gesteld. Vergelijk in dit verband de uitspraak van de Rechtbank Arnhem van 24 oktober 2008.20 Het ging daar- in om de vraag of de verkoper van een nieuw te ontwik- kelen kantoorpand nakoming kon vorderen van de door de koper op grond van de koopovereenkomst binnen tien dagen na ondertekening daarvan te betalen waarborgsom (dan wel te stellen bankgarantie) ad 10% van de koopsom.

De koper bleef in verzuim en beriep zich op de krediet- crisis als onvoorziene omstandigheid. Dit argument werd door de rechtbank verworpen, waarbij zij in aanmerking nam (1) dat de kredietcrisis eerst in september 2008 ‘in alle hevigheid’ is ingetreden, (2) dat de koopovereenkomst geruime tijd daarvoor werd gesloten en (3) dat de koper onvoldoende had gesteld waaruit bleek dat hij zich reeds toen gesteld zag voor het probleem dat zij geen financie- ring van de bank meer zou krijgen.

Waardevermindering

Een beroep op artikel 6:258 BW kan ook zijn ingegeven door een aanzienlijke waardevermindering, die een op grond van een overeenkomst verschuldigde prestatie ten gevolge van onvoorziene omstandigheden heeft onder- gaan. Zo heeft de huidige crisis de prijzen op de markt voor onroerend goed behoorlijk onder druk gezet. In de autobranche ziet men, mede als gevolg van faillissementen van grotere marktpartijen (leasemaatschappijen, impor- teurs), hetzelfde verschijnsel. Indien tussen het moment waarop de prijs van de prestatie is overeengekomen en de daadwerkelijke levering of betaling van de prestatie een langere periode is gelegen en de negatieve prijsontwikke- ling zich binnen die periode voordoet, dan zal de (met name: professionele) afnemer willen proberen van de overeengekomen, aanzienlijk hogere prijs af te komen.

Hoe daar in het verband van artikel 6:258 BW mee zal worden omgegaan, moet worden afgewacht. In dit ver- band is vooral interessant, waar de ‘pijngrens’ voor prijs- aanpassing moet liggen. Mogelijk bieden de UNI- DROIT-Principles hier een aanknopingspunt. Artikel 6.2.2 van de Principles, dat de gevolgen van hardship regelt, vereist daartoe een fundamentele verstoring van het contractuele evenwicht, hetgeen blijkens het com- mentaar inhoudt dat de waardevermindering21 50% of meer ten opzichte van de oorspronkelijke waarde van de prestatie dient te bedragen.22

20. Zie noot 6 hiervoor.

21. Of: waardevermeerdering.

22. Zie daarover M.E.M.G. Peletier, Rechterlijke vrijheid en partij-autonomie.

Over de toepassing van discretionaire wijzigingsbevoegdheden in het contractenrecht, Den Haag: Boom Juridische uitgevers 1999, p. 107-108.

51

Contracteren juni 2009 | nr. 2

Dit artikel uit Contracteren is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

(4)

Conclusie

Tot nu toe werd artikel 6:258 BW – conform het parool van de wetgever23 – door de rechter met de nodige terug- houdendheid bejegend. Bezien vanuit de grondbeginselen van het contractenrecht is dat juist. Dat neemt niet weg dat het interessant zou zijn als het leerstuk van de onvoor- ziene omstandigheden, met name waar het de verschil- lende modaliteiten van rechterlijk ingrijpen betreft, ver- der tot ontwikkeling zou komen. Mogelijk biedt de kre- dietcrisis daartoe een kans. Vooralsnog lijken door de cri- sis veroorzaakte contractuele perikelen echter vooral bui- ten rechte te worden opgelost. Dat geeft voedsel aan de gedachte dat contractspartijen onder bepaalde omstan- digheden kennelijk bereid zijn om over het oorspronkelijk overeengekomene te heronderhandelen. Waar in de lite- ratuur op goede grond voor een heronderhandelingsplicht als alternatief voor rechterlijk ingrijpen bij onvoorziene omstandigheden is gepleit24, kan echter ook zo’n eventu- ele, buiten het zicht van de rechter ontstane praktijk als winst worden beschouwd. ■

23. Zie Parl. Gesch. Boek 6, p. 974.

24. Zie bijvoorbeeld Peletier 1999, p. 137 e.v. Zie tevens: Asser-Hartkamp 2005, nr. 332, slot en noot 2 hiervoor.

52

Contracteren juni 2009 | nr. 2

Dit artikel uit Contracteren is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gelet op deze relatief eenvoudige terhandstellingsmoge- lijkheden – gesauveerd door het Hof Arnhem – moet het voor dienstverrichters zoals advocaten, consultants en accountants

Hou- wing in zijn noot onder het Rederij Koppe-arrest (HR 20 mei 1949, NJ 1950, 72): ‘Het is in ieder geval onder juristen reeds lang van algemene bekendheid dat de rechter in

Artikel 6 BW RF onderscheidt in navolging van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek de subjectieve bona fides (dobrosovestnost’ – goede trouw) en de objectieve bona fides (razumnost’

Dit gebeurt niet omdat Nederlands recht daar geen oplossing voor zou hebben, maar omdat het de verhandelbaarheid vergroot.. De voor- waarden zijn min of meer standaard en daar hoort

Uit de tot op heden verschenen jurisprudentie hierover 2 valt in ieder geval op te maken dat de mediationclausule niet op een lijn kan worden gesteld met een arbitraal beding en

3 Zoals (naar ik hoop) uit de titel van het opstel reeds is af te leiden: Evenwicht in internationale commerciële contractsverhoudingen, gaat het mij er daarin juist om na te gaan

Mijns inziens deze, dat in de benadering van letters of comfort door de Franse hoogste rechter (uiteraard afhankelijk van de concrete en precie- ze tekst) die letters die een

Daarmee botst artikel 1:88 in nog een ander opzicht met de syste- matiek van ons recht: terwijl door de redelijkheid en billijkheid bijna overal misstanden op individuele