Klein, klein, kleutertje en anderen
bron
Klein, klein, kleutertje en anderen. I. de Haan, Haarlem 1881
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_kle005klei01_01/colofon.php
© 2010 dbnl
1
[Hollandsche kinderdeuntjes. No. 1]
Heb je niet gehoord van die hollebollewagen, Waar die bolle Gijs op zat?
Hij kon schrokken Groote brokken:
Een koe en een kalf, En een heel paard half,
Een os en een stier En zeven tonnen bier, En een schuit met schapen,
En nog kon Gijs van den honger niet slapen.
Klein, klein, kleutertje en anderen
2
Waf doet het hondje? Waf. waf!
Wat doet het koetje? Boe, boe!
En de schaapjens roepen mê, mê, mê!
En de geitjes roepen bê, bê!
En het haantje kukeleku!
En het poesje miau!
Waf, waf, waf! Boe, boe boe!
Mê, mê, mê! Bê, bê, bê!
Kukeleku! Miau!
Klein, klein, kleutertje en anderen
3
Bom, bam, beieren!
De pop die lust geen eieren;
Wat lust zij dan?
Spek in de pan,
Daar wordt het poppetje dik van.
Klein, klein, kleutertje en anderen
4
Nichtjen, nichtjen, ik noô je te gast;
Waarop?
Op spek en boonen.
Dat lust ik niet, Wat dan?
Hoendertjens, kapoendertjens, gebraden in de pan.
Nichtjen, nichtjen, kom over dan.
Klein, klein, kleutertje en anderen
5
Moeder, moeder! de beer is los, Hoor dat dier eens brullen;
Snijd hem neus en ooren af, Dan hebben wij wat te smullen.
Klein, klein, kleutertje en anderen
6
Tikke-takke-toonen, 't Varkentjen in de boonen 't Paardjen in de haver, 't Koetjen in de klaver,
't Schaapjen in het groene gras, 't Eendjen in de waterplas, 't Vischjen in het netjen, 't Kinden - wip! in 't bedjen, Tralderalderaatjen,
't Kind gaat met zijn vaätjen 't kind gaat met zijn moêtjen me
Boven in de bedsteè.
Klein, klein, kleutertje en anderen
7
Goeien avond, Tante Betjen;
Goeien avond, oome Jan;
En mijn moeder laat je vragen, Of je niet eens komen kan, Met de kleine Poppedeine En de groote Bombam?
Goeien avond, tante Betjen;
Goeien avond, oome Jan!
Klein, klein, kleutertje en anderen
8
Aaltje zat op 't paaltje;
Paaltje brak
Aaltje viel in de dikke koekzak.
Klein, klein, kleutertje en anderen
9
Buiten in de biezen, Daar leî een hondjen dood;
Zijn staartjen was bevroren Zijn billetjens waren bloot;
Toen kwam Lijsjen Lonken, Die zeî: dat beest is dronken;
Toen kwam Lijsjen Lollepot, Die zeî: dat beest is hallefzot;
Toen kwam Jan de slager, Die zeî: dat beest is mager, Toen kwam Tijs de timmerman, Die lapte er weêr een staartjen an, Toen liep het hondjen henen, De staart al tusschen de beenen.
Klein, klein, kleutertje en anderen
10
Wel, wat zeg je van mijn kippen?
Wel, wat zeg je van mijn haan?
Hebben ze dan geen mooie veêren, Of staat u de kleur niet aan?
Baas, wat zeg je van mijn kippen?
Baas, wat zeg je van mijn haan?
Klein, klein, kleutertje en anderen
11
Vader en moeder, mijn schrift is uit;
Verdien ik nu geen mooie duit?
Ik heb geschreven, zonder beven, Zwarte letters op wit papier,
Vader en moeder, mijn schrift is hier.
Klein, klein, kleutertje en anderen
12
Roe! roe! kindjen, hoe ben je toch zoo stout!
Heb je pijn in 't buikjen, of zijn je voetjens koud!
We zullen een vuurtjen stoken, en een papjen koken;
't Wiegjen dat gaat zwik, zwak, voor den kleinen dikzak.
Klein, klein, kleutertje en anderen
13
A B C
De kat gaat meè, De hond blijft thuis;
‘Piep!’ zei de muis in 't voorhuis.
Klein, klein, kleutertje en anderen
14
Klein, klein, kleutertje wat doe jij in mijn hof,
Je plukt er al de bloempjes af, en maakt het veel te grof.
Mamaatje die zal kijven, Papaatje die zal slaan!
Klein, klein, kleutertje, wil uit mijn hofjen gaan.
Klein, klein, kleutertje en anderen
15
Ju, ju, paardjen, En jij moet naar de stal;
De koetjens eten 't hooi op, En jij krijgt niemendal.
Klein, klein, kleutertje en anderen
16
Altijd is Kortjakje ziek,
Midden in de week, maar zondags niet;
Zondags gaat ze naar de kerk, Met een boek met zilverwerk.
Klein, klein, kleutertje en anderen