• No results found

Cornelis Everaert, Spelen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cornelis Everaert, Spelen · dbnl"

Copied!
1099
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Spelen

Cornelis Everaert

Editie J.W. Muller en L. Scharpé

bron

Cornelis Everaert, Spelen (ed. J.W. Muller en L. Scharpé). E.J. Brill, Leiden 1920

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/ever003jwmu01_01/colofon.php

© 2010 dbnl / erven J.W. Muller

(2)
(3)

V

Inleiding.

I. De Brugsche rederijkerskamers.

Te Brugge bestonden in de eerste helft der 16deeeuw twee Kamers van Rethorica:

die van den H e l e g h e n G h e e s t en die van de D r i e S a n t i n n e n . Daar Cornelis Everaert in nauwe betrekking tot beide heeft gestaan, mogen eenige verspreide, aan de oorspronkelijke bescheiden uit de Brugsche archieven ontleende mededeelingen over hare oudere geschiedenis hier niet misplaatst geacht worden, ook al zijn de hoofdtrekken daarvan reeds elders gemeengemaakt1); zij vormen als 't ware den achtergrond voor het tooneel van Everaert's letterkundige werkzaamheid en leveren tevens een bijdrage tot de geschiedenis der Rederijkers in de Nederlanden, hunne plaats in de maatschappij, hunne betrekking tot de Kerk en den Staat enz.

De oudste K a m e r , d i e v a n d e n H . G h e e s t , dagteekent van 1428. Een versje, waarschijnlijk van een panneel afgeschreven, dat te vinden is op de eerste bladzijde van het ‘Resolutie ende Memoriebouck van de redenrycke Camer des H.

Gheest binnen Brugghe, beghinnende derthien dagh XVIcveertigh’ (Stadsarchief, Brugge), meldt de namen der stichters en geeft de verklaring van den naam, die voor 't gezelschap gekozen werd2):

Int jaer duyst vier honderdt by wysen engiene ende acht en twyntigh, doe waeren versaemdt te Jan van Hulst int houeken zy derthiene,

op eenen Wittendonderdagh (vreught wast te ziene!) als hier boven staen reyn ghenaemt.

Daer was gheordonneerdt ende gheraemt tgheselschap sHelighs Gheest vol deughden, mids eender duue wit, ongheblaemt,

1) Zie b.v. La Serna Santander, Mém. hist. s. la Bibl. de Bourgogne 168; Gilliodts v. Severen, Invent. des arch. de Bruges V 520 en de t.l.a.p. aangehaalde schrijvers: Sanderus, Van Male, Kops, Serrure enz.

2) Interpunctie en hoofdletters van ons.

(4)

VI

die daer kam vlerckende1): dies zy verheughden.

Dies zeyde Jan van Hulst met vreughden:

‘O broeders, den Gheest wil hier beeten!

Dies zullen wy sHelichs Gheest broeders heeten’.

Daarop volgen de namen der eerste leden: ‘Jan van Hulst, Joost Prumbout, Jan de Roouere, Bartholomeus Huijs, Jacob Bardevoet, Pier Worst, Lodewyck Halyncbrood, Willem Michiels, Pierken van Bouchoutte, AnthsGoosin deer[s]te deken, Gilleken Hoonin, Jooris Jooris, Jan Bork, en Lossche Luyck deerste clercq.’

J.P. van Male, in zijn ‘Ontleding ende verdediging vande Edele ende Reden-rycke konste der Poëzye’ (Brugge, 1724), weet te vertellen dat dit gezelschap reeds vóór 1428 bestond, met het Penséken, ‘het drie-verwig violetteken, als zynde een schets ofte gelijckenis vande Alderheyligste Dryvuldicheyt’, tot zinnebeeld2). Het wonder op de ‘Mandaetfeeste’3)van 1428 had tot gevolg dat de gilde den naam aannam van Kamer van den H. Geest, ‘nemende voor een ken-teecken in haer Thanneel ofte Wapenschild den H. Gheest inde gedaente van eene vliegende Duyve met straelen omringt, waeronder voor ken-spreuck ofte Devies gevoegt zijn dese woorden Myn werck es hemelick’4).

De andere Brugsche K a m e r , v a n d e D r i e S a n t i n n e n5), is jonger, van omstreeks 14706); het ‘Registre van alle de fondatien ende brieven’ der Gilde van de 3 Santinnen (Stadsarchief, Brugge) begint met de ‘fondacie van Colaert ende Pieter de Labye ghebroeders ende eerste ende principale fondatuers van deser voorsz ghilde’7) (18 Dec. 1474). Deze stichtingen van ‘disschen te rech-

1) Hs.: plerckende.

2) Hetzelfde vermeldt Pr. v. Duyse, De Rederijkkamers in Nederland I 51 (verg. I 43), naar een hs. (vermoedelijk is een der beide, beneden, blz.XI, genoemde bedoeld).

3) De voetwassching van Christus bij het Avondmaal op Witten Donderdag.

4) D.i.: hemelsch; in de 18deeeuw volgens Pr. v. Duyse, a.w. I 52, misverstaan als (of verdraaid tot) heymelijk. Of was het vanouds dubbelzinnig bedoeld?

5) T.w. de H. Maria Magdalena, Katharina en Barbara; zie beneden, blz.VIII, en XXII 648.

6) Zie straks, noot 7: ‘o n l a n x ghesticht’ (in 1474).

7) Enkele bijzonderheden uit dit stuk mogen hier volgen, ter kenschetsing der nauwe betrekking tusschen Kerk en Rethorijkersgilde. De ‘zeere eerbare voordachteghe Colaert ende Pieter de Labye ghebroeders poorteren jn brugghe’ schonken aan den Disch van Onzer Vrouwen Kerke van Brugge 79 ponden 4 sc. gr. De dischmeesters moesten daarvoor jaarlijks 2 disschen rechten, op 27 Juli en op 2 December; telkens van 60 provenden (elke provende van 1 brood,

‘1 groten weert zynde, ende 2 grote in elk brood stekende’). Voorts moesten de dischmeesters op 4 Dec. 20 scell. gr. uitkeeren aan den deken, zorgers en overzieners van de 3 Santinnen, in O.L.V. Kerk, ‘biden voornoemden Colaert ende Pietre de Labie ghebroeders onlanx ghestich[t] ende wel verghift’; welke som zal dienen voor ‘de priesters, ministers, sanghers, orghelare, licht, ende andere, die jaerlicx ten voorsz. autare de 15 messen van S. Katheline ende de 9 messen van S. Barbere singhen zullen eeuwelic gheduerende’. Op Ste.-Barbaradag moesten de dischmeesters aan de 3 Santinnen en nog 3 andere genootschappen (aan die van O.L.V. ‘vander Snee’, aan die van de ‘10 duust Martelaren’ en aan die van O.L.V. van gratie,

‘die de pynders vander nieuwerbrugghe ende sente Marienbrugghe houden’), die ook haar autaar hadden in O.L.V. Kerk, elk 4 scell. gr. geven om daarmede ‘te doene huere goede gheliefte’. Eindelijk moesten zij aan deze 4 dekens geven ‘sauens voor den dach van elken voorsz. jaerghetyde, 2 tekenen, ende den Cellebroederkins 2 tekenen’, waarvoor de gildebroeders dezer 4 gilden gehouden zullen zijn te zorgen dat de diensten, gefondeerd door de gebroeders De Labye, wel onderhouden zullen worden; op den dag van elk jaargetijde zal ieder der 4 gilden ‘een messe van requiem doen celebreren elc te zynen aultare’, en na

(5)

VII

ten’ en zielmissen te celebreeren zijn kenschetsend voor den vromen geest der Kamer;

terwijl het ‘Mandaetfeest’ op Witten

die mis zal de priester door de medebroeders naar het graf van De Labye (voor het autaar der 3 Santinnen) moeten begeleid worden voor het miserere en het de profundis; en elk van de 4 gilden zal ‘met eenen loveliken getale gildebroeders’ bij elk jaargetijde ten offere moeten gaan.

Een fondatie van den 16enHooimaand 1486 betreft de stichting van ‘eene lesende messe van requiem alle maendaghe in elke weke eeuwelike ende eruelike gheduerende, in den zomer ten zeuen hueren ende in den wijnter ten acht hueren’ aan het autaar der 3 Santinnen, ter zielelafenis van Pieter de Labye ‘onsen lieuen ende beminden medebroeder ende eersten vpstelder ende fundatuer vander voorsz ghilde’. De kapelaan van de gilde zal die maandagmis moeten doen ‘met eene zwarte fluwelen casule ghewapent met der wapene vanden voorsz Pieter die hy daertoe ghegheuen heift ende nieuwers anders toe’; en telkens na de mis zal de celebrant moeten gaan ten grave van Pieter de Labye, ‘wiens dode lechame begrauen licht voor den autare vander voorsz ghilde ende aldaer te lesene de psalmen gheheten miserere mei deus ende de profundis met den versekins ende collecte daertoe dienende ende ghecostumeert’. Voor zijn moeite om de missen te dienen zal de klerk van de gilde 8 grooten ontvangen; de kapelaan, voor zijn missen, 17 sc. gr. en 4 penn. gr. (Oorkonde, op het Stadsarchief te Brugge).

Zoo werden een aantal missen gesticht in de kapel van de 3 Santinnen: jaargetijde over Jan Laerchier en zijn vrouw den 1envan Hooimaand (1476: de gildebroeders moesten ‘met eenen tameliken ghetale’ ten offer komen); lezende mis op den eersten Maandag na Palmzondag, en wekelijks lezende mis iederen Vrijdag tusschen 7 en 8 u., voor Heinderyc Nerync (1480);

4 missen wekelijks aan het autaar der 3 Santinnen voor Pauwels van Overtfelt (1482);

requiemmis met grafbezoek op den 18enHooimaand, voor Joncfr. Barbele Jan Weits dochter, gesticht door Jacob van Axele, haar man (1483); voorts in het bijzonder nog de fundatiën van den heer Pieter de Bliekere, ‘priester ende cappellaen van binnen den choore’ van O.L.V.

Kerk in 1505, 1507, 1509. De 3 Santinnen badden te zorgen voor 't verlichten en ‘verchieren van den choor’; alles was stipt bepaald wat den jaarlijkschen dienst betreft op den 22 Februari (Cathedra Petri). De kerkmeesters moesten ‘den clerc 4 wassen keerssen elc van eenen ponde weghende’, mitsgaders 4 scell. par. bezorgen, welke de klerk aan heer Pieters graf moest stellen, terwijl hij de 4 sc. par. moest distribueeren aan ‘vier scolieren die ten zeluen graue zitten zullen lesende huere zeue[n] psalmen’ (fundatie van 1507). Ook in de stichting van 1509 is sprake van den klerk en zijn nederig officie - waaruit we wel mogen afleiden hoe gering het postje was, dat onze Everaert als ‘clerc’ (‘knaap’ zouden we nu zeggen) bij de Aerdchiers waarnam -: op den 24envan Hooimaand (Ad vincula Petri) was een requiemmis aan het gildeautaar voorzien, benevens een zingende mis ten hoogen autare binnen den choore; proost, deken, overzieners en zorgers der gilde verbonden zich to komen offeren,

‘midsgaders andre van onzen ghildebroeders in redelicken ghetale’. Aan den roedraghere komt toe 1 grote ‘van stroyen voor den outaer’; en aan den klerk 6 gr., om daags te voren

‘den voorn. eedt ende andre ghildebroeders to dachvaerden to commen offerene’ in die zielmis. In 1489 kregen de ‘overzienders en zoorgers’ vergunning een bank in de kapel er bij te laten stellen; de aanwezige ‘siegen’ voor de gildebroeders en gildezusters schijnen ontoereikend te zijn geworden.

(6)

VIII

Donderdag sprekend is voor dienzelfden geest, wat de oudere Kamer der H.-Geesters betreft.

Voor de verhouding der beide Kamers tot elkaar is een stuk van 28 Dec. 1494, in 't Stadsarchief te Brugge, geschreven op een stuk perkament van omstreeks één meter vierkant, van bijzonder gewicht. Het is de scheidsrechterlijke uitspraak door ‘her Pieter de Bliekere priestre ende Adriaen Drabbe, als arbiters, arbitrateurs ende vriendelicke middelaers ouer zekeren tyt ghecoren ende ghenomen byden Deken, ouerzienders, zorghers ende al tghemeene gheselscip vanden Heleghen Gheeste datmen hout binnen den clooster van Onser Vrauwen broeders ten Carmers binnen deser stede ter eender zyde, Ende proost deken ouerzienders zorghers ende al tghemeene ghezelscip vander ghilde ende broederscip vanden Drien Santinnen te wetene sente Marie Magdaleene, sente Katheline, ende sente Barbele, diemen houdende es binnen der kercke van Onser Vrauwen binnen der zeluer stede ter andre.’

Er was twist gerezen tusschen beide gilden over het recht voor die van de Drie Santinnen om ‘te mueghen tanneel slaen, scole van Rethorike houden, spelen van zinnen, van ghenouchten, ende anders, vp waghenen ende anderssins te spelene’.

Het accoord van 1494 bedoelde vriendschap te stichten en de twee gezelschappen tot eendrachtig samenwerken te brengen. 't Was een verzoening. Doch de H.-Geesters moesten den voorrang behouden. De bepalingen betreffen voornamelijk de gemelde twistpunten:

Vo o r r a n g d e r H.-G e e s t e r s . De leden van de 3 Santinnen zullen voortaan

‘mueghen slaen ende houden haerlieder tanneel te alzulker plaetse alst hemlieden ghelieuen zal, behouden dat zy in alle huerlieder teekenen ende tanneelen slaen, gheuen, ende stellen zullen in tzelue tanneel ende teeken het teeken ende wapene vanden Heleghen Gheeste rayende bouen den voorsz Drien Zantinnen1), daerby datmen kennen

1) Zie b.v. de prijskaarten der 3 Santinnen van 1570 en 1573 en de afbeelding van hun blazoen, met de spreuk ‘Die 1yd verwint’ en den H. Geest ‘rayende’ boven de 3 Santinnen, in Belg.

Mus. IX (1845) 453; voorts prijskaarten van 1571 tot 1573, nieuwjaarswensch van 1571 en omzendbrief van 1573 van den Heleghen Gheest, met de afbeelding van het blazoen en de spreuk: ‘Miin werck es hemelick’, in a.w. X (1846), 241-6.

(7)

IX

ende weten zal, dat de voorsz vanden Heleghen Gheeste de eerste oudste ende tupperste ghezelscip es, ende oudst ghecostumeert inde consten van Rethoricken binnen der voorsz stede van Brugghe’.

Ve r t o o n e n v a n s p e l e n o p w a g e n s . ‘Zo wanneer de voorsz vanden Drien Santinnen zullen willen spelen vp waghenen eenighe spelen van zinne, van ghenouchte, ofte anders, ghelyc men ghecostumeert es te spelene van strate te strate binnen der voorsz stede’, zoo zullen de spelers daags te voren den deken van den H.

Geest het gaan aanzeggen, ‘ten fyne dat de voorsz vanden Heleghen Gheeste huerlieder tanneel danne slaen mueghen omme de ghenouchte ende materie te hoorene voor huerlieder voorsz tanneel’. En die van de 3 Santinnen zullen eerst het spel moeten spelen ‘voor tanneel ende gheselscip vanden Heleghen Gheeste, eer zij spelen zullen voor tanneel vanden drien Santinnen’; 's avonds zullen die van den H. Geest den wijn moeten ‘presenteren voor eene dancbaerheit’ aan de spelers. Zoo ook, wanneer die van den H. Geest voor het tanneel en het gezelschap van de 3 Santinnen een spel ‘vp waghenen’ zullen gespeeld hebben, zullen deze 's avonds den wijn zenden en presenteeren, uit dankbaarheid.

S c h o l e v a n r e t h o r i k e . Beide gezelschappen zullen als naar gewoonte mogen ‘scole houden ende prysen vphanghen, vraghen vutgheuen van louen ende anders’, zoo dikwijls het hun goeddunkt; en zulks ‘inden grooten reyftere ten Carmers als de ghecostumeerde plaetse vanden voorsz vanden Heleghen Gheeste’, tenware beide gezelscappen er eendrachtig anders over beschikken. Beslissen die van den H.

Geest ‘scole te houden, prys vp te hanghene ende vraghen’ uit te geven, dan zal hun klerk de wete moeten doen aan die van de 3 Santinnen, opdat ze naar de schole komen. Die van de 3 Santinnen zullen op dezelfde wijze de H.-Geesters moeten uitnoodigen. En wanneer een prijs zal uitgehangen worden door een van beide gezelschappen, zoo zal iedereen er naar mogen dingen; maar de prijswinnaar zal een nieuwen prijs moeten ‘vphanghen inde voorsz scole’.

S p e l e n o m p r i j s b i n n e n d e s t a d . De H.-Geesters zullen 't eerst mogen spelen; vertoont een der gezelschappen of vertoonen beide meer dan één spel of batement voor prijs, ‘tzy snauonts of anders’, zoo moeten ze elk beurtelings een stuk spelen.

S p e l e n o m p r i j s b u i t e n d e s t a d . Wanneer ‘eenighe beroupen buten der stede van Brugghe inde const vander Rethoricke ghedaen zullen worden’, zullen beide gezelschappen samen mogen trekken, of elk afzonderlijk, naar believen. Trekken ze samen, dan komt de eerste plaats toe aan de H.-Geesters. Trekt maar één naar zulk een beroep, zoo zal het andere gezelschap mogen helpen met gezellen. En de maker van een spel of batement, om 't even van welk der beide gezelschappen, zal gezellen uit zijn eigen of het ander gezelschap ter hulp mogen nemen, voor zoover zij toestemmen.

(8)

X

K o n i n g s f e e s t1). Die van den H. Geest zullen voorts hun koningsfeest houden als naar gewoonte; hun klerk zal den deken en de overzieners van de 3 Santinnen moeten uitnoodigen ‘omme aldaer de ghildebroeders vanden voorsz Drien Santinnen die ooc ghildebroeders zyn, of alsdan worden zullen vanden voorsz Heleghen Gheeste, mede te mueghen lotene omme conync te wordene vanden voorsz gheselscepe vanden Heleghen Gheeste’. Valt het lot op een van hen, zoo moet de Koning zijn Koningsfeest houden ‘ten loue ende weerdichede vanden Heleghen Gheeste ten Carmers’, als gildebroeder van den H. Geest, en niet uit name van de 3 Santinnen. Die van de 3 Santinnen ‘zullen mueghen commen ter feeste vanden voorsz Conync onbegrepen ende aldaer spelen batementen ende anders ter recreatie van alle den ghemeenen gheselscepe dat als dan daer versaemt sal wesen’. Die van de 3 Santinnen zullen daarentegen een ‘versaminghe’ van hunne gildebroeders mogen houden, en door hun klerk den koning, deken, gouverneurs en zorgers van den H. Geest laten uitnoodigen

‘omme aldaer te mueghen commen ter voorsz vergaderinghe met alzulcker menichte van ghildebroeders vanden Heleghen Gheeste, ghildebroeders ooc zynde vanden voorsz Drien Zantinnen of diet worden zullen vp den zeluen tyt, ende aldaer mueghen medeloten omme prince te wordene die jaerschare toecommende vanden voorsz gheselscepe vanden Drien Zantinnen inde manieren ghelyc bouen gheseit es vanden conync ende conyncfeeste vanden Heleghen Gheeste, den welken dach omme te vermakene den voorsz prince in elc jaer zal zyn telkent vp sinte Jansdach midszomers, dewelke voorsz Prince ghehouden wort zyne feeste te houdene telken tsondaechs voor sente Marie Magdaleenen dach te zulker plaetse als den prince ghelieven zal, ter welker feeste de voorsz vanden Heleghen Gheeste zullen mueghen commen ende bedriuen feeste ende antieren ghenouchte inde const van rethoricke alzo hemlieden dat ghelieuen zal tzy in batementen of anders ende prys winnen best doende’.

Maar de broeders der beide Kamers - en dit geldt dus ook voor Everaert - mochten ook stukken schrijven en laten spelen voor een van beide Kamers, of zelfs op eigen hand voor geen van beide, blijkens het volgende:

‘Item zullen ooc de ghesellen van Rethoricke also wel vanden eenen gheselscepe als vanden andren mueghen houden refreynen ende vraghen vutgheuen omme ghesellen prysen te winnene, tsamen omme de jonghers ende de conste vander Rethoricke te vermeersene, zonder tanneel vte te slane of elc zonderlinghe vp hem zelven, alzo wel binnen der stede als

1) In 1517 werd door de Stad ij £ gr. toegestaan aan Anthuenis Robijn, ‘deken vanden gheselscepe vanden Heleghen Gheeste... in recompense vanden costen die zy jaerlicx doen int houden vander conyncfeeste’. Dit wordt een regelmatige post voortaan. In 1521-22 reeds heet men het eenvoudig ‘de feeste vanden Helighen Gheeste’. Zoo tot 1571-72 toe, behalve dat de Reken. voor 1557-58 vermeldt dat er dat jaar niets hoeft betaald, ‘mids dat zy dit jaer gheene [feeste] gehouden hebben’. Verg. een soortgelijk stadssubsidie vermeld in den Invent.

des arch. de Bruges V 520.

(9)

XI

daer buten in zulker plaetsen alst hemlieden ghelieuen zal, zonder begryp’.1) Ten tijde van Sanderus (eerste helft der 17deeeuw) hadden de H.-Geesters hun kapel niet meer ten Carmers, maar ten Predikheeren2). In Van Male's tijd (begin der 18deeeuw) hielden ze kamer op de Poortersloge.

In zijn ‘Nauwkeurighe Beschryvijnghe vande oude ende hedendaeghsche stand van Brugghe’ (hs. in het bezit van den heer apotheker De Wolf te Brugge) deelt J.P.

Van Male nog allerlei wetenswaardigs mede over de verdere geschiedenis der Brugsche kamers. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van eene naamlijst van alle de proosten der Gilde van den H. Geest, hem toegezonden door den toenmaligen griffier van de gilde; en verder, na 't jaar 1570, zegt hij: ‘tot hier toe uyt de

copie-resolutiebouck beginnende ten jare 1495. - Hier naer volghen de proosten volghens de resolutie bouck beginnende ao1640, soo dat vanden jare 1570 tot den jare 1640 gheen bewijsen vanden proosten ofte ander belangh der gilde te vijnden is.’ Aan het slot van die ‘Nauwkeurighe Beschryvijnghe’ geeft Van Male zijn plan te kennen ze om en bij te werken. Het Hs. van deze omwerking bevindt zich op de Stadsbibliotheek te Brugge; van de vier boeken, waarin Van Male voornemens was het in te deelen, heeft hij alleen het eerste voltooid. Aan dit handschrift ontleenen wij hier nog een en ander.

Ao1495, den laatsten van Mei, wordt door de Kamer van den H. Geest besloten dat voortaan jaarlijks op den Zondag vóór Sinxen, nadat de misse van den H. Geest ten Carmers zal gedaan zijn, de 13 in het kapittel van het klooster een nieuwen proost zullen kiezen. Deze zal de leden mogen doen bijeenroepen; de klerk zal ze behoorlijk moeten vermanen. Bij 't afsterven van een lid zullen de overige 12 door den proost bijeengeroepen worden om een ander te kiezen, en ieder van de 12 zal gehouden zijn een misse te doen lezen over de ziele van den overledene. Telken jare op den Witten Donderdag zullen de leden vergaderen ten huize, waar zij gewoon zyn hun tanneel te houden, ‘ende aldaer minnelicke ontrent den twee ure naer noene tsamen hunne collatie houden ende soppen, alwaer oock sullen

1) Spelen vertoonen zal ook wel geen monopolie voor de leden der 2 gilden geweest zijn. De Reken. voor 1543-44 behelst een post (f.XCVJvo): ‘Betaelt voor den wyn ghepresenteirt de ghesellen van S. Gillis kercke binnen deser stede die te Paesschen laetstleden speilden de verrisenesse Ons Heeren vp 't kerckof aldaer daermede veel volcx hier in stede ghehouden was die ghecostumeirt waeren ten Damme te gane omme de verrissenesse aldaer te zien speleneXVJs.’

2) Zie zijn Flandria illustrata I 40 - 1, waar de voornaamste hier genoemde bijzonderheden ook reeds vermeld staan.

(10)

XII

moghen commen andere ghildebroeders vande ghildebroeders vanden H. Gheest yder vp synen cost, den proost presiderende ende verbeeldende den persoon van Christus, de twaelf mannen de twaelf apostelen, ende d'ander gildebroeders de menichte der discipulen; ende sal den laetst ghecommen onder de derthienen verschuldight sijn op synen cost op dien dagh te besorghen derthien crakelinghen yder van een halue groote de welcke den clerck het bancket ghedaen sijnde ten huyse van yder een vande derthiene sal moeten draghen’. Ieder jaar, op den 1enZondag na Dertiendag (Driekoningen, 6 Jan.), zullen de leden gehouden zijn ‘eenen coningh te maken, die men noemen sal den coningh van recreatie, den welcken coningh syne feeste houden sal voor den vasten avondt ten sulcken daghe als het hem believen sal;... item soo sullen de voors 13 personen sigh voortaen voorsien van eenen swarten keerel tsij van fluweel, satyn, damast, camelot ofte laken, naer hunne beliefte, hebbende opde slincker borst gheborduert eene witte duijve in ghelyckenisse vanden H. Gheest raeijende, ende onder de raeijen in cijffer het ghetal van XIII waaraen men hun kennen magh, ende de voorseyde derthiene ghehouden sijn de voorseijde keerels aen te hebben t'elckens als sy daer toe by den proost ofte synen stadthouder sullen vermaent syn;... item soo sal voortaen den clerck vande voors. 13 ghehouden syn ten bevele van den proost ofte synen stadthouder alle boodschappen ende daghvaerden te doen die er sullen moeten gedaen sijn’.

Van Male teekent verder van jaar tot jaar aan wie er koning was, zoover het uit de aanwezige schildekens ter kamer of uit andere gegevens blijkt. Zoo ao15091)Jan de Baenst.

Ao1520: ‘proost Joos Schoutharinck, Pieter van Assenede coningh. Ten seluen jare 1520 de derthiene van het gheselschap vanden H. Gheeste te samen opden Witten Donderdagh na costume vergadert ten huijse van Joos Schoutharinck consenteerden dat yder een van hun soude doen singhen eene misse sjaers te weten telcken eersten sondagh vande maendt met diaken en subdiaken, volle choor ende orgelspel aen den autaer vanden H. Gheest te Carmers’.2)

Ao1533, den 11envan Wedemaand (Juni) besluiten ‘facteurs, personnagen ende beminders van het broederschap van den H. Gheest, onvermindert de preminencien ende eere van deken ende eedt, midtsgaders den derthienen’ tot het stichten van een groep van 13, die telken jare den 11enWedemaand (St. Barnabas) een prince zullen kiezen; ook deze 13 zullen een rok dragen, waarop geborduurd de H. Geest met zijn

‘raeyen’, het devies ‘myn werc es hemelic’, en

1) Aldus ook beneden, blz. 640, r. 3 v.o. te lezen iplv. 1510.

2) Prudens van Duyse, a.w. I 43, vermeldt uit meergemeld ‘hs. over des H. Geest's hoofdkamer:

de drie Santinnen’ (?) nog dat ‘wie aldaar driemaal, bij lot, Koning was gevallen, Keizer werd en ten opzichte der onkosten eenige aan het gilde eigen (?) vrijheden bezat’. Zie hierover het hs. van Van Male op het jaar 1544.

(11)

XIII

het cijfer XIII. Op Dertiendag, wanneer een koning ‘vanden ghesellen vanden Heleghen Gheest’ gemaakt wordt, zullen zij gehouden zijn aan het koningtrekken deel te nemen. Op het koningfeest zal elk der 13 ‘met zyn wyf ofte een ander eerbaer vrauwe ghehouden zyn ter maeltydt te commene;... item soo en sal niement van nu voordan vanden voornoemden XIII eenich spil van sinnen, waghenspil ofte esbatement maken ofte spelen binnen der stede en scependomme van Brugge, ofte daer buuten, ten sij alvoren ghetoocht den prince ofte synen stedehouder, die hem dat consenteren sal te spelene, in alzo verre als tselue gheselscip noch denghenen daermen tvoorseijde spil ofte esbatement spelen sal, niet en scandalijzeren’; en is er iemand onder de 13 die ‘eenighe prijsen, wyn ofte geldt winnen zullen met esbatementen, spelen van sinne, liedekins, ofte intreijen’, zoo zullen zij de helft moeten geven aan den prince ten behoeve van het gezelschap.

Hierbij teekent Van Male als toelichting aan, dat hij meent dat deze artikelen aangenomen zijn ‘by de ghemeene ghesellen vanden H. Gheest, dewelcke alsdan hebben aenghestelt eenen prince ende derthien mannen inder maniere als de andere met hunnen proost waren; nochtans synde onderworpen aen de selue... ende waren daerom ghenoemt de cleene derthiene, ofte de derthiene van de ghesellen vanden H.

Gheest’. Waren de oude 13 ongeveer wat wij ‘eereleden, beschermende leden’ zouden noemen; de jonge 13 de werkende, spelende leden? Van Male deelt de namen mede:

‘prince Claeys Colue, Adriaen van Themschen, Jacop Cnoop, Gillis Barbier, Lauwereins Bart enz.’; ook, wat voor den geest des tijds ons iets meer zegt, ‘naer een oudt boucxken... eenighe vraghen de welcke ten jare 1533 en 34 sijn voorghestelt gheweest om daer op te antwoorden by de liefhebbers’.

Eerste vraghe

jnde cleen bargie1)in hoijmaent den zesten dach schriftuerlicke antwoorde ons verleent

ten drien naer noene/ hent wesen mach

w a t e e n z o n d a r e i n s o n d e n m e e s t v e r s t e e n t . comt rhetorisienen hu niet en vereent

maer zech ooc ons boerdelic met woorden snel

f r a i j p r o o s k i n f r a i j d a p p e r a l s d e c o r n e l .

de tweeste vraghe.

jn october den vijfsten/ onthout de date comt inde cleen bargie/ rhetorijkelic lesen o f t u s s c h e n m i n n e e n d e c h a r i t a t e m a c h e e n i g h e d i f f e r e n c i e w e s e n ? solveirt dit gheestelic/ ende zecht naer desen om boerdelicxst maer laet scimpege saken

1) Een herberg, waar een ‘cleene bargie’ uithing.

(12)

XIV

m e t v r a g e n e z o u d m e n t e R o o m e g h e r a k e n .

de derde vraghe

Den vierden in lauwe broeders constigh stelt amorueselic/ om ons verblyden up desen regele dyn aert toocht jonstigh

h a e r t r o o s t e l i c w o o r t v e r s o e t m i j n l y d e n inde cleen baergie/ wilt scimp vermijden

ende om boerdelicxst wilt daer lesen

e n p e i n s t e r g h e e n q u a e t h u u t t 'e s s o m y n w e s e n

Item Gillis Barbier was keunync bij lote ende gaf huut dese vraghe:

den cuenync zecht.

goetherteghe jonste/ laet lustich in state binder cleen bargie/ met blyden gheeste amorueselic up desen regel hout mate

r e i j n v r a u w e l i c g h e s e l s c i p v e r c i e r t e e n f e e s t e brynght wijf en spijse mede thuwen vulleeste

in sporcle den thiensten dach bekent ende wilt om boerdelicst commen ten keeste roijierende scimp zech daer present

z o u t s o o g a e n d e f e e s t e w a e r a l g h e s c h e n t . barbier zonder scheers.

de vierde vraghe.

huut goeder minsamighe recreacie den twaelfsten in april comt ons beneuen laet hooren: w e l c e s d e m i n s t e g r a c i e

d i e g o d t o n s v e r l e e n t h e i f t h i e r i n d i t l e u e n binder cleen bardgie/ wilt scimp begheven

om boerdelicxst/ sonder vileynich vermonden d e t i t e e s u p h u e r e i j e r e n v o n d e n

tbardt es vanghere1) tjaer es huut.

Dit navolghende zyn de vraghen van die vanden XIII vanden ghesellen, sichtent sinte Barnabas dach XVcXXXIIII lestleden.

den vijfsten in hoijmaent comt broeders in slijpen2) secht rhetoryckelic dat ons mach bekent syn naer godts woort/ dat niement en mach begrijpen

h o e d e m e i n s c h e t e r w e e r e l t m a c h s i e n d e b l e n t z i j n voort om noch boerdelicxst wilt deligent zijn

zonder schimp rein hu werc leist/ laet twist verholen

t e n e s g h e e n w o n d e r e d a t d e b l e n d e d o l e n + moet voor mij per Colue

‘Dus verre het ghemelde boucxken’, besluit Van Male, ‘het welcke tsij het gheheel ofte maer een deel en is ghenoughsaem

1) Of te lezen: hanghere?

2) Een andere herberg.

(13)

XV

aenwijst op wat maniere de vraghen op dien tydt voorgestelt wierden’.1)

Ao1539 haalden de H.-Geesters te Gent den prijs van het schoonste inkomen, toen Jan van Oost hun proost was; de 13 trokken er heen (Van Male geeft de namen),

‘beneffens eene groote menichte vande gildebroeders vanden H. Gheest’. De stad Brugge gaf 150 £ gr toelage (Reken. 1538-39): ‘De gheselscepe vanden Heleghen Gheeste ende Drie Zantinnen binnen deser stede de somme van CL £ gr hemlieden ten tween stonden byden college gheconsenteirt ende toegheleyt ter hulpen vanden extraordinaire costen... inde feeste vander rethorycke vpghestelt binder stede van Ghendt’.

In 1548 moest het reglement nogmaals gewijzigd worden; de eer van het

koningschap werd, naar 't schijnt wegens de lasten, niet meer gezocht. In 1563 besloot men den koning slechts om de drie jaar te vernieuwen.

In 1568 vergaderden de XIII ten Carmers in het klein kapittel om orde te stellen op de onachtzaamheid van den klerk, Alianus Destries; al zijn verplichtingen werden nu stipt beschreven. Als gedétailleerde beschrijving van het officie van een gildeklerk mogen deze bijzonderheden hier ook nog een plaats vinden; dit was dan ongeveer ook Everaert's maatschappelijke stand!2)

Reglement voor den clerck vander gilde.

...ten eersten soo sal hy Alianus, ende de clercken die hem volghen sullen ghehouden sijn de gilde in alles wel ghewilligh ende ghetrauwelick te dienen soo elders als inde capelle vanden H. Gheest tot de Carmers in tassisteren vanden goddelicken dienst die men tot laste vande gilde ende vande derthiene jaerlicx daer is doende ofte doen sal. Voorts de voorseyde capelle te cuijsschen, ende te vercieren met meijen, te bestroijen met lisch, ofte na den tydt van tjaer te behanghen met tapijten ende tafereelen ende de autaercleederen te veranderen, immers volghens den inventaris die hun ouerghelevert sal worden alle de ornamenten te onderhouden, ende op te stellen, item alle het oude wasch van keerssen en

1) Verg. met het bovenstaande de boven, blz.VIII, noot 1 aangehaalde kaarten van de 3 Santinnen van 1570 en 1573, de eerste onderteekend met de spreuk van E. de Dene: de liefhebbers worden verzocht in den Blinden Ezel (eene herberg), om een lofgedicht op Maria Magdalena, een amoureus en een boerdelic referein te komen lezen, waarvoor de stof opgegeven wordt.

Zie ook t.a.p. de prijskaarten, uitgaande van de Kamer van den H. Geest van 1571 en 1572, om Quasi-modo, ter Poortersloge, ten drien na den noene hun ‘refereynen in 't geestelic, sotte en amoureuse’ te komen lezen, en de kaart van 1573, ook op Quasimodo, ter Poortersloge, uitnoodigende ‘de heilig Geest ghilde-broeders ghepresen, ende geen ander’. Ook zijn daar te vinden een paar Nieuwjaarswenschen van den knaap of bode, voor zijn fooi.

2) Verg. beneden, blz.XXIV, over het klerkambt der Aerdchiers.

(14)

XVI

tortsen de welcke ter voornoemde capelle veroorboort werden sal hij vergaderen ende aen den deken leveren om het selue te verwisselen voor nieuw wasch het welcke hij wel sal bewaren ende tsynen tyde opstellen soo als het behoort naer oude ghewoonte. Voorts soo is hij ghehouden telkens als het den deken ende eedt belieft omme te gaen aenhebbende den gilden rock met het teecken vanden H. Gheest tot inninghe van het jaerlicx gildegelt . waertoe hij den dagh en ure is verschuldight te commen vraghen aen deken ende eedt ende ten eynden vanden ommegangh soo sal den deken ende de sorgers aen hem clerck ouerleveren de lijste vande gildebroeders ende susters die niet en hebben betaelt, de welcke restanten hij clerck ghehouden wordt in te voorderen ende te ontfanghen tsynen laste ende perijckel, oncost de gilde, ende dat in behoorelicken tijde, sonder fraude de selue penninghen brenghende in handen vanden deken ten uyttersten binnen twee maenden naer den voorseyden ommegangh waer toe aen hem by den deken verleent sullen worden soo vele quytancien alsser restanten sijn... enz. Voorts soo is den seluen clerck ghehouden op alle refereijn feesten, leijs feesten, coningfeesten, ofte eenighe andere vergaderinghe van die vanden H. Gheest, tsij ter poorterlicke logie, ten Carmers, ofte in eenighe andere behoorelicke plaetsen ofte huijsen, goede neerstighe ende ghetrauwe sorghe te draghen voor de spijse ende dranck de welcke aldaer besorght sal werden, ende de gildebroeders ende zusters als dan behoorelick te dienen soo datter niemant reden en hebbe van claghen, sonder dat hij clerck sal moghen op sijn eyghen goetduncken sonder last vanden deken ofte desselfs ghecomitteerden ter tafel te brenghen eenighe spijse, wyn ofte bier, ende sal moeten telckens alsser spijse ofte dranck opghebracht werdt ouer luijd het gheselschap kennisse te gheven, ende de selue ten aensien vande vergaderde schrijven aen den boom den welcken hij inde vergaderplaetse sal laten staen opdat sigh niemand van het gheselschap beclaghe.

Item wanneer het ghebeuren magh datter eenighe gildebroeders ofte gildesusters deser weereld ouerlyden soo sal den clerck den deken als dan wesende daer af de wete doen, ende halende de vane ten huijse vanden deken de selue draghen ten sterfhuijse ende voorders daer mede het lijck ter begraefplaetse vergeselschappen op dat de doodtschulden naer reden moghen gheint werden byden deken sorgers ofte hunne daertoe benoemde dewelcke daer af behoorelicke rekeninghe sullen doen ten proffijte vande gilde.

ten lesten soo belooft het ghemeene gheselschap vande voornoemde gilde aenden seluen Alianus te betalen ofte doen betalen by den deken als nu, ende als dan sijnde telcken eerste daghe van sporckel de somme van dertigh schellinghen grooten ende bovendien telcken jare een paer schoen ofte in de plaetse van dien twintigh grooten vlaemsche voor sijnen dienst volghens de voorschreuen conditien, ende het bewaren vande navolghende

gheinventariërde goederen competerende aen de gilde, soo als volght

(15)

XVII

Eerst tapijtserie

alvooren vier groote langhe tapijtsen met diversche wapenen ende de figuere vanden H. Geest om te spannen boven het ghestoelte inde capelle.

nogh een diergelijck tapijts om te spannen voor den autaer als het wapen vande gilde ten Carmers wordt opghehangen. nogh drie lange smalle tapijtsen om boven en onder de blasoenen vande coninghen te spannen.

Ornamenten

(outaercleederen, outaerkussens, fluweelen pelder enz., een vaene vanden H. Gheest, een silver vergult schildeken tghone den clerck aendoet inden dienst vande gilde)

Linwaet

(twee lyne gordynen, autaerdwalen, een lynen autaercleedt daer de passie op gheschildert is om te dienen inden vasten etc.)

metael

eene ronde metale reese ofte croone met seven metale keirsse pannen, een metale wijwatervat, drie metale kandelaers ontrent eenen voet ende drie ander ontrent twee voeten hoogh, nogh drie metale kandelaers sonder voeten om te stellen voor het beeld vande H. Drievuldigheijd, van St Michiel ende van StJoris, nogh XVIJ metale leeuwen die ghestelt werden opde pilaren rondom den thuyn vanden autaer ende anders inde capelle.

tin werck

een tinnen plasteel om in te offeren, en drie dompers...

tafereelen

een viercante blazoen waer in verbeelt den H. Gheest, een toe sluytende berdt verbeeldende het avondmael Christi met eene clausule opden naem van yderen persoon den welcken alsdan onder de derthiene was, ghemaeckt bij Jan de Scheerere, nogh een tafereel verbeeldende het portraict vanden constighen facteur Anthonis de Roovere, een ander van Laurens Bart, ende een derde van Adriaen Kelderman.

alle welcke voorschreven saken aen hem Alianus als clerck ghelevert sijn ende de welcke hij mede bekent ontfanghen te hebben, sigh verbindende tsynen afscheyden van het clerckschap de selue weder te leveren ofte doen leveren aenden deken ende sorgers vande voornoemde gilde etc.

Ao1570 legde Alianus Destries de bediening van het klerkschap neer en werd hij vervangen door Loeijs Braemaert.

Ofschoon de l a t e r e l o t g e v a l l e n d e r B r u g s c h e K a m e r s , na Everaert's tijd, ons hier eigenlijk niet aangaan, moge een beknopte samenvatting van ettelijke losse, verspreide feiten hier ten slotte nog volgen.

(16)

De Heleghe Gheest was tegenwoordig op het groot landjuweel te Gent in 15391). Haar antwoord op de vermaarde vraag: ‘Welc stervende den mensche meest troost es’ luidde: ‘Tbetrou-

1) Blijkens Miin werck es hemelick in den slotregel van het spel van sinne. Zie ook boven, blz.

XV.

(17)

XVIII

wen, door twoort, op Christus alleene; hetwelk werd uitgewerkt in

stellig-Protestantschen zin: Twyffelic Zin wordt onderricht door Schriftuerlic Troost, Redelic Ghevoelen en Gheestelijc Bewijs; de Heilige Schrift (Oud en Nieuw Testament) is de eenige, ook voor leeken bestemde, grondslag, de eenige

gezaghebbende zegsman; niet de ‘ghewercken’ (pelgrimage, vasten, bidden, vieren enz.), maar 't geloof maakt zalig; alle heil is Gods gratie, geen verdienste des menschen: deze wordt alleen door Christus rechtvaardig; wie op verdienste steunt is een dief; immers van nature zijn alle menschen verdoemd; Christus is de eenige middelaar, zonder wien geen goede werken helpen; Gods gramschap dient verzoend, de zonde te niet gedaan. Dit alles geeft voorwaar geen onzeker geluid; dat het niet het geluid van Cornelis Everaert is en wij dit stuk dus niet bij de hier uitgegevene mogen voegen, staat vast1). Alleen bevreemdt het ons dat in 1539, één jaar na het jongste gedagteekende spel van Everaert (XXXV), de Brugsche Kamers uitkomen met een stuk, zóózeer afwijkende van zijn geest. Waren er in de Kamer verschillende gezindheden? En is dit soms almede de reden, dat wij van Everaert na 1538, tot zijn dood in 1556, niets meer vernemen?

Ook op het landjuweel te Mechelen in 1620 was de Heleghe Gheest aanwezig2). Van 't volgend jaar, 1621, schijnt de stichting te dagteekenen eener derde Kamer te Brugge, Het heiligh Cruys, met de zinspreuk: ‘Slaet d'oogh op Christus cruys’, van welke ook eenige programma's van dichtwedstrijden uit de 18deen het begin der 19deeeuw bewaard zijn3). De gildekamer was in ‘den Meyboom’.

In 1662 was er te Brugge een rederijkfeest. Den 3denMei (H.-Bloeddag) 1698 werd na den ommegang door De Drie Santinnen vertoond: ‘De langhgewenste vredevreught en het heiligh gedencken van 't H. Bloed J. Christus, vreughdespel’ door J. Droomers4).

Twee jaar later, in 1700, gaven De Drie Santinnen een groot rederijkfeest, een prijskamp van gedichten over den ‘Oorspronk en den Lof der Rymkonst’; de bekroning gaf aanleiding tot een langdurig, geruchtmakend ‘rederijkerskrakeel’, waarin de Duinkerksche dichter M. de Swaen zich verdienstelijk maakte met een

‘Beroepschrift’, gericht tegen deze Kamer. Daarentegen werd

1) Zie reeds Muller, Herv. 121; Kalff III 27-28; en beneden, XXVI, XXXII enz.

2) Schotel, Gesch. d. Reder. II 240.

3) A. w. I (2deuitg.)V: Versl. d. VI. Acad. 1897, 560-2.

4) Schotel, a.w. II 240, naar Witsen Geysbeek, Biogr. enz. Wdb. II 209-14.

(18)

XIX

in 1703 een prijsantwoord van denzelfde door de Kamer van den Heleghen Gheest bekroond1).

De drie Brugsche Kamers zijn achtereenvolgens in den loop der 19deeeuw te niet gegaan. De aristocratische H.-Geestkamer was al voorgoed aan 't kwijnen sedert 1792; haar laatste oorkonde, nu op het Stadsarchief, is een inventaris van haar boeken en papieren van 1829. De Kamer der Drie Santinnen bleef jaar aan jaar van 1805 tot 1823 prijsvragen uitschrijven en nam in 1836 nog deel aan een wedstrijd te Oostende.

De weigering van het Stadsbestuur, in 1841, om haar 600 fr. te leenen of voor dien prijs haar twee schilderijen van Pourbus af te koopen, schijnt haar den genadeslag te hebben gegeven. De jongere H.-Kruiskamer eindelijk hield het nog een tijd vol;

en nog in 1858 schreef zij een wedstrijd uit2).

II. Cornelis Everaert's leven.

Voor een levensschets van onzen rederijker staan ons slechts enkele schaarsche gegevens ten dienste. De jaartallen van zijn eerste gedagteekende spel (1509) en van zijn dood (1556)3)geven recht tot de gissing, dat hij tusschen 1480 en 1485,

waarschijnlijk te Brugge, geboren is. Zelf noemt hij zich aan 't slot van de Tafele zijner spelen4): ‘Cornelis Eueraert5)Cornelis zuene varwer ende vulder ende in zynen tyden clerc vanden Aerdchiers van Brugghe’. Hij behoorde dus tot de lakenververs en -vollers, vanouds ook te Brugge een der voornaamste ambachten. Maar hij bekleedde ook den post van schrijver van het St.-Sebastiaangilde der

handboogschutters, doch had dien, blijkens ‘in zijnen tyden’, in of na 1538, toen hij die mededeeling neerschreef, reeds neergelegd; zie over dat gilde beneden, blz. 598 en 625, en over de toenmalige beteekenis en waarde van dien post beneden, blz.

XXIV6).

In de Rekeningen der stad Brugge (in handschrift op het Stadsarchief aldaar) komt zijn naam herhaaldelijk voor. In 1517/8 staat voor 't eerst onder ‘uutgheven van pensioene’ ver-

1) Zie Sabbe, Het leven en de werken van M. de Swaen, 46-58.

2) Zie De Potter, Verhand. ov. de Vlaemsche Letterkunde in België sedert het begin der XIXe eeuw (Rousselaere 1858), 71.

3) Zie beneden, blz.XXIII. 4) Zie beneden, blz. 4.

5) Denkelijk was Everaert de (voor)naam van zijn vadersvader (of een nog ouderen voorvader):

de vadersnaam Everaerts werd tot geslachtsnaam, waarbij de -s niet zelden teloorging (zie Winkler, Geslachtsn. 175-9; Boekenoogen, Zaanl. Volkst.CIV-V; maar ook beneden nog herhaaldelijk vormen m e t -s).

6) Of de vergelijking van den post met dien van ‘Pritschenmeister bei den deutschen Schützengesellschaften’ (Creizenach III 448) opgaat? Eer zeker die van Everaert, in zijne esbatementen, met Hans Sachs (a.w. III 479).

(19)

XX

meld (fol.LXXXIX): ‘Cornelis Eueraerts.... (oningevuld) beede clercken vander breeder ramen elcXVsc. gron. comtXXXs.’; in 1518/9 wederom: ‘Cornelis Eueraerts ende Michiel Haec beede clercken vander breeder rame elcXVs. gron. comt ij £.Xs.’1); en dezelfde post keert in de volgende jaren, tot 1544/5, geregeld terug, met

afwisselende bedragen van 2 £. 10 s., 3 £. 4 s. enz. In 1545/6 luidt deze post voor 't eerst (f.LIXvo): ‘Cornelis Eueraert ende Jacop vanden Berghe, clercken vander breeder rame elc xxxij s.g. comt iij £. iiij s.’; deze post keert in de volgende jaren, tot en met 1557/82), terug; in 1558/9 heeft Everaert als ‘clerc vander breeder rame’ een ‘Cornelis de Muer’ als opvolger (f.LVIJvo).

Daarnaast komt in de rekening van 1523/4 voor de eerste maal voor (f.IIIJxxVIIJvo);

‘Cornelis Eueraert clerc vander warrandacie vander wulle wit gheuaerwet volghende der keure daerup ghemaect ten iij £. g. tsjaers ouer septemberXXIIIJ[1524]IIIJ£.’;

dezelfde post keert telken jare terug, tot en met 1542/3. In 1543/4 blijkt Everaert in deze hoedanigheid opgevolgd door Pieter van Hove, die in de rekening van 1546/7 ook vermeld staat als ‘coffermakere ouer tmaken van vichtich leren brantheemers’.

Cornelis Everaert was derhalve van 1517 tot zijn dood in 1556 ‘c l e r c v a n d e r b r e e d e r r a m e ’, van 1523 tot 1543 ook ‘c l e r c v a n d e r w a r r a n d a c i e v a n d e r w u l l e w i t g h e v a e r w e t ’; de eerste post bracht hem jaarlijks 15 a 32 schellingen op (fl. 4.50 a 10.20), de tweede 3 pond (c. fl. 18.-); bovendien was hij tot vóór 1538 ‘c l e r c v a n d e n a e r d c h i e r s ’.

Welke waren die beide eerstgenoemde betrekkingen? ‘Die breede rame’ zal wel hetzelfde zijn als ‘die groote rame’, in de stukken over de lakennering herhaaldelijk genoemd3). En met de ‘warrandacie van der wulle wit ghevaerwet’ is zonder twijfel bedoeld de waarborg (het toezicht op de bereiding, het keuren en het waarmerken) van de (witte zoowel als geverfde) wol4); bij

1) Hetgeen met uitkomt: 2 × 15 = 30 s., terwijl 2 £ 10 s. = 50 s. is. Denkelijk is XV s.

misschreven voor XXV s. Een £ is een pond Vlaamsch (c. fl. 6.-) = 20 schellingen (à fl. 0.30).

Kennelijk hadden de klerken opslag gekregen.

2) Dit strookt kwalijk met E.'s beneden, blz.XXIII, genoemd sterfjaar 1556. Heeft De Dene zich één jaar vergist? Of heeft soms de weduwe een ‘annus gratiae’ gekregen? Of kan ook hier een verschil van jaarstijl in 't spel zijn (zie beneden, de Verbet., blz. 657)?

3) Zie Gailliard en Verdam op Rame, en verg. beiden op Persse (Perche), alsmede Posthumus, De geschiedenis van de Leidsche Lakenindustrie I, en diens Bronnen tot de geschiedenis van de Leidsche Textielnijverheid I-VI, passim.

4) Zie de Brugsche Hallegeboden van deze jaren, passim.

(20)

XXI

overdracht: het college van ‘waranderers’ (in andere plaatsen of bedrijven ‘waardeins, keur- of staalmeesters’ enz. geheeten)1), met dit toezicht belast. Beide posten zullen aan onzen lakenverver en -voller gegeven zijn als bijbetrekking, uit hoofde zijner vaardigheid met de pen, gebleken uit zijne werkzaamheid als rederijker.

Omtrent deze zijde nu van zijn persoon, zijn l e t t e r k u n d i g b e d r i j f , dat ons 't meest en 't naast aangaat, worden wij, behalve door zijne eigene spelen, 't best ingelicht door zijn jongeren stad- en bentgenoot, den Brugschen rederijker Eduard de Dene2). In 1557 was deze begonnen een memorieboek van zijn liedekens en refereinen te verzamelen. Op 14 Mei 1561 komt hij op den inval, naar Villon's voorbeeld, aan zijn werk den vorm te geven van een ‘Testament’. Het Hs. van dit

‘Testament Rhetoricael’ (in 't bezit van den heer De Wolf, apotheker te Brugge) telt 453 folio's, het getal verzen is op meer dan 25000 te ramen. Bij De Dene's ontwaken, den 14denMei 1561, was het te zijnent, zooals het heet, ‘Armoe en Co’. De honger praamde hem, zegt hij: hij had in huis ‘ghelt bier noch broodt’. Hij had wel dood willen zijn; hij laat zijn gedachten gaan over ‘veel vreimde ghezellen’, die zich vroeger in zulken nood bevonden hebben; en zie:

dus peynsende/ zo hoord jck de bellen // clyncken datter een van dien was haest ouerleden

De Doodt spaert niemandt/ jn tsweerelts steden ENDE jnden gheest wierd jck verwect mids dien huut liefden om bede noch oock om ghiften dat jck hadde ghekent menich goet jngien elck huerer poetich goet rhetoricien die dus te stellene by gheschriften.

Rechtstreeks knoopt aan deze toelichting het referein vast, waarin De Dene zijne overledene rhetoricale vrienden herdenkt (f. 7vo-8vo):

Refereyn

HEER GILLIS RUBS priester/ der consten voedere ende religieus ten Zoetendale

Heer Jan de Rue/ gheboren van eender moedere Ghevppert binnen der Rhetorycken zale

heer Claeys Bollaert/ priester der kercke cathedrale

1) Zie Verdam en Gailliard op Waranderen, Warandérer, Waerdein, Posthumus op dit laatste woord enz.

2) Zie over hem, behalve Kalff en Te Winkel, vooral L. Scharpé, Un Villon flamand, in Compte rendu du troisième Congrès scientifique international des Catholiques (Brux. 1895), 6me Section, 108-113; alsmede Dez., Eduwaerd de Dene, in Het Belfort 1895, 5-17; en Van De Dene tot Vondel, in Leuv. Bijdr. IV 5-63.

(21)

XXII

van sint Saluators gheestich zangher bekent meester Steuin vanden Gheenste/ jnt speciale goet componiste jnt moraliseren gent

Jan de Scheerere Laureyns Bardt waeren excellent dese consten de conste artistich oorbooren heer Thilman Sammel jnt graeu broers convent wandelde der consten een weynich omtrent Ad patres nostros/ zyn dese vooren

CORNELIS COOLMAN Pieter de Mil brugsche clercken Cornelis Eueraert clerck vanden ardchieren

Jacob Kempe/ Andries de Smet/ dese deden wercken gheestich beraeyt met tsHelichs Gheest vlercken de conste consten zy reynmatelick hanthieren Pieter Maertins had oock gracieuse manieren die voor devyse schreef / Buerse sonder ghelt In SPAERT NIET MEER/ deed hy constich logieren niet een letter meer noch min/ dan zyn name spelt Jooris Hellinck heeft menich fraey liedeken ghestelt voysich/ anghename van veel volcx jnt hooren Pieter vander Helst/ dient oock mede ghetelt maer hoe constich/ de doodt heeft ze neder ghevelt Ad patres nostros/ zyn dese vooren

BOUDEWIJN VAN COKELARE tegheldecker was hy een zeer goet florateur/ ende bourdich mede

Guyoot vander Reviere/ quam oock ter consten by ghestelt meneghe leysse/ wel weten wy

obseruerende maetlick de musicale snede Jan Moenaert clerck ten Vryen zomtyts wat dede tsint Donaes an Jooris Verdonct cappelle daer hanght een lof/ ter eeren vander Drievuldichede twelck by hem ghemaect es/ ouer menich jaer Jacob Huussins was een goet personnaidge/ maer Alaerd Appe/ Franssoys Boucke/ deden druck verstooren Wouter Blasen/ oock een redenlick facteur voorwaer alst God belieft/ als nuetjen [?]/ moet jck volghen naer Ad patres nostros/ zyn dese vooren

Prinche

DAER was oock Claeys van Belle

goet musicien/ zangher jn diueerssche chooren al te bourdich cluchtich/ was hij van voortstelle zo goet een theerknecht/ maer watmer of relle Ad patres nostros/ es hy oock vooren

Nog gedenkt hij hierop, bij wijze van P.S., meester Maertin de Busere:

(22)

XXIII

DOCH om niet vergheten MEESTER MAERTIN DE BUSERE weert gheregistreert tzyne jn dese ferie

hy wasser eens/ oock gheworden verhusere heeft me helpen spelen menich schoon misterie gheschict bouchouder/ verstaende zyn materie.

Fo151voherdenkt vlgg. De Dene verscheidene zijner Rhetoricavrienden met een epitaphium: Jan de Scheerere († 20 Oct. 1543), ‘laureatus tsgheselschaps der drie Zantinnen’; Donaes van Wambeke († 26 Nov. 1553), ‘gheestich ghildebroeder vanden Helighen Gheeste’, ‘hostelier, makelaer’, wethouder der stad, gouverneur der arme Bogaerdsche kinderen (weezenschool) enz., ‘driewerf coningh vanden ouden cruusboghe, deken van 't ghezelschap sHelighs Gheest, in de Ghendsche feest1) rhetoricale prologhe daer doende’, en deken van de nering der makelaars; Andries de Wilde († 4 Sept. 1554), gezworen ‘clerck ten Vryen, ghildebroeder van St. Joris der oude boghe, wylent proost van den 13 van den H. Gheest, der Drie Zanttinnen ghildebroeder oock menich jaer’; meester Steuin vanden Gheenste († 22 Febr. 1555),

‘prochiepape ten Magdaleenen, ghildebroeder van den H. Gheest, van de 3 Santinnen, van de Coluevryniers’,

Van ioncx gheweist myn handghezelle in meneghe goede ghenouchte en vruecht...

tsaemen hebbende/ dicwils ghetueght hy met my/ ende ick met hem...

hebben tlyf/ dicwils tsamen ghesterct ghevroomt naer cereuisialis cueren en zeden...

voorts Jan de Stercke († 28 Maart 1555), ardchier van St. Sebastiaan; Cornelis Everaerdt († 14 Nov. 1556), Dheer Claeys Colue († 21 Nov. 1557), Pieter Panne († 14 Maart 1558), Jan Liebaert († 2 Wedemaand 1559), Landsloot Blondeel († 4 Maart 1561). Het vers over Everaert luidt als volgt (f. 158 vo):

Epitaphium Cornelis Eueraerdt

+14. Nouer 1556.

TWIJ // GHY // die nv comt alhier ten beschauwe+ als vrienden ghetrauwe

ten graue/ daer tvleesch light inder eerden beneden van Cornelis Eueraerdt/ met druck ende rauwe neen neen// die bewandelt noch deerdsche landauwe man ende vrauwe //

ghetempert hu nauwe

elck menssche/ moet steruen by natuerlicke zeden maer tes claeghlic/ hy die was vul wetentheden /

1) D. i. bij het beroemde landjuweel van Gent in 1539 (verg. boven, blz.XVII).

(23)

XXIV

claer reyn1)/ lustich rhetoricael mineruiste als vadre met zyn consten es ouerleden die vpghequeect heeft/ menich aerdich artiste rhetorica veel spetien/ hy zuver wiste vry vranck van twiste

in morale spelen en goede floratien

den inghesturten gheest2)liet niet ghaen te quiste maer met neersteghen liste

ghebruuct hy die alst pas ghaf in recreatien eerde was hy/ dies heeft eerdsche habitacien als der woormen spyse

God gheue by zyne almachteghe gratien als tsweerelts spatien

met vier verghaen zullen in afgryse zyn ziele in Christo dan zaelich verryse3)

Waartoe - vraagt men wellicht - deze lange aanhalingen uit rederijkersrijmen, die ons geen poëzie brengen, maar alleen een aantal doode namen, bijna alle - behalve dan Lanceloot Blondeel4)- even onbekend, en waarin geen belangrijke mededeeling eenig leven inblaast? Ons antwoord is dat men zelfs uit zulk een dorre opsomming eenigen indruk kan ontvangen van den maatschappelijken stand, waaruit Everaert, en derhalve ook zijn werk, voortgesproten is, en van de genootschappelijke kringen, waarin hij verkeerde. Ook leeren wij er uit dat hij slechts een der talrijke Brugsche rederijkers van dien tijd is geweest, en geenszins de vermaardste. Mogen wij voorts misschien uit de omstandigheid, dat De Dene alleen zijn klerkschap van den

ardchieren vermeldt, opmaken dat dit meer dan zijn beide andere klerkschappen een eervolle, vermeldenswaarde post was, te vergelijken b.v. met Bredero's vaandrigschap?

In allen gevalle bericht dit grafschrift ons dat hij ‘menich aerdich artiste’ als leerling in de edele kunst

1) Toespeling op E.'s spreuk So reine verclaert; zie beneden, blz.XXV. 2) Toespeling op de Kamer van den Heleghen Gheest?

3) In 't gewag van de Predicaren zegt De Dene in hetzelfde werk (fo15 vo):

Myn zeuen spelen vanden helighen sacramente by my tanderen tyden ghecomponeert

ghedaen spelen binder voorkercke vanden convente heb ick hemlieden te gheuene gheordonneert indient myn weduwe accordeert

elck zonderlynghe spel staet ghecoteert zoo elck ghespeilt was in diueerssche iaeren biddende als ick der weerelt zy ghepasseert myn ziele in huer bedynghen me zullen paeren.

Verg. hierbij de Aant. op I 930 en blz. 579.

4) Zie beneden, de Aant., blz. 568.

(24)

XXV

van Rethorica ‘vpghequeect’, in zekeren zin dus ‘school gemaakt’ heeft (behoorde De Dene zelf temet tot zijne leerlingen?): altoos een loffelijk getuigenis, dat hem een eind boven zijn medebroeders schijnt uit te tillen.

Welke plaats bekleedde hij in de beide bovengenoemde Brugsche Kamers van Rethorica, De Heleghe Gheest en De Drie Santinnen? Veelal is hij ‘d e f a c t e u r ’ van beide genoemd1); te recht? Zelf noemt hij zich herhaaldelijk, aan 't slot van verscheidene zijner spelen, ‘d e n f a c t u e r ’2); maar nooit in rechtstreeksch verband met den naam van een dier beide Kamers. Ook schijnt noch in de hierboven

afgedrukte, noch in andere stukken over de Brugsche Kamers het woord facteur, op dezelfde, wijze als b.v. proost, koning, bode enz., als benaming van een vasten post voor te komen. De vraag is dus niet overbodig, noch bovenmate sceptisch, of facteur ook hier, gelijk inderdaad meestal3), een bepaalde titel, aanwijzing eener vaste betrekking is, dan of het eenvoudig, gelijk ook elders wel4), beteekent: maker, t.w.

van het betrokken spel. Voor de laatste opvatting schijnt wel te pleiten dat Everaert onder of aan 't slot van geen enkel spel de zinspreuk van een der beide kamers (Myn werc es hemelic van Den Heleghen Gheest, of Die lydt verwint van De Drie Santinnen) bezigt5), gelijk immers de gewoonte was bij de spelen, waarmede de Kamers op de landjuweelen uitkwamen6). Waar hij aan 't slot zulk een spreuk aanbrengt is het steeds een zijner twee eigene lijfspreuken, hetzij Jc comme om leeren7), dat slechts een algemeene betuiging van nederigheid, een captatio benevolentiae, zonder bijzondere toespeling op een naam of ‘zin’, schijnt, hetzij So reine verclaert8), waarin de rood geschreven, hier cursief gedrukte letters 's mans voornaam Cornelis, de overige

1) Zoo bij Jonckbloet, Gesch. d. Ned. Lett.3II 461; V. Vloten, Bekn. Gesch. d. Ned. Lett.3179;

Te Winkel, Ontwikkelingsgang I 186, 196.

2) VIII 330, 336; X 369; XXVII 378; XXXI 226; XXXV 378.

3) Zie Ned. Wdb., Verdam, Stallaert i.v.; Schotel, Gesch. d. Reder. I 89-92; Pr. v. Duyse, De Rederijkkamers I 44; Kalff II 82 enz.

4) Zie b.v. Kiliaan: F a c t e u r v a n t's p e l . ‘Comicus, comoediae scriptor, auctor comoediae’.

5) Wel soms in het spel een toespeling daarop, zie de Aant. op XV 420.

6) Zie b.v. het boven, blz.XVII, vermelde stuk der Brugsche Kamer op het landjuweel te Gent van 1539.

7) I 949, V 510, VII 500, VIII 337, onder XV en XVII, en XXXI 222, XXXV 378.

8) Onder XV, XVII (die dus met beide spreuken gemerkt zijn), XXIV, XXVI-XXX, XXXII, XXXIV. - Zie voor andere woordspelingen met zijn naam de Aantt. op XV 272-5; XVI 1-6, 12; XXXII 10.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

STUDIE 2: DE WETTELIJKE SCHULDREGELING In de tweede studie is er vergeleken of in Amsterdam het aantal mensen dat, gedurende de wettelijke schuldsanering (Wsnp), vanwege

‘Mijn les voor de coronacrisis zou dan ook zijn: bekijk de pandemie niet strikt vanuit de medische hoek, maar vanuit alle disciplines.. Je ziet dat er een behoefte bestaat om

When looking at different groups of black South Africans from different study groups, Pieters and Vorster (2008) found that mean values for men and women were

Wanneer de temperatuur van de kop groeipunt van het gewas werd gemeten op zonnige dagen, bleek het ruim 2°C hoger te zijn onder direct dan onder diffuus licht.. Dat zou kunnen

Bij deze proef werden de hoeveelheden hooi vergeleken, die door de koeien van de verschillende groepen werden opgenomen, en verder de produkties aan melk, vet, vetvrije droge stof

Op grond van de zeer hoge waarden voor Calluna en het voorkomen van Carpinus pol- len in beide monsters van de grafheuvel uit Alphen, lijkt deze heuvel jonger dan de eveneens in

In theorie zal er zeker sprake zijn van een relatie van maisteelt met bodemdaling, maar deze heeft dan vooral betrekking op de teeltwijze en niet direct op het gewas mais..

steeds Witteveen, moeten gemotiveerd worden, en worden beoordeeld op hun kwaliteit en hun bruikbaarheid. Het streven naar le- gitimiteit, naar draagvlak voor beleid en