• No results found

Over het vitamine A en de carotine bij bewaring van melk en room onder zuurstofdruk : zogenaamd Hofius - procede

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Over het vitamine A en de carotine bij bewaring van melk en room onder zuurstofdruk : zogenaamd Hofius - procede"

Copied!
16
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

R I J K S L A N D B O U W P R O E F S T A T I O N H O O R X

OVER HET VITAMINE A EN DE CAROTINE BIJ

BE-WARING VAN MELK EN ROOM ONDER

ZUURSTOF-DRUK (ZOOGENAAMD HOEIUS-PROCEDE)

DOOR

E. B R O U W E R , E . A. M. M E Y K N E C H T E N N . D. D I J K S T R A (Ingezonden: 27 J a n u a r i 1939)

Inleiding

Gelijk bekend beoogt het z.g. HoFius-procédé de conserveering, gedurende langen tijd, van melk, room en dgl. door aanwending van zuurstof onder hoogen druk bij lage t e m p e r a t u u r ; de druk kan b.v. 10 atmosferen bedragen, de t e m p e r a t u u r 5° C.

Naar dit procédé werd aan dit station een onderzoek ingesteld in opdracht van Z. Excellentie, den Minister van Economische Zaken. De proeven werden genomen met al of niet gepasteuriseerde melk en room. De eigenlijke conser-veering en het bacteriologische onderzoek geschiedden geheel en al door de

bacteriologische afdeeling 1). Bij een a a n t a l proeven werd een deel van het

ongeconserveerde en v a n het geconserveerde materiaal afgestaan aan de physiologische afdeeling om deze in s t a a t te stellen daarmede proefnemingen t e verrichten omtrent het vitaminegehalte, in het bijzonder van het vitamine A en zijn provitamine: Carotine. Weliswaar komen in de melk nog t a l van andere vitaminen voor, aan de A-stoffen echter wordt gedurende de latere jaren groote beteekenis gehecht, ook wat hun voorkomen in de melk betreft, en wel in het belang van de volksgezondheid, vandaar d a t wij in de eerste plaats dit vitamine in het oog hebben gevat.

Hiertoe was des te meer reden o m d a t over een ander, voor de melk minder belangrijk vitamine, het vitamine C, reeds enkele proefnemingen waren ver-richt door het Bacteriologische instituut van de Staatliche Versuchs- u n d Forschungsanstalt für Milchwirtschaft t e Kiel. Volgens een ons door de Maatschappij „Metra" t e Amsterdam verstrekt verslag toonden deze proeven aan, dat het vitamine C tijdens de „HoEius-conservatie" beschadigd wordt, zooals men op theoretische gronden reeds verwachtte. Van veel belang vond men dit t e Kiel echter niet, o m d a t men de melk als vitamine-C-bron niet van

!) V A N B E Y S I T I , P E T T E , Vers], lani'.bk. Onderz. 44C (1938) 421; Jaarverslag Proef -juivelboerderij over 1937, blz. 203.

(2)

56

beteekenis achtte, een stelling, die in haar algemeenheid zeker niet juist k a n worden genoemd.

H e t ligt voor de hand, d a t bij deze beschadiging een oxydatie in het spel is, waarvoor h e t vitamine C inderdaad zeer gevoelig is. Echter, ook de zoo be-langrijke A-stoffen (Carotine en vitamine A) zijn voor oxydatie v a t b a a r , zij het in geringere m a t e d a n h e t vitamine C, en dus rees de vraag hoe deze A-st offen zich bij de „HoFius-conserveering" onder hoogen zuurA-stof d r u k ge-dragen.

Methodiek van het onderzoek

Voor de beschrijving v a n de techniek der conserveering kunnen wij ver-wijzen naar de zooeven genoemde verhandeling der bacteriologische afdeeling. H e t door deze afdeeling beschikbaar gestelde proefmateriaal (melk of room) werd n a zuring t o t boter gekarnd.

Deze boter werd spoedig, a l of niet uitgesmolten, chemisch onderzocht op Carotine en vitamine A, in hoofdzaak volgens de a a n h e t laboratorium v a n wijlen prof. W O L F F toegepaste techniek, omschreven i n h e t proefschrift v a n

V A N W I J N G A A R D E N X). Zoowel voor de Carotine- als voor de

vitamine-A-bepaling werd gebruik g e m a a k t v a n den Stufenphotometer. H e t gehalte a a n Carotine werd beoordeeld a a n de gele kleur (filter S 47), h e t gehalte a a n vita-mine A n a a r de reactie v a n CARE en P R I C E (filter S 61). Hierbij werden voor de extincties de volgende waarden in rekening gebracht:

Carotine (S 47): E ^ = 2200,

vitamine A (S 61): E j % , = 4200 2).

Ook de Carotine geeft bij de reactie v a n CARR en P R I C E eenige blauw-kleuring, waarvoor m e n wel een correctie op de vitamine-A-waarden aan-brengt. Door ons is d i t nagelaten, o m d a t deze blauwkleuring bij de door ons toegepaste techniek slechts zeer gering was en weinig gewicht in de schaal legde, vergeleken bij de andere onvolkomenheden, welke d e

vitamine-A-bepalingen aankleven 3).

Tenslotte werd zoowel de Carotine als h e t vitamine A omgerekend t o t Internationale eenheden (I E ) , waarbij 0,6 y Carotine of 0,39 y vitamine A gelijk a a n één I E werd gesteld.

' ) V A N W I J N G A A R D E N , Proefschrift U t r e c h t (1935).

2) H e t g e t a l 2 2 0 0 w e r d b e r e k e n d u i t d e f i g u u r v a n V E R M A S T ( p r o e f s c h r i f t U t r e c h t , 1 9 3 1 ) ; z i e v o o r t s w a t d e N e d e r l a n d s c h e l i t e r a t u u r o v e r d e z e b e p a l i n g e n b e t r e f t n o g V A N E E K E L E N , E M M E R I E , JTTLITJS, W O L F F , Kon. Acad, 3 5 ( 1 9 3 2 ) 1 3 4 7 , N I J V E L D , Chem.

Weekbl. 3 4 (1937) 3 7 9 , W O L F F , Chem. IVeekbl. 3 5 (1938) 5 5 8 .

3) T o t d e z e l f d e s l o t s o m k w a m e n B O O T H , K O N , D A N N , M O O R E , Bioch. Journ. 2 7 (1933) 1 1 8 9 .

(3)

welwillend t e r beschikking gesteld door h e t Centraal Laboratorium voor de Volksgezondheid en h e t Hygiënisch Laboratorium der Rijksuniversiteit, beide t e Utrecht. Bij de Carotine was de overeenstemming zeer goed, bij h e t vitamine A echter minder fraai, al hebben de daarop betrekking hebbende uitkomsten, vooral voor de vergelijking v a n de verschillende boters onderling, ongetwijfeld beteekenis. Toch hebben wij ons om de genoemde reden en boven-dien m e t h e t oog op andere bronnen v a n fouten niet m e t de chemische bepa-lingen tevreden gesteld, m a a r namen wij m e t de boters v a n een vijftal experi-menten bovendien dierproeven m e t r a t t e n .

Aangezien dergelijke dierproeven vele weken duren, werd de boter voor-zichtig uitgesmolten (behalve bij de eerste proef, waarbij de boter als zoodanig werd gebruikt) en bij ongeveer 2° C, later bij —3° C of nog lager bewaard. Bij de eerste proef was gebleken, d a t de niet uitgesmolten boter ook in de koelkast ging schimmelen, bij de uitgesmolten boter was d i t nimmer h e t geval, ook niet bij + 2 ° C. Wij hebben ons ervan overtuigd, d a t bij deze wijze v a n be-waring de uitkomsten der chemische bepalingen ook n a vele m a a n d e n niet belangrijk lager uitvallen.

W a t de rattenproeven zelf betreft werd de curatieve methode toegepast. De jonge dieren ontvingen derhalve een vitamine-A- en carotine-vrij grond-rantsoen t o t d a t h e t lichaamsgewicht gedurende circa 10, later circa 7 dagen niet meer steeg. Ontwikkelden zich hierbij duidelijk oogontstekingen, zooals dikwijls h e t geval was, d a n werd ook wel minder lang gewacht. H e t zooeven bedoelde vitamine-A-vrije grondrantsoen h a d de volgende samenstelling:

Caseïne A / E (Glaxo) 18 Suiker 20 Rijstzetmeel '. 45 Gehard grondnotenvet 5 Gedroogde biergist 6 Agar-agar 2 Zoutmengsel v a n MCCOLLUM C S . X) 4

Per 100 g v a n dit mengsel werden 50 I E vitamine D2 in den vorm v a n

dohyfraltabletten toegevoegd.

X a d a t de gevolgen v a n vitaminegebrek zich aldus lieten gelden, werd t o t de eigenlijke proeven overgegaan, waarbij a a n groepen dieren dagelijks

(4)

58

uitgesmolten botervet werd verstrekt, van groep tot groep in opklimmende hoeveelheden. H e t toe te dienen vet werd voor elk dier afzonderlijk dagelijks afgewogen ( 1 2 % » 200 mg). Slechts bij de eerste proef werd niet de uitge-smolten boter m a a r de onuitgeuitge-smolten boter verstrekt. Het aantal dieren was bij de eerste proeven gering, later bedroeg het ongeveer tien per groep. De duur der toediening bedroeg voor elke r a t zeven weken, althans indien de dieren niet eerder stierven. N a afloop werd regelmatig sectie verricht.

Doordat aanvankelijk niet steeds een voldoend aantal avitaminotische r a t t e n beschikbaar was, werd het vet uit de melk of room, welke aan den zuurstofdruk blootgesteld waren geweest, in tegenstelling m e t de chemische bepalingen, meestal gelijktijdig onderzocht met het vet uit hetzelfde uitgangs-materiaal, dat niet was behandeld; het laatstbedoelde vet was dus tijdens de conserveering van het eerste, op de zooeven beschreven wijze in de ijskast bewaard. Deze proefopzet heeft het belangrijke voordeel, d a t aldus met vol-komen vergelijkbaar diermateriaal wordt gewerkt, terwijl tevens het verschil tusschen bewaren m e t en zonder verhoogden zuurstofdruk zuiver tot uiting k o m t .

Niettemin werd bij de laatste dierproef (botervet nc. I X ) een andere weg

gevolgd. Bij het begin der conserveering werd het vet uit den onbehandelden room onderzocht en pas later het vet uit den geconserveerden room, en wel zoodra het beschikbaar kwam. Aldus krijgt men een betere vergelijking tusschen het wel en het niet geconserveerde product, waarbij echter het dier-materiaal wel eens niet volkomen vergelijkbaar kan zijn, ook al behandelt men fok- en proefdieren zoo goed mogelijk gelijk, zooals ook bij ons het geval was.

Uitkomsten der physiologisch-chemische bepalingen

Deze zijn weergegeven in tabel 1. Ter toelichting van deze tabel zij nog vermeld, d a t bij elk der negen proeven een gedeelte van het uitgangsmateriaal (melk of room) voor onmiddellijk onderzoek gereserveerd werd, terwijl de hoofdmassa over één of somtijds ook meer proef t a n k s werd verdeeld; bij proef n°. V werden n.1. twee, bij proef n°. V I drie t a n k s gebruikt. Veelal is uit één t a n k meer dan eens, op verschillende, telkens ongeveer een m a a n d uit elkaar liggende tijdstippen melk of room voor onderzoek afgetapt. Overigens geeft de tabel over dit alles wel de noodige inlichtingen.

I n h e t versehe, ongeconserveerde materiaal schommelde het a a n t a l I E tusschen rond 15 en 35 per g botervet. De lage waarden werden aangetroffen in de wintermaanden, waarvoor de wintervoeding der koeien grootendeels aansprakelijk moet worden gesteld. D a t intusschen ook in de stalperiode wel een hoog vitaminegehalte kan worden verkregen, blijkt uit proef n°. V I (8 Februari 1938), waarbij 27 I E werden gevonden. Aangezien de invloed van

(5)

de voeding reeds talrijke malen is bestudeerd1), gaan wij hierop niet verder in.

Voorts zien wij, d a t van h e t totale aantal I E ongeveer 1/3 geleverd werd door de Carotine en 2/3 door het eigenlijke vitamine A. Dit k o m t geheel overeen m e t de uitkomsten t e U t r e c h t en Batavia v a n D E H A A S C.S. 2).

W a t nu den invloed van de conserveering aangaat, was de achteruitgang der A-stoffen tijdens de bewaring bij 4 à 6° C en 10 à 12 a t m . zuurstofoverdruk bij de proeven n°. I, I I , I I I , I V en V al zeer gering; de conserveeringsduur bedroeg hier achtereenvolgens ten hoogste 87, 82, 75, 67 en 78 dagen, dus aanmerkelijk langer d a n m e n bij een eventueele practische toepassing v a n h e t „ H o n u s -procédé" mag verwachten. Bij de Carotine t r a d deze achteruitgang duidelijker aan den dag dan bij het vitamine A. Bij het laatste werden somtijds bij de latere aftappingen zelfs hoogere waarden gevonden dan bij de vroegere, hetgeen onge-twijfeld a a n de onvolkomenheden der bepalingsmethode moet worden toege-schreven. Dooreengenomen is echter ook bij het vitamine A eenige vermindering onmiskenbaar.

Iets sterker t r a d de vitaminedestructie naar voren bij proef n°. V I en n°. I X , waarbij eveneens werd geconserveerd bij 10 à 12 a t m . overdruk en vrijwel dezelfde t e m p e r a t u u r (4 à 5° C). Echter gold deze sterkere destructie alleen het gehalte aan vitamine A, d a t t o t op 2/3 à 3/4 van de oorspronkelijke waarde afnam. Hoewel ook hier analysefouten een rol k u n n e n hebben gespeeld, achten wij h e t niet waarschijnlijk, d a t de verlaging geheel en al daaraan zou moeten worden toegeschreven. I n beide gevallen was geconserveerd in vertind koperen vaten, zoodat wij ons hebben afgevraagd of hier wellicht metaaldeelen een katalytische werking kunnen hebben uitgeoefend.

W a t de bij andere t e m p e r a t u u r en (of) druk genomen proeven betreft, was het beeld slechts weinig anders. Bij n°. V I scheen de achteruitgang bij 1° C iets geringer dan bij 4 à 5° C, terwijl bij proef n°. V I I (34 dagen bij 19° C en

10 a t m . overdruk) bij de Carotine eenige afneming, bij h e t vitamine A eenige (natuurlijk schijnbare) verhooging werd waargenomen. Zelfs bij proef n°. V I I I (45 dagen bij 19° C en 4 a t m . zuurstofoverdruk) was de achteruitgang on-beteekenend.

I n h e t algemeen heeft dus h e t physiologisch-chemisch onderzoek de ver-wachtingen verre overtroffen. Zelfs n a een maanden durende conserveering was de achteruitgang v a n h e t chemisch bepaalde a a n t a l I E in de meeste

a) G R I J N S , B B O U W E E , V A X N I E K E R K , V A N W I J N G A A R D E N , Hand. Genootsch. Mélkk.

over 1934.

B E O I ' W E B , H O I L E M X , Maandschr. Kindergeneesk. 2 (1933) 277.

(6)

60 SI. I S i j * • e u < Vitamin e A (IE ) pe r g boterve t CO 4 ^ 3 — a c g. 3 £ "3 H ^

c

L J > C

<

"3 .S 13 10, 7 17, 1 14, 9 c: r- co ^ ce -+ -f e bc• : : : à C - t i-~ r ^ ce co ce r f ce -ce c

>

s

' t Cl c 5 i — » ' M C l C I -T] r ^ r-^ co ce O ^ LC t -c f -c f x ' GC ÊC : : ; O ' M - H ( M CC O X 5 c : c "S c

>

ci M-( M , ï J - O ^ ^ CO £ p a. c i M O —• GC ce (> o C l ' M M CC O i— GO OC CO' C l O •—1 c f co' ce*" biO s =

ri

O LC, i o c e t -O 1 ^ 3 T T ce ce o c PS c e O p 5 c © 5 1—1 h-1 h-1 CC 'C. C l c f >C 1 > c i M c i

"t

Ä

°.

o co" cf C-l ^ H f-( C . O M GO*' CO' GO*"

C c3 o *o r-co o

d

c

I S

-i

"3 C3 P5 o • fcp c

1 °

O o £ c co s c œ o O.

h

°

CC ^ H

>

C . 1 - C I >c c l c f ( M C l C l c e X t -o ' X * ' 0 0 c te ; : c x X Q O o c

S s

O C l l a 1 3 ö c i l é "x

1 "F 'F

ce TE c c ce C î c ce 0 cl

>

(7)

Carotin e (IE ) + vitamin e A ( I E ) I>e r g bolervo t Vitamin e A (LE ) pe r g boterve t Carotin e (IE ) pe r g boterve t •3-s

f g

Ó M o, 3 3 H 6 0 a ^ CS O > 0 S ft - I j 's

.s

s

te 0> . fi = p-" o o " © " c o " O l ^ ' M ' M ' M - f I S O C-l • * o ' CO l O LO t ~ O O O ' M CC o " » 0 loT i o ~ O o cjo : : ; : O « W © H M « 0 0 C o o . O 1 « I O T ; ' -CS -03 ' ™ ^ H

a s s

O W o ^ 1-. t-l O U ) 0, P H P H O H O O o 1 -ö -ö 3 ^ '-J3 *-3 '-3 " D O CD > > > 0 0 G O

s

i—i - f f - " o" —" -* cf c to -o -^ £ [ * 's •X

If

Ö cM

1 °

Ut,

- - o e ft o œ -# o '—' t> 1 0 O ! 0 GC »o of 0 1 o i CC O l c SO : _c3 C ' 0

s

1^

C3

'I

cc C X C i ' c c

1 °

C c = c -e a ft •£ ä ° Sr ° 0£ CO > O l c o CO O l O l t -of -f O l — X CCI O ^ CC s

s

o -t »o o c

1 %

o ft o

Ij

o 0 0 ê» ei 3 < O l

s

5 a *

(7)

C 61

(8)

(>2

gevallen zeer gering. I n enkele andere gevallen was het verlies iets grooter, maar nimmer zoodanig, d a t deze achteruitgang als een ernstig bezwaar kan worden beschouwd tegen het z.g. H o r i u s - p r o c é d é in den vorm zooals het door ons werd toegepast. Uiteraard is deze conclusie echter slechts dàn geldig, wanneer de uitkomsten der chemische bepalingen inderdaad een betrouwbare maatstaf blijken te zijn.

Uitkomsten der dierproeven

Bij vijf der proeven (n°. I, IV, VI, V I I en I X ) werd het vet (of de boter) v a n wel en van niet geconserveerd materiaal met behulp van r a t t e n onderzocht. De groeilijnen dezer dieren zijn weergegeven in fig. 1, 2, 3, 4 en 5 en wel van het tijdstip af, waarop het botervet aan het vitamine-A-vrije grondrantsoen werd toegevoegd. Om het overzicht t e vergemakkelijken werden de groeilijnen van elke groep gelijk behandelde r a t t e n van één p u n t uit geteekend, niettegen-staande de gewichten bij den aanvang der botervettoediening natuurlijk nog al iets uiteenliepen. Al de van één p u n t uitstralende groeilijnen zijn dus telkens afkomstig van één proef groep. I n elk der figuren is aangegeven, welke afstanden overeenkomen met 10 dagen (horizontaal) en m e t 10 g (verticaal). Voorts is geheel aan den bovenrand der figuren aangeduid, welk soort botervet de groepen ontvingen (duur der conservatie), terwijl aan den linkerrand is ver-meld, hoeveel zij d a a r v a n per dag en per dier toegediend kregen. Hierbij is steeds een zoodanige volgorde in acht genomen, d a t de groepen met ongecon-serveerd botervet geheel links in de figuur zijn geplaatst, die met geconser-veerd materiaal meer n a a r rechts, terwijl de hoeveelheden vet van boven n a a r beneden afnemen.

Bezien wij nu eerst de groepen links, welke het vet uit het ongeeonser-veerde materiaal ontvingen, dan ziet men duidelijk, evenals trouwens bij de groepen rechts, dat de groei aanmerkelijk beter werd, n a a r m a t e méér botervet werd gegeven. Men kan zelfs de hoeveelheid schatten, waarbij een groei van 21 g in 7 weken, of 3 g per week, werd verkregen; een dergelijke hoeveelheid wordt geacht t e b e v a t t e n : één ratteneenheid volgens SHERMAN (eenheid) ; vervolgens kan men tot een cijfer komen ontrent het aantal SHERMAN-eenheden per g botervet.

Bij een dergelijke, ruwe schatting kwamen wij t o t de volgende uitkomst: Botervet I V : 25 SHERMAN-eenheden per g,

Botervet V I : 25 SHERMAN-eenheden per g, Botervet V I I : 20 SHERMAN-eenheden per g, Botervet I X : 30 SHERMAN-eenheden per g.

De bij het chemisch onderzoek gevonden hoeveelheden waren achtereenvolgens: 29,3, 27,3, 14,2, 32,0 I E . E é n SHERMANeenheid kwam bij ons onder

(9)

-zoek dus ongeveer overeen m e t één 1 E. Deze uitkomst is lager d a n gemiddeld elders werd gevonden, nl.: 1 SHERMAN-eenheid = 1,4 I E . E c h t e r komen aan-zienlijke schommelingen voor, niet alleen tusschen verschillende laboratoria,

m a a r ook in hetzelfde laboratorium op verschillende tijden. COWARD C.S. X)

b.v. verkregen met één en dezelfde soort levertraan op verschillende tijden de volgende vijf-weeksche gewichtstoenemingen (gemiddelden van 9 tot 16 ratten) : 10,3, 11,9, 14,9, 7,3, 19,0, 14,0, 27,7, 34,0, 22,8, 13,4, 23,6 en 18,6 g. Voor de omrekening van biologische t o t chemische eenheden zouden hier dus nog aanzienlijk meer uiteenloopende conversiefactoren voor den dag zijn gekomen. Wil men inderdaad de uitkomsten van dierproeven in I E uitdrukken, dan is dit slechts mogelijk door tegelijkertijd dierproeven met een standaardpraepa-r a a t aan t e zetten, hetgeen voostandaardpraepa-r ons doel echtestandaardpraepa-r niet noodzakelijk was en daastandaardpraepa-r- daar-om is nagelaten.

Wij kunnen t h a n s overgaan t o t de onderlinge vergelijking van de boter-vetten uit het wel en het niet geconserveerde materiaal.

Bij -proef n°. I (fig. 1; 9 % à 10 a t m . overdruk; 4 à 5° C), welke meer een oriënteerend karakter droeg, ging het vooral om het eventueele verschil tusschen den room, welke niet en die welke 87 dagen geconserveerd was, v a n d a a r dat de meeste dieren boter van het aldus behandelde en van het on-behandelde materiaal ontvingen. Verschil was evenwel niet te bespeuren, ook niet bij vergelijking met de groepen, welke de boter uit den minder lang ge-conserveerden room ontvingen. 250 mg boter ( = ± 200 mg botervet) per dag en per dier heeft in alle gevallen een behoorlijken groei veroorzaakt, terwijl ook 120 mg een bevredigende gewichtstoeneming heeft gegeven. Bij de dosis van 60 mg was de groei bij alle groepen geremd, in de groepen rechts echter niet meer dan in de groepen links. Nog sterker was de remming bij 30 mg; echter ook hier werd geen verschil tusschen de linksche en rechtsche groep waargenomen. Chemisch en biologisch onderzoek stemden bij proef n°. I dus goed met elkaar overeen.

Proef n°. IV (fig. 2; 67 d. bij 11 a t m . overdruk; 4 à 5° C). Ook bij deze proef h a d het chemisch onderzoek geen verlies van eenige beteekenis te zien gegeven. I n d e r d a a d waren op een hoeveelheid van 50 mg botervet ook de groeilijnen practisch niet verschillend, evenmin als op 25 mg. Bij 1 2 % mg was evenwel eenig verschil zichtbaar; de dieren welke het vet uit den ongeconserveerden room hebben gebruikt, zijn nl. duidelijk beter gegroeid. Al is dus tenslotte de indruk van de dierproef hier iets minder gunstig dan die der chemische

') COWARJI, The biological Standardisation of tho Vitamins, London (KI3S). COWARD, K I : Y , MORGAN, Biocli. .Journ. 21 (11)3:5) 873.

(10)

64

proef, toch moeten wij getuigen, dat ook de eerste een zeer goed resultaat

heeft opgeleverd.

ongeconserveerd 34 dagen 65 dagen

F i g . 1 P r o e f n " . I . G r o e i l i j n e n v a n r a t t e n o p b o t e r , b e r e i d u i t r a u w e n r o o m , w e l k e a c h t e r e e n -v o l g e n s 0, 34, 65 e n 87 d a g e n i s g e c o n s e r -v e e r d bij 9 % à 10 a t m . z u u r s t o f o -v e r d r u k e n 4 à 5° C. D e t o e g e d i e n d e h o e v e e l h e d e n b o t e r b e d r o e g e n 2 5 0 , 120, 60 e n 30 m g p e r d i e r e n p e r d a g . U i t d e g r o e i l i j n e n b l i j k t , d a t g e e n v e r m i n d e r i n g d e r v i t a m i n e - A - f u n c t i e v a n e e n i g e b e t e e k e n i s is i n g e t r e d e n .

Proef n°. VI (fig. 3; 73 d. bij 10 en 12 atm. overdruk; 4 à 5° C). De doses

bedroegen hier 50 en 25 mg botervet. Bij de laatstgenoemde dosis werd weinig

of geen verschil tusschen de groepen gezien. Bij 50 mg echter waren de

groei-lijnen der ratten, welke het vet uit de geconserveerde melk ontvingen,

door-eengenomen minder steil. Ook hier wijst de dierproef derhalve op eenige

(11)

65

ongeconserveerd

67 dagen

Fig. 2

Proef n°. IV. Groeilijnen v a n r a t t e n op botervet, bereid uit gepasteuriseerden room, welke 0 en 67 dagen is geconserveerd bij 11 a t m . zuurstofoverdruk en 4 à 5° C. De toe-gediende hoeveelheden vet bedroegen 50, 25 en 12 y% mg per dier en per dag.

Alleen bij de dosis van 12% mg schijnt de groei op het vet uit den ongeconserveerden room beter dan op d a t uit het geconserveerde materiaal. De vitaminedestructie is echter niet belangrijk geweest.

(12)

66

^ing, hetgeen in overeenstemming is met het chemisch onderzoek. Toch was op grond van de chemische bepalingen een iets duidelijker verschil tusschen de groeilijnen verwacht. Wij hebben daarom na afloop der dierproeven de chemische bepalingen nog herhaald en het verschil toen inderdaad iets kleiner

ongeconserveerd 73 d. bij 10 atm. 73 d. bij 12 atm.

K g . 3

Proef n°. VI. Groeilijnen van r a t t e n op botervet, bereid uit rauwe melk, welke al of niet 73 dagen is geconserveerd bij 10 en bij 12 a t m . zuurstof o verdruk en 4 à 5° C. De toegediende hoeveelheden vet bedroegen 50 en 25 mg per dier en per dag.

Bij de dosis van 50 mg waren de groeilijnen der ratten, welke het vet uit de gecon-serveerde melk ontvingen, dooreengenomen minder steil. Echter was de achteruitgang van de vitamine-A-functie ook hier niet belangrijk.

gevonden. I n het laatste geval werden de bepalingen direct n a elkaar verricht. Tusschen de vroeger in deze beide boters verrichte chemische bepalingen daar-entegen lag een aanzienlijk tijdsverschil, o m d a t het vet uit het geconserveerde materiaal uiteraard pas veel later beschikbaar k w a m , gedurende welken tijd ook in het vet uit de ongeconserveerde melk de vitamineconcentratie wel iets achteruit kan zijn gegaan. De biologische bepalingen echter vonden tege-lijkertijd plaats.

(13)

ongeconserveerd

34 dagen

(14)

68 ongeconserveerd 54 dagen o o > (L! Cf O C l © ÖJJ ft :ƒ} Ö T l O ü t o

s

S P-, 'S

"*

O ©

^

£ S O o u o 10 § M •SP « * '3 © -O .•>

p-^

O r ^

ft

O Ö © -f3 5 E" © .EL o O

d

o H

^

Cï d © >-o ;M o lO o o r_i Ö © rt cS © > © © -G © © © o ©

fl

.2 © ÖC © o © r\ Ö «e

"*

r* ©

^

rS *H © o

i

" 3 © ©

>

s

s 0 o © bD © -p '2 ©

1

ft 0 c3 ©

^r

0 rt--bo © r * '5 bO C3

^

© O i-O

-*

(3

>

CC © ~J} O X> d Ü

ft

o *© bJO . t l , ' s o -rt '3 © - * i - M Ü (Ö bp o £ 73

£

© FCC' -2 o Ü

£

© - f >

>

o T3 © *«*

(15)

Hoe liet ook zij, zoowel de chemische als de biologische bepalingen wijzen er op, d a t bij deze proef een matige beschadiging van de vitamine-A-functie is ingetreden.

Proef n°. VII (fig. 4; 34 d. bij 10 a t m . overdruk; 19° C). Hoewel de uit-komsten van het chemische onderzoek hier t o t onze verbazing bij beide v e t t e n vrijwel gelijk waren uitgevallen, meenen wij uit de groeilijnen toch t o t een duidelijken achteruitgang t e moeten besluiten, welke intusschen zelfs hier, bij 19° C, nog geen verontrustende afmetingen a a n n a m . Aangezien dit echter onze eenige proef bij 19° C was, zal verder onderzoek noodig zijn, indien men bij het „ H o i r u s - p r o c é d é " t o t hoogere temperaturen zou willen overgaan.

Proef n°. IX (fig. 5; 54 d. bij 10 a t m . overdruk; 4 à 5° C). Zooals gezegd werd hier het vet uit den ongeconserveerden room ook m e t r a t t e n direct onder-zocht, d a t uit den geconserveerden pas later en wel zoodra het beschikbaar kwam. Volgens het chemische onderzoek was de vitaminefunctie hier t o t onge-veer 3/4 v a n de oorspronkelijke waarde teruggeloopen. Ook uit de figuur 5 schijnt eenige achteruitgang onmiskenbaar, hetgeen het duidelijkst t o t uiting k o m t bij de groeilijnen, betrekking hebbende op 50 en op 1 2 % mg botervet. Ook hier is er dus overeenstemming, alhoewel men op grond v a n de dier-proeven t o t een geringere afneming zou kunnen besluiten dan uit de chemische bepaling, hetgeen echter wel weer zal samenhangen m e t de meermalen gesig-naleerde foutenbronnen.

Ten slotte betuigen wij aan den analist H . J . X I J K A M P onzen besten dank voor de uitvoering der scheikundige analysen.

Samenvatting

E r werd bij negen proeven met behulp van physiologisch-chemische metho-den een onderzoek ingesteld naar het gedrag van het vitamine A en van de Carotine bij conservatie van melk en room volgens het zoog. Horaus-procédé. Bij vijf dezer experimenten werden bovendien dierproeven m e t r a t t e n ge-nomen. De zuurstof overdruk gedurende de conservatie bedroeg meestal 10 atm., de t e m p e r a t u u r meestal 4 à 5° C en de duur der conservatie één à drie maanden.

Bij het chemisch onderzoek bleek, d a t zoowel Carotine als vitamine A bij een circa twee maanden durende conservatie grootendeels behouden bleef; ook u i t dierproeven volgde geen aanmerkelijke vermindering v a n de totale A-functie. Somtijds was de achteruitgang bij dit chemisch en biologisch onderzoek minimaal, andere malen iets groot er; m a a r steeds werd na de con-servatie meer d a n 2/3 v a n de oorspronkelijk aanwezige hoeveelheid Carotine

(16)

70

Er werd eenige aanwijzing gevonden, dat het verlies in vertind koperen t a n k s iets grooter was dan in vaten van roestvrij staal.

ZUSAMMENFASSUNG

Ü B E R DAS V I T A M I X A U N D DAS K A R O T I N B E I D E R A U F B E W A H R U N G VON MILCH U N D R A H M U N T E R S A U E R S T O F F

-D R U C K ( S O G E N A N N T E S H O F I U S - V E R F A H R E N )

Es wurde in neun Versuchen mittels physiologisch-chemischer Methoden das Verhalten des A-Vitamins und des Karotins bei der Konservierung von Milch u n d R a h m nach dem sog. HoFius-Verfahren untersucht. I n fünf dieser Experimente wurden auszerdem Tierversuche mit R a t t e n angestellt. Der Sauerstoff Überdruck während der Konservation betrug meistens ± 10 Atm., die Temperatur meistens 4 bis 5° C u n d die Dauer der Konservation ein bis drei Monate.

Aus der chemischen Untersuchung ging hervor, dasz sowohl das Karotin wie das Vitamin A bei einer etwa zwei Monate dauernden Konservation g r ö ß t e n t e i l s erhalten blieb; auch der Tierversuch zeigte keine erhebliche Ver-minderung der totalen A-Funktion. Bisweilen war der Rückgang bei diesen chemischen u n d biologischen Untersuchungen minimal, in anderen Fällen etwas gröszer; immer jedoch wurden nach der Konservation mehr als zwei Drittel der ursprünglichen A-Stoffe (Vitamin A + Karotin) zurückgefunden.

Es wurden Anweisungen gefunden, dasz der Verlust in verzinnten kupfer-nen Tanks etwas gröszer war als in Gefäszen von rostfreiem Stahl.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De veiligheid van loperamide werd geëvalueerd bij 3076 volwassenen en kinderen vanaf 12 jaar die deelnamen aan 31 gecontroleerde of niet-gecontroleerde klinische studies

Om een onderhoudsdosering te bereiken, kunnen de doseringen elke 1 à 2 weken worden verhoogd met een maximum van 50-100 mg totdat een optimale respons is bereikt Bij patiënten

Atazanavir Teva capsules, gelijktijdig toegediend met lage doseringen ritonavir, is geïndiceerd voor gebruik bij met hiv-1 geïnfecteerde volwassenen en pediatrische patiënten in

Als een van deze situaties voor u geldt, informeer dan uw arts zonder Riamet in te nemen.. Wanneer moet u extra voorzichtig zijn met

Klinische resultaten: proportie patiënten die behandeling nodig heeft voor een jichtaanval APEX-onderzoek: Tijdens de profylaxeperiode van 8 weken had in de behandelingsgroep met

Olbetam capsules moeten worden gebruikt in aanvulling op andere geneesmiddelen, zoals geneesmiddelen genaamd ‘statines’ of ‘fibraten’ of in plaats van deze geneesmiddelen

PALEXIA retard werd niet bestudeerd in gecontroleerde werkzaamheidsstudies bij patiënten met ernstige nierinsufficiëntie en daarom wordt gebruik in deze populatie niet aanbevolen

In een meta-analyse van 17 gecontroleerde studies met atypische antipsychotica, waaronder oraal risperidon, was de mortaliteit bij oudere patiënten met dementie die werden