• No results found

Beusichemseweg 27, Houten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Beusichemseweg 27, Houten"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

bestemmingsplan

Beusichemseweg 27, Houten

Gemeente Houten

(2)

2

Planstatus: ontwerp

Plan identificatie: NL.IMRO.0321.0660BWEG27-OWBP

Datum: 2021-02-09

Contactpersoon Buro SRO: J. van Nuland | L. Toppen Kenmerk Buro SRO: SR190249

Opdrachtgever: Dhr. Ossendrijver

Buro SRO 't Goylaan 11 3525 AA Utrecht 030-2679198 www.buro-sro.nl

BTW nummer: NL8187.16.071.B01

KvK nummer: 30232281

Rabobank rekeningnummer: NL44.RABO.0142.1540.24

t.n.v. Buro SRO B.V. te Utrecht

(3)

3

Inhoudsopgave

1 Inleiding ... 5

1.1 Aanleiding ... 5

1.2 Ligging van het plangebied ... 5

1.3 Geldend bestemmingsplan ... 6

1.4 Leeswijzer ... 7

2 Planbeschrijving ... 8

2.1 Bestaande situatie ... 8

2.2 Toekomstige situatie ... 9

3 Beleidskader ... 11

3.1 Rijksbeleid ... 11

3.2 Provinciaal beleid ... 12

3.3 Regionaal beleid ... 15

3.4 Gemeentelijk beleid ... 16

4 Omgevingsaspecten ... 19

4.1 Milieueffectrapportage ... 19

4.2 Bodem ... 20

4.3 Geluid ... 21

4.4 Luchtkwaliteit ... 22

4.5 Bedrijven en milieuzonering... 23

4.6 Externe veiligheid ... 25

4.7 Water ... 27

4.8 Ecologie ... 30

4.9 Archeologie ... 31

4.10 Verkeer en parkeren ... 32

5 Juridische planbeschrijving ... 35

5.1 Algemeen ... 35

5.2 Verbeelding ... 35

5.3 Planregels ... 35

5.4 Wijze van bestemmen ... 36

6 Uitvoerbaarheid ... 37

6.1 Economische uitvoerbaarheid ... 37

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid ... 37

(4)

4

(5)

5

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemers zijn voornemens het perceel aan de Beusichemseweg 27 in Houten te herontwikkelen.

Voorheen was ter plaatse een agrarisch bedrijf gevestigd, echter zijn inmiddels de agrarische werkzaamheden beëindigd. Het voornemen is de bestaande agrarische opstallen te saneren ten behoeve van de realisatie van een nieuwe woning. Hierbij beroept initiatiefnemer zich op de ruimte-voor-ruimte regeling uit het geldende bestemmingsplan. Via deze regeling is het mogelijk om een woning te bouwen wanneer er minstens 1.000 m² aan bedrijfsbebouwing gesloopt wordt. Omdat het voorgenomen plan in 'sloopmeters' tekortkomt is ervoor gekozen ruimtelijke kwaliteit toe te voegen door een fietsverbinding van de Beusichemseweg langs het Oostrumdijkje te realiseren. Daarnaast is het de wens de bestaande bedrijfswoning om te zetten naar burgerwoning.

Ter plaatse geldt het bestemmingsplan ''t Goy en omgeving', vastgesteld op 21 juni 2017. Op dit moment is het plangebied voorzien van de bestemming 'Agrarisch' en de functieaanduiding 'fruitteelt'. De beoogde ontwikkeling, het omzetten van de bedrijfswoning naar een burgerwoning en de realisatie van een vrijstaande woning, is niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan. Echter is binnen de bestemming 'Agrarisch' een wijzigingsbevoegdheid op genomen. Artikel 3.8.5 van de regels maakt het mogelijk bij een algehele beëindiging van het agrarisch bedrijf de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' en Tuin - Voortuin'. Omdat het voorgenomen plan niet geheel past binnen de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid, er wordt niet voldaan aan de sloopnorm, dient er een nieuw bestemmingsplan opgesteld te worden, een zogenaamd postzegelbestemmingsplan. De gemeente Houten is bereid mee te werken aan de ontwikkeling aan de Beusichemseweg 27 op het moment dat het te kort aan sloopmeters wordt gecompenseerd door het toevoegen van extra ruimtelijke kwaliteit in de vorm van een fietsverbinding van de Beusichemseweg langs het Oostrumdijkje. Voor de realisatie van de fietsverbinding wordt een zelfstandige procedure doorlopen, deze ontwikkeling maakt geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan.

Het voorliggend bestemmingsplan heeft als doel een nieuw en actueel planologisch-juridisch kader te bieden dat het voorgenomen plan mogelijk maakt.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Houten, aan de Beusichemseweg 27. De Beusichemseweg is één van de bebouwingslinten in Houten. De directe omgeving van het plangebied wordt gekenmerkt door agrarische bedrijven, fruitboomgaarden en vrijstaande woningen. Aan de westzijde grenst het plangebied aan de Rondweg

Initiatiefnemer is eigenaar van het perceel aan de Beusichemseweg 27 in Houten. Het perceel valt onder kadastrale gemeente Houten, sectie L, perceelnummers 7, 387 en 388 en heeft een oppervlakte van ca. 8.300 m². Omdat met het voorgenomen plan het gehele agrarisch bouwvlak wordt opgeruimd is aan de zuidoostzijde ook een deel van het naastgelegen perceel meegenomen. Dit deel is kadastraal bekend onder perceelnummer 9, sectie L. Het plangebied is aan de zuidzijde afgebakend langs de grens van het agrarisch bouwvlak uit het geldende bestemmingsplan ''t Goy en omgeving', hierdoor heeft het plangebied een totaal oppervlakte van ca. 6.750 m2.

De volgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.

(6)

6

Figuur 1. Globale ligging en begrenzing plangebied, plangebied rood omkaderd. (bron: Google Maps)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan ''t Goy en omgeving'. De gemeenteraad van de gemeente Houten heeft dit bestemmingsplan op 21 juni 2017 vastgesteld. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan ''t Goy en omgeving'.

Figuur 2. Fragment verbeelding bestemmingsplan 't Goy en omgeving', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

De planlocatie heeft in het geldende bestemmingsplan ‘'t Goy en omgeving' de bestemming 'Agrarisch'.

De hiervoor aangewezen gronden zijn bestemd voor het uitoefenen van grondgebonden agrarische bedrijfsactiviteiten. Verder geldt de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’. De hiervoor aangewezen gronden zijn mede bestemd voor instandhouding en bescherming van de in de grond aanwezige archeologische waarden. Daarnaast geldt de functieaanduiding ‘specifieke vorm van agrarisch – paarden 2’, dit maakt de aanleg van paardenbakken mogelijk onder bepaalde voorwaarden.

Binnen de bestemming 'Agrarisch' zijn geen burgerwoningen toegestaan. De beoogde ontwikkeling, het omzetten van de bedrijfswoning naar een burgerwoning en de realisatie van een vrijstaande woning, past daardoor niet binnen het vigerende bestemmingsplan ''t Goy en omgeving'. Echter is binnen de bestemming 'Agrarisch' een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, artikel 3.8.5 van de regels (ruimte-voor-ruimte-regeling).

(7)

7

Deze regeling maakt het mogelijk de bestemming 'Agrarisch' te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' en 'Tuin - Voortuin' en de bouw van nieuwe woningen toe te staan, indien sprake is van een algehele beëindiging van het agrarisch bedrijf en wordt voldaan aan de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid. Het voorgenomen plan past niet geheel binnen de voorwaarden uit de wijzigingsbevoegdheid omdat niet wordt voldaan aan de sloopnorm; voor de bouw van een nieuwe woning dient minimaal 1.000 m² aan bedrijfsgebouwen gesaneerd te worden. Het plan voorziet in de sloop van ca. 490 m² aan bedrijfsgebouwen. De gemeente Houten heeft aangegeven medewerking te willen verlenen aan het initiatief als het tekort aan sloopmeters wordt gecompenseerd door het toevoegen van extra ruimtelijke kwaliteit in de vorm van een fietsverbinding van de Beusichemseweg langs het Oostrumdijkje. Voor de realisatie van de fietsverbinding wordt een zelfstandige procedure doorlopen, deze ontwikkeling maakt geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan.

De beoogde ontwikkeling wordt met voorliggend postzegelbestemmingsplan mogelijk gemaakt, waarbij het agrarische bouwvlak wordt omgezet naar een woon- en tuinbestemming.

1.4 Leeswijzer

Elk bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt een overzicht gegeven van het ruimtelijke beleidskader van de verschillende overheden. Hoofdstuk 4 bevat de milieu- en omgevingsaspecten. Tot slot bevat de toelichting hoofdstukken over de opbouw, verantwoording en uitleg van de planregels (hoofdstuk 5) en de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan (hoofdstuk 6).

(8)

8

2 Planbeschrijving

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied is gelegen op het perceel aan de Beusichemseweg 27 in Houten. Ter plaatse van het plangebied betreft de Beusichemseweg een fietspad en een doodlopende weg voor autoverkeer. De locatie is hooguit toegankelijk voor bestemmingsverkeer. Het fietspad zorgt door middel van een tunnel onder de Rondweg voor een verbinding tussen de kern van Houten en het buitengebied. Aan de westzijde van het plangebied is de Rondweg gelegen, aan de oostzijde is een burgerwoning behorende bij het perceel aan de Beusichemseweg 29 gelegen. Verder grenst het plangebied aan de noord- en zuidzijde aan agrarisch gebied. Aan de noordzijde, op een afstand van ca. 30 m tot aan de voormalige bedrijfswoning, is een boomgaard gelegen.

Voorheen was binnen de plangrens een agrarisch bedrijf gevestigd, echter zijn de bedrijfsmatige activiteiten reeds beëindigd. De locatie met de huidige omvang is te klein om een rendabel agrarisch bedrijf te voeren, dit brengt onzekerheid met zich mee.

Onderstaande afbeelding toont het aanzicht vanaf de Beusichemseweg in de richting van het plangebied.

Figuur 3. Impressie huidige situatie aan de Beusichemseweg 27. Afbeelding linksboven toont aanzicht vanaf Beusichemseweg in de richting van de bestaande bedrijfswoning. Abeelding linksonder toont de bestaande vrijstaande schuur vanaf de Beusichemseweg. Afbeelding rechtsonder toont aanzicht vanaf de Beusichemseweg in de richting van het plangebied. Afbeelding rechtsboven toont het achteraanzicht in de richting van de Beusichemseweg. (bron: Blom Ecologie)

Binnen de plangrens staan verschillende opstallen. Grenzend aan de Beusichemseweg is de bedrijfswoning gesitueerd met een oppervlakte van 190 m² en inhoud van ca. 1.000 m³. Ten westen van de bedrijfswoning is een vrijstaande schuur met een oppervlakte van ca 200 m² gelegen. Direct achter de bedrijfswoning is

(9)

9

een schuur met overkapping gesitueerd met een oppervlakte van ca. 290 m². Verder is het plangebied voor ca. 490 m² verhard. Achter de agrarische opstallen is een boomgaard gelegen bestaande uit perenbomen. In de toekomstige situatie zal een gedeelte van de huidige boomgaard behouden blijven maar niet bedrijfsmatig worden gebruikt. Er zal geen gebruik van bestrijdingsmiddelen worden gemaakt.

In onderstaande tabel (tabel 1) wordt een overzicht van de aanwezige opstallen en verharding gegeven.

Verharding Oppervlakte

Bedrijfswoning 190 m²

Loods en schuur 490 m²

Verhardingen 490 m²

Totaal 1.170 m²

Tabel 1. Verhardingsbalans (bron: Paul Architectuur)

De navolgende afbeeldingen geven een impressie van de bestaande situatie.

Figuur 4. Huidig indeling perceel aan de Beusichemseweg 27 (bron: Paul Architectuur)

Omdat het plangebied aan de zuidoostzijde is afgebakend langs het agrarisch bouwvlak uit het geldende bestemmingsplan ''t Goy en omgeving' maakt tevens een deel van het naastgelegen perceel onderdeel uit van het plangebied. Dit deel is kadastraal bekend onder perceelnummer 9. Ter plaatse is een veldschuurtje gelegen. Met voorliggend bestemmingsplan zal het agrarisch bouwvlak worden verwijderd maar het veldschuurtje blijft behouden.

(10)

10

2.2 Toekomstige situatie

Het voorgenomen plan betreft het omzetten van de bestaande bedrijfswoning naar een burgerwoning en de realisatie van een vrijstaande woning.

Doordat de agrarische werkzaamheden zijn beëindigd, is een groot deel van agrarisch opstallen niet meer in gebruik. Derhalve zullen de agrarische opstallen bestaande uit de aangebouwde schuur en vrijstaande schuur met een oppervlakte van ca. 490 m² worden gesaneerd. Verder zal de bestaande verharding intact blijven en blijft de achtergelegen boomgaard grotendeels behouden. Doordat de boomgaard niet meer bedrijfsmatig zal worden gebruikt, wordt er ook geen gebruik van bestrijdingsmiddelen gemaakt.

Aan de westzijde van het plangebied zal een vrijstaande woning worden gerealiseerd. De woning zal bestaan uit één bouwlaag met kap met een maximum goot- en bouwhoogte van respectievelijk 4 en 8 m en een inhoud van maximaal 660 m3. De nieuwe woning wordt verspringend ten opzichte van de huidige bedrijfswoning georiënteerd, zodat er een geleidelijke overgang in verspringing tussen de woningen ontstaat.

Onderstaande afbeelding toont de situatietekening in de toekomstige situatie.

Figuur 5. Plattegrond toekomstige situatie (bron: Paul Architectuur)

Ruimtelijke kwaliteit

Voor de bouw van een vrijstaande woning beroept initiatiefnemer zich op de ruimte-voor-ruimte regeling uit het geldende bestemmingsplan, echter wordt er niet voldaan aan de sloopnorm van minimaal 1.000 m². In overleg met de gemeente Houten is bepaald dat het te kort aan sloopmeters wordt gecompenseerd door het toevoegen van ruimtelijke kwaliteit in de vorm van een fietsverbinding vanaf de Beusichemseweg in noordelijke richting langs het Oostrumsdijkje. Hierdoor zal het langzaam verkeer worden gescheiden van het gemotoriseerd verkeer wat de verkeersveiligheid ten goede komt. Voor de realisatie van de fietsverbinding wordt een zelfstandige procedure doorlopen, deze ontwikkeling maakt geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan.

Verkeer en parkeren

Het voorgenomen plan voorziet in de realisatie van vier parkeerplaatsen op eigen terrein. De ontsluiting blijft gelijk aan de huidige situatie, namelijk direct op de Beusichemseweg. In toelichting paragraaf 4.10 wordt nader ingegaan op de verkeer- en parkeersituatie in de beoogde situatie.

(11)

11

3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen.

De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:

1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;

2. duurzaam economisch groeipotentieel;

3. sterke en gezonde steden en regio's;

4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.

Planspecifiek

Het beoogde plan is in lijn met de prioriteiten, in het bijzonder sterke en gezonde steden en regio's. De NOVI vormt daarom geen belemmering voor dit plan.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.

Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.

De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:

(12)

12

2. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.

3. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.

4. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

Planspecifiek

Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Onderhavige ontwikkeling betreft de planologische toevoeging van één woning en is daarmee niet aan te merken als stedelijke ontwikkeling.

Geconcludeerd wordt dat voorgenomen ontwikkeling past binnen de ladder voor duurzame verstedelijking.

(13)

13

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (herijking 2016) 2013 - 2028

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) (herijking 2016) is op 12 december 2016 vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Utrecht. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is.

De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) die tegelijk met de PRS is vastgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Ze is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid en is bindend voor de gemeenten.

Dynamisch landelijk gebied

De provincie wil de kwaliteit en dynamiek van het landelijk gebied behouden. De provincie koestert daarom de functies die bijdragen aan behoud van de openheid, kwaliteit en/of beleefbaarheid van het platteland, zoals landbouw en natuur. Een verdere uitwaaiering van stedelijke functies over het landelijk gebied dient zoveel mogelijk voorkomen te worden. Slechts in bijzondere situaties en onder voorwaarden zijn ontwikkelingen van niet-aan-het-landelijk-gebied-gebonden functies aanvaardbaar. Die situaties hebben veelal betrekking op de herbestemming van bestaande bebouwde erven en op de toevoeging van nieuwe kwaliteit. De provincie wil ruimte bieden om de problematiek van de vele vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen aan te pakken via een verbrede vorm van ruimte-voor-ruimte, als wonen de opvolgfunctie wordt, en via het ruimte-bieden aan andere opvolgfuncties.

Planspecifiek

Onderhavig plan maakt een stedelijke functie in het landelijk gebied mogelijk, namelijk wonen. De provincie geeft aan dat dusdanige ontwikkelingen voorkomen moeten worden. Een dergelijke ontwikkeling is echter wel aanvaardbaar als achteruitgang voor vrijkomende agrarische bebouwing verhinderd kan worden en er nieuwe kwaliteit toegevoegd wordt. Hiervan is in onderhavig plan sprake: de agrarische bebouwing wordt gesloopt ten behoeve van een fietsverbinding en een burgerwoning. Hiermee voldoet het plan aan de provinciale ruimte-voor-ruimte regeling. Echter zal voor de realisatie van de fietsverbinding een zelfstandige procedure worden doorlopen, deze ontwikkeling maakt geen onderdeel uit van voorliggend bestemmingsplan.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de PRS.

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (herijking 2016)

De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) inclusief de eerste en tweede partiële herziening bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.

De PRV geeft soms harde ruimtelijke grenzen aan. Soms wordt volstaan met de verplichting om een ruimtelijke keuze voor een bepaald beleidsaspect goed te onderbouwen. Daarnaast bevat de PRV ook regels die voortvloeien uit het Barro.

Planspecifiek

Van verstedelijking is sprake als een ruimtelijk besluit ten opzichte van het vigerende planologische regime nieuwe mogelijkheden voor vestiging of uitbreiding van stedelijke functies biedt. Onderhavig plan maakt een nieuwe stedelijke functie mogelijk omdat het een agrarische functie beoogt te wijzigen naar een stedelijke

(14)

14

functie (wonen). Dit vereist het behandelen van de wijzigingsartikelen van de PRV. Bij toetsing aan de PRV kan gebruikgemaakt worden van de kaart waarop geraadpleegd kan worden welke thema's van toepassing zijn op het plangebied. De relevante thema's worden hieronder behandeld.

Landschap Rivierengebied

Uit de kaart 'Landschap' blijkt dat het plangebied valt binnen het landschap 'Rivierengebied'. Voor dit landschap wil de provincie de volgende kernkwaliteiten behouden:

• schaalcontrast van zeer open naar besloten;

• samenhangend stelsel van rivier - uiterwaard - oeverwal - kom;

• samenhangend stelsel van hoge stuwwal - flank - kwelzone - oeverwal - rivier;

• de Kromme Rijn als vesting en vestiging.

Deze kernkwaliteiten hebben in de verschillende deelgebieden van het Rivierengebied verschillende accenten. Uit de kwaliteitsgids blijkt dat het plangebied onderdeel uitmaakt van het deelgebied 'Kromme Rijn'. De ruimtelijke essenties van dit deelgebied zijn uitgewerkt in verschillende thema’s: ruggengraat, mozaïek van fruitboomgaarden en akkers, dorpen, boerenerven. Onderhavig plan doet geen afbreuk aan het grootste deel van voornoemde thema's. Onderhavig plan voorziet in de sloop van de voormalige bedrijfsgebouwen en de realisatie van een vrijstaande woning, tevens zal de voormalige bedrijfswoning worden omgezet naar een burgerwoning. Hierdoor neemt het voorgenomen plan een voormalig boerenerf weg, echter zal de bestaande structuur binnen de plangrens grotendeels behouden blijven doordat de bestaande verhardingen en de achtergelegen boomgaard intact blijven. Hierdoor heeft de planontwikkeling geen negatief op kwaliteiten horende bij het deelgebied 'Kromme Rijn'.

Functiewijziging (voormalig) agrarisch bedrijfsperceel naar woonfunctie

Artikel 3.9 tot en met 3.11 van de PRV bepalen dat er één of meerdere nieuwe woningen worden toegestaan op een perceel met een agrarische bestemming waar het agrarisch gebruik is beëindigd. Het voorgenomen plan voorziet in het omzetten van de voormalige bedrijfswoning naar een burgerwoning omdat de agrarische bedrijfsactiviteiten reeds zijn beëindigd. Verder zal de bedrijfsbebouwing bestaande uit twee schuren met een oppervlakte van ca. 490 m² worden gesaneerd ten behoeve van de realisatie van een vrijstaande woning. Om een woning te mogen realiseren moet er verder voldaan worden aan enkele voorwaarden:

a. het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw of, in geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw, en

b. alle bedrijfsbebouwing op de betrokken bouwpercelen wordt gesloopt, tenzij het gaat om een historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing of bedrijfswoning. De historisch waardevolle of karakteristieke bebouwing krijgt een passende functie die bijdraagt aan dat behoud. Wanneer 1.000 m² tot 2.500 m² aan bebouwing wordt gesloopt, is de bouw van één nieuwe woning toegestaan. Afwijking van deze maatvoering en van de verplichting om het totaal aan bedrijfsbebouwing te slopen, is mogelijk mits dit leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, en c. de nieuwe woning of woningen worden gesitueerd binnen de voormalige bouwpercelen, in

samenhang met de te handhaven boerderij of bedrijfswoning, de betrokken bouwpercelen worden evenredig verkleind en de woningen worden landschappelijk goed ingepast, tenzij situering van de nieuwe woning op een andere locatie in het landelijk gebied leidt tot verhoging van de ruimtelijke kwaliteit, en

d. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd.

Aan lid a wordt voldaan omdat het perceel niet groot genoeg is om jaarlijks een stabiele opbrengst van fruit te genereren, dit brengt onzekerheid met zich mee. Uitbreiding van het perceel of aankoop van omliggende gronden is niet mogelijk, aangezien het perceel volledig omsloten is door andere agrarische bedrijven.

Daarom is het wenselijk om het noordelijk deel van het perceel als woonperceel in te richten, waarbij het zuidelijk deel van het perceel de bestaande agrarische bestemming zal behouden zonder agrarisch bouwvlak. Voor het omzetten van een agrarisch bedrijfsperceel naar een burgerwoning moet ook voldaan

(15)

15

worden aan lid b. Lid b stelt dat een agrarisch bedrijfsperceel kan worden omgezet naar een woonfunctie indien alle bedrijfsbebouwing wordt gesloopt. Wanneer meer dan 1.000 m² aan bebouwing wordt gesloopt is het tevens mogelijk een nieuwe woning te bouwen. Het voorgenomen plan betreft het omzetten van de voormalige bedrijfswoning naar een burgerwoning en sloop van alle bedrijfsbebouwing meteen oppervlakte van ca. 490 m² ten behoeve van de realisatie van een vrijstaande woning. In dit geval worden de 'sloopmeters' van 1.000 m² niet gehaald. Daarom wordt het te kort aan sloopmeters gecompenseerd door het toevoegen van ruimtelijke kwaliteit in de vorm van een fietsverbinding van de Beusichemseweg langs het Oostrumdijkje. Zo wordt toch voldaan aan lid b. De nieuwe woning komt binnen het voormalige agrarische bouwperceel te liggen. De nieuwe woning wordt verspringend ten opzichte van de huidige bedrijfswoning georiënteerd, zodat er een geleidelijke overgang in verspringing tussen de woningen ontstaat. Hiermee zijn de woningen goed op elkaar afgestemd en wordt voldaan aan lid c. De woningen bevinden zich binnen de spuitzones van de boomgaard aan de noordzijde van de plangrens, in toelichting paragraaf 4.5 wordt hier verder op ingegaan. Verder ligt het plangebied buiten de richtafstanden van omliggende agrarische bedrijven, waarmee omliggende agrarische bedrijven niet in hun mogelijkheden worden belemmerd. Dit wordt uitgebreider behandeld in toelichting paragraaf 4.5. Hiermee wordt voldaan aan lid d.

Conclusie

De thema's van de PRV vormen geen belemmering voor uitvoering van onderhavig plan en tevens is het plan in lijn met de ruimte-voor-ruimte regeling van de provincie.

(16)

16

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Omgevingsvisie Kromme Rijngebied

De Omgevingsvisie Kromme Rijngebied ‘Vanuit kwaliteit verder werken (natuurlijk)’ is vastgesteld door de gemeenteraad van Houten op 30 maart 2017 en is opgesteld door een samenwerkingsverband van de gemeenten Bunnik, Houten en Wijk bij Duurstede. Deze omgevingsvisie is opgesteld voor het buitengebied van de drie gemeenten en is juridisch gezien vastgesteld als structuurvisie onder de Wro. Het strategische beleid voor het fysieke domein is gevat in de omgevingsvisie, zodat de burger, ondernemers en ontwikkelaar weten waar ze aan toe zijn en zij de positie van hun initiatief goed kunnen inschatten.

Landbouwgebied van de oeverwallen

Het landbouwgebied van de oeverwallen is een groot deelgebied waar de Kromme Rijn het landschap gemaakt heeft. De rivier heeft op verschillende plekken in het gebied gestroomd. Daarvan zijn rivierrestanten, bochtige wegen en licht glooiende oeverwallen de kenmerken. De fruitteelt is karakteristiek voor het gebied, maar geen kwetsbare waarde. Hoogstamboomgaarden zijn daarop een uitzondering. Waar nu nog oude hoogstamboomgaarden zijn, worden ze als waardevol beschouwd.

Planspecifiek

In de omgevingsvisie geven de samenwerkende gemeenten aan dat innovatieve ideeën extra ruimte in de regelgeving krijgen. In het buitengebied is er meer ruimte voor de realisatie van sommige innovatieve ideeën dan in de stad. Daarnaast nodigt men uit innovatief om te gaan met andere ontwikkelingen, zoals (het benutten van) vrijkomende agrarische bedrijfsgebouwen.

Het hergebruik van vrijkomende agrarische bebouwing moet bijdragen aan de vitaliteit van het landelijk gebied. De gemeenten in het Kromme Rijngebied richten zich steeds meer op het toevoegen van ruimtelijke en functionele kwaliteit. De beoogde ontwikkeling voorziet in het toevoegen van ruimtelijke en functionele kwaliteit in de vorm van een fietsverbinding vanaf de Beusichemseweg langs het Oostrumsdijkje, echter wordt voor de realisatie van de fietsverbinding een afzonderlijke procedure doorlopen. Met de toekomstige fietsverbinding wordt een meerwaarde gerealiseerd voor de recreatieve bereikbaarheid en beleving van het Kromme Rijn gebied. Hierdoor wordt met het voorgenomen plan een bijdrage geleverd aan de vitaliteit van het landelijk gebied.

(17)

17

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie proeftuin Houten 2025

De toekomstvisie proeftuin Houten 2025 is op 9 juni 2015 vastgesteld door de raad van de gemeente Houten. In deze visie wordt een koers voor Houten in 2025 vastgelegd. Houten is in 2025 duurzaam, innovatief en kleinschalig. Met oog voor elkaar, veel ruimte voor experiment en initiatief bij inwoners. Vijf principes staan centraal om houvast te geven en weg te wijzen naar de toekomst:

1. We stellen de mens centraal

Met 50.000 inwoners heeft Houten een schaal bereikt waar mensen elkaar kennen en herkennen.

Houten kiest daarom niet voor een nieuwe groeitaak. Er is nog wel plek voor nieuwe woningen, ook in de kleine kernen, maar de bouwlocaties zijn kleinschalig.

2. We waarderen verschillen

De samenstelling van de bevolking is in 2025 een stuk gevarieerder, waarbij Houten een tolerante, inclusieve samenleving is waar plek is voor jongeren, ouderen, autochtonen en allochtonen, hoger en lager opgeleiden.

3. We zijn zuinig op onze omgeving

In 2025 is Houten een circulaire stad. Een stad 'in balans' is goed voor het leefklimaat van bewoners, voor de gezondheid, voor de omringende natuur en voor de toekomstige generaties.

Technische innovaties worden omarmd waardoor Houten in 2025 stiller, schoner en klimaatvriendelijker is.

4. We bouwen voort op ons ruimtelijk DNA

Het ruimtelijk DNA van Houten is robuust en toekomstbestendig; de groenzones, het

fietspadenstelsel, de rondweg van Houten, de centrumgebieden, de weidse buitengebieden en de cultuurhistorische schatten onder en boven de grond. Al deze elementen dragen bij aan een Houten waar het ontspannen wonen, werken en leven is.

5. We zijn actief in de regio

Houten maakt onlosmakelijk onderdeel uit van het stedelijk gebied in en rond Utrecht.

Tegelijkertijd ligt Houten in de rust en ruimte van het Eiland van Schalkwijk, de Kromme Rijn en de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Enerzijds is sprake van gezamenlijke opgaven rond economie, mobiliteit, wonen, zorg en duurzaamheid (stedelijke oriëntatie). Anderzijds is er een ruimtelijke oriëntatie op het Kromme Rijngebied en de Lekstroom waarbij vraagstukken over natuur- en waterbeheer, recreatie, plattelandsontwikkeling en cultuurhistorie centraal staan. Houten is in 2025 een plek waar mensen zich vrij voelen om te ondernemen en te pionieren in de omvang met veranderingen die op ons afkomen: Houten als Proeftuin van de regio.

Planspecifiek

Het voorgenomen plan betreft de wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming, waarbij de voormalige bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning en een vrijstaande woning wordt gerealiseerd. Verder worden de voormalige bedrijfsgebouwen gesaneerd. Het plangebied is gelegen nabij de kern Houten en betreft een kleinschalige woningbouwlocatie. De ontwikkeling past daarmee in de toekomstvisie van de gemeente Houten.

3.4.2 Programma Duurzaam Houten 2016 - 2018

Het meenemen van duurzaamheid in projecten wordt door steeds meer partijen en gemeenten belangrijk gevonden. Zo ook vormt duurzaamheid een belangrijk uitgangspunt voor de gemeente Houten. Op 5 juli 2016 heeft de gemeenteraad met grote meerderheid het nieuwe Programma Duurzaam Houten 2016-2018 goedgekeurd. Het programma Duurzaam Houten bouwt voort op de doelen en aanpak uit het milieubeleidsplan 2010 - 2015 en de toekomstvisie Proeftuin Houten 2025. In het programma Duurzaam Houten staan de doelen voor en inspanningen tot 2018. Het programma is verdeeld over 4 thema's:

Energie, Groen & klimaatproof, Kringlopen en Duurzame mobiliteit.

Wat betreft doelstellingen op het gebied van Energie wordt de focus gelegd op het bevorderen van duurzame energieproductie en op het besparen van energie (energieverbruik).

(18)

18

BENG

Voor alle nieuwbouw, zowel woningbouw als utiliteitsbouw, geldt dat de vergunningaanvragen vanaf 1 januari 2021 moeten voldoen aan de eisen voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Dit zijn zogenaamde 'energie nul'-woningen en -gebouwen die aan de BENG-eisen (bijna energieneutraal gebouw) voldoen. Om aan deze eisen te voldoen kan gebruik gemaakt worden van een warmtepomp, zonnecollector en PV-panelen

Planspecifiek

Er worden maatregelen getroffen om met de beoogde woning aan de BENG-eisen te voldoen. De nieuw te realiseren woning wordt gasloos en wordt voorzien van een hoge isolatiewaarde. Daarnaast worden de woningen op den duur van zonnepanelen voorzien. Tevens wordt voldaan aan de overige pijlers van het programma doordat het huishoudelijk afval wordt gescheiden (kringlopen), er verharding wordt wegnomen en groen wordt toegevoegd (groen & klimaatbestendig), en de bewoners vaak de fiets zullen nemen (duurzame mobiliteit).

(19)

19

4 Omgevingsaspecten

De uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan moet ingevolge de Wet ruimtelijke ordening (Wro) aangetoond worden (artikel 3.1 lid 3 van de Wro). Daaronder valt de onderzoeksverplichting naar verschillende ruimtelijk-relevante aspecten (geluid, bodem, verkeer, etc.).

4.1 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

a. Het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig.

b. Het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht.

c. Het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd.

d. De activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit word(t)(en) niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.

Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In het gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:

• door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;

• het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;

• de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).

De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.

Planspecifiek

Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling betreft namelijk het omzetten van een voormalige bedrijfswoning naar een burgerwoningen de

(20)

20

realisatie van één vrijstaande woning. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

a. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;

b. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.- beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4.

Het bevoegd gezag kan op basis van deze plantoelichting een besluit nemen over de uitkomst van de m.e.r.- beoordeling, of er al dan niet een m.e.r. nodig is en publiceert dit in een m.e.r.- beoordelingsbesluit. Het besluit dat geen m.e.r. uitgevoerd hoeft te worden, hoeft niet gepubliceerd te worden in de Staatscourant. Dit besluit wordt opgenomen als bijlage bij de aanvraag omgevingsvergunning. Er is geen sprake van een aparte bezwaar- en beroepsprocedure bij de beslissing over de m.e.r.-plicht. Bezwaar en beroep is alleen mogelijk tegelijkertijd met de procedure voor het bestemmingsplan.

Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling.

4.2 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied.

Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.

Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.

Planspecifiek

Voorheen waren de gronden bepaald met een agrarische bestemming. De herbestemming van een agrarische bestemming naar een woonbestemming, betreft een wijziging naar een strenger gebruik, in dat geval is een bodemonderzoek noodzakelijk. Derhalve is een verkennend en aanvullend bodem- en asbestonderzoek uitgevoerd (Grondslag B.V, zie bijlage 2 en 3 van bijlagen bij toelichting). De belangrijkste onderzoeksresultaten worden hieronder beschouwd.

Bodemonderzoek

De gestelde hypothese dat er slechts lichte verhogingen worden verwacht, is niet bevestigd. Er zijn in de grond matige verhogingen aan zware metalen en matige tot sterke verhogingen aan OCB aangetoond. De sterk verhoogde concentratie aan OCB in de bodem vormde aanleiding tot het uitvoeren van een nader bodemonderzoek. Middels een aanvullend bodemonderzoek is de omvang van de verontreiniging met bestrijdingsmiddelen in kaart gebracht voor zover de terreinsituatie dit mogelijk maakt (bebouwing). De omvang van de verontreiniging in de grond bedraagt ca. 9 m³. Er is derhalve geen sprake van een ‘geval van ernstige bodemverontreiniging’ (> 25 m³ verontreinigde grond).

De verontreiniging is te relateren aan de op het terrein aanwezige boomgaard en de voormalige toepassing van bestrijdingsmiddelen. Aangezien de verontreiniging voor 1987 is ontstaan, is er geen sprake van een

‘nieuw geval van bodemverontreiniging’.

(21)

21

Aangezien er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging, geldt geen saneringsplicht.

Naast de noodzaak tot saneren in het kader van de Wet bodembescherming kunnen er andere redenen zijn waarom een sanering nodig of gewenst is (bijvoorbeeld de aanvraag van een omgevingsvergunning (bouw).

Asbestonderzoek

De gestelde hypothese dat de bovengrond verdacht is op het voorkomen van asbest, is bevestigd. In de bovengrond van de gaten 04, 08, 12, 13 en 14 is asbesthoudend materiaal aangetroffen > 2 cm. In de grondfractie < 2 cm is tevens asbest aangetoond. Voor de bodem is een indicatief asbestgehalte bepaald van 1.152,91 mg/kg ds (worstcase). Deze waarde overschrijdt de toetswaarde voor nader onderzoek, alsmede de interventiewaarde voor asbest in grond. Formeel is een nader onderzoek noodzakelijk om het definitieve asbestgehalte te bepalen en de verontreiniging verder af te perken. Middels een aanvullend asbestonderzoek is de verontreiniging aanvullend in noordelijke en verticale richting afgeperkt. Het totale volume met asbest verontreinigde grond/ fundatiemateriaal bedraagt ca. 100 m³.

Conclusie

De asbesthoudende laag maakt onderdeel uit van een laag die bestaat uit meer dan 50% bodemvreemd materiaal. Hierdoor is niet de Wet bodembescherming van toepassing maar het Besluit asbestwegen met als bevoegd gezag de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Dit betekent dat voor het ontgraven van een dergelijke puinlaag geen saneringsplan hoeft worden opgesteld. In het Besluit asbestwegen is bepaald dat het verboden is een de asbest bevat voorhanden te hebben. In afwijking hierop is bepaald dat dit verbod niet geldt indien de weg is afgeschermd door een verharding die geen asbest bevat zoals

asfalt, klinkers of beton. In dit geval is een groot deel afgeschermd met verharding die geen asbest bevat.

Door de initiatiefnemers is een melding gedaan bij de ILT en in overleg wordt gekeken welke vervolgstappen worden gezet.

De onderzoeksresultaten vormen op dit moment een belemmering voor het voorgenomen plan.

4.3 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

• woningen;

• geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);

• andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):

1. verzorgingstehuizen;

2. psychiatrische inrichtingen;

3. medische centra;

4. poliklinieken;

5. medische kleuterdagverblijven.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld, zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Het voorgenomen plan betreft het omzetten van een voormalige bedrijfswoning naar een burgerwoning en de realisatie van een vrijstaande woning. Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom van Houten binnen de wettelijke geluidszone van de Rondweg, de Beusichemseweg, het Oostrumsdijkje, het Mos) en de Tiendweg. Ingevolge de Wet geluidhinder (Wgh) dient de geluidsbelasting op de gevel van de nieuw te

(22)

22

realiseren woning te worden onderzocht en getoetst. Een bedrijfswoning wordt reeds gezien als een geluidsgevoelig object, derhalve is deze woning buiten beschouwing gelaten. Door Adviesburo van der Boom is op 17 februari 2020 een akoestisch onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels uitgevoerd, zie bijlage 3 van bijlagen bij toelichting.

De geluidbelasting door wegverkeer op de Rondweg bedraagt ten hoogste 53 dB op de westgevel, na aftrek van 2 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt op de woning overschreden. De maximale hogere waarde van 53 dB wordt niet overschreden. De geluidbelasting door de overige gezoneerde wegen overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet.

Het verlagen van de geluidbelasting door het treffen van maatregelen aan de bron is niet realistisch doordat de Rondweg reeds is voorzien van een stille SMA-variant. Het aanbrengen van een nog stillere variant stuit op financiële bezwaren en is voor de Rondweg niet doeltreffend. Het plaatsen van een verdiepinghoog scherm is stedenbouwkundig ongewenst en stuit op financiële en ruimtelijke bezwaren. Voor de woning dient een hogere waarde van ten hoogste 53 dB te worden aangevraagd op de gevels voor wegverkeer op de Rondweg conform tabel III.3.

Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh. Aan dit toetsingskader wordt voldaan na het verlenen van een hogere waarde. Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woning tevens wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit. De geluidbelasting door alle wegen samen bedraagt 55 dB in het hoogst geluidbelaste rekenpunt. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k voor de hoogste geluidbelaste gevels bedraagt 22 dB. Er zijn aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig voor alle gevels met een geluidbelasting van meer dan 53 dB (conform tabel III.8).

Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan. Voor de nieuw te realiseren woning dient een hogere waarden van ten hoogte 53 dB te worden aangevraagd. In het kader van de omgevingsvergunning moet tevens rekening worden gehouden met aanvullende geluidwerende voorzieningen die nodig zijn voor alle gevels met een geluidbelasting van meer dan 53 dB.

4.4 Luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).

Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 μg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.

Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

Planspecifiek

De voorgenomen ontwikkeling betreft het omzetten van een voormalige bedrijfswoning naar een burgerwoning en de realisatie van een vrijstaande woning. Het project is aan te merken als een project van

(23)

23

”niet in betekenende mate”. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.

Wel is ten behoeve van ‘een goede ruimtelijke ordening’, met behulp van de Atlas Leefomgeving, gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de globale concentraties over 2017 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Hieruit blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m3 voor zowel fijnstof als stikstofdioxide. De specifieke concentraties over 2017 van fijnstof (PM10), fijnstof (PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) in het plangebied bedragen respectievelijk 18.57 μg/m³ PM10, 11.39 μg/m³ PM2,5 en 18.71 μg/m³ NO2. Daarmee worden de wettelijke grenswaarden niet overschreden. De advieswaarden van de GGD en WHO (20 μg/m³ PM10 en 10 μg/m³ PM2,5) worden deels gehaald; er wordt immers voldaan aan de advieswaarde voor PM10 maar niet voor PM2,5. Omdat het gaat om een lichte overschrijding is de verwachting dat door verbetering van de autotechniek er in de toekomst voldaan wordt aan deze waarden.

Daaruit volgt dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Figuur 6. Uitsnede Atlas Leefomgeving fijnstof, globale ligging plangebied zwart omkaderd (PM10)

Figuur 7. Uitsnede Atlas Leefomgeving stikstofdioxide, globale ligging plangebied zwart omkaderd (NO2)

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan omdat wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden.

4.5 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid.

Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven alsook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de

(24)

24

minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

• het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;

• het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Spuitzones

Bij de teelt van gewassen moet rekening worden gehouden met 'spuitzones'. Vanwege het ontbreken van wetgeving is een in de praktijk (als gevolg van jurisprudentie) gegroeide vuistregel ontstaan die aangeeft dat een afstand van 50 m tussen agrarische gronden met open teelten en een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies in acht moet worden genomen. Er is echter reden tot redelijke afwijking van de richtafstand. Zoals blijkt uit de uitspraak (ECLI:NL:RVS:2016:1179) van de Afdeling bestuursrechtsspraak van de Raad van State kan afscherming van het woonerf door middel van een heg eventuele resten van de gewasbeschermingsmiddelen tegenhouden.

Daarnaast moet hierbij de kanttekening gemaakt worden dat deze zone van 50 m uitgaat van de toepassing van bestrijdingsmiddelen zonder enige vorm van driftreductie. Sinds 1 januari 2017 is het op grond van het artikel 3.78a Activiteitenbesluit milieubeheer verplicht om bij open teelten te spuiten met een driftreductie van 75%. Uitgaande van deze verplichte spuitmethode is middels de onderzoeksresultaten van de WUR te onderbouwen dat met een minimale afstand van 37,5 meter van de bebouwing tot de eerste bomenrij er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Planspecifiek

Het voorgenomen plan betreft de bestemmingswijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming, waarbij een voormalige bedrijfswoning wordt omgezet naar een burgerwoning en een vrijstaande woning wordt gerealiseerd. Wonen wordt in het kader van bedrijven en milieuzonering gezien als een gevoelige bestemming. Derhalve is aan de hand van het geldende bestemmingsplan ''t Goy en omgeving' gekeken naar milieubelastende activiteiten in de omgeving van de locatie.

Het plangebied is gelegen aan de rand van de kern Houten. In de omgeving van het plangebied zijn woningen en (agrarische) bedrijven aanwezig. In de VNG-uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ is aangegeven dat lintbebouwing in het buitengebied met een agrarisch karakter aan te merken is als gemengd gebied. Het plangebied wordt derhalve aangemerkt als 'gemengd gebied', waardoor de richtafstanden met één stap kan worden verlaagd, met uitzondering van het aspect gevaar. De navolgende tabel toont een overzicht van de bedrijvigheid in de omgeving van het plangebied.

Activiteit SBI-

code Adres Milieucategorie

(maximaal toegestaan)

Richtafstand gemengd gebied

Minimale afstand tot het plangebied Fruitbedrijf 011,

012, 013

Beusichemseweg

22a 2 10 m 350 m

Koel/opslag/

fruitsorteerbedrijf

1032, 1039

Beusichemseweg 33a

3.2 50 m 150 m

Veehandelbedrijf 0141, 0142

Oostrumsdijkje 2 3.2 50 m 300 m

(25)

25 Spuitzones

Vanwege het ontbreken van wetgeving is een in de praktijk (als gevolg van jurisprudentie) gegroeide vuistregel ontstaan die aangeeft dat een afstand van 50 m tussen agrarische gronden met open teelten en een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies in acht moet worden genomen. Aan de overzijde van het plangebied, aan de Beusichemseweg, op een afstand van ca. 30 m van de voormalige bedrijfswoning is een boomgaard gelegen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het plangebied niet voldoet aan de minimale afstand van 50 m tussen de tussen agrarische gronden met open teelten en een voor gewasbeschermingsmiddelen gevoelige functies.

Om die reden is het enerzijds relevant of een eventuele fruitboomgraad op de aangrenzende gronden en de daarbij behorende spuitzones een belemmering kunnen zijn voor de beoogde bestemmingswijziging en anderzijds of deze bestemmingswijziging een belemmering kan zijn voor de agrarische bedrijfsvoering. De gronden horende bij deze boomgaard zijn in het bezit van de eigenaren horende bij de Beusichemseweg 27.

Initiatiefnemer heeft de gronden horende bij de boomgaard verpacht aan derden, hierbij zijn afspraken gemaakt omtrent het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Doordat dit slechts een private afspraak betreft zal middels voorliggend bestemmingsplan tevens een regeling omtrent het gebruik van spuitzones worden opgenomen. Middels voorliggend bestemmingsplan wordt een zone van 50 m opgenomen, vanaf de tuinbestemming, waarvoor een verbod van het gebruik van chemische gewasbeschermingsmiddelen zal gelden. Hierdoor zal de boomgaard en de daarbij behorende spuitzone geen belemmering zijn voor de beoogde bestemmingswijziging en zal er sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

Met het voorgenomen plan wordt voldaan aan de richtafstanden van de VNG. Het aspect milieuzonering vormt derhalve geen belemmering voor het voorgenomen plan.

4.6 Externe veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, het transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:

• risicovolle (Bevi-)inrichtingen;

• vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;

• vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Risicovolle (Bevi-)inrichtingen

Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

(26)

26 Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.

Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.

Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van bevolking in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de bevolking die a) in dat gebied reeds aanwezig is, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten is en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van bevolking in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.

Planspecifiek

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van een vrijstaande woning en het omzetten van een voormalige bedrijfswoning naar een burgerwoning, waarmee het toevoegen van een kwetsbaar object betroffen wordt. Op de risicokaart kan voor het plangebied worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, transportroutes en/of belangrijke buisleidingen aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. De navolgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart:

Figuur 8. Uitsnede risicokaart (globale ligging plangebied: zwart omkaderd, bron: risicokaart.nl)

(27)

27 Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor

Op ca. 1,2 km afstand van het plangebied is het Amsterdam-Rijnkanaal gelegen. Dit betreft een transportroute voor gevaarlijke stoffen. Voorts ligt op ca. 1,0 kilometer afstand een spoorweg, die tevens wordt gebruikt als transportroute voor gevaarlijke stoffen. Beide routes liggen dusdanig ver van het plangebied dat deze geen risico betreffen voor de mensen die verblijven in het plangebied.

Inrichtingen

Aan de Wickenburghseweg 98 ligt het bedrijf Euro-Cool, dat als hoofdactiviteit opslag in koelhuizen heeft.

Deze inrichting ligt op ca. 1,5 km van het plangebied. Het bedrijf beschikt echter niet over een plaatsgebonden risicocontour of invloedsgebied van het groepsrisico. Hiermee is geen verantwoording van het risico vereist.

Buisleidingen

Uit de risicokaart komt naar voren dat in of nabij het plangebied geen buisleidingen zijn gelegen.

Hoogspanningslijnen

Het plangebied ligt niet binnen de indicatieve veiligheidszone van een hoogspanningslijn, waarbinnen beperkingen gelden voor nieuwe stralingsgevoelige objecten.

Conclusie

Geconcludeerd wordt dat er geen belemmeringen zijn ten aanzien van de externe veiligheid en dat het plan in dit kader uitvoerbaar is.

4.7 Water

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.

4.7.1 Generiek beleid

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

• vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd;

• schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.

Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de aloude vergunningstelsels uit de voorheen afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de watervergunning.

(28)

28

Nationaal Waterplan

Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016-2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.

4.7.2 Beleid Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden Waterbeheerplan

Voor de planperiode 2016-2021 is het Waterbeheerplan (WBP) van De Stichtse Rijnlanden van toepassing.

In dit plan geeft De Stichtse Rijnlanden aan wat haar ambities voor deze planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het WBP legt meer dan voorheen accent op uitvoering.

De vijf hoofdthema's zijn:

• waterveiligheid;

• voldoende water;

• gezond water;

• gezuiverd afvalwater;

• genieten van water.

Wat betreft 'waterveiligheid' is het cruciaal dat de waterkeringen voldoen aan de veiligheidseisen en dat bij dijkverbeteringswerken wordt uitgegaan van een duurzaam en robuust ontwerp. Bij het veiligstellen van 'voldoende water' gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten, goed te beheren en goed te onderhouden, zodat het gebied geschikt is om te wonen, werken en recreëren. Daarbij wil De Stichtse Rijnlanden dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en hevigere buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing.

'Gezond water' is voor De Stichtse Rijnlanden gezond als er een grote diversiteit aan planten en dieren in kan leven, als het veilig gebruikt kan worden voor recreatie of als grondstof voor drinkwater. Het water kan alleen zo schoon mogelijk gehouden worden als de (natuurvriendelijke) inrichtingen, het beheer en onderhoud van watersystemen worden aangepast. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het tegengaan van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het 'gezuiverd afvalwater' beheert De Stichtse Rijnlanden rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

Het laatste thema betreft genieten van water. Hoewel dit geen kerntaak voor het waterschap is, is het onderwerp zeer belangrijk omdat dit in relatie staat tot het watersysteem en het waterbeheer. Recreatie en in het bijzonder 'genieten van water' neemt in de Nederlandse samenleving een steeds belangrijkere plaats in. Het waterschap wil de bewoners en bezoekers van het gebied laten genieten van water in een gezonde en veilige omgeving. Zo kan het waterschap ook zijn werk zichtbaar maken voor de bewoners. Het vaarwegbeheer is een wettelijke taak van het waterschap, voor de overige recreatieve thema's neemt het waterschap een adviserende en faciliterende rol aan.

Keur en uitvoeringsregels

Per 21 oktober 2010 is de Keur in werking getreden, alsmede nieuwe beleidsregels. In de Keur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden 2009 staan verboden en geboden die betrekking hebben op oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen en grondwater. De verboden betreffen die handelingen en gedragingen die in principe onwenselijk zijn voor de constructie of de functie van oppervlaktewaterlichamen, waterkeringen of grondwaterlichamen. De geboden geven de verplichtingen aan om deze waterstaatswerken in stand te houden. Een gebod kan bijvoorbeeld betrekking hebben op een onderhoudsverplichting. Hiermee vermeldt de Keur expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Entree, hal, toilet, badkamer met inloopdouche en vaste hardstenen wastafel, bijkeuken met CV-ketel uit 2018, fraaie en comfortabele woon-eetkeuken met Lacanche-fornuis, living

Muren behangen en geschilderd, één muur hout, plafond geschilderd.

KOSTEN OP NIVEAU 2 ELEMENTENCLUSTERS KOSTEN OP NIVEAU 2 ELEMENTENCLUSTERS, HOOFDINDELING KOSTEN OP NIVEAU 3 ELEMENTEN OMSCHRIJVING ELEMENTEN RUIMTESOORTEN, TOTAAL

· 3 dB voor wegen waarvoor de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt en de geluidbelasting vanwege de weg zonder toepassing van

De gevel bestaat uit houten gevelbekleding (stellac) in 3 verschillende breedtematen, en bevat houten en aluminium gevelkozijnen, voorzien van draaiende delen, glas e.d..

(23) Vloerafbouwconstructies Houten veranda inclusief onderconstructie (bankirai) (33)a Vloeropeningen, begane grond Geen element. (33)b Vloeropeningen, verdiepingen

Als de koper een makelaar inschakelt voor de aankoop van een woning zal de koper de kosten van deze makelaar moeten betalen.. Onder de kosten koper vallen de volgende

Voor de bouw van de woningen is tijdens de bouwperiode eveneens een aantal dagen sprake van werktuigen die worden gebruikt binnen het projectgebied.. Dergelijke werktuigen stoten