TWEEDE KAMER
Pensioen Weduwe Rost van
Tonningen
Inleiding
- In maart 1986 onthulde de Haagse Post dat de wedu we Rost van Tonningen al jaren staatspensioen ontvangt als weduwe van een ex-Kamerlid. Minister De Korte laat het onderzoeken.
- In november 1986 deelde de regering mede geen vrijheid te kunnen nemen een voorstel te doen tot beëin diging van het pensioen; hoorzitting en Kamerdebat volgen.
- In het Kamerdebat worden aangenomen:
A) motie-Kok c.s.: de Kamer wenst initiatiefwet voor te bereiden die de mogelijkheid biedt tot beëindiging van enkele bestaande weduwenpensioenen van gewezen Kamerleden en kans maakt op een twee derde meerderheid. (78 voor - 60 tegen);
B) motie-De Grave c.s.; de Kamer wenst initiatiefwet voor te bereiden waarin wordt bepaald op welke gronden pensioen van (oud-)leden en hun nabe staanden vervallen kan worden verklaard en dat kans maakt op een tweederde meerderheid (97 voor - 41 tegen);
- De uitvoering van deze moties leidde uiteindelijk tot indiening van een initiatiefwetsvoorstel van een vijftal Tweede Kamerleden (waaronder twee W D ’ers), waarin wordt voorgesteld zowel een regeling voor de toekomst op te nemen als een voorziening terzake van de NSB- Kamerleden en hun weduwen.
Toekomst
- Voor wat betreft de regeling voor de toekomst werden zowel zwaarwegende redenen voor, als zwaarwegende redenen tegen aangevoerd.
A Argumenten pro
- vervallen verklaring van pensioen kan wel bij ambte naren, ministers e.d.; deze leemte moet worden opgevuld.
- het bezwaar tegen eerdere voorstellen dat de rege ring niet zou mogen beslissen over de positie van Kamerleden is ondervangen;
B. Argumenten contra
- er is een essentieel onderscheid tussen Kamerle den enerzijds en ministers/ambtenaren anderzijds. Kamerleden ontlenen hun mandaat aan de kiezers. Het is daarom onjuist dat een Kamermeerderheid de rechtspositie van de leden kan aantasten;
- de voorgestelde beroepsmogelijkheid op de rech ter betekent dat een parlementsbesluit ongegrond kan worden verklaard. Daardoor kan de democra tie schade oplopen.
Verleden
De voorgestelde regeling voor het verleden, die kon uitlopen op beëindigen van de pensioenuitkeringen van de weduwen Rost van Tonningen en Marchant d’Ansem- bourg heeft ieder Kamerlid voor ernstige gewetenspro blemen geplaatst.
Bij de stemming over dit onderdeel van het wetsvoorstel bleek dat 68 Kamerleden voor en 70 Kamerleden tegen waren (WD-fractie: 12 voor / 13 tegen / 2 afwezig). Het wetsvoorstel - waarvoor overigens een tweederde meer derheid vereist was - is vervolgens ingetrokken. De overwegingen van de voor- en tegenstemmers zijn door het fractielid Wiebenga als volgt onder woorden gebracht in een stemverklaring.
Stemverklaring
Voorzitter, na diepgaand en ernstig beraad is de afweging voor de leden van mijn fractie als volgt uitgevallen: a) 12 leden zullen hun stem geven aan het initiatiefwets voorstel zoals het ons is voorgelegd. Deze leden delen het standpunt van de initiatiefnemers, dat niet alleen een regeling om in de toekomst de pensioenen van evt. landsverraderlijke Kamerleden + nabestaanden verval len te verklaren gewenst is, maar dat een regeling voor het verleden (ex-NSB-Kamerleden) een logisch gevolg is van een algemene regeling.
Het voortbestaan van deze pensioenen is strijdig met het rechtsgevoel van zeer velen. Het parlement kan hiervoor niet langer medeverantwoordelijk zijn. (Een enkele van deze voorstanders wenst wel ingreep in het verleden, maar niet voor de toekomst).
Deze leden menen, dat er geen toestand mag ontstaan waarin de oorlogsslachtoffers en verzetsdeelnemers, maar niet alleen zij, in een positie komen waarin zij moeten zeggen: „Uw rechtsstaat is de onze niet meer". b) De overige leden van de WD-fractie hebben moeten vaststellen dat het wetsvoorstel de landverraders tegen wie het gericht is niet meer kan treffen. Het treft wèl hun weduwen, waarom het ten principale niet mag gaan. De weduwe Rost van Tonningen - wier verderfelijke opvat tingen elk fractielid abject vindt - moet via het strafrecht worden aangepakt. Deze fractieleden hebben niet anders kunnen concluderen dan dat stopzetting van deze pen sioenen - nadat zij zovele jaren bewust van de zijde van de overheid zijn uitgekeerd - in strijd komt met de grondslag van onze democratische rechtsstaat, zoals ook de Raad van State geconcludeerd heeft. Zij kunnen in geweten hun stem aan dit wetsvoorstel niet geven, omdat zij de gedachte niet kunnen verdragen, dat Rost van Tonningen de rechtsstaat tweemaal zou verkrachten: eerst in de oorlog, en nu opnieuw.
Privatisering
Wezenlijk onderdeel van het kabinetsbeleid
Op 5 september j.l. heeft in de Tweede Kamer een Commissie vergadering plaatsgevonden over het privati seringsproces. In het Regeerakkoord was de passage opgenomen dat de Regering na 1 jaar een Evaluatie Rapport aan de Tweede Kamer zou aanbieden.
Dat in Nederland in 1982/1983 iets meer dan 70% van het Nationaal Inkomen door of via de overheid tot besteding is gekomen heeft bijgedragen aan een belemmering van de economische en maatschappelijke ontwikkeling. Tij dens de vorige kabinetsperiode (Lubbers-Van Aardenne) is toen dan ook terecht een aanvang gemaakt met de privatisering als een wezenlijk onderdeel van het kabi netsbeleid. Daar stond en staat de W D geheel achter. Als doelstelling van de privatisering is toen genoemd: - een betere bestuurlijke beheersing;
- een versterking van de marktsector; - het bereiken van budgettaire besparingen.
In de nota is te lezen dat bestuurlijke en economische overwegingen belangrijker zijn geworden. De WD-fractie heeft er voor gewaarschuwd de budgettaire doelstelling niet uit het oog te verliezen.
Verrekening
Ter stimulering van het privatiseringsproject heeft het kabinet besloten dat eventuele hogere lasten voor de begroting van het betrokken ministerie in de beginjaren zullen worden verrekend met de opbrengsten in latere jaren. De W D verwacht hiervan een positief effect op de voortgang. Echter, het risico van verrekening later, blijft wel bij de overheid.
Een Inzicht van de kosten en baten van een te privatiseren onderdeel is derhalve van essentieel belang. De W D- woordvoerder heeft aangedrongen op een zodanige aan passing van het Comptabel Bestel van de overheid, zodat zo veel mogelijk een bedrijfseconomische administratie kan worden gevoerd.
Daardoor kunnen kosten beter vergeleken worden met
die van soort gelijke activiteiten in de private sector, hetgeen de voortgang aanzienlijk zou kunnen verbeteren. De WD-fractie is van mening dat t.a.v. de voortgang van de privatiseringprojecten nog het een en ander verbeterd zou kunnen worden.
Voortgang van de privatisering
Tijdens het debat is door de WD-fractie uitvoerig stil gestaan waarom het eigenlijk allemaal zo lang duurt. Enkele argumenten zijn toen de revue gepasseerd. - De noodzaak tot aanpassen van de overheidsorgani satie aan veranderende omstandigheden - zoals in het bedrijfsleven door de markt afgedwongen - kende men tot voor kort bij de overheid niet. Bovendien is de grote startfout gemaakt door ambtenaren zelf te laten onder zoeken of hun dienst moest worden geprivatiseerd. - Sociale problematiek:
Ambtenarenbonden verzetten zich tegen privatisering, uit vrees voor verandering, banenverlies of inkomensach teruitgang, vooral door lagere ambtenaren. Daarom streeft de WD-fractie maar overigens niet alleen ten behoeve van privatisering, naar beloning naar prestatie. In het particuliere bedrijfsleven is deze koppeling juist een van de motivatie motoren.
Pensioenen
Tenslotte is door de fractie uitdrukkelijk aandacht ge vraagd voor de pensioen problematiek bij de privatise ring. Het moet niet zo zijn dat de 'geprivatiseerde ambte naar’ allemaal in een keurslijf van één pensioenfonds wordt gedwongen, maar dat de geprivatiseerde instelling zelf uitmaakt waar zij hun pensioenbelangen wensen onder te brengen. De WD-woordvoerder heeft aangege ven dat de verzekeringsbedrijven in Nederland een grote taak daarin vervullen. De regering heeft toegezegd bin nen enkele maanden met' een uitvoerige reactie over de pensioenproblematiek naar de Tweede Kamer te komen, zodat de discussie dan wordt voortgezet.
f
E U R O ’i W j E X P R E S S E
* * *
De E uro-E xpresse w o rd t uitgegeven o n d e r a uspiciën van de N ederlandse leden van de Liberale en D e m ocra ti
sch e Fractie in het E uropese Parle m ent.
Wederzijdse erkenning van
diploma’s in de gemeenschap
Op 22 juni jl. is een flinke stap gezet op weg naar een vrij verkeer en vrije vestiging van personen, toen de minister raad tot een gemeenschappelijk standpunt kwam ten aanzien van erkenning van diploma’s.
Tot op heden komt het nog al te vaak voor dat de (beroeps)diploma’s van Europese burgers die zich om een of andere reden in een andere lidstaat vestigen, helemaal niet of niet als gelijkwaardig worden erkend, waardoor de betrokkenen sterk worden benadeeld. Het principe van vrije vestiging van personen met volledige erkenning van hun behaalde diploma’s ligt verankerd in art. 57 van het Verdrag van Rome: „Teneinde de toegang tot werkzaamheden (...) te vergemakkelijken, stelt de Raad (...) richtlijnen vast inzake de onderlinge erkenning van diploma’s, certificaten en andere titels”.
Het Centrum voor de ontwikkeling van het beroepson derwijs (CEDEFOP) in Berlijn, dat nauw samenwerkt met de Europese Commissie, richt zich op de onderlinge vergelijking van de niet-universitaire beroepsopleidingen in de verschillende lidstaten. Sinds 1975 zijn een kleine 100 opleidingen in de hele EG onder de loep genomen, vooral in de sektoren land/tuin/bosbouw, horeca, bouw, energie- en watervoorziening en de automobielindustrie. Momenteel praat men over de textiele beroepen. Er bestaan ook plannen voor de introduktie in 1989/1990 van een Europese beroepsopleidingspas. Overigens heeft het Europees Parlement al in 1983 op LIBERAAL initiatief de invoering van een dergelijk, fraudebestendig Europees paspoort bepleit.
Aanvankelijk hanteerde men dezelfde procedure voor de erkenning van beroepen die een hogere opleiding verei sen: vergelijking van curricula en onderwijsmethodes en een streven naar harmonisatie van de studies en diplo ma’s. In 30 jaar tijd zijn op die manier alleen richtlijnen voor een zevental beroepen tot stand gekomen, voorna melijk in de medische sector (artsen, dierenartsen, tand artsen, verpleeg- en verloskundigen, apothekers) plus architecten. Deze Europese wetgeving heeft een positief effect gehad op de opleiding tot verpleegkundigen in Frankrijk, die aanzienlijk werd verdiept. Bovendien kun nen Italianen nu naar een échte tandarts (voor 1984 bestond daar geen specifieke tandartsenopleiding). Diezelfde zegen staat de Spanjaarden te wachten na een overgangsperiode van 5 jaar. De ’juristenrichtlijn’ van 1977 staat de ruim 130.000 Europese advocaten alleen toe in een andere lidstaat te pleiten en juridische diensten te verlenen samen met een advocaat of een advocaten collectief uit het gastland. Geen volledig vrij verkeer van personen en diensten, geen volledig vrije vestiging dus voor deze beroepsgroep.
Zouden alle opleidingen op deze manier moeten worden vergeleken, dan waren we in 2092 nog niet klaar. Zo ligt een voorstel vooreen ingenieursrichtlijn al vanaf 1969 op de tafel van de ministerraad! Vanwege de gecompliceer de procedures en soms brede interpretatiemogelijkhe den, kwam de Europese Commissie in 1985 in het beroemde witboek met het initiatief voor een algemeen stelsel van diploma-erkenning voor het hoger onderwijs,
gebaseerd op het wederzijds vertrouwen tussen de lid staten en gelijkstelling van de universitaire opleidingen wat betreft curricula en lesmethodes. Een erkenning van titels en diploma’s zonder voorafgaande moeizame har monisatie. In november 1985 ging het Europees Parle ment al in principe akkoord met het Commissievoorstel. Vervolgens heeft de Ministerraad bijna drie jaar over dit initiatief gediscussieerd. Sommigen wilden bepaalde be roepen uitsluiten, bij voorbeeld het leraarschap. Boven dien moest, als compensatie voor het wederzijds vertrou wen, toch een bepaalde vorm van stage of examen mogelijk zijn. Dit geldt vooral voor de juridische beroe pen. Er bestaan uiteraard grote verschillen tussen de nationale wetgevingen van de 12 lidstaten. Het is begrij pelijk dat een kandidaat-jurist blijk moet geven van grondige kennis van de wetgeving van het gastland. En wat te doen met diploma’s die buiten de EG zijn behaald en die in één of enkele lidstaten zijn gehomologeerd? Veel universitaire diploma’s zijn geen specifieke beroepsdi ploma’s en bieden in de lidstaten heel verschillende perspectieven; hoe moeten die 'algemene titels’ worden benaderd?
De discussie raakte onder het Duitse voorzitterschap in een stroomversnelling. De Duitsers gaven hoge prioriteit aan het voorstel en wisten op de valreep een doorbraak te bereiken. Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad wordt nu voorgelegd aan het Europees Parlement, dat naar verwachting geen bezwaar zal aantekenen. De richtlijn zou eind dit jaar kunnen worden aangenomen en wordt dan met ingang van 1 januari 1991 van kracht. Dat betekent dat iedere Europese bezitter van een hoger onderwijsdiploma (dat een studie van minimaal 3 jaar afsluit) zijn of haar diploma en titel binnen de hele EG erkend krijgt. Ook de diploma’s van EG-onderdanen die hun studie buiten het grondgebied van de Gemeenschap hebben gevolgd worden erkend, mits zij een gedeelte van hun studie in een van de lidstaten hebben gevolgd. Heeft men een hoger-beroepsdiploma behaald na een studie korter dan drie jaar, dan mag het gastland enige beroeps ervaring eisen. Indien er wezenlijke verschillen in de opleidingen bestaan, dan kan het gastland een stageperi ode of een extra examen verlangen voor die onderdelen die niet in de opleiding van de kandidaat voorkwamen. De keus is aan de kandidaat, behalve bij juridische beroepen (waaronder ook accountants): dan bepaalt het gastland of de kandidaat een stage moet volgen of een examen dient af te leggen. De lidstaten moeten alle voornemens ter goedkeuring voorleggen aan de Europese Com missie.
Met de invoering van dit systeem worden een aantal onzekerheden voor Europese burgers weggenomen. Alle lidstaten erkennen eikaars onderwijssystemen weliswaar niet als gelijk, maar wèi als gelijkwaardig en van voldoen de hoog niveau. Een bewijs van solidariteit en van groei end vertrouwen in eikaars prestaties!
201 4
'EXPRESSE
Verschijnt wekelijks met uitzondering van de reces periodes van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Uitgave van de Haya van Somerenstichting; waarin opgenomen de mededelingen van het hoofdbestuur van d e W D .