• No results found

Adoptiekinderen thuis en op school. De integratie na acht jaar van 116 Thaise kinderen in de Nederlandse samenleving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Adoptiekinderen thuis en op school. De integratie na acht jaar van 116 Thaise kinderen in de Nederlandse samenleving"

Copied!
137
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ADOPTIEKINDEREN

THUIS EN OP SCHOOL

\CL

(2)

ADOPTIEKINDEREN

THUIS EN OP SCHOOL

De integratie na acht jaar

van 116 Thaise kinderen

in de Nederlandse samenleving

Prof. Dr. R.A.C. Hoksbergen

Drs. F. Juffer

Drs. B.C. Waardenburg

met medewerking van

Drs. G. van de Klippe

(3)

ADOPTIECENTRUM Rijksuniversiteit te Utrecht Sociale Wetenschappen Heidelberglaan ! 3584 CS UTRECHT

CIP-GEGEVENS KONINKLIJKE BIBLIOTHEEK, DEN HAAG

Hoksbergen, R . A . C .

Adoptiekinderen thuis en op school : de integratie na acht jaar van 116 Thaise kinderen in de Nederlandse samenleving / R . A . C .

Hoksbergen, F. Juffer, B . C . Waardenburg ; met medew. van G . van de Klippe. Lisse : Swets & Zeitlinger. -Tab., graf.

Met lit. opg. ISBN 90-265-0733-X

SISO 323.5 UDC 316.45-058.865(=1.593-82) (492) Trefw.: adoptie ; buitenlandse kinderen ; Nederland.

Foto's: Femmie Juffer, Utrecht

Gedrukt bij Offsetdrukkerij Kanters B.V., Alblasserdam

Copyright ® 1986 R.A.C. Hoksbergen en Swets & Zeitlinger, B.V., Lisse

Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder vooraf-gaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

All rights reserved. No part of this publication mai be reproduced, stared in a retrieval system, or transmitted, in any form or by am means, electronic, mechanical, pholoiopiing, recording, or otherwise, without the prior written permission of the publisher.

(4)

INHOUDSOPGAVE

TEN GELEIDE l drs. R.G. Deibel

;

VOORWOORD 3 PRELUDIUM 5 A. Thailand

B. Achtergrond van de kinderen C. De Nederlandse ouder(s) in Thailand

1. WAAROM DIT ONDERZOEK? 9 1.1. Theoretische relevantie 9 1.2. Praktische relevantie 12

2. ENKELE THEORETISCHE BESPIEGELINGEN 13 2.1. De studie van Fanshei 13

medisch aspect cognitief vermogen gedragingen relaties

2.2. Leidraad voor onze studie 17

3. OPZET EN UITVOERING VAN HET ONDERZOEK 19 3.1. Respons 19 3.2. Het interview (bijlage 2) 19 3.3. De gezinsdiraensieschalen 20 3.4. Het instrument van Klrk (bijlage 3) 21 3.5. De ouderlijst (bijlage 4) 21 3.6. Gedragslijst-klnd (bijlage 5) 22 3.7. De schoolgedragbeoordelingslijst (SCHOBL) 22 3.8. De vragenlijst leerkracht (bijlage 6) 23

4. KENMERKEN VAN DE ADOPTIEGEZINNEN 25 4.1. Samenstelling van de gezinnen op het moment van onderzoek

(5)

4.2. Sociaal-economisch milieu 26 4.3. Motivatie 27

Voorkeur voor leeftijd? Voorkeur voor geslacht?

4.4. Samenvatting 29

5. HET GEPLAATSTE THAISE KIND 31 5.1. Leeftijd bij plaatsing en op moment van onderzoek 31 5.2. Achtergrondgegevens 32 5.3. Enkele medische gegevens 33 5.4. Samenvatting en conclusies 35

6. DE BELEVING VAN HET ADOPTIEFOUDERSCHAP 37 6.1. Wachttijd 41 6.2. De begeleiding 43 6.3. Contactbehoefte tussen adoptie-ouders onderling 45 6.4. De adoptiestatus 47 6.5. De beleving van het adoptiefouderschap 47 6.6. Conclusies 51

7. DE GEZINSDIMENSIE SCHALEN 53 7.1. Het gezin als systeem 53 7.2. Adoptie-ouders vergeleken met andere ouders 54 7.3. Vergelijking met andere onderzoeksvariabelen 57 7.4. Samenhang met de scores op het Instrument van Kirk 57 7.5. Samenvatting 58

8. DE SCHOOL 59 8.1. Sociaal emotioneel gedrag op school 59

a. Vrijmoedigheid b. Emotionaliteit c. Werkhouding d. Sociale Omgang

8.2. Schoolprestaties 65 8.3. Effecten van het verleden op het cognitief functioneren 67 8.4. Zeven kinderen in het buitengewoon onderwijs 69 8.5. Samenvatting 69

9. OPVALLENDE GEDRAGINGEN 71 9.1. Inleiding • 71 9.2. Veronderstellingen, vragen en verwachtingen 72

(6)

9.3. Aanpassingsproblemen 74 9.4. Opvallend gedrag na de beginperiode 76 9.5. Behoefte aan hulpverlening 78 9.6. Hebben de gedragsproblemen met adoptie te maken? 80 9.7. Emotionele ontwikkeling 80

a. Omgang met gevoelens

b. Reactiewij ze bij het uiten van emoties c. Reacties op veranderingen

9.8. Relationele beperkingen 84 9.9. Specifieke uitingen van probleemgedrag 85 9.10. Hoe belastend zijn de problemen voor de ouders? 89 9.11. Effecten van verwaarlozing 89 9.12. Beoordeling van de plaatsing 90 9.13. Conclusies 91

a. Aanpassingsproblemen zijn erg belangrijk b. Verwaarlozingseffecten verdienen veel aandacht c. Het adoptiegezin

10. DE HECHTING IN HET ADOPTIEGEZIN 93 10.1. Inleiding 93 10.2. Gehechtheid en adoptie 94 10.3. Vragen en verwachtingen 95 10.4. Relatie tussen moeder en kind 96 10.5. Relatie tussen vader en kind 96 10.6. Is de relatie gemakkelijk tot stand gekomen? 97 10.7. Relaties met de andere kinderen in het gezin 97 10.8. Conclusies 98

11. DE INTEGRATIE VAN THAISE KINDEREN IN DE NEDERLANDSE SAMENLEVING 99 11.1. Overwegingen voor betrokkenen in het land van herkomst 99 11.2. Consequenties voor de adoptie-organisaties in Nederland 100 11.3. Ervaringen in 88 adoptiegezinnen met 116 kinderen

uit Thailand; samenvatting van de belangrijkste gegevens ^1

(7)

TEN GELEIDE

LAND VAN DE GLIMLACH

Thailand w o r d t he t land van de g l i m l a c h genoemd. Een t y p e r i n g die degenen die er veel zijn geweest, van harte zullen onderschrijven. De Thai z e l f n o e m e n hun land vaak Muang Thai, het land van de v r i j e mensen. Ook dat, v r i j h e i d , is een belangrijk kenmerk: Thailand is het enige land in dat deel van de wereld, dat nooit door een westers land gekoloniseerd is geweest.

Vrijheidslievendheid en z e l f b e w u s t z i j n z i j n e l d e r s in de derde wereld soms de oorzaak dat een land afwerend staat tegenover interlan-delijke a d o p t i e , o n d a n k s dat er veel k i n d e r e n v o o r In a a n m e r k i n g zouden komen. Zo niet in Thailand: na een eerste fase - van circa 1971 tot 1979; de a d o p t i e s , in dit o n d e r z o e k b e s c h r e v e n , s t a m m e n u i t die tijd - werd een tijdelijke stop ingesteld omdat de overheid haar greep op de gang van z a k e n k w i j t was en er n o g a l wat s c h a n d a a l v e r h a l e n de ronde deden. Er k w a m een stop op adopties, die er echter toe diende om orde op zaken te stellen en daarna een nieuwe, betere start te maken. In 1980 al k w a m een a d o p t i e w e t tot stand. De v o o r b e r e i d i n g van de uitvoering k o s t t e d e a u t o r i t e i t e n v r i j veel t i j d . O m d a t d a a r n a a s t d e nieuwe v o o r s c h r i f t e n een lange procedure vergen, werd het 1984 voor er weer Thaise kinderen naar Nederland kwamen vla BIA./WK.

Het m i n i s t e r i e van P u b l i c W e l f a r e h o u d t nu de t o u w t j e s stevig in handen. Er wordt alleen gewerkt met goed bekend staande buitenlandse organisaties en in beginsel slechts met één o r g a n i s a t i e per land -en de m o g e l i j k h e i d dat ouders, lop-end d o o r de z a a l met b e d j e s , e-en kind mogen uitkiezen, is gelukkig afgeschaft.

Het B1A h e e f t e n t h o u s i a s t m e e g e w e r k t aan het o n d e r z o e k van de Universiteit van U t r e c h t naar de integratie van Thaise kinderen die in de zeventiger j a r e n naar Nederland kwamen. Het Is het eerste onderzoek naar de mate waarin en de w i j z e waarop de integratie in de Nederlandse samenleving p l a a t s v i n d t van een g r o e p a d o p t i e k i n d e r e n uit een a n d e r werelddeel. Onze hoop en verwachting is, dat meer van zulke onderzoe-ken zullen volgen. De uitkomsten ervan kunnen Immers voor het BIA van wezenlijk belang zijn. Aan de ene kant voor het verder verbeteren van het bemlddelingswerk en de voorbereiding van de ouders, aan de andere kant als p r e s e n t a t i e - met een v e r t a l i n g in het engels - n a a r de Thaise a u t o r i t e i t e n en o p v a n g h u i z e n . De w a a r d e van zo'n p r e s e n t a t i e mag niet w o r d e n o n d e r s c h a t : de l a n d e n van h e r k o m s t volgen s t e e d s crltischer hoe het met hun kinderen gaat. Naast de bekende follow up-r a p p o up-r t j e s die peup-riodiek peup-r kind beknopte Infoup-rmatie geven, komen dan nu g e b u n d e l d e en b e w e r k t e o n d e r z o e k s g e g e v e n s b e s c h i k b a a r , die een breder en diepergaand beeld geven.

(8)

van-daag de dag v r i j w e l niet meer v e r w e z e n l i j k b a a r is. I n t e g e n d e e l de wachttijden voor de k i n d e r e n w o r d e n d o o r p r o c e d u r e v o o r s c h r i f t e n en beslommeringen in de landen van h e r k o m s t , met name ook in T h a i l a n d , tot verontrusting van het BIA steeds langer. Een s i t u a t i e , die wezen-lijk in strijd is met de belangen van het adoptiekind.

De uitkomsten van het onderzoek z i j n gebaseerd op interviews net ouders e n l e e r k r a c h t e n . H e t z a l b e g r i j p e l i j k z i j n , d a t w e n i e t t e m i n uitzien naar het a a n g e k o n d i g d e v e r v o l g o n d e r z o e k , te h o u d e n o n d e r de (nu nog te jonge) geadopteerde kinderen zelf: een noodzakelijke aan-vulling, wil het plaatje compleet worden. Algemeen komt uit het onder-zoek een p o s i t i e f beeld van de g e z i n n e n met T h a i s e k i n d e r e n . Ook de kinderen z e l f komen e r positief u i t n a a r v o r e n : v i t a a l , l e e r g i e r i g , een positief sociaal gedrag. Eigenschappen, waar ze straks als lid van de samenleving veel aan zullen hebben. Want zoals iedereen zullen ook zij p r i m a i r op eigen k r a c h t hun p l a a t s in die s a m e n l e v i n g m o e t e n zoeken en veroveren. Hen en hun ouders wens ik een goede toekomst. En, met een Thais spreekwoord: je kent pas je geluk als je het herkent.

drs. R.G. Delbel,

voorzitter Stichting voor interlandelijke adoptie en kinderwelzijn van de

(9)

VOORWOORD

Adoptie van een kind uit een ver land Is de afgelopen twintig jaar in Europa, Australië, de Verenigde Staten, Canada een bekend verschijnsel geworden. Misschien zouden we zelfs mogen stellen dat buitenlandse adoptie zich heeft ontwikkeld tot een erkend maatschappelijk fenomeen. Dit la aan veel factoren te danken. Aan de ene kant kunnen wij wijzen op de omvang waarin de verplaatsing van kinderen naar het Westen plaatsvindt. Hoewel precieze totaal-cljfers ontbreken, lijkt een schatting die uitgaat van 15.000 tot 20.000 kinderen jaarlijks niet ver bezijden de werkelijkheid.

Regelmatig besteden de media In de betrokken landen veel aandacht aan allerlei aspecten van buitenlandse adoptie. Ook wetenschappers aan de universiteiten van veel landen, waaronder die van de Universiteit van Utrecht, hebben zich de laatste jaren intensief bezig gehouden met deze nouveauté in de wijze waarop mensen gezinnen vormen.

Veel belangwekkende boeken, rapportages, artikelen e.d. zagen het licht. Deze waren echter vaak nog betrekkelijk algemeen van aard, zeker die in Nederland verschenen. Logisch ook, want een nieuw ver-schijnsel moet eerst behoorlijk in kaart worden gebracht alvorens theoretische benaderingen mogelijk zijn. Nu kinderen uit verschillende landen al tien jaar of langer in ons land vertoeven, zijn we echter langzamerhand toe aan meer specifieke analyses.

Meer en meer rijst bijvoorbeeld de vraag hoe over een langere periode beschouwd de integratie van deze buitenlandse adoptiekinderen in Westerse samenlevingen verloopt en welke factoren van invloed zijn op deze Integratie. In het onderhavige rapport doen we verslag van een dergelijk onderzoek. Van 116 kinderen die in de periode 1974-1979 uit Thailand in Nederland werden geadopteerd en van hun ouders (88) is een schat aan gegevens verzameld bij de eerste analyse van deze groep. Verdere onderzoekingen zullen volgen.

Het verkrijgen van de vele benodigde gegevens was mogelijk door de openhartige en intensieve bijdrage van 88 van de 91 echtparen die een adoptiekind hebben gekregen dat in Thailand is geboren. De betrokken leerkrachten van de diverse lagere scholen werkten eveneens uitstekend mee.

Onze dank gaat allereerst naar hen uit. Van grote steun zijn ook geweest: mevr. E. van den Hazel, voormalig contactpersoon van het Bureau Interlandelijke Adoptie (BIA) In Thailand, drs. A.B.M. Loenen, en veel studenten van diverse universiteiten en studierichtingen.

(10)
(11)

PRELUDIUM

A. Thailand (1)

Thailand Is een opvallend land in Zuid-oost-AziE. Liggend temidden van landen waar vrijwel voortdurend strijd wordt geleverd, waarvan Thai-land overigens in de g r e n s g e b i e d e n veel last ondervindt, kent het koninkrijk Thailand een relatief rustig en stabiel sociaal klimaat.

De Thais z i j n oorspronkelijk afkomstig uit Zuid-China en de Chinese invloed is op veel terreinen nog duidelijk herkenbaar, bijvoorbeeld in de zeer belangrijk geachte beleefdheidscodes in het sociale contact»

Hoewel Thailand als constitutionele monarchie niet met voortdurende machtswisselingen te maken heeft, kent het wel degelijk grote proble-men. L a t e n we a l l e e n al eens k i j k e n naar het i n w o n e r t a l . Dat is in de laatste 40 j a a r ongeveer verdriedubbeld tot op het ogenblik bijna 50 miljoen mensen. De ontwikkeling van de nodige voorzieningen is echter ver a c h t e r g e b l e v e n bij deze explosieve b e v o l k i n g s g r o e i . De a r m o e is groot en dit is aan belangrijke reden waarom men niet In staat is alle kinderen voldoende verzorging en opleiding te bieden.

Een ander b e l a n g r i j k e l e m e n t van Thailand is de b o e d d h i s t i s c h e godsdienst, die sterk op het individuele wel en wee is gericht. Daar-door h e e f t men w e i n i g oog voor het a l g e m e e n belang. Dit h o u d t in dat minder b e d e e l d e n , ook al z i j n dit k i n d e r e n , vooral zelf hun economi-sche problemen moeten oplossen.

De armoede en de boeddhistische levensovertuiging z i j n twee facto-ren die v e r k l a r e n w a a r o m er in Thailand zoveel "kindefacto-ren in nood" zijn. Met de levensovertuiging hangt ook samen waarom er in Thailand zo weinig adoptiegezinnen z i j n te vinden. Er wordt wel in familiever-band g e a d o p t e e r d , maar d a a r v o o r k o m e n lang niet alle k i n d e r e n in aanmerking.

B. Achtergrond van de kinderea

De redenen waarom kinderen in Thailand ter adoptie worden aangeboden, zijn g e d e e l t e l i j k d e z e l f d e a l s i n a n d e r e o n t w i k k e l i n g s l a n d e n w a a r gewoonweg de middelen niet zijn om alle kinderen voldoende ontwikke-lingskansen te b i e d e n . A r m o e d e is in T h a i l a n d de b e l a n g r i j k s t e reden voor het afstaan van kinderen. Daarnaast zijn er enkele andere redenen die in meer of mindere mate te maken hebben met de opvattingen van de Thais. In hun scriptie geven Van den Hazel en Strijbosch (1986) hier-van een overzicht:

(12)

wordt in het gunstigste geval ter adoptie aangeboden.

- Kinderen van wie ean of beide ouders lepra hebben, wonen meestal met hun o u d e r s i n a f g e z o n d e r d e l e p r a d o r p e n m e t w e i n i g v o o r z i e n i n g e n . Lepralijders hebben weinig rechten, zelfs hun burgerrechten kunnen hen w o r d e n o n t n o m e n . De o n t w i k k e l i n g s k a n s e n z i j n voor de kinderen miniem. Ze komen nooit in aanmerking voor verdere studie of voor een staatsbetrekking e.d,, ook niet w a n n e e r ze zelf g e z o n d zij n. Dit brengt hun ouders er vaak toe hun kind af te staan.

- In de grote s t e d e n , met n a m e in de h o o f d s t a d Bangkok, w o r d e n veel kinderen van prostituees afgestaan, omdat deze vrouwen hun kind niet kunnen onderhouden*

- Nadat de Amerikaanse militairen uit Thailand waren gezet, bleek een aantal van de door hen verwekte kinderen (zogenaamde Red-Heads) niet geaccepteerd te worden in de samenleving.

- Door de guerilla-activiteiten in de Thaise grensgebieden met Laos, Cambodja en V i e t n a m vielen ook veel Thaise s l a c h t o f f e r s , w a a r d o o r Thaise kinderen oorlogswezen werden.

Uit welke Thaise gebieden z i j n de in N e d e r l a n d in de j a r e n z e v e n t i g geadopteerde Thaise kinderen afkomstig? We zien dat de kinderen voor-namelijk uit een viertal streken in het noorden en midden van Thailand komen ( z i e k a a r t ) . I n Udon T h a n i z i j n k i n d e r e n v o o r a l a f g e s t a a n u i t armoede, na het o v e r l i j d e n van een of b e i d e o u d e r s of als gevolg van bijgeloof.

In KhonKaen is de situatie een heel andere. Daar wonen kinderen bij hun ouders in een l e p r a k o l o n i e . O m d a t deze o u d e r s t e n g e v o l g e van invaliditeit zelf het kind niet kunnen verzorgen, of omdat ze hun kind betere kansen w i l l e n geven dan in het d o r p m o g e l i j k is, w o r d t voor deze kinderen een a d o p t i e g e z i n gezocht. In de t e h u i z e n In Bangkok worden vooral kinderen van prostttuee's opgenomen, meestal als baby.

Al deze k i n d e r e n z i j n na het v e r l a t e n van hun m o e d e r of ouders enige maanden tot enkele Jaren in een tehuis geweest. Van die tehuizen hoeven wij ons geen rooskleurige voorstelling te maken. De beschrij-ving die Van den Hazel geeft van twee door haar bezochte tehuizen (3), illustreert de materiele, maar ook de affectieve verwaarlozing waaraan de kinderen worden blootgesteld. Vooral gebrek aan het benodigde geld maakt het de leiding in de tehuizen v r i j w e l onmogelijk de kinderen een goed o n d e r d a k en voldoende voeding te geven. Maar d a a r n a a s t is het ontbreken van liefdevolle zorg en aandacht (gelukkig niet overal) een nog schrijnender kenmerk.

C. De Nederlandse ouder(s) in Thailand

De wetgeving voor adoptie van kinderen naar het buitenland was, voor-dat in 1980 de "Child A d o p t i o n Act" in werking t r a d , niet erg duide-lijk. Het Department of Public Welfare in Bangkok had wel een aantal adoptievoorwaarden geformuleerd, bijvoorbeeld dat adoptie-ouders niet jonger mogen z i j n dan 30 j a a r en t e n m i n s t e 15 j a a r ouder m o e t e n z i j n dan het kind en in s t a a t m o e t e n z i j n een g e z i n te o n d e r h o u d e n . De eigenlijke regeling van de a d o p t i e geschiedde e c h t e r b u i t e n het Department of Public W e l f a r e o m , op het g e m e e n t e h u l s ter p l a a t s e (Amphu).

(13)
(14)

en op het g e m e e n t e h u i s v o o r a f s t a n d m o e s t t e k e n e n » Dit g e b e u r d e In aanwezigheid van de adoptie-ouders. Zo vond een rechtsstreekse ontmoe-ting p l a a t s t u s s e n a d o p t i e - o u d e r ( s ) en biologische ouder(s), een si-tuatie d i e i n veel andere a d o p t i e l a n d e n w o r d t v e r m e d e n . V e e l o u d e r s hebben dit als een beladen moment ervaren, wat mede werd veroorzaakt door de f o r m e l e s f e e r van de o n t m o e t i n g , w a a r i n voor p e r s o o n l i j k contact geen ruimte was. Meestal was de officiële regeling het enige moment dat biologische en adoptie-ouders elkaar ontmoetten.

Ook op een ander punt week de s i t u a t i e In Thailand enigszins af van die In andere landen. Meestal weten adoptie-ouders al het 3an en ander van het kind dat bij hen k o m t . V a a k hebben ze al e n k e l e weken of maanden van te v o r e n een f o t o en k o r t e b e s c h r i j v i n g van het kind ontvangen. Bij de adoptie van Thaise kinderen weten de ouders meestal niets, totdat ze het kind daadwerkelijk ontmoeten. Opmerkelijk vinden wij wat veel ouders ons over de eerste ontmoeting met hun kind vertel-den.

Bij aankomst In het kindertehuis waar zij voor het eerst hun kind zouden zien, werden zij meestal samen met andere Nederlandse echtparen een zaal binnengebracht waarin kinderen in bedjes lagen of zaten. De ouders v e r w a c h t t e n nu dat men hen naar het bedje van "hun" k i n d zou brengen, m a a r tot hun v e r b a z i n g w e r d hen gevraagd z e l f een k i n d te kiezen. Deze gang van zaken heeft eigenlijk nooit problemen opgeleverd en nooit werd voor zover ons bekend door twee echtparen h e t z e l f d e kind gekozen. Vaak werd volgens de ouders vanuit het kind de keuze bepaald: de speciale m a n i e r w a a r o p n a a r hun gevoel Één van de k i n d e r e n op hen reageerde was reden om voor dat kind te kiezen. Toch vonden de meeste ouders dit een onprettige manier van kennismaken. Ze hadden het verve-lende gevoel dat hen w e r d g e v r a a g d te "kijken en v e r g e l i j k e n " en hoewel ze dat tegenstond, konden ze weinig anders doen op dat moment. Bovendien w e r d e n ze in die s i t u a t i e er d u i d e l i j k mee g e c o n f r o n t e e r d dat bepaalde kinderen niet, misschien n o o i t , w o r d e n gekozen en dit werkte op een oneigenlijke manier schuldgevoelens in de hand.

(15)

WAAROM DIT ONDERZOEK?

Op 17 mei 1985 besloot Hoksbergen zijn oratie, die hij hield bij de aanvaarding van het ambt van bijzonder hoogleraar op het vakgebied van de Adoptie van Nederlandse en buitenlandse pleegkinderen, met de opvallende opmerking: "We moeten oppassen dat adoptiekinderen naast "de meest gewenste kinderen' niet ook de "meest onderzochte kinderen' ter wereld worden." (Hoksbergen, 1985). Op zijn minst een gedenkwaar-dige uitspraak van iemand die regelmatig bezig is meer of minder omvangrijke onderzoeken onder diverse adoptiegezinnen in gang te zet-ten en uit te voeren. En die op dat moment ondermeer bezig was een tamelijk omvangrijk onderzoek onder 116 adoptiekinderen uit Thailand af te ronden.

Opnieuw werden dus adoptiegezinnen en andere betrokkenen bij adop-tiekinderen "lastig gevallen" met allerlei vragen die betrekking heb-ben op de ingroeimogelijkheden van adoptiekinderen in Nederlandse gezinnen. Waarom werd echter toch dit onderzoek opgezet en uitgevoerd? Redenen van zowel praktische als theoretische aard maken dit onderzoek naar onze mening uitermate relevant.

l.L. Theoretische relevantie

Allereerst de meer theoretische redenen« In Nederland wordt sinds 1975 onderzoek gedaan met buitenlandse adoptie als onderwerp van onderzoek. Een eerste analyse van beschrijvende aard werd in 1979 afgerond (Hoks-bergen e.a., 1979). Sindsdien hebben verschillende andere vraagstel-lingen tot allerlei onderzoeksaktlviteiten geleid. Vaak werden stimu-lansen ondervonden vanuit adoptieouders, betrokken organisaties e.d. Gegeven de stand van het wetenschappelijk onderzoek op dit terrein en de verzamelde kennis was er nu langzamerhand in hoge mate behoefte aan een retrospectieve analyse van de situatie van adoptiekinderen, waar-bij in ieder geval geen sprake meer was van eerste aanpassingsproble-men. In ruime mate kon voor een dergelijke analyse gebruik worden gemaakt van reeds ontwikkelde onderzoeksinstrumenten.

Vanuit het bestaande theoretische kader waren we in staat bepaalde veronderstellingen te formuleren, veronderstellingen waarvan de rele-vantie zonneklaar uit de praktijk naar voren kwam. We noemen hier slechts %èn voorbeeld. Adoptie-ouders lijken meer dan andere ouders gevoelens van onzekerheid te hebben over hun opvoedingsaanpak. Hun betrouwbare informatie te geven over belangrijke factoren die risico-verlagend werken voor opvoedingsproblemen met adoptiekinderen, is dan natuurlijk uitermate relevant.

(16)

de aldaar verkregen kennis en Cot bepaalde vergelijkingen komen (zie hoofdstuk 2).

Voorts Is b u i t e n l a n d s e adoptie nu in een f a s e g e k o m e n dat een terugblik mogelijk wordt. Mede gegeven de aantallen kinderen waar het om gaat, is het belang van een dergelijke terugblik sterk toegenomen. Voldoende kinderen zijn ook in een l e e f t i j d waarop langzamerhand een uitspraak kan w o r d e n gedaan over hun ingroei en i n t e g r a t i e in onze samenleving.

Kortom, gegeven de r e l e v a n t i e van de p r o b l e e m s t e l l i n g k u n n e n we stellen dat het subject van onderzoek nu in voldoende mate beschikbaar Is.

1.2. Praktische relevantie

Er z i j n ook e n k e l e b e l a n g r i j k e p r a k t i s c h e r e d e n e n g e w e e s t om j u i s t onder een groep k i n d e r e n uit T h a i l a n d dit o n d e r z o e k uit te voeren. Allereerst wilden wij graag tot een evaluatie k o m e n van de s i t u a t i e van een groep adoptiekinderen uit Azië (vanwaar de meeste buitenlandse adoptiekinderen a f k o m s t i g z i j n ) , d i e reeds e e n f l i n k a a n t a l j a r e n i n Nederland is. Van een g r o e p ook die op een a a n t a l p u n t e n z o a l s land van herkomst, l e e f t i j d , wijze van plaatsing redelijk homogeen Is. De Thai-groep, d i e t o e v a l l i g q u a t o t a l e o m v a n g p r e c i e s p a s t e , v o l d e e d uitstekend aan deze criteria. Verder maakte een goed samenspel met de betrokken adoptie-organisaties, het Bureau Interlandelijke Adoptie te Den Haag en de toenmalige tussenpersoon in Thailand, het mogelijk alle adoptiegezinnen op te sporen. We gingen er vanuit dat deze betrokken-heid een in hoge mate positief e f f e k t zou hebben op de bereidbetrokken-heid van de adoptie-ouders mee te werken. Deze veronderstelling bleek achteraf tot onze opluchting ook juist te z i j n (hoofdstuk 3).

Deze evaluatie bij een groep waarvan de onderzoekbaarheid groot zou zijn, w e r d door velen t o e g e j u i c h t . A l l e r e e r s t door alle a d o p t i e -organisaties, adoptie-ouders en aspirant adoptie-ouders. Maar ook zijn de l a a t s t e J a r e n v a n u i t de N e d e r l a n d s e samenleving signalen gekomen waaruit ondermeer afgeleid kan worden dat een eerste ruime evaluatie nodig is. L a t e n we alleen m a a r eens d e n k e n aan al die o n g e n u a n c e e r d e verhalen die over adoptie in de m e d i a zijn verschenen en verschijnen. Deze v e r h a l e n , of ze nu van het r o z e g e u r en m a n e s c h i j n of het k o m m e r en kwel k a r a k t e r z i j n , h e b b e n e c h t e r wel vaak g r o t e invloed op de meningsvorming omtrent een onderwerp dat zeker controversiële kenmer-ken h e e f t . D a a r o m b e s t a a t o.a. In a d o p t i e g e z i n n e n g r o t e b e h o e f t e aan op systematische en zorgvuldige w i j z e verkregen f e i t e n over zaken als opvoedingsproblemen in a d o p t i e g e z i n n e n , I n g r o e i m o g e l i j k h e d e n van de kinderen in onze g e m e e n s c h a p , k a n s e n op d i s c r i m i n a t i e , e f f e c t e n van verwaarlozing etc. Aan kennis dus waarmee men wat kan doen.

(17)
(18)

importan-tie voor Thaise autoriteiten kan n a t u u r l i j k alleen maar worden gegeven door middel van onderzoek onder kinderen die uit Thailand zijn geadop-teerd.

Voor de N e d e r l a n d s e a d o p t i e - o r g a n i s a t i e s ts o n d e r z o e k zoals het onderhavige ook van belang omdat misschien gegevens worden verkregen die van invloed kunnen zijn op de procedures in binnen- en buitenland« Of duidelijker geformuleerd: allerlei gegevens die u i t e i n d e l i j k het belang van kinderen in nood en adoptie-ouders in welk land ook kunnen dienen, z i j n a l t i j d waard v e r z a m e l d te worden. En bij een n i e u w ver-schijnsel r i j z e n natuurlijk bij de betrokken maatschappelijk werkers, psychologen, p e d a g o g e n nogal wat vragen. Daar geheel of g e d e e l t e l i j k antwoord op geven, zal leiden tot v e r b e t e r i n g van bij v o o r b e e l d de voorlichting aan adoptie-ouders, de wijze van plaatsing van de kinde-ren en de nazorg.

(19)

ENKELE THEORETISCHE BESPIEGELINGEN

2.1. De studie van Fanshei

Gedurende al enkele decennia zijn adoptiekinderen die van een ander ras zijn dan hun adoptie-ouders, de zogenaamde Interraciale adopties, onderwerp geweest van diverse studies. Heel bekend is de studie van Fanshei (1972) naar de aanpassing van 96 kinderen van Indiaanse her-komst die bij blanke Amerikaanse gezinnen waren geplaatst. Deze aan-passing, die in vijf opeenvolgende jaren werd onderzocht, werd beoor-deeld aan de hand van gegevens over een vijftal levensgebieden: medi-sche situatie, cognitief vermogen, persoonlijkheid en gedragspatronen, sociale relaties, gezinsrelaties. Wij gaan hierna wat uitgebreider In op onderzoek naar deze levensgebieden, omdat zij voor ons een relevant kader hebben gevormd.

Medisch aspect

In andere studies, bijvoorbeeld In die van Raynor (1970) en Jackson (1976), werd de werkwijze van Fanshei geheel of gedeeltelijk gevolgd, vaak met weglating van het medische aspect. Dit laatste vermoedelijk omdat over de lichamelijke ontwikkeling en de latere gezondheidstoe-stand van de adoptiekinderen geen opzienbarende afwijkingen te melden waren. Ook bij Fanshei zijn de resultaten In dit opzicht duidelijk positief. In eerder door ons uitgevoerd onderzoek (Hoksbergen e.a., 1979) bleek wel dat buitenlandse adoptiekinderen veelal met allerlei medische problemen, soms van ernstige aard, bij hun adoptie-ouders aankomen. Maar ook dat deze medische problemen vrijwel altijd snel en meestal volledig verdwijnen. Een en ander is natuurlijk wel afhanke-lijk van de soort stoornis of de aard van de aandoening. Een niet te verwaarlozen bijzonderheid is het feit dat deze kinderen uit de tropen afkomstig zijn. Soms hebben de al wat grotere kinderen bepaalde tropi-sche ziekten, die tn ons land tamelijk onbekend zijn bij de gewone kinder- of huisarts.

Als reden voor de goede medische ontwikkeling wordt wel gewezen op de gunstige situatie waarin adoptiekinderen terechtkomen. Het zijn erg gewenste kinderen voor de adoptie-ouders. Daarom zullen deze alle mogelijke moeite doen om de kinderen zowel in lichamelijk als geeste-lijk opzicht zo snel mogegeeste-lijk "boven Jan te krijgen". De aanpak van medische problemen is vaak ook veel eenvoudiger dan het werken aan de vele soorten van gedragsproblemen van deze kinderen, maar daarover straks meer.

Cognitief vermogen

(20)

Rees, 1977; B u n j e s , 1980).

Meestal w o r d e n v e r g e l i j k i n g e n ter b e p a l i n g van het c o g n i t i e f functioneren gedaan via de schoolprestaties. Dit is natuurlijk betrek-kelijk g e m a k k e l i j k o m d a t het o n d e r z o e k in s c h o o l k l a s s e n kan w o r d e n uitgevoerd, w a a r b i j de v e r g e l i j k i n g s g r o e p m e t e e n a a n w e z i g is. Door adoptiekinderen te v e r g e l i j k e n met k i n d e r e n die op d e z e l f d e school zitten, is over de gehele groep bezien meteen een zekere gelijkheid in sociaal-economisch milieu bereikt*

Een b e l a n g r i j k e r e d e n voor o n d e r z o e k op school en v e r g e l i j k i n g e n met klas- of l e e f t i j d g e n o o t j e s is g e l e g e n in de v a s t s t e l l i n g dat in onze samenleving het onderwijs een zeer belangrijke factor is bij de bepaling van de i n t e g r a t i e k a n s e n van j e u g d i g e n . Hoe het k i n d het op school doet, is een zo vaak gestelde en voor de hand liggende vraag dat bij e v a l u a t i e s t u d i e s met a d o p t i e k i n d e r e n als o n d e r w e r p h i e r o p antwoord moet w o r d e n gegeven. En t e n s l o t t e z i t t e n de j e u g d i g e n ook zo'n tien, twaalf jaar of nog langer op verschillende scholen. Hoe ze het daar doen en of ze zich daar in meer of mindere mate thuis voelen is voor hun welbevinden in sterke mate medebepalend. Hun beleving van de s c h o o l s i t u a t i e en de a l d a a r v e r k r e g e n o n t p l o o i i n g s k a n s e n z u l l e n eveneens grote invloed h e b b e n op de r e s t van hun g e d r a g en o n t w i k k e -ling.

Bij de b u i t e n l a n d s e a d o p t i e k i n d e r e n k o m t daar nog een belangrijk aspect bij. Vaak z i j n deze kinderen in meer of mindere mate verwaar-loosd geweest, zowel in emotioneel als lichamelijk opzicht. De vraag is in hoeverre deze v e r w a a r l o z i n g e f f e c t e n h e e f t op het c o g n i t i e f vermogen. Kan er s p r a k e z i j n van v o l l e d i g herstel? D i t l a a t s t e is eigenlijk slecht te beoordelen omdat er altijd sprake zal z i j n van een vergelijking met andere kinderen en uit de aard der zaak nooit van een vergelijking van de k i n d e r e n met z i c h z e l f . E c h t e r een poging d e z e vraag toch te beantwoorden, kan worden gedaan via een vergelijking van de adoptiegroep met gematchte groepen: kinderen uit een Derde Wereld-land met ongeveer eenzelfde ongelukkige Ievensstart, die niet worden geadopteerd en k i n d e r e n in het o n t v a n g e n d e land o p g r o e i e n d b i j in sociaal-economisch en psychologisch opzicht vergelijkbare ouders. Een echt experiment is om ethische redenen uiteraard geheel onmogelijk. In zekere zin is wel sprake van een natuurlijk experiment.

De "herstelvraag" is o.a. o n d e r w e r p g e w e e s t van de i n t e r e s s a n t e studie van Winick, Meyer en Harris (1976) bij ca. 150 Koreaanse meisjes van ongeveer t i e n j a a r die in de V.S. z i j n g e a d o p t e e r d . De l e e f -tijd bij a a n k o m s t in de V.S. was g e m i d d e l d 18 m a a n d e n en niet ouder dan drie jaar. De resultaten van dit onderzoek zijn, samengevat: - In alle d r i e groepen ( o n d e r v o e d , g e m i d d e l d gevoed, goed gevoed in

Korea) z i j n de m e i s j e s g e m i d d e l d z w a a r d e r en g r o t e r dan naar Koreaanse maatstaven kan worden verwacht. Door rasverschillen blij-ven ze wel iets onder de Amerikaanse gemiddelden.

- Tussen de d r i e groepen z i j n op lengte, g e w i c h t , i n t e l l i g e n t i e en schoolprestaties v e r s c h i l l e n . De o n d e r v o e d e groep scoort in alle gevallen het laagst, dan komt de gemiddeld gevoede groep en vervol-gens de goed gevoede groep.

- Op de intelligentietests en de schoolprestaties scoort de ondervoede groep vergeleken met een gemiddelde groep Amerikaanse kinderen even hoog. De belde andere groepen wat hoger.

(21)
(22)

jaar langdurig (ze waren in ieder geval minstens 7 jaar in de V.S.) in een betere situatie terechtkomen, zij zich als groep vergeleken met andere kinderen vrij wel geheel herstellen. Alleen bij de oorspronke-lijke ondervoede groep lijkt het herstel niet-volledig» Ondanks een gelijke score met een gemiddelde groep Amerikaanse kinderen spreken we van "niet-volledig" herstel. We gaan er namelijk van uit dat adoptie-ouders een surplus aan opvoedingscapaciteiten bezitten. Een kenmerk van adoptie-ouders waarop in verschillende studies wordt gewezen (Bagley & Young 1979). Door dit surplus is te verwachten dat adoptie-kinderen altijd beter tevoorschijn zullen komen dan een steekproef representatief voor de gehele samenleving. Als gezocht zou worden naar ouders vergelijkbaar met adoptie-ouders, deze zijn immers ook geselec-teerd o.a. door de beoordeling van hun geschiktheid voor het adoptief-ouderschap en hun motieven voor adoptief-ouderschap, zullen de cijfers waar-schijnlijk anders liggen.

Gedragingen

Het derde door Fanshei genoemde levensgebied: persoonlijkheid en ge-dragspatronen, is bij buitenlandse adoptiekinderen minder vaak onder-werp van onderzoek geweest. Dit komt allereerst omdat in nogal wat studies de aanpassing van de adoptiekinderen op jonge leeftijd wordt bestudeerd. Wel wordt dan soms op enkele gedragskenmerken een score verkregen, maar van meting van de "persoonlijkheid" kan nog niet goed sprake zijn. Interraciale adoptie is daarbij in veel landen pas sinds tien of vijftien jaar gaande, hetgeen de onderzoekbaarheid van bepaal-de vraagstellingen moeilijk en soms zelfs nog niet mogeltj k maakt. We kunnen dus, in tegenstelling tot de eerste twee kort besproken levens-gebieden, minder goed gebruik maken van de ervaringen bij ander onder-zoek. E6n aspect vormt hierbij echter toch een uitzondering.

Dit betreft de vraag of ten aanzien van de identiteitsontwikkeling bijzondere problemen rijzen. Problemen die in de opvoeding een specia-le aanpak vereisen. Sorosky, Baran en Pannor (1975, 1978) komen op basis van studies over identiteitsproblemen bij lokaal en intraraciaal geadopteerde kinderen tot de conclusie dat veel geadopteerden, vooral in de adolescentie-fase van 12 tot 18 jaar, voortdurend bezig zijn met de basis van hun bestaan. Zij ervaren een gevoel van afzondering en vervreemding door de breuk in de continuïteit van de elkaar opeenvol-gende generaties. Uit diverse andere onderzoeken (bv. Triseliotis, 1973; Jaffee & Fanshei, 1970} kan worden opgemaakt dat dit bezig zijn met het verleden samenhang vertoont met de kwaliteit van de relatie met de adoptie-ouders. Er is weinig reden te veronderstellen dat dit voor buitenlandse adoptiekinderen anders zal zijn.

In ieder geval kan uit het voorgaande worden geconcludeerd dat in een evaluatieve studie bij geadopteerden in of direct na de adolescen-tie-f ase de identiteitsontwikkeling als aspect van persoonlijkheids-vorming moet worden bestudeerd.

(23)

t o t o n a a n g e p a s t g e d r a g . Deze s t u d i e s k r i j g e n veelal a l s k r i t i e k d a t men niet k i j k t naar de selectiefactoren die van Invloed kunnen z i j n op de redenen waarom ouders wel of geen hulp zoeken.

Ook v a l t op dat van het vaker v o o r k o m e n van o n a a n g e p a s t gedrag in de schoolsituatie nu juist helemaal niet wordt gerept. Deze uitkomst vormt een r e d e n te meer voor de c o n c l u s i e dat een z u i v e r en v o l l e d i g beeld van het e f f e c t van (interlandelijke en interraciale) adoptie pas kan worden verkregen als studies longitudinaal en rekening houdend met de beginsituatie van de adoptiekinderen worden opgezet.

Relaties

Aan de laatste twee door Fanshei genoemde levensgebieden, waarbij de mogelijkheden tot relatievorming centraal staan, wordt in veel studies aandacht besteed (Gill & Jackson 1983; Feigelman & Sllverman 1983; Jewett 1978). Vooral natuurlijk de vraag hoe de relatievorming in het gezin verloopt, is voor adoptie-ouders van fundamenteel belang. Het gaat hierbij in feite om het welbevinden van het gezin en de mogelijk-heid onderling tot de normale ouder-kind band te komen.

Aan de hand van de becijfering van het aantal mislukte adopties (het kind wordt definitief overgeplaatst uit het eerste adoptiegezin) wil men in zeer algemene zin weieens een uitspraak doen over de mate van succes van adoptie (Hoksbergen 1983). Verder zijn zaken als rela-tievorming met andere kinderen in het gezin en effecten van verwaarlo-zing op de mogelijkheid zich te hechten aan de adoptie-ouders belang-rijke onderwerpen. Vooral het laatste is met name bij oudere adoptie-kinderen nog nauwelijks onderwerp van onderzoek geweest. Dit wordt mede veroorzaakt door de moeilijkheid het begrip hechting bij kinderen op latere leeftijd betrouwbaar en valide te operationaliseren.

Ook de relatievorming van de adoptiekinderen op school en in de buurt met leeftijdgenootjes is in verschillende van de hiervoor ge-noemde studies onderwerp van onderzoek geweest. Over het algemeen leiden, deze studies tot weinig opzienbare gegevens. Hoewel misschien een uitzondering gemaakt moet worden voor interraciaal geadopteerde kinderen die met duidelijke tekenen van verwaarlozing de schoolsitua-tie binnen stappen of op andere wijze met leeftijdgenootjes contacten krijgen (Bunjes, 1986).

2.2. Leidraad voor onze studie

De door Fanshei genoemde levensgebieden en het daarop volgende onder-zoek hebben als belangrijke bases gediend voor onze vraagstelling. Daar komt nog bij een langzamerhand uitgebreide en langdurige ervaring in onze klinische praktijk met allerlei problemen van adoptie-ouders en -kinderen. En tenslotte zijn de resultaten van diverse eigen onder-zoeken bij gezinnen met buitenlandse adoptiekinderen eveneens van groot nut geweest.

(24)

dat al van te v o r e n h y p o t h e s e n konden w o r d e n g e f o r m u l e e r d . D a a r o m heeft deze s t u d i e in m e t h o d i s c h opzicht v e r s c h i l l e n d e k e n m e r k e n . Op enkele aspecten, zoals de kwaliteit van de relaties In het gezin, het gedrag van het kind en s c h o o l p r e s t a t i e s , was het m o g e l i j k tot voor-spellingen te komen. De s t u d i e is b e s c h r i j v e n d van aard voor z o v e r algemene k e n m e r k e n van deze e e r s t e s t u d i e van a d o p t i e k i n d e r e n uit Thailand worden besproken. Het explorâtieve karakter ontbreekt even-min. Op b e p a a l d e p u n t e n , zoals het e f f e c t van de v e r w a c h t i n g e n van adoptie-ouders, menen we dat er samenhangen bestaan, waard om ze later in een breder theoretisch kader onder te brengen,

Het was dus n o o d z a k e l i j k d e z e g r o e p in v e l e r l e i o p z i c h t zo goed mogelijk in kaart te brengen. Maar daar was nïg een belangrijke reden voor. We wisten uit vooraf beschikbare gegevens dat de kinderen vrij-wel a l l e m a a l v56r de a d o l e s c e n t i e f a s e z a t e n . Nu is de noodzaak van onderzoek naar de bijzondere problemen van gezinnen met buitenlandse adoptiekinderen in de adolescentiefase al vanuit diverse kanten bena-drukt (o.a. Boeke, 1978). W i j w e t e n uit onze k l i n i s c h e p r a k t i j k dat zich een aantal bijzondere vragen voordoen bij adoptiekinderen in deze fase van hun leven. D a a r o m h e b b e n wij g e z o c h t naar een groep die geschikt zou z i j n voor longitudinaal onderzoek. Een groep dus die wij langere t i j d z o u d e n kunnen volgen. De "Thai-groep" p a s t e goed in dit kader.

Er is een l a a t s t e reden, een van m e e r o n d e r z o e k t e c h n i s c h e a a r d , waarom wij het o n d e r z o e k zo hebben opgezet en u i t g e v o e r d . In het Adoptiecentrum z i j n wij s a m e n met het Tata I n s t i t u t e of Social Sciences te Bombay bezig een omvangrijk onderzoek op te zetten onder een grote groep adoptiekinderen uit India in vergelijking tot kinderen in India en verschillende controlegroepen. Voor dit onderzoek gebrui-ken wij bepaalde begrippen waarvan de instrumentele realisering nog beperkt is. De Thai-groep stelt ons in de gelegenheid bepaalde instru-menten op v a l i d i t e i t te c o n t r o l e r e n . C o n t r o l e op de b e t r o u w b a a r h e i d van de verkregen gegevens is vooral gedaan door hoge eisen te stellen aan de u i t v o e r d e r s van het o n d e r z o e k (zie v o l g e n d e h o o f d s t u k ) , de wijze van benadering van de gezinnen en leerkrachten en door diverse controles uit te voeren op de verwerking (dubbele codering en ponsing bijvoorbeeld). Bepaalde aspecten, z i j n op meer manieren benaderd zodat toetsingen op interne consistentie mogelijk zijn.

(25)

OPZET EN UITVOERING

VAN HET ONDERZOEK

3.1. Respons

De adressen van alle 93 adoptie-ouders die in de jaren 1974-1979 een kind uit Thailand hebben geadopteerd, waren gemakkelijk te achterhalen vla onze gegevens en de medewerking van de Burgerlijke Stand. Twee echtparen bleken te zijn geëmigreerd naar landen buiten Europa. De overige 91 echtparen kregen vervolgens van het Adoptiecentrum een brief met het verzoek aan het onderzoek hun medewerking te verlenen (zie bijlage 1). Slechts drie echtparen bleken hiertoe niet bereid te zijn. Wel werd rechtstreeks of indirekt contact met hen gelegd, ten-einde te vernemen waarom zij niet mee wilden doen, respectievelijk ze ertoe te bewegen alsnog raee te doen. In alle drie de gevallen bestond bij deze drie echtparen een zekere aversie om weer in het kader van hun gezinsvorming met officiële instanties van doen te hebben. Het niet meedoen leek niet beïnvloed te zijn door de situatie van het adoptiekind.

Uiteraard kunnen wij buitengewoon tevreden zijn met de respons van 96%. De hier verkregen gegevens worden daardoor niet in hun waarde beperkt door de in onze ogen hoge non-respons (veelal 30% en meer) in nogal wat vergelijkbaar sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Deze 96% geeft ook aan dat de ouders zich bij voorbaat goed bewust waren van het grote belang van het onderzoek.

3.2. Het interview (bijlage D2)

Gezien onze doelstelling was het in eerste Instantie voldoende alleen de ouders te interviewen. Bij het volgende onderzoek, dat aan het eind van elk interview werd aangekondigd, zullen zo mogelijk eveneens de kinderen rechtstreeks worden benaderd. In verband met de leeftijd van de kinderen zal dit pas over enkele jaren plaatsvinden.

Het interview, waarbij tegelijk vier andere instrumenten werden voorgelegd, duurde tussen de twee en drie uur. In bijna alle gevallen was zowel vader als moeder aanwezig. Gezien de inhoud van de vraag-stelling was dit ook nodig. Bepaalde instrumenten werden thuis achter-gelaten» omdat deze zich daar heel goed toe leenden en anders ook het thuisonderzoek veel te lang zou duren. Het terugsturen leverde geen enkel probleem op.

(26)

m e t a d o p t i e - o u d e r s v r i j w e l a l t i j d zeer i n t e n s i e f v a n a a r d z i j n . Z i j schromen veelal n i e t u i t g e b r e i d in te gaan op zeer p e r s o o n l i j k e gezinszaken. De i n h o u d van het i n t e r v i e w gaf d a a r t o e ook alle a a n l e i ding. Soms hebben zij concrete v r a g e n of p r o b l e m e n die je als o n d e r -zoeker niet naast je neer kunt leggen. Het A d o p t i e c e n t r u m , de ver-antwoordelijke i n s t a n t i e , h e e f t t r o u w e n s a l s a l g e m e e n b e l e i d d a t e r wordt ingegaan op tijdens onderzoek gestelde hulpvragen. In onze brief hadden wij daarom gesteld dat, als ouders met bepaalde opvoedingsvra-gen waren geconfronteerd, wij zouden trachten tot een geschikte vorm van h u l p v e r l e n i n g te komen. In veel g e v a l l e n w e r d d a a r v a n gebruik gemaakt tijdens het gesprek. In enkele gevallen leidde het onderzoek zelfs tot een verdere begeleiding van het gezin gedurende een aantal maanden.

In het interview is getracht retrospectief een beeld te krijgen van de o p v o e d i n g s s i t u a t i e in het a d o p t i e g e z i n v a n a f het m o m e n t dat de plaatsing van het kind een feit was. De interviewvragen hebben betrek-king op vier van de vijf door Fanshei genoemde levensgebieden: medi-sche situatie, gedragspatronen, sociale en gezinsrelaties. Het vijfde gebied: het cognitief vermogen, kreeg z i j n i n s t r u m e n t e l e realisering via gegevens over de leerprestaties van de kinderen op de basisschool. Het i n t e r v i e w , dat vooral een e v a l u a t i e f k a r a k t e r h e e f t , is mede samengesteld aan de hand van e r v a r i n g e n met e e r d e r v e r g e l i j k b a a r onderzoek. E e n e e r s t e v e r s i e w e r d u i t g e p r o b e e r d b i j a n d e r e o u d e r s e n uitgebreid b e s t u d e e r d door alle b e t r o k k e n e n . D e m e e s t e v r a g e n z i j n gesloten. De vragen n a a r : v e r w a c h t i n g e n van de o u d e r s , b i j z o n d e r e gedragingen v a n h e t k i n d , k l a c h t e n v a n u i t d e s o c i a l e o m g e v i n g , rela-ties met l e e f t i j d g e n o t e n en anderen, werden open gesteld.

3.3. De Gezins Dimensie Schalen (1)

De door ons gebruikte gezinsdimensieschalen (GDS) z i j n een Nederlandse bewerking van de Family Adaptation and Cohesion Scales (FACES I en II) van Olson, S p r e n k l e en R u s s e l l (Olson e.a. 1979, 1983). De v r a g e n l i j s t , d i e d o o r beide ouders a f z o n d e r l i j k m o e t w o r d e n i n g e v u l d , b e -staat u i t drie schalen w a a r i n d r i e g e z i n s d i m e n s i e s i n k a a r t w o r d e n gebracht: Gezins Cohesie, Gezins Adaptatie, Sociale Wenselijkheid.

De dimensie Cohesie bestaat uit de polen Los Zand (zeer lage cohe-sie) en Kluwen (zeer hoge cohecohe-sie) en twee middenniveaus Individueel-gericht en G e z a m e n l i j k - g e r l c h t . De dimensie Aanpassingsvermogen be-staat uit de polen Statisch (zeer laag aanpassingsvermogen) en Chao-tisch (zeer hoog a a n p a s s i n g s v e r m o g e n ) . Via de d e r d e d i m e n s i e : de Sociale Wenselijkheidsschaal, kunnen wij inzicht krijgen in de mate waarin gezinsleden z i j n geneigd een rooskleurig beeld te geven van het feitelijk f u n c t i o n e r e n van het gezin. Een e x t r e e m hoge score d u i d t daarop en een extreem lage score op het tegendeel.

(27)

3.4. Het Instrument van Kirk (bijlage D3)

In studies die de Amerikaanse socioloog David Kirk tussen 1961 en 1964 bij meer dan t w e e d u i z e n d lokaal geadopteerde kinderen uitvoerde, is o.a. gebruik genaakt van een instrument om een index te krijgen voor bepaalde a t t i t u d e s van de ouders ( K i r k , 1981). Het gaat h i e r b i j in hoofdzaak om de a t t i t u d e " a c k n o w l e d g m e n t - o f - d i f f e r e n c e " versus "rejection-of-difference". Hiermee wordt bedoeld de wijze waarop adop-tie-ouders hun o u d e r s c h a p ten o p z i c h t e van het g e a d o p t e e r d e kind perclpiëren in vergelijking tot andere ouders. Beleven zij dit ouder-schap als geheel gelijk (rejeetion-of-difference) of toch op bepaalde punten verschillend? Kirk veronderstelt bepaalde samenhangen met drie andere indexen: het invoelingsvermogen van de ouders ten aanzien van de w i j z e w a a r o p het kind de a d o p t i e s t a t u s b e l e e f t , de c o m m u n i c a t i e tussen ouders en kind over adoptie en het v e r t r o u w e n van het kind in de ouders.

Wij hebben het I n s t r u m e n t geschikt g e m a a k t voor de N e d e r l a n d s e situatie. Een kleine a a n p a s s i n g was nodig omdat w i j alleen te maken hebben met buitenlandse adoptiekinderen.

Gebruik van dit i n s t r u m e n t maakt het m o g e l i j k na te gaan of er verschil is t u s s e n de groep van Kirk (lokaal g e a d o p t e e r d e n ) en onze groep. Op grond van later toe te lichten overwegingen veronderstellen wij dat ouders van een b u i t e n l a n d s a d o p t i e k i n d in s t e r k e r e mate de acknowledgment-of-difference attitude zullen hebben. Verder verwachten wij dezelfde samenhang met de andere drie Indexen. Het instrument van Kirk g e e f t ons eveneens enige informatie over gezinsrelaties.

3.5. De ouderlijst (bijlage D4)

De door ons geconstrueerde ouderlijst (Loenen, 1984) is gebaseerd op het "goodness of f i t " m o d e l van Thomas en Chess (1980). Met goodness of fit wordt bedoeld de overeenkomst tussen enerzijds kenmerken van de omgeving en v e r w a c h t i n g e n ten a a n z i e n van het kind en a n d e r z i j d s de motivatie, vermogens en het temperament van het kind. Ontbreekt er een overeenkomst, dan s p r e k e n Thomas en Chess van poorness of f i t . Er wordt dan een gestoorde ontwikkeling en een slecht aangepast functio-neren van het k i n d v e r w a c h t . Dit w i l overigens n i e t zeggen dat b i j goodness of fit altijd sprake is van een probleemloos functioneren. Er zullen immers a l t i j d wel spanningsvelden zijn. Het gaat er echter vooral om hoe de betrokkenen met deze s p a n n i n g s v e l d e n w e t e n om te gaan. Een vraag die speciaal voor adoptie-ouders, die zich immers niet meteen vanaf de geboorte kunnen gaan hechten aan het kind, van grote betekenis is.

Vijf begrippen worden onderscheiden:

1) Het Temperament: op welke manier gedraagt het kind zich. Thomas en Chess gaan er v a n u i t dat ca. 60Ï van alle kinderen in 6Én van de volgende drie categorieën valt: de categorie van het gemakkelijke kind, van het moeilijke kind of het slow-to-warm-up kind.

2) Sociale capaciteiten: wat en hoe goed doet het kind het. 3) Motivatie: waarom doet het kind het.

(28)

Er is eveneens getracht door middel van deze lijst het begrip hechting te operationaliseren. Daarvoor is o.a. gebruik gemaakt van een vragen-lijst van B a r b a r a l i z a r d (1977). De o u d e r l i j s t g e e f t ons i n f o r m a t i e over de g e d r a g s p a t r o n e n van het kind en de g e z i n s r e l a t i e s . De l i j s t wordt door beide o u d e r s o n a f h a n k e l i j k van e l k a a r i n g e v u l d . O m d a t tijdens h e t i n t e r v i e w eveneens " h e c h t i n g s v r a g e n " w o r d e n g e s t e l d , kunnen zowel de betrouwbaarheid als de validiteit door middel van het berekenen van c o r r e l a t i e s t u s s e n beide sets van r e s u l t a t e n w o r d e n gecontroleerd. In een latere fase zullen wij deze analyse uitvoeren.

3.6. Gedragslijst-kind (bijlage D5)

Veel adoptiekinderen die uit het buitenland afkomstig zijn, hebben een bepaalde mate van verwaarlozing achter de rug. Al ons onderzoek tot nu toe wijst daarop. Via rapporten uit Zweden en Duitsland kunnen d e z e l f -de conclusies w o r d e n g e t r o k k e n . V e e l a l is s p r a k e van " m a t e r n a l - de-privation", vroege a f f e c t i e v e verwaarlozing.

Met deze vorm van verwaarlozing worden vier syndromen in verband gebracht: acute onlust, gedragsstoornissen, intellectuele achterstand (vooral t.a.v. de verbale i n t e l l i g e n t i e ) en g e v o e l s a r m e p s y c h o p a t h i c (Rutter 1979).

Met de door ons s a m e n g e s t e l d e g e d r a g s l i j s t pogen we vooral na te gaan in h o e v e r r e s p r a k e was en nog is van de b e l a n g r i j k s t e in de literatuur g e n o e m d e g e d r a g s s t o o r n i s s e n e n g e v o e l s a r m e p s y c h o p a t h i c (onvermogen relaties te vormen en bindingen aan te gaan). Wij verwach-ten dat de kinderen die op latere leeftijd z i j n geplaatst aanvankelijk vaker p r o b l e e m g e d r a g v e r t o n e n . Door de i n z e t van de o u d e r s is te verwachten dat het p r o b l e e m g e d r a g o v e r het algemeen zal v e r d w i j n e n . Onze gegevens zullen tevens enig inzicht kunnen geven in gedragingen die m i n d e r een h e r s t e l k a r a k t e r ( H o k s b e r g e n , 1985) hebben. De l i j s t wordt door de belangrijkste verzorg(st)er of door beide ouders geza-menlijk ingevuld.

De voorgaande vijf instrumenten z i j n alle door de ouders Ingevuld. De volgende twee zijn met toestemming van de ouders aan de leerkrach-ten in het basisonderwijs voorgelegd.

3.7. De schoolgedrag-beoordelingslijst (SCHOBL) (2)

De SCHOBL is bedoeld als hulpmiddel voor leerkrachten in het basison-derwijs. Via een systematische en gedetailleerde beschrijving van het schoolgedrag krijgen zij een beter inzicht in het sociaal-emotioneel functioneren van de kinderen. De i n d r u k k e n over de l e e r l i n g e n worden door de l e e r k r a c h t e n a c h t e r a f v a s t g e s t e l d , het g a a t om c o n c r e e t en waarneembaar gedrag.

De schaal kent vier subdimensies: Vrijmoedigheid (12 uitspraken), Werkhouding (12 uitspraken), Sociale Omgang (10 uitspraken) en Emotionaliteit (8 u i t s p r a k e n ) . Deze vier subschalen z i j n op grond van f a c -toranalyse verkregen. Elk item bestaat uit een tegengestelde uitspraak (bijvoorbeeld: onderdanig v e r s u s b a z i g ) w a a r o p de l e e r k r a c h t op een zespuntsschaal a a n k r u i s t wat volgens h e m / h a a r voor de l e e r l i n g van toepassing is.

(29)

"terugge-trokken - vrijmoedig". Het kind laat merken dat het er is, praat veel, is vrolijk en openhartig, heeft zelfvertrouwen, domineert en is bijde-hand, Aan de andere kant staat het geremde, verlegen, gesloten en teruggetrokken kind.

Voor de tweede factorschaal Werkhouding eijn gedragingen represen-tatief over het leren op school: goede concentratie, constant niveau van prestatie en tempo, grote inzet en netjes werken. Aan de andere kant staat het afleidbare, ongeïnteresseerde kind.

De derde schaal Sociale Omgang wordt gevormd door items die hoog laden op gedragingen die te maken hebben met "goed-slecht" gedrag ten opzichte van andere kinderen. Goedmoedig, vrijgevig, kalm, toegeef-lijk, instemmend en belangeloos versus plagen, egoïstisch, prikkel-baar, snel boos, kritisch en egocentrisch.

De laatste factorschaal Emotionaliteit betreft emotionele aspecten van gedrag. Tegenover elkaar staan het overgevoelige, sentimentele kind en het stoere, ongevoelige soms onverschillige kind dat zijn eigen boontjes wel kan doppen.

Met dit instrument pogen wij vooral informatie te krijgen over het psychosociaal functioneren van het kind in vergelijking tot zijn klasgenootjes. Per adoptiekind zijn daartoe de gegevens van twee van zijn klasgenootjes (jongen en meisje) verzameld. Gezien het in het vorige hoofdstuk besproken surpluskarakter van de adoptie-ouders ver-wachten wij dat de groep als geheel tot een betere score komt op de dimensies Werkhouding en Sociale Omgang. Bij de andere twee dimensies is geen sprake van een goed-slecht karakter.

3.8. De vragenlijst leerkracht (bijlage D6)

Aan de leerkracht is gevraagd een oordeel te geven over het prestatie-niveau van het kind naar lesvak, uiteraard op grond van de behaalde schoolcijfers. Tevens zijn enkele items toegevoegd, mede ter controle op elders gestelde vragen. Deze lijst dient vooral ter vaststelling van het cognitief functioneren van het kind volgens de leerkracht. Er zal kunnen worden nagegaan of bij de gedepriveerde kinderen inderdaad het verbale vermogen te wensen overlaat.

(30)
(31)

KENMERKEN VAN

DE ADOPTIEGEZINNEN

4.1. Samenstel ling van de gezinnen, op het a o « e n t van onderzoek en tijdens de plaatsing van het kind

In 1984 waren 88 adoptie-ouders met minstens één kind afkomstig uit Thailand bereid aan ons onderzoek mee te werken. De non-respons van 4% achten wij voor de verdere beschouwingen verwaarloosbaar. Het gaat in totaal om 116 kinderen. In 28 gezinnen waren twee kinderen uit Thai-land gekomen, in vier gevallen waren dit tweelingen*

Uit tabel 4.1 blijkt dat in driekwart van de gezinnen alleen adop-tiekinderen aanwezig zijn, in enkele gevallen zelfs vier. Vergeleken met landelijke gegevens zijn er gemiddeld per gezin wat meer kinderen. Ook in onze groep is sterk voldaan aan de algemeen geldende norm van twee kinderen per gezin. In 8% van de gezinnen is er slechts e%i kind, hetgeen aanzienlijk minder is dan landelijk.

Tabel 4.1. Aantal adoptie- en eigen geboren kinderen, absoluut en in percentages aantal kind. 1 2 3 4/meer alleen adop. kind. 7 36 18 6 67 (761)

OOK EIGEN KINDEREN 1 2 of meer _ 8 8 -16 (18Z) _ -4 1 5 (6Z> TOTAAL abs. % 7 44 30 7 88 8 50 34 8 100Ï TOTAAL Ned. I* 37 45 14 4 100Z *) (Bron: C.B.S. 1984)

Voor een beter b e g r i p van de in de l a t e r e h o o f d s t u k k e n te bespreken ontwikkelingsmogelijkheden van de kinderen is de samenstelling van het gezin op het moment van plaatsing van belang. De gunstigste prognose voor een goed verlopende opvoedingsrelatie b e s t a a t voor de gezinnen waar het k i n d als e e r s t e , of als er al k i n d e r e n z i j n als j o n g s t e , wordt geplaatst (Frederiks e.a. 1984). De Nederlandse adoptie-organi-saties en met name WK-BIA plaatsen zelfs in principe niet anders (1). Toch is er in onze groep nog sprake van 8 (7%) boven- en tussenplaat-singen. In de overige g e v a l l e n z i j n de k i n d e r e n als e e r s t e ( 6 5 % ) of als jongste (28%) geplaatst.

(32)

Jaloezie, dat de a a n p a s s i n g van het a d o p t i e k i n d veel m o e i z a m e r ver-loopt dan nodig is. Bij de analyse van mogelijke probleemsituaties in de gezinnen zal de g e z i n s s i t u a t i e op het m o m e n t van p l a a t s i n g als aandachtspunt dus meegenomen moeten worden.

4.2. Soclaal-econoniBch m i l i e u

Het is uit veel onderzoek bekend dat adoptie-ouders wat hun sociaal-economisch milieu betreft geen a-selecte groep uit de bevolking vor-men. Hun milieu gemeten naar beroeps- en opleidingsniveau ligt bedui-dend hoger dan te v e r w a c h t e n zou z i j n als zij een g e m i d d e l d e groep zouden vormen. Ook in ons onderzoek was dit w e e r o v e r d u i d e l i j k het geval* De gezinnen verkeren meestal in een goede tot zeer goede woon-situatie (60%). Slechts bij drie (4%) gezinnen Is sprake van eenvoudi-ge flatbewoning. Van een vereenvoudi-gelijkbare groep uit de eenvoudi-gehele Nederlandse bevolking in de l e e f t i j d van 25 t/m 64 j a a r w o o n t 21% in een f l a t . De adoptiegezinnen waren meestal te vinden In de l o m m e r r i j k e buurten van de steden of In de k l e i n e r e ( d u s g r o e n e ) g e m e e n t e n . In g e o g r a f i s c h opzicht Is het w o o n m i l i e u voor deze a d o p t i e k i n d e r e n u i t s t e k e n d te noemen.

Het opleidingsniveau van de adoptie-ouders verschilt heel sterk van een gemiddelde Nederlandse groep (tabel 4.2).

Tabel 4.2* O p l e i d i n g s n i v e a u a d o p t i e - o u d e r s , v e r g e l e k e n m e t de Nederlandse bevolking van 35 t/m 54 j a a r

MANNEN VROUWEN

adoptie Ned.bevolking adoptie Ned.bevolking laag (t/m LBO) 9% 34% 20% 471 midden 41% 46% 57% 42% hoog (HBO/Univ.) 50% 20% 23% 11% (Bron: C.B.S. 1983)

(33)

4.3. Motivatie

Uit het onderzoek van Kirk (1981) en eerder verzamelde gegevens in Nederland (Hoksbergen e.a., 1979) weten we dat adoptie-ouders naar hun motieven om te adopteren globaal in twee groepen zijn te verdelen. De grootste groep bestaat uit echtparen met sterk gezinsgerichte ideeën, Het zijn mensen die kinderen leuk vinden en die in de opvoedingstaak een belangrijke vervulling van hun leven zien. Wij noemen dit Intern-gerichte ouders. Meestal zijn dit echtparen die ongewenst kinderloos zijn. Het is bekend dat slechts een deel (^ 20%) van de totale groep ongewenst kinderlozen (3) voor adoptie kiest (Hoksbergen, 1979). Dan is er de groep die abstract aandoende idealen heeft. Zij willen bij-voorbeeld geen bijdrage leveren aan de mondiale overbevolking of zijn erg getroffen door de moeilijke omstandigheden van veel kinderen in de Derde Wereld.

Ongeveer driekwart van onze groep konden wij tot de meer intern-gerichte ouders rekenen en een kwart dus tot de meer extern-intern-gerichten. Vanzelfsprekend is hier sprake van een globale indeling zonder veel nuancering. Er blijken enkele duidelijke verschillen tussen de twee groepen te bestaan. De intern-gerichten zijn vaker ongewenst kinder-loos, hetgeen ook wel was te verwachten. Ze spreken ook vaker een voorkeur uit voor een jonger kind. Van de extern-gerichten heeft 17% een voorkeur voor een kind ouder dan 3 jaar tegen slechts 2% bij de intern-gerichten.

Interessant is dat op de vraag of de adoptiemotieven in de loop van de tijd hetzelfde zijn gebleven, bijna alle ouders bevestigend ant-woorden. Bij twee echtparen is er een vermindering van de idealistisch-abstracte benadering en bij vier andere is het kind meer in het vizier gekomen en ligt er minder nadruk op het eigen belang van het graag een kind willen hebben.

Deze geringe mate van verandering in zo'n belangrijk aspect als adoptiemotivatie doet vermoeden dat bij deze groep sprake is van een zeer intensieve beleving van de wens een kind te krijgen. Een wens die door de jaren heen en (eventueel) ondanks alle ervaringen in het gezin zich niet gemakkelijk laat wijzigen. Misschien wordt deze stabiliteit bevorderd door nog enkele factoren. Sommige hiervan komen later ter sprake. Hier zullen we aandacht besteden aan het eigenlijk opvallende gegeven dat adoptie-ouders ten aanzien van enkele belangrijke kenmer-ken van het kind een duidelijke voorkeur kunnen uitsprekenmer-ken. Natuurlijk hebben alle ouders die een kind krijgen bepaalde voorkeuren als we denken aan het geslacht van het kind en aan de algehele gezondheids-toestand. Adoptie-ouders kunnen echter Invloed uitoefenen op de verwe-zenlijking van deze voorkeur. Hun wordt door de bemiddelende organisa-tie zowel in Nederland als in het land van herkomst gevraagd wat hun voorkeur is. Ten aanzien van onze groep is met name een voorkeur voor het geslacht en de leeftijd van het kind uitgesproken. Andere aspec-ten, zoals een voorkeur voor een sibling of die met betrekking tot de algehele gezondheidstoestand van het kind, kwamen minder uitdrukkelijk aan bod.

(34)

Voorkeur voor leeftijd?

Zoals te verwachten is wordt het meest een voorkeur voor een zo jong mogelijk kind u i t g e s p r o k e n ( t a b e l 4.3), hoewel b i j de Thal-groep het aantal "geen voorkeuren" vergeleken met andere groepen tamelijk groot Is: 23% vs. 14% of 7% ( H o k s b e r g e n , 1979).

Tabel 4.3. Voorkeur v o o r d e l e e f t i j d , b i j e e r s t e o f t w e e d e e n volgende kind, absoluut en In percentages

leeftijd geen voorkeur jonger dan 1 jr. 1 tot 3 jr. ouder dan 3 jr. eerste abs. 20 47 16 5 kind * 23 53 18 6 tweede en abs. 7 16 4 1 volg 7. 25 57 14 4 .kind. tot< abs. 27 63 20 6 tal 1 23 55 l/ 5 88 100 28 100 116 100

Als er al een kind in het gezin Is, treedt een zekere verschuiving op naar "geen voorkeur" en v o o r k e u r voor "oudere kinderen". Een belang-rijk gegeven om rekening mee te houden. Het plaatsen van oudere kinde-ren, of het nu om lokale of i n t e r l a n d e l i j k e a d o p t i e g a a t , s t u i t vaak op problemen. Veel minder echtparen blijken hiertoe bereid. De echtpa-ren die h i e r wel voor k i e z e n hebben vaak al k i n d e r e n . V o o r de landen van h e r k o m s t moet dit een r e d e n z i j n om zeker geen e i s e n te s t e l l e n als "er wordt alleen maar geplaatst als er geen of slechts Sen kind in het gezin is". Een d e r g e l i j k e els zal als gevolg h e b b e n dat o u d e r e kinderen n o g m o e i l i j k e r t e p l a a t s e n z i j n , o f g e p l a a t s t w o r d e n b i j echtparen d i e e i g e n l i j k e e n veel j o n g e r kind w i l d e n . D i t l a a t s t e levert u i t e r a a r d risico's op voor de w e d e r z i j d s e a a n p a s s i n g ouder-kind.

Voorkeur voor geslacht?

Veel minder echtparen dan het geval is bij het voorkeursaspect leef-tijd, geven een voorkeur op voor het geslacht, slechts 34% wil of een jongen of een m e i s j e . H e e f t men een d u i d e l i j k e v o o r k e u r , dan Is dit vaker voor een m e i s j e (69%) dan voor een jongen (31%). Als er al kinderen in het gezin z i j n , w o r d t vaker de v o o r k e u r voor een J o n g e n uitgesproken v e r g e l e k e n met de k i n d e r l o z e groep. Al d e z e gegevens komen o v e r e e n met de r e s u l t a t e n uit e e r d e r door ons v e r r i c h t o n d e r -zoek. Ook d a a r is s p r a k e van een b e p e r k t e m a t e van v o o r k e u r voor het geslacht van het a d o p t i e k i n d . H e e f t men een v o o r k e u r , dan wat vaker voor een meisje. Op de redenen hiervoor is elders uitgebreid ingegaan (Feigelman & Silverman 1983, p. 44-45). Wel w i j z e n w i j hier opnieuw op een voor plaatsende instanties belangrijk gegeven. Mensen die al aai of meer k i n d e r e n h e b b e n , s p r e k e n v a k e r een v o o r k e u r uit voor een jongen, die ook vaker ouder dan drie jaar kan zijn. Nog een reden voor de betrokken organisaties en autoriteiten om een ruim beleid te voeren bij eventueel te stellen eisen aan de gezinssamenstelling.

(35)

voldaan is aan de wensen die men had. In driekwart van de gevallen is voldaan aan de voorkeur. Was dit niet het geval, dan heeft dit slechts bij vier van de v i j f e n t w i n t i g betreffende kinderen tot aarzelingen bij de aspirant-ouders geleid.

4.4. Samenvatting

(36)
(37)

HET GEPLAATSTE THAISE KIND

Hoe het met de 59 j o n g e n s en 57 m e i s j e s , a f k o m s t i g uit T h a i l a n d , in ons land gaat» vormt het kernonderwerp van onze studie. En evenals dit nodig was v o o r een b e t e r b e g r i p van de s i t u a t i e van hun a d o p t i e -ouders, is het nodig eerst meer algemene I n f o r m a t i e over hen te geven, bijvoorbeeld over de leeftijd, gezondheidstoestand, belangrijke gege-vens over hun s i t u a t i e in het l a n d van h e r k o m s t e.d. A l l e e n met de kennis daarvan kunnen wij later beter begrij pen waarom bepaalde ont-wikkelingen zich bij de 116 kinderen hebben voorgedaan. Een stukje van hun levensgeschiedenis en de verwikkelingen daarin, speelt zich immers af voordat ze In het adoptiegezin komen.

5 . 1 Leeftijd bij plaatsing en op het moment van onderzoek

In verschillende onderzoeken wordt uitgebreid Ingegaan op het effect van de l e e f t i j d bij plaatsing op verdere ontwikkelingsmogelijkheden. Het is voor ons evenzeer een belangrijk gegeven. Gebleken Is dat nogal wat belangrijke ontwikkelingsaspecten en opvoedingsproblemen samenhan-gen met de l e e f t i j d van het kind bij aankomst in het gezin.

Door een in het voorjaar van 1985 uitgevoerd onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming te Amsterdam (Hoksbergen & Van Sljl, 1985) hebben w i j een r e d e l i j k beeld k u n n e n k r i j g e n van de g e m i d d e l d e l e e f t i j d waarop buitenlandse a d o p t i e k i n d e r e n N e d e r l a n d b i n n e n k o m e n (O.

Van a l l e k i n d e r e n die t u s s e n 1970 en 1984 via het a r r o n d i s s e m e n t Amsterdam z i j n geplaatst, Is de gemiddelde l e e f t i j d berekend. Deze is bijna twee jaar. In eerder door ons verricht onderzoek Is die eveneens bijna t w e e j a a r ( H o k s b e r g e n » 1979, p. 58). De k i n d e r e n In o n z e g r o e p z i j n echter aanmerkelijk jonger zoals uit tabel 5.1 duidelijk wordt. Hun gemiddelde l e e f t i j d bedraagt ongeveer tien maanden.

Tabel 5.1. L e e f t i j d van T h a i s e k i n d e r e n bij a a n k o m s t , naar g e s l a c h t , absoluut en in percentages JONGENS leeftijd 6 maanden en jonger 7 maanden - 1 jaar 1 t/m 2 jaar 2 t/m 3 jaar ouder dan 3 jaar

(38)

Twee t i j d s a s p e c t e n z i j n nog r e l e v a n t om de g r o e p als geheel op een betere wijze te kunnen beoordelen: de v e r b l i j f s d u u r in het gezin en de leeftijd op het moment van onderzoek.

Wat de verblijfsduur b e t r e f t , z i j n alle kinderen een aantal j a r e n in het gezin, 60% is acht jaar of langer en geen enkel kind k o r t e r dan drie j a a r in Nederland. De g e m i d d e l d e v e r b l i j f s d u u r is acht j a a r en vijf m a a n d e n . Deze al t a m e l i j k lange v e r b l i j f s d u u r is v o o r w a a r d e geweest voor het doen van onderzoek bij deze groep (zie 1.2).

De l e e f t i j d op het m o m e n t van o n d e r z o e k ( z i e tabel 5.2) v a r i e e r t weliswaar van v i j f tot v i j f t i e n j a a r , maar het o v e r g r o t e deel van de kinderen v e r k e e r t in de lagere s c h o o l l e e f t i j d ( 9 2 % is nl. t u s s e n 5.5 en 11*5 j a a r ) * De g e m i d d e l d e l e e f t i j d van de t o t a l e groep is ruim negen j a a r .

Tabel 5.2. L e e f t i j d k i n d e r e n op m o m e n t van o n d e r z o e k (1984) in percentages (N = 116)

I f t . : 5-6 6-7 7-8 8-9 9-10 10-11 11-12 12-13 13-14 14-15

% : 4 6 15 22 25 16 4 5 2 l

We kunnen spreken van een redelijk homogene groep: hetzelfde land van herkomst, groot a a n t a l j a r e n in N e d e r l a n d , v r i j w e l a l l e m a a l in de lagere schoolleeftijd, evenveel jongens als meisjes. Natuurlijk, zullen wij expliciet rekening moeten houden raet de t i j ds variabele als be?fn-vloedingsfactor op bijvoorbeeld gedrag of cognitie.

Zoals bekend k o m t het voor dat een b u i t e n l a n d s a d o p t i e k i n d een enigszins andere l e e f t i j d h e e f t d a n o f f i c i e e l w o r d t opgegeven. Z e kunnen zowel j o n g e r als ouder z i j n . Voor een deel k o m t d i t door de omstandigheid dat de p r e c i e z e l e e f t i j d van v o n d e l i n g e n m o e i l i j k te bepalen is, zeker als ze ook nog sterk verwaarloosd worden aangetrof-fen.

De opgegeven leeftijd klopt voor onze groep In bijna alle gevallen (96%). Bij de vijf kinderen waar het niet klopte» was het kind eenmaal aanzienlijk ouder dan opgegeven. Bij de a n d e r e vier k i n d e r e n waa er zowel naar boven als beneden sprake van een g e r i n g e r l e e f t i j d s v e r -schil. Vier van de v i j f ouderparen zeiden overigens weinig moeite met dit f e i t te hebben. Uit dit gegeven mogen we concluderen dat het leeftijdsprobleem geen rol van betekenis speelt.

5.2. Achtergrondgegevens

Alle ouders hebben hun kind zelf uit T h a i l a n d gehaald. Dit h e e f t bevorderd dat zij enige kennis over de achtergrond van het kind in het land van herkomst verkrijgen. Vaak hebben de ouders zelfs de persoon d i e o f f i c i e e l a f s t a n d deed v a n h e t k i n d , m e e s t a l d e o o r s p r o n k e l i j k e moeder, ontmoet.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Verschillende van hun rechten worden beperkt door de COVID-19-maatregelen: het recht op onderwijs, het recht op vrije tijd en ontspanning, het recht op (mentale) gezondheid, het

Key words: Sarafina!, context, songs of struggle, South African protest music, resistance theatre, township theatre... Nadat die verhoogproduksie groot sukses op

Dissertation submitted in fulfilment of the requirements for the degree Doctor Philosophiae in Philosophy at the Potchefstroom. Campus of the

Er zijn ontwikkelingen gaande die kunnen leiden tot een andere rol van b &amp; s op school, zoals: (1) de ontwikkeling van ‘brede scholen’, (2) de toenemende belangstelling voor

Hieronder vallen werknemers die worden ontslagen uit een vast dienstverband, ook in het kader van een reorganisatie, werknemers wier dienstverband voor bepaalde tijd tussentijds

We beoordelen de eerste norm als voldaan: in de gesprekken is aangegeven dat alle relevante organisaties (VluchtelingenWerk, de afdeling inkomen, Werkkracht en werkgevers) door

vaderlanders, om van dit vreemd contrast geen melding te maaken enz. Verder vind ik in mijn kladboekje noch aangeteekend: - dat wij op de hoogte van Panteleria een hoos zagen, die

Waar wetenschappers als Van de Mieroop en Louwagie (2012) pronomen bestudeerden met betrekking tot de verschillende identiteiten die geïnterviewden aannamen door middel van