• No results found

U weet zelf hoe wij bij u hebben geleefd. Daaraan kunt u een voorbeeld nemen. U hebt gezien hoe wij onze plicht vervuld hebben.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "U weet zelf hoe wij bij u hebben geleefd. Daaraan kunt u een voorbeeld nemen. U hebt gezien hoe wij onze plicht vervuld hebben."

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 832: 2 Thessalonicenzen 3:8 t/m 18]

In de vorige uitzending hebben we gelezen dat de apostel Paulus voorbede vraagt met het oog op de voortgang van de verkondiging van het evangelie, ondanks de tegenstand van de mensen. Met een beroep op de trouw van de Here Jezus wenst Paulus de gelovigen in Thessalonica trouw, volharding en geduld toe. Onder verwijzing naar zijn eigen voorbeeld - en dat van zijn medewerkers - keert de apostel zich streng tegen die christenen die hun dagelijkse plichten niet vervullen en verwaarlozen. Bij volharding in dat kwaad moet de gemeente tuchtmaatregelen treffen. Met 2 Thess.3:7 eindigde de vorige uitzending met de woorden: U weet zelf hoe wij bij u hebben geleefd.

Daaraan kunt u een voorbeeld nemen. U hebt gezien hoe wij onze plicht vervuld hebben. In het vervolg noemt de apostel een aantal voorbeelden waaruit blijkt dat hij zijn medewerkers hun plicht hebben vervuld.

2 Thessalonicenzen 3 vers 8: Wij hebben van niemand geprofiteerd, dag en nacht hebben wij hard gewerkt om niemand tot last te zijn.

Ook al hebben Paulus en zijn medewerkers in Thessalonica bij Jason

(Hand.17:5) gelogeerd, zij hebben voor hun verblijf betaald. Voor de vertaling

‘wij hebben van niemand geprofiteerd’ staat in het Grieks de minder alge- mene aanduiding ‘wij hebben geen brood als gave bij iemand gegeten’.

Bij deze woorden moeten we bedenken dat ‘brood eten’ een Joodse uitdruk- king is (hebraïsme) voor alle maaltijden en het verdere levensonderhoud (Gen.3:19; 18:5; 2Sam.9:7 LXX). Het was een principe van Paulus om het evangelie te verkondigen zonder van de pasbekeerden levensonderhoud te vragen (2Kor.11:7; 12:13; 1Thess.2:9), ook al had hij daar wel het recht toe (1Kor.9:3-18). In de praktijk van het leven van Paulus betekende dat moeite, inspanning en zwaar werk doen met de handen (Hand.20:34; 1Kor.4:12; 9:6;

2Kor.11:27; 1Thess.2:9). In 2Thess.3 stelt Paulus zijn gedrag ten voorbeeld aan de gemeente, opdat degenen die niet willen werken, onder tucht worden gesteld. Op zijn zendingsreizen werd Paulus soms wel door bestaande chris- tengemeenten ondersteund. Met name de christengemeente uit Filippi stuurde Paulus gedurende zijn verblijf in Thessalonica tot tweemaal toe een financiële gift (Fil.4:15,16).

(2)

In het vermelden van Paulus zware werk met de handen ligt ook een verma- ning tegen de gangbare weerstand van welgestelde Grieken om zelf te gaan werken. In 1Thess.2:9 had de apostel hen dat al in herinnering gebracht met de woorden: U herinnert zich wel, vrienden, hoe wij ons voor u hebben ingespannen. Dag en nacht zijn wij in de weer geweest. Terwijl wij u het goede nieuws van God brachten, zijn wij niemand tot last geweest. Wij hebben ons eigen brood verdiend.

Paulus bleef daarmee geheel in de lijn van zijn vroegere leermeesters, de Joodse rabbijnen. Rabbi’s moesten naast het bestuderen van Gods Woord ook een beroep leren, om zelf in hun onderhoud te voorzien. De christenen in de gemeente die niet wilden werken zullen geteerd hebben op kosten van hun medegelovigen (Joh.21:3; Hand.20:34). Ook gelovigen uit Efeze moest de apostel op dit punt vermanen. We lezen in Efeziërs 4 vers 28: Wie een dief is, moet ophouden met stelen. Steek liever uw handen uit de mouwen en verdien eerlijk uw eigen brood. Dan kunt u nog eens iemand helpen die gebrek heeft. Paulus was naast apostel en verkondiger van het evangelie ook tentenmaker, daarmee zorgde hij voor zijn eigen inkomen en verdiende op een eerlijke manier zijn eigen brood.

2 Thessalonicenzen 3 vers 9: Wij hadden dat overigens best van u mogen vragen, maar hebben het niet gedaan om u tot een voorbeeld te zijn. Leef daar dan ook naar! Voor de woorden ‘wij hadden dat overigens best van u mogen vragen’ lezen we in het Grieks: niet, dat wij er geen bevoegdheid toe hebben. Het Griekse woord voor ‘bevoegdheid’ betekent: macht, kracht, vermogen, volmacht, autoriteit, recht, enzovoort. Paulus had zeker het recht om een vergoeding voor levensonderhoud aan de christengemeenten te vra- gen, voor het werk dat hij in de gemeente deed (1Thess.2:6, 1Tim.5:17,18), maar hij heeft bewust geen aanspraak gemaakt op die bevoegdheid (1Kor.9:4, 6,12,18) om geen hindernis voor het evangelie op te werpen en zoveel moge- lijk mensen te winnen voor Christus (1Kor.9:12,19). Als voorbeeld ter navol- ging dient niet zozeer het afzien van het recht op onderhoud, alswel het zware werk met de handen van Paulus en zijn metgezellen.

(3)

2 Thessalonicenzen 3 vers 10: Toen wij nog bij u waren, hebben we u er al op gewezen dat wie niet wil werken, ook niet zal eten.

De woorden ‘we hebben u er al op gewezen’ zijn een weergave van ‘wij hebben u al bevolen‘, het geeft aan dat Paulus de woorden die hij schrijft al vaker tegen de Thessalonicenzen had gezegd. Zowel door zijn voorbeeld als ook in zijn onderwijs heeft Paulus aan de christengemeente duidelijk gemaakt, dat wie niet wil werken, ook niet zal eten. We kunnen ons afvragen of deze woorden hoorden bij het normale onderwijs van Paulus, of dat er toen pas aanleiding toe was om op dit punt nadruk te leggen. In ieder geval is het zo dat de gedachte dat werken en eten samengaan niet van Paulus afkomstig is.

De woorden en gedachte waren zowel uit het OT als uit de Griekse literatuur bekend (Gen.3:19; Spr.10:4; 12:11; 14:23; 28:19; Matth.10:10). Het nieuwe in 2Thess.3 is het element van de bereidheid om te werken. Aan het slot van vers 10 is sprake van de ‘wil om te werken', zodat het niet kan worden toege- past op zieken, invaliden, ouderen en werklozen. Voor de woorden ‘ook niet zal eten’ staat in het Grieks een gebiedende wijs: laat hem niet eten. Het is mogelijk, dat Paulus concreet aan de liefdemaaltijden van de gelovigen denkt, waarvan sommigen - die niet wilden werken - misbruik maakten.

Het is interessant om te ontdekken dat een groot deel van de twee brieven aan de Thessalonicenzen handelen over openbaringen of profetieën van de HERE over de wederkomst van Christus, maar bijna de helft van de brieven gaan over praktische dingen in het dagelijks leven en de christelijke levens- wandel. Daarmee geeft Paulus nadruk aan de praktische kant van de terug- komst van Christus voor Zijn Gemeente. Zal de Here bij Zijn wederkomst ons bezig vinden met het werk dat Hij ons heeft gegeven (Matth.24:46)?

Bij alle interpretaties, meningen en gedachten van de profetieën over de terugkomst van Christus, is het goed om ons te realiseren, dat een woord van de HERE - door de Heilige Geest - in een profetie bekend gemaakt, zichzelf in de tijd zal uitleggen.

Een voorbeeld daarvan vinden we in de beschrijving van het Pinksterfeest in Hand.2. Nadat de mensen zien en horen dat de christenen in vreemde talen spreken, woorden die de Heilige Geest hun ingaf (Hand.2:4) zeiden zij te- gen elkaar: Wat heeft dit toch te betekenen?

(4)

Die mensen hebben vast teveel zoete wijn gedronken… (Hand.2:13). Dan staan de twaalf apostelen op en neemt Petrus het woord, Hand.2 vers 16: Wat hier gebeurt, is al lang geleden door de profeet Joël voorspeld. God zal aan het einde van de tijd Zijn Geest over alle mensen uitstorten. In wezen vertelt Petrus dat op de Pinksterdag de profetie van Joël in vervulling is ge- gaan. Prachtig en helemaal waar! Maar Petrus vertelt nog meer en citeert daarbij nog steeds de profeet Joël. In dezelfde profetie vertelt Joël - wat hem door de HERE is geopenbaard, in wezen zijn het woorden van de HERE Zelf - en die woorden zijn: dat er nog meer dingen zullen gebeuren, maar die zijn nog niet in vervulling gegaan. Bijvoorbeeld Handelingen 2:20 en 21: De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed, voordat die grote en ontzagwekkende dag van de Here aanbreekt. Dan zal ieder die de naam van de Here aanroept, gered worden.

De verschillende lagen in de vervulling van de profetie zal de Heilige Geest op Gods tijd openbaren, wij christenen moeten waken voor eigen invullingen, ge- dachten en uitleggingen. Paulus schrijft in 2Thess.2 vers 1 t/m 3a: Wat de terugkeer van onze Here Jezus Christus en onze hereniging met Hem betreft, broeders en zusters, vragen wij u dringend het hoofd koel te houden. Laat u niet in de war brengen door geruchten dat de grote dag van de Here er al zou zijn. Als u mensen hoort die hierover een profetie of een bepaalde uitspraak of zelfs een brief van ons zouden hebben gekregen, geloof hen niet. Laat u door niemand iets wijsmaken. Want die dag komt pas als twee dingen zijn gebeurd…

Maar luisteraar, het feit dat wij Gods profetieën niet precies kunnen uitleggen mag ons er niet toe brengen te gaan twijfelen aan het profetische Woord van God. Zijn Woord staat vast en is zeer betrouwbaar (2 Petr.1 vers 19). Laten we in de zekerheid dat Christus terugkomt op de wolken, vol verwachting uit- zien naar de grote dag van de Here. Ja, en hoe doe je dat?

Mogelijk kan de volgende geschiedenis ons op weg helpen. Een tuinman van een groot landgoed in Noord-Italië leidde een bezoeker rond door het kasteel en de prachtige, goed onderhouden tuinen. Tijdens het middagmaal prees de bezoeker de tuinman en zijn vrouw, voor de mooie manier waarop zij het kas- teel en de tuinen onderhielden.

(5)

Tijdens het gesprek over de tuinen en het kasteel vroeg de bezoeker: Wan- neer is de eigenaar van het landgoed voor het laatst langs geweest? Tot ver- rassing en verbazing van de bezoeker zei de tuinman: Ongeveer tien jaar ge- leden. Na een tijdje vroeg de perplexe bezoeker: Maar, waarom houdt u de tuinen en het kasteel dan zo onberispelijke, en op zo’n schitterende manier bij? De tuinman gaf als antwoord: Omdat ik hem ieder moment terugverwacht.

Komt hij dan volgende week terug? vroeg de bezoeker. De tuinman ant-

woordde: Ik weet niet wanneer hij terugkomt, maar ik verwacht hem vandaag.

De tuinman leefde iedere dag in de verwachting van de terugkeer van de eigenaar en dat deed hij door gewoon bezig te zijn met het werk waarvoor hij door de eigenaar was aangenomen. Hij hing niet over het hek, keek niet om het uur over de weg om te zien of de eigenaar er al aankwam. Hij was bezig met zijn werk in de tuin, aan het snoeien, knippen, maaien en planten. In het kasteel hielp hij met voorkomende klusjes en zo was hij druk bezig en voorbe- reid op de terugkomst van de eigenaar. Laten ook wij zo bezig zijn met het werk van de Here, in afwachting van Zijn wederkomst. Laten we luisteren naar de oproep van Paulus aan de Thessalonicenzen: Wat de terugkeer van onze Here Jezus Christus en onze hereniging met Hem betreft, broeders en zusters, vragen wij u dringend het hoofd koel te houden.

We lezen verder, 2 Thessalonicenzen 3 vers 11: Want wij horen dat er

sommigen onder u zijn die hun plichten niet vervullen. Zij willen zich niet vermoeien met werken, maar zich wel bemoeien met andermans zaken.

Wat de precieze inhoud van het niet vervullen van de plichten was, is in 1Thess.5 (vers14) en 2Thess.3 (verzen 6 en 7) niet duidelijk geworden, maar in 2Thess.3:11 wordt het door Paulus concreet aangegeven. Het zijn mensen die zich niet willen vermoeien met werken, maar zich wel bemoeien met andermans zaken en daarbij ook nog leven op kosten van anderen

(1Thess.4:11,12; 2Thess.3 :8). In een ander verband spreekt Paulus over de- zelfde problematiek - bemoeizucht - in 1 Timotheüs 5 vers 13: Bovendien zul- len zij zich snel vervelen en met roddelpraatjes van het ene huis naar het andere gaan en zich met andermans zaken bemoeien.

(6)

Al eerder heb ik aangegeven dat in de Antieke wereld, o.a. in de tijd van Pau- lus, werken als iets minderwaardigs werd gezien. In het algemeen door de meer welvarende Grieken, daarom lieten zij werken graag aan slaven over.

Aan de andere kant moeten we zeggen dat de apostel deze rijke mensen niet op het oog heeft, want het gaat om hen die op kosten van de gemeente willen leven. Het kunnen gewone leeglopers zijn geweest, of het ging om mensen die zich verbeeldden, dat ze zo geestelijk waren, dat ze niet meer hoefden te werken. Velen denken daarbij aan een bepaalde stroming in de gnostiek, die zich kenmerkte door een overwaardering van de geest en een onderwaarde- ring van het materiële. Een opvatting waaruit de ontkenning van een lichame- lijke opstanding voortkwam (1Thess.4:13) en een onverschilligheid ten aan- zien van aardse verantwoordelijkheden (1Thess.4:11,12).

2 Thessalonicenzen 3 vers 12: In de naam van de Here Jezus Christus dragen wij zulke mensen op rustig aan het werk te gaan en hun eigen brood te verdienen. Paulus richt zich in vers 12 direct en in de naam van de Here Jezus Christus, tot de mensen die hun plichten niet vervullen. Met deze directe aanspraak en namens de Here Jezus zijn de woorden een bevel. Door de aangesprokenen niet met ‘jullie’ of met hun naam aan te spreken, maar met ‘zulke mensen’ maakt Paulus de oproep minder confronterend. Paulus schrijft in de autoriteit van de Here Jezus Christus, dat wil zeggen met Zijn ge- zag. De mensen die hun plichten niet vervullen moeten met ‘stilte’, dat wil zeggen rustig en normaal aan het werk gaan (1Thess.4:11), zich niet met an- deren bemoeien, niet proberen met vrome taal indruk op anderen te maken.

Bij dit laatste kunnen we denken aan wat we lezen in Romeinen 16 vers 17 en 18: Vrienden, tot slot wil ik u nog ernstig waarschuwen voor mensen die tweedracht willen zaaien en anderen in hun geloof belemmeren, wat allemaal ingaat tegen wat u is geleerd. Blijf bij hen uit de buurt, want zul- ke mensen dienen niet de belangen van Christus, maar die van henzelf.

Zij zetten altijd hun eigen zin door en als u niet oppast, hebben zij u zo omgepraat. Zij misleiden de eenvoudige gelovigen met huichelachtig gepraat. Roddels zijn tergend: zij zijn opwindend om aan te horen en geven iemand het gevoel een insider te zijn.

(7)

Maar in plaats van op te bouwen, trekken roddels mensen de diepte in. Als iemand merkt dat hij zich te veel met andermans zaken bemoeit, heeft hij of zij waarschijnlijk te weinig te doen.

In zo’n geval is het mogelijk een goede tip om eens op zoek te gaan naar iets dat hij of zij voor Christus, de kerk of eigen gemeente kan doen, of mogelijk voor iemand uit de familie of eigen omgeving.

Het slot van vers 12 geeft aan dat de mensen die hun plichten niet vervullen hun eigen brood moeten verdienen, d.w.z. hun eigen levensonderhoud ver- dienen (vs.8: Jes.4:1), zodat ze niet langer zullen leven op kosten van ande- ren (1Thess.4:12).

2 Thessalonicenzen 3 vers 13: Wat uzelf betreft, broeders en zusters, laat u niet ontmoedigen en blijf het goede doen. Na zijn vermaning tot de men- sen die hun plichten niet vervullen richt Paulus zich in vers 13 weer tot de hele gemeente. Wat blijkt uit de woorden: ‘uzelf’ en ‘broeders en zusters’. Een zelfde aanmoediging lezen we in Galaten 6 vers 9: Laten wij nooit ophouden met goed doen, want na verloop van tijd zullen wij de zegen ervan oog- sten, als wij tenminste niet opgeven.

In vers 13 stimuleert Paulus de gemeente van Thessalonica, om ondanks teleurstellingen niet te verslappen in naastenliefde. Blijkbaar zijn veel gemeen- teleden te ontmoedigd en teleurgesteld om het goede te doen en de naaste lief te hebben als zichzelf. Dit kan mede het gevolg zijn van het misbruik dat gemeenteleden - die hun plichten niet vervulde - hebben gemaakt van de lief- dadigheid van de gelovigen in Thessalonica. Daarom roept de apostel op nooit te stoppen met goed doen en niet op te geven.

2 Thessalonicenzen 3 vers 14: Als iemand niet luistert naar wat wij in deze brief zeggen, moet u hem als ongehoorzaam bestempelen en links laten liggen, dan zal hij zich wel schamen.

Paulus verwacht, dat de meeste plichtsverzakers wel zullen luisteren, maar als er toch iemand niet luistert, moet de gemeente overgaan tot een tucht- maatregel.

(8)

Daarmee wordt in vers 14 - ‘het geen contact meer hebben met christenen die hun plicht verzaken’ - uit vers 6, concreet uitgewerkt.

De Thessalonicenzen moeten de bedoelde broeder of zuster ‘bestempelen als ongehoorzaam en links laten liggen’ (1Kor.5:9-11). Daarmee wordt de plichtsverzaker ook uitgesloten van de liefdemaaltijden. Het begrip ‘bestem- pelen’ is niet helemaal duidelijk, omdat er waarschijnlijk geen sprake was van een ledenlijst in de gemeente. Mogelijk ging het om een openlijke afkondiging van de naam van de bedoelde broeder of zuster en de te nemen maatregelen (Matth.18:17vv.; 1Tim.5:20). De plichtsverzakers waren namelijk al mondeling (vs.10) en schriftelijk (1Thess.4:11,12; 5:14) verscheidene keren terechtgewe- zen. De bedoeling van een tuchtmaatregel is niet om de zondaar of overtreder te straffen, maar om hem of haar beschaamd te maken, zodat hij of zij tot in- keer komt (2Kor.2:5-11;2Tim.2:25,26).

2 Thessalonicenzen 3 vers 15: Behandel hem niet als een vijand, maar als een broeder die gewaarschuwd moet worden.

Paulus wist, dat er ten aanzien van hen die zich misdragen hadden, heel ge- makkelijk bittere gevoelens konden ontstaan, zodat gemeenteleden hen als

‘vijanden’ zouden gaan zien. Maar het unieke van de christelijke tucht is, dat zij geen afstraffing of uitstoting is om de zonde te vergelden, maar een poging om de betrokkene tot inkeer te brengen. De overtreder blijft een ‘broeder of zuster’. In de gemeente van Christus moeten overtreders worden terechtge- wezen, maar met zachtmoedigheid en vriendelijkheid (Gal.6:1;1Thess.5:14, 15; 2Tim.2:25), zodat hij of zij zich zal bekeren. Van de gelovigen wordt ver- wacht, dat zij de liefde blijven bewaren, ook ten aanzien van hen die zich mis- dragen hebben (1Thess.5:15; 2Thess.3:13).

2 Thessalonicenzen 3 vers 16: Ik wens u toe dat de Here van de vrede u altijd Zijn vrede zal laten ervaren, wat er ook gebeurt. Laat Hij bij u allen zijn. Nadat Paulus de gemeente vermaand heeft om de overtreders niet als vijanden te zien, bidt hij haar vrede toe, te allen tijde en op iedere manier.

Vers 16 benadrukt opnieuw, dat de Here de bron is van alle vrede.

(9)

2 Thessalonicenzen 3 vers 17: Zoals aan het slot van al mijn brieven, schrijf ik, Paulus, zelf de groet. Daaraan kunt u zien dat een brief van mij komt. Kijk, zo schrijf ik. Meermalen dicteerde Paulus zijn brieven aan een secretaris (Rom.16:22), waarna hijzelf besloot met een eigenhandige groet (1Kor.16:21; Gal.6:11; Kol.4:18). Sommige brieven schreef hij mogelijk hele- maal zelf (Filemon 19). De woorden ‘schrijf ik, Paulus, zelf de groet’ kan be- doeld zijn 1) als een teken van echtheid of 2) een persoonlijke noot om de brief kracht bij te zetten. In het eerste geval wilde Paulus hiermee zijn brief onderscheiden van valse brieven, die onder zijn naam circuleerden (zgn.

pseudepigrafen). In het tweede geval wilde Paulus zijn brief door een eigen onderschrift kracht bijzetten. Vanwege de behandelde onderwerpen wilde hij aan deze brief een duidelijk gezag verlenen (1Thess.5:27).

2 Thessalonicenzen 3 vers 18: Ik wens u allen de genade van onze Here Jezus Christus toe. Paulus besluit zijn brief met de gebruikelijke groet (Rom.

16:20; 1Kor.16:23; Kol.4:18;1Thess.5:28). Op één punt wijkt de groet af van de anderen, Paulus schrijft: Ik wens u allen de genade van onze Here Je- zus Christus toe. Dat de apostel hier ‘allen’ toevoegt (2Kor.13:13) heeft te maken met het feit dat de zegenbede van Paulus zich ook uitstrekt over de overtreders die hij in 2Thessalonicenzen heeft vermaand.

In de volgende uitzending maken we een begin met het Bijbelboek Jeremia uit het OT.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er is ook niets moeilijks aan, want dat staat op talloze andere plaatsen waarin de Here Jezus niet alleen in Zijn omwandeling op aarde als mens wordt aangeduid, maar waar Hij zelfs

Christus heeft hem geroepen (jij hoort bij Mij) maar Paulus zegt ook: Hij heeft mij uitgekozen om Zijn apostel te zijn (hij heeft - in dienst van Christus - een speciale taak

Het had zo mooi kunnen zijn, dat verhaal van die mens, Jezus van Nazareth, die het nieuws bracht van Gods goede toekomst van vrede en recht,.. en daadwerkelijk genezend en

Omdat, jongelui, broeders en zusters, God iets heeft gedaan in jouw leven.. Hij is de Bron, de Oorzaak, de

- van onze Here Jezus Christus - Petrus benoemt de Zoon van God dan vervolgens met zijn drie titels, die staan voor wie Hij is, en dan barst het besef van het kostbare eruit: die

En om het allemaal wat dichter bij onszelf te brengen, zeggen ze dan dat niet wij de eigenaars van de aarde zijn, maar dat we de aarde geleend hebben van onze kleinkinderen?.

Want zoals het voor bloemen onmogelijk is om zichzelf te bekleden, En het voor vogels onmogelijk is om zelf hun voedsel te verbouwen Zo is het voor de mens onmogelijk om zijn leven

Grote verdrukking 1000 jaar vrede Nieuwe hemel en aarde opname. al