• No results found

The beauty or the brains? Een onderzoek naar de vraag of Nederlandse kiezers het uiterlijk van een politicus meenemen in de beoordeling van de politicus

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "The beauty or the brains? Een onderzoek naar de vraag of Nederlandse kiezers het uiterlijk van een politicus meenemen in de beoordeling van de politicus"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

                     

The Beauty or The Brains?

Een onderzoek naar de vraag of Nederlandse kiezers het uiterlijk van een

politicus meenemen in de beoordeling van de politicus.

Faculteit Sociale Wetenschappen Docent: MSc. M. Nagtzaam Cylemarijne Peul – s1852884 17 juni 2019

8364 woorden  

(2)

Inleiding

“Ik kan wel doen alsof het niet zo is, maar ik ben altijd wel bezig met mijn kleding. Sinds ik een publieke functie heb nog iets meer dan voorheen” (Meeder, 2017).

Het bovenstaande citaat is afkomstig van VVD-politicus Klaas Dijkhoff, die in 2017 door het tijdschrift Esquire werd uitgeroepen tot Best Geklede Man van Nederland (Meeder, 2017). Dijkhoff is een opvallende verschijning op Het Binnenhof en is de eerste politicus ooit die deze prijs in ontvangst mag nemen. Parallel aan zijn opkomst als vooraanstaand politicus heeft hij de afgelopen tien jaar een opvallende uiterlijke transformatie ondergaan. Met een glad geschoren kin en een kleurrijk hemd werd de toen nog onbekende Dijkhoff in 2010 aangesteld als lijsttrekker van de VVD in Breda. Zeven jaar later heeft hij een grove baard, draagt hij driedelige kostuums en is hij VVD-fractievoorzitter in de Tweede Kamer (Van Outeren, 2017). Volgens een peiling van Maurice de Hond wordt Dijkhoff in 2018 door Nederlandse kiezers gezien als de meest betrouwbare politicus (RTL Nieuws, 2018). Zou zijn uiterlijke transformatie – en in het bijzonder het laten staan van een baard - hebben bijgedragen aan een positievere evaluatie door Nederlandse kiezers?

Er is de afgelopen decennia wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de invloed van het uiterlijk van politici op hun electorale succes (Banducci, Karp, Thrasher, & Rallings, 2008; Olivolo & Todorov, 2010; Laustsen, 2014; Fleischmann, Lammers, Stoker, & Garretsen, 2019). Olivola en Todorov toonden met hun onderzoek aan dat uiterlijke kenmerken een sterke voorspeller zijn van het electorale succes van een politicus. Laustsen bouwde hier met zijn onderzoek op voort door onderzoek te doen naar de invloed van afzonderlijke uiterlijke kenmerken, zoals bijvoorbeeld het hebben van blauwe ogen of bruin haar. Dat kiezers bij het uitbrengen van hun stem in zekere mate geleid worden door het uiterlijk, is in lijn met het onderzoek van Rosema (2004). Deze onderzoeker concludeert namelijk dat kiezers hun stem voor een groot deel baseren op een ‘onderbuik gevoel’ in plaats van op rationele overwegingen. Het uiterlijk van een politicus is een een zeer belangrijke factor die bijdraagt aan dit onderbuik gevoel waar een kiezer zijn of haar stem op baseert (Lau & Redlawsk, 2001). Het maken van een selectie op basis van uiterlijk gebeurt niet alleen in het politieke proces, maar in ieder selectieproces waarbij mensen moeten beoordelen welk persoon ze het meest geschikt voor een functie vinden (Stoker, Garretsen & Spreeuwers, 2016). Dit komt doordat mensen bij het maken van een complexe beslissing overspoeld worden met informatie. Het is onmogelijk om alle informatie te verwerken en te begrijpen. Hierdoor wordt er een automatisch systeem in de hersenen geactiveerd, waarbij het besluitvormingsproces

(3)

versimpeld wordt door gebruik te maken van makkelijke regels of associaties (Kahneman, Slovic & Tversky, 1982). Bij het maken van een keuze wordt daarnaast veelal gebruik gemaakt van stereotyperingen. Wanneer mensen de karakteristieken hebben van een stereotypering, maken zij meer kans om geselecteerd te worden voor een functie (Stoker et al., 2016). Voor de stereotypering van leiders, zoals CEO’s en politici, geldt bijvoorbeeld dat ze een volwassen, rijp en aantrekkelijk gezicht moeten hebben (Olivola & Todorov, 2010).

In het licht van dergelijke bevindingen is het begrijpelijk dat politici bewust met hun uiterlijk en kledingstijl omgaan. Ook politieke partijen kunnen strategisch gebruik maken van deze wetenschappelijke bevindingen door bij het kiezen van een lijsttrekker te kijken naar gezichtskenmerken die het besluitvormingsproces van kiezers positief kunnen beïnvloeden (Olivola & Todorov, 2010). In dit onderzoek zal de relatie tussen het uiterlijk van een politicus en de evaluatie van die politicus door Nederlandse kiezers nader onderzocht worden. Centraal zal de vraag staan of mensen uiterlijke kenmerken van een politicus meenemen in hun beoordeling van die politicus. Er wordt in deze studie enkel gekeken naar de beoordeling door kiezers. Het daadwerkelijke kiesgedrag van mensen wordt buiten beschouwing gelaten. Het onderzoek vangt aan met een theoretisch kader om tot een wetenschappelijke onderbouwd antwoord op de onderzoeksvraag te komen. De methodologie van het onderzoek wordt nader toegelicht in het daaropvolgende deel. Hier wordt het uitgevoerde experiment uitgelegd en verantwoord. Vervolgens worden de resultaten van het experiment geanalyseerd en geïnterpreteerd. In de conclusie wordt het antwoord op de onderzoeksvraag geformuleerd en worden er aanbevelingen voor vervolgonderzoek gedaan.

Deze studie heeft zowel een maatschappelijke als een wetenschappelijke relevantie. Het electorale proces is een fundamenteel mechanisme van het democratische vereiste van verantwoording (Farrel, 2001; Engelen & Sie Dhian Ho, 2004). Het is dan ook van maatschappelijk belang de kern en werking van dit mechanisme te begrijpen en te onderzoeken door welke factoren kiezers beïnvloed worden tijdens hun besluitvormingsproces. Dit onderzoek draagt bij aan het verkrijgen van een beter inzicht in de manier waarop de uiterlijke verschijning van politici het electorale proces beïnvloedt. Hierbij is het van belang om factoren in ogenschouw te nemen die makkelijk door de media of door politici zelf gemanipuleerd kunnen worden. Hoewel het door natuurlijke cognitieve processen in de hersenen nooit voorkomen kan worden dat mensen hun electorale keuze deels op uiterlijk baseren, kan er wel bewustwording gecreëerd worden onder de Nederlandse bevolking. Het gaat hierbij om bewustwording dat politici en politieke partijen hen met uiterlijk makkelijk kunnen beïnvloeden en hiermee ook invloed uitoefenen op het electorale proces.

(4)

Dit onderzoek kan daarnaast bijdragen aan het opvullen van een kennishiaat in de literatuur omtrent dit onderwerp. Er is de afgelopen jaren wereldwijd veel wetenschappelijk onderzoek gedaan naar de invloed van uiterlijk van politici op hun electorale succes in het algemeen. Er is echter nog relatief weinig onderzoek gedaan naar de invloed van het uiterlijk van politici op de beoordeling door kiezers. In Nederland is hier nog geen onderzoek naar gedaan en bestaat er een kennishiaat met betrekking tot de vraag welke specifieke uiterlijke kenmerken van Nederlandse politici een positief of negatief effect kunnen hebben op de beoordeling door Nederlandse kiezers. Om een beter inzicht te krijgen in de manier waarop Nederlandse kiezers worden beïnvloed door uiterlijke kenmerken, is het verrichten van empirisch onderzoek noodzakelijk.

(5)

Theoretisch kader

Een veranderde samenleving

Lange tijd werd Nederland gekenmerkt door een stabiel politiek landschap. Deze stabiliteit werd veroorzaakt door de sterke verzuiling van de samenleving. De maatschappij was opgedeeld in vier strikt gescheiden zuilen: de katholieke zuil, de protestantse zuil, de socialistische zuil en de liberale zuil. Alle burgers waren gebonden aan één van de vier hoofdzuilen en hun volledige maatschappelijke en sociale leven speelde zich binnen deze zuil af (Lijphart, 1990). Iedere zuil had eigen organisaties op het gebied van onderwijs, religie, sport, gezondheidszorg en media. Daarnaast had elke zuil een eigen politieke partij, waar alle leden van de zuil op stemden. Hierdoor waren politieke partijen verzekerd van electorale steun vanuit hun zuil. De nadruk lag voornamelijk op de politieke partij als een collectieve politieke actor (Lijphart, 1990). Het was toentertijd niet relevant wie de persoon achter een politicus was. Eigenschappen, hobby’s en privélevens van politici stonden niet of nauwelijks centraal publieke debatten (Voerman, 2007).

Vanaf de jaren ’60 hebben twee ontwikkelingen de Nederlandse samenleving drastisch veranderd. Ten eerste begon de verzuiling langzaam te verdwijnen door het ontstaan van culturele tegenbewegingen en groeiende welvaart (Andeweg & Irwin, 2009). Dit proces wordt in de literatuur ook wel aangeduid met ‘ontzuiling’ en houdt in dat burgers zich los begonnen te maken van hun zuil (Lijphart, 1990). In het politieke landschap was de ontzuiling voornamelijk te merken aan de groeiende volatiliteit van het electoraat. Het aantal zwevende kiezers nam sterk toe en politieke partijen waren niet langer verzekerd van electorale steun (Andeweg & Irwin, 2009). Tegelijkertijd met de verandering van het politieke landschap, vonden er ook grote veranderingen binnen het medialandschap plaats (Seydel, Prins, Serkei, & Van Twist, 2001). Zodra de samenleving ontzuilde, maakten media zich los van de bevoogdende politieke partijen. De politieke autonomie van de media kwam centraal te staan (Van Praag, 2003). Daarnaast leidde de opkomst van de televisie ertoe dat dit apparaat binnen enkele jaren het dominante politieke medium werd. Deze periode, waarin audiovisuele berichtgeving en de autonomie van de media centraal stond, wordt door Van Praag aangeduid met de term public logic. Vanaf de jaren ‘90 brak er een periode aan die wordt aangeduid met media logic. Deze periode wordt gekenmerkt door een strijd om de aandacht van de kijker, waardoor de aantrekkelijkheid voor kijkers van steeds groter belang werd (Van Praag, 2003).

De personalisering van de politiek

De ontzuiling en de daarmee gepaard gaande verandering van zowel het politieke- als het medialandschap heeft volgens sommige wetenschappers geleid tot een fenomeen dat in de

(6)

literatuur wordt aangeduid met de ‘personalisering van de politiek’ (Kleinnijenhuis, Oegema, & Takens, 2007; Karvonen, 2010; Kleinnijenhuis, 2015). Met de ‘personalisering van de politiek’ wordt het proces bedoeld, waarbij de politicus meer op de voorgrond treedt en de politieke partij en ideologie meer naar de achtergrond verdwijnen (Karvonen, 2010).

Voor kiezers hebben politici twee verschillende rollen (Nimmo & Savage, 1976). Allereerst heeft een individuele politicus een politieke rol, wat inhoudt dat een politicus een ideologie representeert. Daarnaast refereert de politieke rol naar de specifieke functie van een politicus. Ten tweede heeft een politicus een stilistische rol. Nimmo en Savage stellen dat het bij de stilistische rol gaat het om de stijl van een politicus. Hierbij wordt de nadruk op het uiterlijk en de verschijning van de politicus gelegd. King (2002) bouwt in zijn onderzoek voort op dit onderscheid door een nieuw onderscheid te maken tussen directe en indirecte effecten van politici. De directe effecten van politici zijn de aspecten waarmee een politicus als persoon de kiezer direct in het besluitvormingsproces of het kiesgedrag beïnvloedt. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om gedragingen of het uiterlijk van de politicus. Met indirecte effecten wordt het beïnvloeden van burgers door politici via de politieke partij bedoeld. Indirecte effecten gaan dus om de invloed die een politicus uitoefent door wat hij of zij doet, terwijl directe effecten gaan om de invloed die wordt uitgeoefend door wie hij of zij is. Dit is belangrijkste verschil tussen deze twee effecten (King, 2002). Door de personalisering van de politiek wordt de stilistische rol van individuele politici belangrijker en hiermee wordt ook de invloed van de directe effecten, zoals het uiterlijk van een politicus, groter. Kiezers worden tijdens campagnes namelijk veel vaker blootgesteld aan visueel materiaal van individuele politici dan vroeger, doordat lijsttrekkers vaker prominent op campagneposters verschijnen en in televisiedebatten en campagnespotjes op de voorgrond treden (Vliegenthart, 2012). Deze uitwerking van personalisering in de praktijk heeft als gevolg dat de invloed van het uiterlijk van een politicus op het besluitvormingsproces van kiezers groter kan zijn (Stoker et al., 2016).

De invloed van het uiterlijk

Lange tijd werd er in de politieke wetenschap vanuit gegaan dat kiezers hun stem baseren op rationele overwegingen (Olivola & Todorov, 2010). Uit empirisch wetenschappelijk onderzoek is echter gebleken dat kiezers bij het maken van een keuze voor een groot deel geleid worden door oppervlakkige non-verbale signalen zoals het uiterlijk voorkomen van politieke kandidaten. Dit wordt veroorzaakt doordat de hersens niet in staat zijn de overvloed aan informatie over politieke onderwerpen te verwerken. Om toch een besluit te kunnen maken over complexe onderwerpen maken mensen automatisch gebruik van cognitieve heuristiek (Banducci et al., 2008). Heuristieken

(7)

dienen als ‘ezelsbruggetjes’ en zorgen ervoor dat kiezers in staat zijn om een stemkeuze te maken. De beoordeling van politici kan op deze manier bijvoorbeeld beïnvloed worden door het geslacht of het ras van een kandidaat (McDermott, 1998). Lau en Redlawsk (2001) stellen dat de meest gebruikte politieke heuristiek het uiterlijk van een politicus is. Dit komt doordat mensen de hele dag onbewust bezig zijn met het verwerken van visuele beelden en het uiterlijk van andere mensen.

De afgelopen jaren is er naar aanleiding van bovenstaande bevindingen veel onderzoek gedaan naar de vraag wat de invloed van het uiterlijk van politici is op verschillende aspecten van het politieke proces (Little et al., 2007; Banducci et al., 2008; Olivola & Todorov, 2010; Praino, Stockemer & Ratis, 2014). Olivola en Todorov (2010) deden onderzoek naar de invloed van het uiterlijk op het electorale succes van politici. Zij stelden dat er in slechts 100 milliseconden een oordeel van de persoonlijkheid van een kandidaat wordt gevormd op basis van het uiterlijk van deze kandidaat. Olivola en Todorov concluderen dat het uiterlijk hierdoor een sterke voorspeller is van het electorale succes van een politicus. Banducci et al. (2008) concludeerden dat politieke kandidaten die aantrekkelijk gevonden worden ook positiever geëvalueerd worden door kiezers. Op basis van de empirische bevindingen over de relatie tussen het uiterlijk van een politicus en het electorale succes van een politicus wordt verwacht dat er ook een relatie zal bestaan tussen het uiterlijk van een politicus en de beoordeling van een politicus, vanwege het feit dat de beoordeling van een politicus de basis vormt voor de electorale keuze. Doordat het uiterlijk een sterke voorspeller blijkt te zijn van de electorale keuze, bestaat er een grote kans dat het uiterlijk dan ook een voorspeller zal zijn voor de beoordeling van politici door kiezers. Bij de onderzoeksvraag wordt daarom de volgende theoretische verwachting geformuleerd:

In de beoordeling van een politicus worden kiezers door het uiterlijk van de politicus beïnvloed. Enkele wetenschappers hebben onderzocht wat de invloed van afzonderlijke uiterlijke kenmerken op de beoordeling kan zijn (Keating, Randall & Kendrick, 1999; Laustsen, 2014; Fleischmann et al., 2019). Uit het onderzoek van Keating et al. (1999) bleek dat kleine aanpassingen aan gezichten van Amerikaanse presidenten, zoals het aanpassen van de lippen en mond, invloed hadden op de beoordeling van de presidenten door kiezers. Laustsen (2014) heeft de invloed van een grote hoeveelheid uiterlijke kenmerken in Denemarken onderzocht, waaronder haarkleur, haarlengte, kleding, baardgroei, huidskleur en het al dan niet dragen van een bril. Uit dit onderzoek is een aantal opvallende resultaten gekomen. Deze resultaten betreffen de invloed van het hebben van een baard, het dragen van een bril en het hebben van een rode haarkleur op het electorale succes. Uit het onderzoek blijkt namelijk dat een rode haarkleur de enige haarkleur is die een negatieve invloed heeft op het electorale succes. Daarnaast blijkt dat een volle baard, in tegenstelling tot stoppels of een snor, ook een negatieve invloed heeft op het electorale succes in

(8)

Denemarken. Ook het dragen van een bril zou een negatief effect hebben. Hoewel Laustsen in de interpretatie van zijn analyse niet specifiek in gaat op de resultaten van deze afzonderlijke kenmerken, is het toch nodig hier vervolgonderzoek naar te doen. De belangrijkste reden hiervoor is dat deze drie eigenschappen eenvoudig te manipuleren zijn door politici en media. Er is nog geen onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre deze eigenschappen van invloed zijn op de beoordeling door Nederlands kiezers. De hoofdvraag van dit onderzoek zal nader onderzocht worden aan de hand van de volgende drie deelvragen, die zijn opgesteld naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van Laustsen:

Deelvraag 1: Wat is de invloed van het hebben van een baard van een politicus ten opzichte van geen baard op de beoordeling door kiezers?

Deelvraag 2: Wat is de invloed van het dragen van een bril ten opzichte van niet brildragend zijn van een politicus op de beoordeling door kiezers?

Deelvraag 3: Wat is de invloed van het hebben van rood haar op de beoordeling door kiezers?

De baard, de bril en de haarkleur van een politicus

Van oudsher wordt een baard geassocieerd met dominantie, kracht, mannelijkheid en rijpheid (Dixson & Vasey, 2012). Baardgroei wordt echter ook in verband gebracht met agressiviteit en zorgt ervoor dat een man er ouder uit ziet (Muscarella & Cunningham, 1996). Een verscheidenheid aan wetenschappelijk onderzoek is verricht om de invloed van een baard op de perceptie van andere mensen te onderzoeken. Er wordt hier kort ingegaan op enkele wetenschappelijke bevindingen die relevant zijn voor de competenties van een leider. De resultaten van het onderzoek van Terry en Krantz (1993) laten zien dat een baard leidt tot een negatievere perceptie van iemands competentie. Wogalter en Hosie (1991) stelden naar aanleiding van hun onderzoek dat gladgeschoren mannen een grotere ‘gunfactor’ hebben dan mannen met een baard. Dixson en Vasey toonden met hun empirische onderzoek aan dat een baard de perceptie van agressiviteit vergroot. Er kan naar aanleiding gesteld worden dat kiezers een politicus met een baard sneller als agressief zal ervaren. Daarnaast concludeerden Dixson en Vasey naar aanleiding van hun resultaten dat een baard de aantrekkelijkheid van mensen niet vergroot. Een baard zal dus niet bijdragen aan een positievere beoordeling door de aantrekkelijkheid te vergroten. Aan de hand van de resultaten van de bovengenoemde studies wordt de volgende hypothese opgesteld bij deelvraag 1: Een baard bij een politicus zal een negatieve invloed hebben op de beoordeling door Nederlandse kiezers.

Stereotyperingen van mensen met een bril verschillen sterk per cultuur (Fleischmann et al., 2019). In westerse samenlevingen wordt het hebben van een bril geassocieerd met intelligentie,

(9)

wijsheid en betrouwbaarheid (Leder, Forster, & Gerger, 2011). Leder et al. toonden aan dat het dragen van een bril een positieve invloed heeft op de perceptie van intelligentie en betrouwbaarheid. Todorov et al. (2005) hebben aangetoond dat een perceptie van intelligentie leidt tot meer electoraal succes. Daarnaast blijkt uit recent onderzoek van Fleischmann et al. (2019) dat het dragen van een bril in Amerika een positief effect heeft op het electorale succes. Amerika valt, net als Nederland, in de categorie van westerse samenlevingen. Naar aanleiding van deze wetenschappelijke bevindingen wordt bij deelvraag 2 de volgende hypothese opgesteld:

Het dragen van een bril zal leiden tot een positievere beoordeling van een Nederlandse politicus door kiezers.

Naar de invloed van haarkleur op electoraal succes is nog relatief weinig onderzoek gedaan. In de studie van Laustsen (2014) wordt de variabele haarkleur wel meegenomen, maar wordt de variabele haarkleur niet geïnterpreteerd. Er is wereldwijd wel veel onderzoek gedaan naar de invloed van haarkleur op percepties van mensen (Beddow, 2011). Bruinharige mensen worden over het algemeen het meest aantrekkelijk gevonden. Daarna worden blonde mensen het aantrekkelijkst beoordeeld. Rood haar wordt het minst aantrekkelijk gevonden (Lawson, 1971; Clayson & Klassen, 1989). Heckert & Best (1997) deden vervolgonderzoek naar de vraag waarom roodharige mensen het minst aantrekkelijk gevonden worden. Uit hun onderzoek bleek dat bij stereotyperingen van roodharige mensen woorden zoals ‘clown’, ‘vreemd’ of ‘onbetrouwbaar’ worden genoemd. De belangrijkste associatie met roodharige mensen, die bij empirisch onderzoek gevonden wordt, is hun temperamentvolle en opvliegende karakter (Weir & Fine-Davis, 1989). Doordat roodharige mensen over het algemeen het minst aantrekkelijk gevonden worden en aantrekkelijkheid juist een positieve invloed heeft op het electorale succes, wordt verwacht dat rood haar een negatieve invloed zal hebben op de beoordeling door kiezers. Bij deelvraag 3 wordt de volgende hypothese opgesteld:

Rood haar van een politicus zal vergeleken met een andere haarkleur leiden tot een negatievere beoordeling door Nederlandse kiezers.

(10)

Methodologie

De centrale onderzoeksvraag is zeer breed en kan binnen de mogelijkheden en studieperiode van dit onderzoek niet in een keer volledig empirisch getoetst worden. Aan de hand van de deelvragen, die in het vorige hoofdstuk geïntroduceerd zijn, wordt een antwoord op de centrale onderzoeksvraag gezocht. De hoofd- en deelvragen luiden als volgt:

Nemen Nederlandse kiezers het uiterlijk van een politicus mee in hun beoordeling van de politicus?

§   Deelvraag 1: Wat is de invloed van het hebben van een baard van een politicus op de beoordeling door Nederlandse kiezers?

§   Deelvraag 2: Wat is de invloed van het dragen van een bril door een politicus op de beoordeling door Nederlandse kiezers?

§   Deelvraag 3: Wat is de invloed van rood haar van een politicus op de beoordeling door Nederlandse kiezers?

Om een antwoord op de deelvragen te vinden wordt er een experimenteel onderzoek uitgevoerd. Aan de hand van een enquête zal onderzocht worden of de aan- of afwezigheid van een baard, een bril en rood haar van invloed zijn op de beoordeling door kiezers. Voor iedere afzonderlijke deelvraag wordt een portretfoto van een man in pak gemanipuleerd met behulp van het programma ‘Microsoft Paint’. Alle foto’s zijn van onbekende mannen, zodat respondenten deze niet herkennen. Hierdoor zal er geen sprake zijn van directe associaties met daden uit het verleden van een politicus of ideologieën die de beoordeling beïnvloeden. Daarnaast is er bewust voor gekozen om drie keer een foto van een man met een westers uiterlijk te manipuleren. Door deze continuïteit wordt getracht de te onderzoeken factoren zoveel mogelijk te isoleren en de statistische “confounding”, veroorzaakt door observationeel onderzoek zoveel mogelijk te reduceren. Daarnaast zullen stereotyperingen van vrouwelijke politici en allochtone politici, die onder een deel van de Nederlandse bevolking aanwezig zijn, de beoordeling en daardoor de betrouwbaarheid van de studie kunnen beïnvloeden, vanwege de beperkte steekproefgrootte.

De deelnemers van het onderzoek worden voor iedere vraag willekeurig verdeeld in groepen. Bij de eerste vraag krijgt een groep, de experimentele groep, de gemanipuleerde foto te zien, waar de politicus een baard heeft. De andere groep, de controlegroep, krijgt bij de eerste vraag de originele foto te zien, waar de politicus geen baard heeft (zie Bijlage 1). Als tweede vraag krijgen respondenten de foto van de man met of zonder de bril te zien. Bij deze vraag worden de

(11)

respondenten wederom willekeurig in twee groepen verdeeld en krijgen zij slechts een variant van de vraag te zien. Als derde vraag krijgen respondenten willekeurig een foto van een politicus te zien, waarbij de politicus op de oorspronkelijke foto bruin haar heeft en op de gemanipuleerde foto rood haar. Behalve de baard, de bril en het rode haar worden alle variabelen in de foto’s van elke vraag constant gehouden. Onder iedere foto zal steeds een korte gestandaardiseerde tekst staan, waarin een schets van de politicus wordt gegeven. Deze tekst zal bij beide varianten van een vraag exact hetzelfde zijn. De respondenten krijgen bij iedere vraag maar een variant te zien, waarna ze de persoon moeten beoordelen op basis van vier categorieën eigenschappen. De respondenten moeten op een 7-punts Likertschaal aangeven in hoeverre ze het er mee eens zijn dat de politicus de eigenschap bezit (Likert, 1932). De antwoordmogelijkheden lopen van ‘volledig mee oneens’ tot ‘volledig mee eens’. Daarnaast is er de mogelijkheid om ‘ik weet het niet’ als antwoordoptie te kiezen.

De eigenschappen

Om te onderzoeken hoe mensen politici beoordelen, is het noodzakelijk om een selectie te maken van de meest relevante eigenschappen van een politicus. Ruim 150 verschillende eigenschappen van politiek leiders zijn door wetenschappers verzameld in studies naar verkiezingen (Bittner, 2011). Door deze overvloed aan slecht vergelijkbare data werd er lange tijd nauwelijks vooruitgang geboekt in het begrijpen en generaliseren van evaluaties van kiezers in verschillende landen. Bittner heeft naar aanleiding van dit probleem een zeer invloedrijke studie gedaan, waarin 35 verschillende onderzoeken naar de beoordelingen van politiek leiders vergeleken werden om te bepalen welke eigenschappen van politici het meest werden gebruikt in deze studies. Bittner raadt aan om in toekomstig onderzoek de categorisering van Kinder (1983) te hanteren. Kinder heeft relevante karaktereigenschappen ingedeeld in vier overkoepelende categorieën: integriteit, competentie, sterk leiderschap en empathie. In iedere categorie zijn vier karaktereigenschappen aanwezig, waardoor de evaluaties uiteindelijk gebaseerd worden op zestien karaktereigenschappen. In de categorie van integriteit vallen de eigenschappen moraliteit, fatsoen, betrouwbaarheid en eerlijkheid. In de categorie van empathie vallen de eigenschappen van meedogendheid, aardige uitstraling, bereikbaarheid en zorgzaamheid. Competentie gaat om eigenschappen zoals ervaring, kennis, hardwerkend en intelligentie. De categorie leiderschap refereert naar de eigenschap om een sterk, inspirerend en daadkrachtig leider te zijn, die respect afdwingt (Kinder, 1983; Funk, 1999). Dit is volgens Bittner de meest omvangrijke en werkbare indeling, waarin alle universeel relevante eigenschappen van politiek leiders zijn opgenomen. Bittner sluit haar onderzoek af met de conclusie dat het in de toekomst makkelijker zal worden

(12)

resultaten van verschillende studies te vergelijken als alle wetenschappers deze categorisering van karaktereigenschappen hanteren.

Deze studie is afhankelijk van de welwillendheid van respondenten. Doordat mensen over het algemeen relatief weinig tijd vrij willen maken voor het invullen van een enquête, is er in dit onderzoek voor gekozen om in de enquête slechts gebruik te maken van de vier overkoepelende categorieën van Kinder. Op deze manier wordt getracht een zo groot mogelijke groep respondenten te vinden die bereid is om de volledige enquête in te vullen. Wanneer respondenten drie verschillende politici op zestien eigenschappen zouden moeten beoordelen, is er namelijk een kans dat veel mensen tijdens het invullen van de enquête afhaken.

Onderzoeksmethode

De data voor het experiment wordt verzameld aan de hand van een enquête (zie Bijlage 1). Deze enquête is gemaakt met het programma Qualtrics (2019) en wordt online verspreid via sociale media. Voordat de enquête verspreid werd, is meerdere malen getest of mensen door hebben dat de foto’s gemanipuleerd zijn door te vragen of ze iets was opgevallen aan het tekstje of aan de foto. In totaal is er aan de hand van de reactie van 30 proefpersonen gekeken of de manipulaties opvielen. In 90% viel mensen niets op aan de foto’s. Er waren slechts 3 mensen die de foto met de manipulatie met rood haar er ‘vreemd’ of ‘onnatuurlijk’ uit vonden zien.

De enquête vangt aan met de drie beoordelingsvragen. Hierbij krijgt de respondent eerst de mogelijkheid om de foto en de bijbehorende tekst rustig te bekijken. Wanneer op ‘volgende’ geklikt wordt, verschijnt pas de vraag over het beoordelen van de politicus in beeld. Het is niet mogelijk voor respondenten om terug te gaan naar het vorige scherm en de foto en de tekst nog eens te bekijken. Na de beoordelingsvragen volgen een aantal vragen over het geslacht, de leeftijd, het hoogst genoten opleidingsniveau en de politieke voorkeur van de respondent zelf. Ter afsluiting van de enquête hebben respondenten de mogelijkheid om vragen of opmerkingen over de enquête te plaatsen. Het kost ongeveer 5 minuten om de enquête in te vullen.

De data

In totaal hebben 359 respondenten aan het onderzoek mee gedaan. Van de 359 respondenten hebben 224 respondenten de eerste drie sets met vragen van de enquête volledig beantwoord. Er zijn 135 respondenten, van wie de data onbruikbaar is, omdat ze al tijdens de beantwoording van de eerste paar vragen zijn gestopt met de enquête. Onder de 224 respondenten, die de enquête hebben voltooid, waren 122 vrouwen (54,5%) en 101 mannen (45,1%). De resterende respondent

(13)

(0,4%) staat als ‘missing aangegeven. De meeste respondenten vallen in de leeftijdscategorie 20 tot 30 jaar en de categorie 50 tot 60 jaar (zie Bijlage 2, figuur 1).

Wat betreft opleidingsniveau is de groep respondenten relatief homogeen. De meerderheid van de respondenten (79,8%) heeft aangegeven dat het hoogst genoten opleidingsniveau een hbo- of wo-bachelor, een hbo, een wo-master of een doctorsgraad is (zie Bijlage 2, figuur 2). De homogeniteit van de groep respondenten is logisch te verklaren, doordat de enquête in de familie- en kennissenkring van de onderzoeker is verspreid, die grotendeels uit studenten en afgestudeerden bestaat. Deze selectiebias is niet te voorkomen vanwege het tijdsbestek van het onderzoek.

Zoals eerder vermeld, zijn de respondenten per beoordelingsvraag willekeurig in groepen ingedeeld, waarbij de ene groep de originele foto te zien kreeg en de andere groep de gemanipuleerde foto. Deze blokrandomisatie is zo op Qualtrics ingesteld dat er in iedere groep steeds ongeveer evenveel respondenten zitten. Met behulp van Chi-kwadraattoetsen is er voor iedere vraag gecontroleerd of er tussen de twee willekeurige groepen ook een gelijke verdeling was wat betreft geslacht, leeftijd, opleidingsniveau en partijvoorkeur. Een ongelijke verdeling zou de resultaten namelijk kunnen beïnvloeden. Uit geen van deze toetsen kwam een significant resultaat, wat betekent dat in geen van de gevallen de willekeurig ingedeelde groepen significant van elkaar verschilden met betrekking tot het geslacht, de leeftijd, het opleidingsniveau en de partijvoorkeur van de respondenten.

De drie fictieve politici, de heer Veenstra, de heer Linders en de heer Stoet, zijn door respondenten beoordeeld op het al dan niet bezitten van vier karaktereigenschappen. Er is voor gekozen om de data te analyseren met behulp van kruistabellen en de Chi-kwadraattoets, omdat de afhankelijke variabelen in dit onderzoek als ordinaal worden beschouwd. Voor de sterkte van een significant verband zal gekeken worden naar Cramér’s V. Voorafgaand aan de analyse is de antwoordoptie ‘volledig mee oneens’ samengevoegd met de optie ‘mee oneens’. Daarnaast is de optie ‘volledig mee eens’ samengevoegd met de optie ‘mee eens’. Hierdoor werd de voorwaarde dat minder dan 20% van de cellen een verwachte frequentie van minder dan 5 mag hebben niet langer geschonden. De samenvoeging van de antwoordopties maakt de resultaten minder gedetailleerd, maar het heeft geen grote invloed op de resultaten.

(14)

Resultaten

Alle vier de eigenschappen zijn voor iedere kandidaat afzonderlijk onderzocht en geanalyseerd, zodat een zo gedetailleerd mogelijk beeld verkregen kan worden van de invloed van het hebben van een baard, een bril en rood haar op de beoordeling. Dit heeft tot 12 verschillende kruistabellen geleid. Vanwege het feit dat de frequenties van enkele antwoordopties te laag waren, is een aantal antwoordopties samengevoegd.

Uit de analyses blijkt dat het uiterlijk geen grote rol speelt in de beoordeling van politici door Nederlandse kiezers, omdat van de twaalf verschillende Chi-kwadraattoetsen slechts 1 resultaat significant blijkt te zijn. Het feit dat de andere resultaten niet significant zijn, laat zien dat de respondenten uit de verschillende groepen de politici niet significant anders hebben beoordeeld ondanks het feit dat de ene groep de politicus met baard, bril of rood haar heeft gezien en de andere groep niet. De resultaten van de afzonderlijke toetsen worden in aparte paragrafen nader toegelicht.

De invloed van de baard

De eerste beoordelingsvraag, de beoordeling van de heer Veenstra, is in totaal door 237 respondenten beantwoord. De respondenten die bij de beoordeling voor de antwoordoptie ‘ik weet het niet’ hebben gekozen, zijn zoals eerder vermeld niet meegenomen in de analyse. In tabel 1 is te zien dat van alle respondenten die de heer Veenstra met baard gezien hebben, 25,7% het met de stelling eens was dat de heer Veenstra integer is. Van alle respondenten die de heer Veenstra zonder baard hebben gezien, was 28,4% het met de stelling eens. Dit verschil tussen de groepen is zeer klein en niet significant. Ook wanneer de percentages van de andere antwoordopties vergeleken worden, is te zien dat de percentages van de gekozen antwoordopties van de twee groepen respondenten dicht bij elkaar liggen. Tabel 2 laat zien dat van de respondenten die de heer Veenstra met baard hebben gezien 38,9% het met de stelling eens is dat de heer Veenstra competent is. Van de respondenten die de heer Veenstra zonder baard hebben gezien is een vergelijkbaar percentage, namelijk 40,9%, het eens met de stelling. Uit tabel 3 blijkt dat de heer Veenstra door respondenten minder positief wordt beoordeeld op de eigenschap ‘sterk leiderschap’. Opvallend is dat 23,1% van de respondenten die de heer Veenstra met baard heeft gezien, het er enigszins mee eens is dat de heer Veenstra een sterk leider is. Van de respondenten die de heer Veenstra zonder baard hebben gezien is dit slechts 16,5%. Bij de eigenschap empathie liggen de percentages van de antwoordoptie ‘mee eens’ eveneens iets verder uit elkaar. De respondenten die Veenstra zonder baard hebben gezien kozen vaker voor ‘mee eens’ (36,9%) dan de respondenten die Veenstra met baard hebben gezien (28,7%).

(15)

Tabel 1. De relatie tussen de aanwezigheid van een baard bij politicus 1, de heer Veenstra, en de perceptie van integriteit

Aanwezigheid van een baard

Ja Nee Totaal

De heer Veenstra is integer

Mee oneens 8,3% 7,3% 7,8% Enigszins mee oneens 11,0% 11,0% 11,0% Neutraal

Enigszins mee eens Mee eens 35,8% 19,3% 25,7% 31,2% 22,0% 28,4% 33,5% 20,6% 27,1% Totaal 109 109 218 Chi-kwadraat: 𝜒2 (4) = 0,754; p = 0,945; Cramér’s V = 0,059

Tabel 2. De relatie tussen de aanwezigheid van een baard bij politicus 1, de heer Veenstra, en de perceptie van competentie

Aanwezigheid van een baard

Ja Nee Totaal

De heer Veenstra is competent

Mee oneens 7,4% 2,7% 5,0% Enigszins mee oneens 4,6% 7,3% 6,0% Neutraal

Enigszins mee eens Mee eens 26,9% 22,2% 38,9% 24,5% 24,5% 40,9% 25,7% 23,4% 39,9% Totaal 108 110 218 Chi-kwadraat: 𝜒2 (4) = 3,298; p = 0,509; Cramér’s V = 0,123

Tabel 3. De relatie tussen de aanwezigheid van een baard bij politicus 1, de heer Veenstra, en de perceptie van sterk leiderschap

Aanwezigheid van een baard

Ja Nee Totaal De heer Veenstra is een sterk leider Mee oneens 11,5% 7,3% 9,4% Enigszins mee oneens 15,4% 8,3% 11,7% Neutraal

Enigszins mee eens Mee eens 42,3% 23,1% 7,7% 55,0% 16,5% 12,8% 48,8% 19,7% 10,3% Totaal 104 109 213 Chi-kwadraat: 𝜒2 (4) = 7,602; p = 0,107; Cramér’s V = 0,189  

Tabel 4. De relatie tussen de aanwezigheid van een baard bij politicus 1, de heer Veenstra, en de perceptie van empathie

Aanwezigheid van een baard

Ja Nee Totaal

De heer Veenstra is empathisch

Mee oneens 10,2% 7,2% 8,7% Enigszins mee oneens 6,5% 9,0% 7,8% Neutraal

Enigszins mee eens Mee eens 27,8% 26,9% 28,7% 26,1% 20,7% 36,9% 26,9% 23,7% 32,9% Totaal 108 111 219 Chi-kwadraat: 𝜒2 (4) = 3,061; p = 0,548; Cramér’s V = 0,118

(16)

Uit de analyse van de beoordeling van de heer Veenstra blijkt dat er geen significant verband bestaat tussen de aanwezigheid van een baard en de beoordeling van integriteit, competentie, sterk leiderschap en empathie. Dit wijst erop dat de respondenten het uiterlijk van de heer Veenstra niet sterk mee hebben laten wegen in hun beoordeling. Het antwoord op de eerste deelvraag luidt dan ook dat een baard geen invloed heeft op de beoordeling van een politicus. De theoretische verwachting dat een baard een negatieve invloed zou hebben op de beoordeling is niet bevestigd.

Hoewel de resultaten niet significant blijken te zijn, zal er alsnog kort gekeken worden naar de effectmaat Cramér’s V voor de sterke van een eventueel verband wanneer dit onderzoek was verricht met een grotere groep respondenten. Uit de rapportage van Cramér’s V onder tabel 1 tot en met tabel 4 blijkt dat de waarde in alle gevallen onder de 0,2 ligt. Dit betekent dat er sprake zou zijn geweest van een zeer zwak verband tussen de aanwezigheid van een baard en de eigenschappen integriteit, competentie, sterk leiderschap en empathie.

De invloed van de bril

226 respondenten hebben de heer Linders beoordeeld op basis van zijn foto en de bijbehorende tekst. Het is opvallend dat uit tabel 5, tabel 6, tabel 7 en tabel 8 blijkt dat veel respondenten in beide groepen de heer Linders positief beoordelen en bij alle vier de stellingen vaak voor de optie ‘mee eens’ hebben gekozen. Van alle respondenten die de heer Linders met een bril hebben gezien, heeft 43,4% voor de optie ‘mee eens’ gekozen bij de stelling dat Linders integer is. Van de respondenten die de heer Linders zonder bril hebben gezien heeft 39,8% voor ‘mee eens’ gekozen. De percentages ‘mee eens’ bij de stelling dat de heer Linders competent is, zijn bijzonder hoog. 51,4% van de respondenten die de heer Linders met bril gezien hebben, was het ermee eens dat de heer Linders competent is. Een opvallend resultaat bij de eigenschap sterk leiderschap is het verschil in de percentages tussen de twee groepen bij de antwoordoptie ‘mee eens’. Van de respondenten die de heer Linders met bril hebben gezien, was 22,6% het ermee eens dat Linders een sterk leider is. Van de respondenten die de heer Linders zonder bril hebben gezien was dit percentage een stuk lager: slechts 13,8%. Bij tabel 8 liggen de percentages van de twee groepen per antwoordoptie dicht bij elkaar.

(17)

Tabel 5. De relatie tussen de aanwezigheid van een bril bij politicus 2, de heer Linders, en de perceptie van integriteit

Aanwezigheid van een bril

Ja Nee Totaal

De heer Linders is integer

Mee oneens 1,9% 8,3% 5,1% Enigszins mee oneens 7,5% 6,5% 7,0% Neutraal

Enigszins mee eens Mee eens 25,5% 21,7% 43,4% 27,8% 17,6% 39,8% 26,6% 19,6% 41,6% Totaal 106 108 214 Chi-kwadraat: 𝜒2 (4) = 5,143; p = 0,273; Cramér’s V = 0,155    

Tabel 6. De relatie tussen de aanwezigheid van een bril bij politicus 2, de heer Linders, en de perceptie van competentie

Aanwezigheid van een bril

Ja Nee Totaal

De heer Linders is competent

Mee oneens 2,8% 7,1% 5,0% Enigszins mee oneens 6,4% 4,4% 5,4% Neutraal

Enigszins mee eens Mee eens 21,1% 18,3% 51,4% 19,5% 18,6% 50,4% 20,3% 18,5% 50,9% Totaal 109 113 222 Chi-kwadraat: 𝜒2 (4) = 2,590; p = 0,629; Cramér’s V = 0,108

Tabel 7. De relatie tussen de aanwezigheid van een bril bij politicus 2, de heer Linders, en de perceptie van sterk leiderschap

Aanwezigheid van een bril

Ja Nee Totaal De heer Linders is een sterk leider Mee oneens 7,5% 14,7% 11,2% Enigszins mee oneens 15,1% 14,7% 14,9% Neutraal

Enigszins mee eens Mee eens 30,2% 24,5% 22,6% 36,7% 20,2% 13,8% 33,5% 22,3% 18,1% Totaal 106 109 215 Chi-kwadraat: 𝜒2 (4) = 5,925; p = 0,205; Cramér’s V = 0,166

(18)

Tabel 8. De relatie tussen de aanwezigheid van een bril bij politicus 2, de heer Linders, en de perceptie van empathie1

Aanwezigheid van een bril

Ja Nee Totaal

De heer Linders is empathisch

Mee oneens 6,5% 8,1% 7,3% Enigszins mee oneens 1,9% 3,6% 2,8% Neutraal

Enigszins mee eens Mee eens 18,7% 25,2% 47,7% 18,0% 21,6% 48,6% 18,3% 23,4% 48,2% Totaal 107 111 218 Chi-kwadraat: 𝜒2 (4) = 1,106; p = 0,893; Cramér’s V = 0,071

Wanneer de percentages per antwoordoptie van de twee groepen vergeleken worden, lijkt het er in eerste instantie op dat de heer Linders met bril positiever wordt beoordeeld dan zonder bril. Uit de Chi-kwadraattoets blijkt echter dat er geen significant verband bestaat tussen het dragen van een bril en de beoordeling van integriteit, competentie, sterk leiderschap en empathie. Dit laat wederom zien dat de respondenten, net als bij de beoordeling van de heer Veenstra, ook bij de beoordeling van de heer Linders het uiterlijk niet zwaar hebben laten meewegen. Het feit dat er geen sprake is van een significant verschil tussen de twee groepen respondenten wijst erop dat de manipulatie van het uiterlijk geen effect heeft. Er kan gesteld worden dat het dragen van een bril geen invloed heeft op de beoordeling van een politicus. De theoretische verwachting dat het dragen van een bril zal leiden tot een positievere beoordeling kan aan de hand van de resultaten van dit onderzoek niet bevestigd worden.

Er wordt wederom kort ingegaan op de grootte van de effectmaat Cramér’s V, ondanks het feit dat ook hier de resultaten niet significant blijken te zijn. Bij de tabellen 5 tot en met 8 liggen de waardes van Cramér’s V eveneens zeer dicht bij 0. Dit betekent dat er wederom sprake zou zijn van een zeer zwak verband.

De invloed van rood haar

Een aantal respondenten is voor de laatste beoordelingsvraag, de beoordeling van de heer Stoet, gestopt met de enquête. Hierdoor is het aantal respondenten dat deze vraag heeft beantwoord gedaald (n=223) ten opzichte van de twee voorgaande beoordelingsvragen.

Van alle respondenten die de heer Stoet met rood haar hebben gezien, was 2,8% het ermee oneens dat de heer Stoet integer is. Van de respondenten die de heer Stoet met bruin haar hebben gezien                                                                                                                

1In deze kruistabel hebben 4 cellen (33,3%) een verwachte frequentie van lager dan 5. Hiermee is er niet aan de voorwaarde voor kruistabellen voldaan dat minder dan 20% een verwachte frequentie van lager dan 5 heeft.

(19)

was dit 6,8%. Uit tabel 11 blijkt een zeer opvallend resultaat met betrekking tot de beoordeling van sterk leiderschap. Van alle respondenten die de heer Stoet met rood haar hebben gezien, was 9,3% het ermee oneens dat de heer Stoet een sterk leider is en 12,1% was het hier enigszins mee oneens. 17,1% van de respondenten die bruin haar zagen, waren het ermee oneens dat Stoet een sterk leider is. Daarnaast was 21,0% het er enigszins mee oneens. Deze percentages respondenten die Stoet negatief beoordeelden liggen dus een stuk hoger bij de respondenten die de heer Stoet met bruin haar hebben gezien. Tabel 12 laat zien dat 39,0% van de respondenten die Stoet met bruin haar hebben gezien het ermee eens was dat Stoet empathisch is. Van de respondenten die de heer Stoet met rood haar hebben gezien was dit 32,4%.

Tabel 9. De relatie tussen de aanwezigheid van rood haar bij politicus 3, de heer Stoet, en de perceptie van integriteit

Aanwezigheid van rood haar

Ja Nee Totaal

De heer Stoet is integer

Mee oneens 2,8% 6,8% 4,8% Enigszins mee oneens 5,7% 4,9% 5,3% Neutraal

Enigszins mee eens Mee eens 36,8% 22,6% 32,1% 29,1% 27,2% 32,0% 33,0% 24,9% 32,1% Totaal 106 103 209 Chi-kwadraat: 𝜒2 (4) = 3,145; p = 0,534; Cramér’s V = 0,123

Tabel 10. De relatie tussen de aanwezigheid van rood haar bij politicus 3, de heer Stoet, en de perceptie van competentie

Aanwezigheid van rood haar

Ja Nee Totaal

De heer Stoet is competent

Mee oneens 6,4% 3,8% 5,1% Enigszins mee oneens 3,7% 8,6% 6,1% Neutraal

Enigszins mee eens Mee eens 31,2% 26,6% 32,1% 21,9% 29,5% 36,2% 26,6% 28,0% 34,1% Totaal 109 105 214 Chi-kwadraat: 𝜒2 (4) = 4,981; p = 0,289; Cramér’s V = 0,153

Tabel 11. De relatie tussen de aanwezigheid van rood haar bij politicus 3, de heer Stoet, en de perceptie van sterk leiderschap

Aanwezigheid van rood haar

Ja Nee Totaal

De heer Stoet is een sterk leider

Mee oneens 9,3% 17,1% 13,2% Enigszins mee oneens 12,1% 21,0% 16,5% Neutraal

Enigszins mee eens Mee eens 54,2% 15,9% 8,4% 32,4% 16,2% 13,3% 43,4% 16,0% 10,8% Totaal 107 105 212 Chi-kwadraat: 𝜒2 (4) = 11,930; p < 0,05 (p = 0,018); Cramér’s V = 0,237

(20)

Tabel 12. De relatie tussen de aanwezigheid van rood haar bij politicus 3, de heer Stoet, en de perceptie van empathie2

Aanwezigheid van rood haar

Ja Nee Totaal

De heer Stoet is

empathisch

Mee oneens 2,8% 6,7% 4,7% Enigszins mee oneens 6,5% 5,7% 6,1% Neutraal

Enigszins mee eens Mee eens 27,8% 30,6% 32,4% 23,8% 24,8% 39,0% 25,8% 27,7% 35,7% Totaal 108 105 213 Chi-kwadraat: 𝜒2 (4) = 3,394; p = 0,494; Cramér’s V = 0,126

Uit de analyse blijkt dat er geen significant verband bestaat tussen het hebben van rood haar en de beoordeling van de eigenschappen integriteit, competentie en empathie. De twee groepen hebben de heer Stoet op basis van deze eigenschappen dus niet significant anders beoordeeld. Er blijkt echter wel een significant verband te bestaan tussen het hebben van rood haar en de beoordeling van sterk leiderschap (𝜒2 (4) = 11,930; p < 0,05). Om te bepalen hoe sterk dit verband is, moet gekeken worden naar de associatiemaat Cramér’s V. De waarde van Cramér’s V is 0,237. Dit betekent dat er sprake is van een relatief zwakke relatie tussen de haarkleur en de beoordeling van sterk leiderschap. Vanwege het feit dat het om een zwakke relatie gaat en om de significantie van het verband slechts de beoordeling van één eigenschap betreft, kan de theoretische verwachting dat rood haar tot een negatievere beoordeling zou leiden aan de hand van de resultaten van dit onderzoek niet bevestigd worden.

Uit de rapportage van Cramér’s V bij tabel 9, tabel 10 en tabel 12, blijkt dat de waarde overal onder de 0,2 ligt. Wanneer het onderzoek wordt uitgevoerd met een grotere groep respondenten, waardoor er eventueel wel significante resultaten verkregen zullen worden, zal het effect waarschijnlijk zeer zwak zijn.

Vergelijking van de beoordelingen van de drie politici

Het naast elkaar leggen van de resultaten van de drie kandidaten per eigenschap laat zien dat zij relatief overeenkomstige beoordelingen hebben gekregen. Een grove vergelijking van de tabellen van de beoordeling van integriteit (zie tabel 1, tabel 5 en tabel 9) laat bijvoorbeeld zien dat de heer Veenstra, de heer Linders en de heer Stoet allen neutraal tot positief beoordeeld worden op deze eigenschap. Ook uit het vergelijken van de andere tabellen per eigenschap blijkt dat de politici                                                                                                                

2

In deze kruistabel hebben 3 cellen (25,0%) een verwachte frequentie van lager dan 5. Hiermee is er niet aan de voorwaarde voor kruistabellen voldaan dat minder dan 20% een verwachte frequentie van lager dan 5 heeft.

(21)

steeds redelijk gelijk beoordeeld worden. Het overeenkomstige profiel van de kandidaten zou hier een verklaring voor kunnen zijn. Het waren namelijk alle drie blanke mannen met een overeenkomstige achtergrond.

(22)

Conclusie

Er is de afgelopen jaren wereldwijd veel onderzoek gedaan naar de invloed van het uiterlijk van politiek leiders. In dit onderzoek is een antwoord gezocht op vraag of Nederlandse kiezers het uiterlijk van een politicus meenemen in hun beoordeling van de politicus. Aan de hand van drie deelvragen is onderzocht wat de invloed van een baard, een bril en rood haar is op de beoordeling door Nederlandse kiezers. Uit de analyse bleek dat Nederlandse kiezers hun beoordeling van politici niet baseren op het uiterlijk van de politicus. Er is geen sprake van een significant verband tussen het hebben van een baard, een bril of rood haar en de beoordeling van de eigenschappen integriteit, competentie, sterk leiderschap en empathie. Het enige significante verband dat werd aangetroffen bestond tussen het hebben van rood haar en de beoordeling van sterk leiderschap. Dit verband was echter zeer zwak. De resultaten van het onderzoek zijn niet in lijn met de theoretische verwachtingen, die op basis van de reeds bestaande literatuur zijn opgesteld. Er werd namelijk verwacht dat de drie uiterlijke kenmerken een effect zouden hebben op de beoordeling door Nederlandse kiezers. Van een baard en van rood haar was de verwachting dat dit tot een negatievere beoordeling zou leiden. Van het dragen van een bril werd juist verwacht dat het de beoordeling positief zou beïnvloeden. Het gebrek aan significante resultaten laat zien dat de aan- of afwezigheid van de drie specifieke uiterlijke kenmerken geen verschil heeft gemaakt voor de beoordeling door de respondenten. Geen van de theoretische verwachtingen kan daarom bevestigd worden.

Aan de hand van de resultaten van deze studie kan er een antwoord op de onderzoeksvraag geformuleerd worden. Nederlandse kiezers blijken het uiterlijk van politici niet mee te nemen in hun beoordeling van de politicus. Deze conclusie is niet in lijn met voorgaande wetenschappelijke onderzoeken, waarin juist geconcludeerd werd dat kiezers in zeer grote mate geleid worden door het uiterlijk bij het beoordelen van politici. Ook is de conclusie van deze studie niet in lijn met de opgestelde centrale theoretische verwachting dat kiezers bij het beoordelen door het uiterlijk van politici beïnvloed zouden worden.

Discussie

De uitvoering en resultaten van dit onderzoek geven aanleiding tot kritische vragen. De antwoorden op de drie deelvragen geven geen uitputtend antwoord op de centrale onderzoeksvraag. Er zullen enkele suggesties voor vervolgonderzoek gegeven worden om ervoor te zorgen dat er in de toekomst een volledig antwoord op de centrale vraag geformuleerd kan worden.

(23)

Er is een aantal kanttekeningen te plaatsen bij het empirische onderdeel van het onderzoek. De eerste kritische kanttekening is de homogeniteit van de groep respondenten, doordat de meeste respondenten afkomstig zijn uit de directe omgeving van de onderzoeker. Er is sprake van selectiebias, welke de resultaten beïnvloed kan hebben. De groep respondenten vormt op het gebied van opleidingsniveau, partijvoorkeur en leeftijd geen representatieve afspiegeling van de maatschappij en dit laatste zou de resultaten beïnvloed kunnen hebben. Het zou bijvoorbeeld zo kunnen zijn dat mensen met een hoger opleidingsniveau zich minder laten leiden door een foto en meer kijken naar de inhoud van het tekstje. Het feit dat de groep respondenten een bovengemiddeld opleidingsniveau heeft genoten, kan op die manier geleid hebben tot minder betrouwbare resultaten. Het grootste deel van de respondenten is woonachtig in Leiden en omstreken. Ook dit geografische gegeven zou tot andere resultaten geleid kunnen hebben. Daarnaast is er sprake van een relatief klein aantal respondenten (n=224) ten opzichte van het aantal te onderzoeken variabelen. Om tot een vollediger en betrouwbaarder antwoord op de onderzoeksvraag te komen, is vervolgonderzoek met een groter aantal respondenten uit een heterogene populatie noodzakelijk. Deze groep respondenten moet representatief zijn voor de Nederlandse samenleving om daadwerkelijk conclusies te kunnen trekken over de beoordeling van politici door Nederlandse kiezers.

Ten tweede kent de enquête een aantal zwaktes. De foto’s zijn gemanipuleerd met behulp van het programma Paint. De manipulatie is echter niet professioneel uitgevoerd door iemand met veel Photoshop ervaring. Ondanks het feit dat mensen niet konden benoemen wat er precies niet klopte, zagen de gemanipuleerde foto’s er voor enkelen enigszins onnatuurlijk uit. Dit zou invloed gehad kunnen hebben op de beoordeling van de politici. Daarnaast was de statische foto de enige manier waarop de respondenten werden blootgesteld aan het uiterlijk van de politicus. In het dagelijks leven zien mensen tegenwoordig echter dynamischere beelden van politici. Het zou zo kunnen zijn dat het uiterlijk van politici op bewegende beelden een grotere invloed uitoefent op de beoordeling dan een foto, doordat dergelijke beelden respondenten een gedetailleerder beeld van de politicus verschaffen. In de toekomst zou dit onderzoek herhaald kunnen worden met het gebruik van bewegende beelden. Hierbij zal het technisch gezien echter lastig zijn om ervoor te zorgen dat er geen andere factoren aanwezig zijn die de evaluatie van kiezers beïnvloedt. Er is in dit onderzoek bewust voor gekozen om alleen mannelijke politici te laten beoordelen. Dit maakt de conclusies, die naar aanleiding van dit onderzoek getrokken kunnen worden, echter een stuk beperkter. Interessant zou daarom vervolgonderzoek zijn, waarin ook vrouwelijke politici en niet-westers uitziende politici beoordeeld moeten worden. Als laatste was de hoeveelheid eigenschappen, waar respondenten over moesten oordelen, zeer beperkt. Er zijn slechts 4

(24)

eigenschappen in de beoordeling meegenomen. In de toekomst zou een onderzoek gedaan moeten worden, waarbij gevraagd wordt een breder scala aan eigenschappen te beoordelen.

Tot slot werden de respondenten, alvorens ze de vragen gingen beantwoorden, geattendeerd op het feit dat dit onderzoek ging om de beoordeling van politici. Deze kennis zou ertoe geleid kunnen hebben dat respondenten de vragen anders in hebben gevuld of bewust anders naar het tekstje of de foto zijn gaan kijken. In het vervolg moet het voor respondenten onbekend blijven waar het onderzoek over gaat of wat er onderzocht wordt.

Hoewel er de afgelopen jaren steeds meer onderzoek wordt verricht naar de invloed van uiterlijke kenmerken op de beoordeling en het electorale succes van politici, valt er op dit onderzoeksterrein nog veel te ontdekken. Daarnaast zou het interessant en van grote maatschappelijke waarde zijn om in de toekomst te onderzoeken in hoeverre politieke partijen en politici in de praktijk gebruik maken van de bevindingen van het onderzoek naar de invloed van uiterlijke kenmerken op het electorale succes. Dan kan er misschien ooit een antwoord gegeven worden op de vraag wat de invloed van de bril van Mark Rutte, de haarkleur van Geert Wilders en de baard van Klaas Dijkhoff op ons als kiezers is.

(25)

Literatuur

Andeweg, R.B. & Irwin, G.A. (2009). Governance and Politics of the Netherlands. Basingstoke: Palgrave Macmillan.

Banducci, S. A., Karp, J. A., Thrasher, M., & Rallings, C. (2008). Ballot Photographs as Cues in Low-Information Elections. Political Psychology, 29(6), 903–917.

Beddow, M. (2011). Hair Color Stereotypes and Their Associated Perceptions in Relationships

and the Workplace. Psi Chi Journal of Psychological Research, 16(1), 12–19. Bittner, A. (2011). Platform or Personality? The Role of Party Leaders in Elections. Oxford:

  Oxford University Press.

Brettschneider, F., & Gabriel, O. W. (2002). The nonpersonalization of voting behavior in Germany. In A. King, (Ed.), Leaders’ personalities and the outcomes of democratic elections (pp. 127– 157). Oxford, England: Oxford University Press.

Clayson, D. E., & Klassen, M. L. (1989). Perception of Attractiveness by Obesity and Hair Color. Perceptual and Motor Skills, 68(1), 199–202.

Dixson, B. J., & Vasey, P. L. (2012). Beards augment perceptions of men’s age, social status and aggressiveness, but not attractiveness. Behavioral Ecology, 23(3), 481–490. Engelen, E., & Sie Dhian Ho, M. (2004). De staat van de democratie: democratie voorbij de

staat. Amsterdam University Press.

Farrell, D. M. (2001). Electoral systems: a comparative introduction. New York: St. Martin's

Press.

Fleischmann, A., Lammers, J., Stoker, J. I., & Garretsen, H. (2019). You Can Leave Your Glasses on. Social Psychology, 50(1), 38–52.

Funk, C. L. (1999). Bringing the Candidate into Models of Candidate Evaluation. The Journal of

Politics, 61(3), 700–720.

Garzia, D. (2011). The personalization of politics in Western democracies: Causes and consequences on leader–follower relationships. The Leadership Quarterly, 22(4), 697-709. Heckert, D. M., & Best, A. (1997). Ugly Duckling to Swan: Labeling Theory and the

Stigmatization of Red Hair. Symbolic Interaction, 20(4), 365–384.

Kahneman, D., Slovic, P., & Tversky, A. (Eds.). (1982). Judgment under uncertainty: Heuristics and biases. New York: Cambridge University Press.


Karvonen, L. (2010). The personalization of politics. A study of parliamentary democracies. ECPR Press: Colchester.

(26)

images, altered perceptions. Political Psychology, 20, 593–610. Kinder, D. R. (1983). Presidentiual Trait. ANES Pilot Study Report. King, A. (2002). Do Leader’s Personalities Really Matter? In: A. King (Red.), Leaders’

Personalities and the Outcomes of Democratic Elections (1-43). Oxford: Oxford

University Press.

Kleinnijenhuis, J., Oegema, D. & Takens, J.H. (2007). Personalisering van de politiek. In G. Voerman (Red.), Jaarboek Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen

2007. (pp. 101-127). Groningen: DNPP.

Kleinnijenhuis, J. (2015). Personalisering door politici, in de media en bij kiezers: op zoek naar een referentiepunt. Res Publica, 57, 81-93. Lau, R. R., & Redlawsk, D. P. (2001). Advantages and disadvantages of cognitive heuristics in

political decision making. American Journal of Political Science, 45(4), 951–971. Laustsen, L. (2014). Decomposing the Relationship Between Candidates' Facial Appearance and

Electoral Success. Political Behavior, 36(4), 777–791.

Lawson, E. D. (1971). Hair Color, Personality, and the Observer. Psychological Reports, 28(1),

311–322.

Leder, H., Forster, M., & Gerger, G. (2011). The Glasses Stereotype Revisited. Swiss Journal of

Psychology, 70(4), 211–222.

Lijphart, A. (1990). Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek (achtste

druk). Haarlem, Becht.


Likert, R. (1932). A Technique for the Measurement of Attitudes. Archives of Psychology, 140,

1–55.

Little, A., Burriss, R. P., Jones, B. C., & Roberts, S.C. (2007). Facial appearance affects voting decisions. Evolution and Human Behavior, 28(1), 18-27. McDermott, M. (1998). Race and gender cues in low-information elections. Political Research

Quarterly, 51, 895-918.

Meeder, L. (2017, 16 november). En de Best Geklede Man van 2017 is... Klaas Dijkhoff! Geraadpleegd op 25 april 2019, van https://www.esquire.com/nl/stijl carriere/news/a9000/esquire-best-geklede-man-winnaar-2017-klaas-dijkhoff/

Muscarella, F., & Cunningham, M. R. (1996). The evolutionary significance and social perception of male pattern baldness and facial hair. Ethology and Sociobiology, 17(2), 99–117. Nimmo, D. & Savage, L. (1976). Candidates and their images. Concepts, methods, and findings.

Pacific Palisades: Goodyear publishing company, Inc. Olivola, C. Y., & Todorov, A. (2010). Elected in 100 milliseconds: Appearance-Based Trait

(27)

Inferences and Voting. Journal of Nonverbal Behavior, 34(2), 83–110.

Praino, R., Stockemer, D., & Ratis, J. (2014). Looking Good or Looking Competent? Physical Appearance and Electoral Success in the 2008 Congressional Elections. American Politics

Research, 42(6), 1096–1117.

Qualtrics. (2019, 20 mei). Qualtrics [Leading Research & Experience Software]. Geraadpleegd op 20 april 2019, van https://www.qualtrics.com

Rosema, M. (2004). The Sincere Vote: a psychological study of voting (Proefschrift).

Geraadpleegd van

https://ris.utwente.nl/ws/portalfiles/portal/6089161/thesis_M_Rosema.pdf RTL Nieuws. (2018, 15 april). Klaas Dijkhoff is meest betrouwbare politicus volgens peiling.

Geraadpleegd op 25 april 2019, van

https://www.rtlnieuws.nl/nieuws/nederland/artikel/4151721/klaas-dijkhoff-meest

betrouwbare-politicus-volgens-peiling

Seydel, E., Prins, G., Serkei, C., & Van Twist, M. (2001). Vitale ontwikkelingen in het medialandschap en de gevolgen voor de overheidscommunicatie. Geraadpleegd van https://research.utwente.nl/en/publications/vitale-ontwikkelingen-in-het-medialandschap

en-de-gevolgen-voor-d

Stoker, J. I., Garretsen, H., & Spreeuwers, L. J. (2016). The Facial Appearance of CEOs: Faces Signal Selection but Not Performance. PLOS ONE, 1–11. Terry, R. L., & Krantz, J. H. (1993). Dimensions of Trait Attributions Associated with Eyeglasses,

Men's Facial Hair, and Women's Hair Length1. Journal of Applied Social Psychology,

23(21), 1757–1769.

Todorov, A., Mandisodza, A., Goren, A., & Hall, C. (2005). Inferences of competence from faces predict election outcomes. Science, 308(5728), 1623-1626. Van Outeren, E. (2017, 16 december). Minister worden? Oh, nou, da's goed. NRC Handelsblad.

Geraadpleegd van https://www.nrc.nl/nieuws/2017/12/16/minister-worden-oh-nou-das

goed-a1585185

Van Praag, P. (2003). Partijen in de mediacratie. In F. Becker, W. van Hennekeler, M. Sie Dhian Ho, & B. Tromp (Reds.), Politieke partijen op drift (pp. 144–168). Amsterdam, Nederland:

Wiardi Beckman Stichting.

Vliegenthart, R. (2012). The Professionalization of Political Communication? A Longitudinal Analysis of Dutch Election Campaign Posters. American Behavioral Scientist, 56(2),

135– 150.

(28)

Voerman, G. (Red.), Privé in de politieke biografie (pp. 15-24). Amsterdam,

Uitgeverij Boom.

Weir, S., & Fine-Davis, M. (1989). ‘Dumb Blonde’ and ‘Temperamental Redhead’: The Effect of Hair Colour on Some Attributed Personality Characteristics of Women. The Irish Journal

of Psychology, 10(1), 11–19.

Wogalter, M. S., & Hosie, J. A. (1991). Effects of Cranial and Facial Hair on Perceptions of Age and Person. The Journal of Social Psychology, 131(4), 589–591.

(29)

Bijlage 1. Enquête

Enquête Bachelorscriptie Politicologie

Bedankt dat u deelneemt aan deze enquête. De enquête maakt deel uit van een onderzoek naar het beoordelen van politici voor mijn bachelorscriptie politicologie.

In het eerste onderdeel van de enquête wordt u gevraagd om de eigenschappen van politici te beoordelen aan de hand van een korte tekst en een foto van een politicus. De tekst en foto verschijnen eerst in beeld. Zodra u doorklikt naar de volgende vraag, verdwijnen de tekst en de foto en kunt u aan de beoordeling van de politicus beginnen. LET OP: Het is dus niet mogelijk om terug te keren naar een vorige vraag of om de tekst en de foto nog een keer te bekijken. 1a.

(30)

1c. Ik wil u vragen de heer Veenstra te beoordelen op basis van de informatie die u zojuist

gekregen hebt. Geef per eigenschap aan in hoeverre u vindt dat de heer Veenstra deze eigenschap al dan niet bezit. De heer Veenstra is ...

2a. Volledig mee oneens (1) Mee oneens (2) Enigszins mee oneens (3) Neutraal (4) Enigszins mee eens (5) Mee eens (6) Volledig mee eens (7) Ik weet het niet. (8) integer (1)

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

competent (2)

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

een sterk leider (3)

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

empathisch (4)

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

(31)

2b.

2c. Ik wil u vragen de heer Linders te beoordelen op basis van de informatie die u zojuist

gekregen hebt. Geef per eigenschap aan in hoeverre u vindt dat de heer Linders deze eigenschap al dan niet bezit. De heer Linders is ...

Volledig mee oneens (1) Mee oneens (2) Enigszins mee oneens (3) Neutraal (4) Enigszins mee eens (5) Mee eens (6) Volledig mee eens (7) Ik weet het niet. (8) integer (1)

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

competent (2)

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

een sterk leider (3)

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

empathisch (4)

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

(32)

3a.

(33)

3c. Ik wil u vragen de heer Stoet te beoordelen op basis van de informatie die u zojuist gekregen hebt. Geef per eigenschap aan in hoeverre u vindt dat de heer Stoet deze eigenschap al dan niet bezit. De heer Stoet is ...

Volledig mee oneens (1) Mee oneens (2) Enigszins mee oneens (3) Neutraal (4) Enigszins mee eens (5) Mee eens (6) Volledig mee eens (7) Ik weet het niet. (8) integer (1)

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

competent (2)

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

een sterk leider (3)

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

empathisch (4)

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

o  

4. Ter afsluiting van de enquête volgen er nog een aantal korte vragen over uzelf.

5. Wat is uw geslacht?

o  

Vrouw (1)

o  

Man (2)

o  

Anders (3) 6. Wat is uw leeftijd? ________________________________________________________________

(34)

7. Wat is uw hoogst behaalde onderwijsniveau?

o  

Basisonderwijs (1)

o  

Vmbo, havo-, vwo-onderbouw, mbo 1 (2)

o  

Havo, vwo, mbo 2-4 (3)

o  

Hbo-, wo bachelor (4)

o  

Hbo, wo master, doctor (5)

o  

Onbekend (6)

8. Op welke politieke partij zou u stemmen als er vandaag Tweede Kamerverkiezingen zouden zijn?

o  

Christen-Democratisch Appèl (CDA) (1)

o  

ChristenUnie (CU) (2)

o  

Democraten 66 (D66) (3)

o  

Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) (4)

o  

GroenLinks (GL) (5)

o  

Partij van de Arbeid (PvdA) (6)

o  

Partij voor de Dieren (PvdD) (7)

o  

Staatkundig Gereformeerde Partij (SGP) (8)

o  

Partij voor de Vrijheid (PVV) (9)

o  

Socialistische Partij (SP) (10)

o  

Forum voor Democratie (FVD) (11)

o  

50 Plus (50+) (12)

o  

DENK (13)

o  

Ik zou niet gaan stemmen. (14)

(35)

o  

Anders, namelijk: (16) ________________________________________________ 9. Heeft u nog opmerkingen of vragen naar aanleiding van deze enquête?

________________________________________________________________

Hartelijk dank voor uw deelname.

Ik wil onderzoeken wat het effect van een baard, het dragen van een bril en een oranje/rode haarkleur is op de beoordeling van een politicus. U heeft zojuist willekeurig foto's te zien gekregen die steeds wel of niet aan een van die voorwaardes voldoen. Aan de hand van de respons op deze enquête kan ik het effect van deze aspecten nader bekijken.

U kunt uw e-mailadres hier achterlaten indien u geïnteresseerd bent in de eindresultaten van het onderzoek.                                            

(36)

Bijlage 2. Demografische kenmerken respondenten  

Figuur 1. Aantal respondenten per leeftijdscategorie

                                             

Figuur 2. Opleidingsniveau van de respondenten

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de nieuwe constellatie was kortom de persoonlijke normatieve motivatie dominant en werd deze ondersteund door de economische motivatie (de angst voor meer boetes).. Ook wat

Deze vooringenomenheden zijn bij de meeste HRM-afdelingen niet bekend; hierdoor wordt er veelal niet aan vrouwen gedacht voor bepaalde functies 27 en hebben ze ook niet altijd

Bovendien kan een toevertrouwd belang volgens de memorie van toelichting niet alleen zijn gelegen in rechtstreeks uit de wet verkregen taken, maar even- eens in

1 tracht door een analyse van de centrale categorie van de sociologie, namelijk het positionele handelen, vast te stellen wat de oorzaken ' van het conflict zijn en in welke

To appear in Colloquia Mathema- tica Societatis Janos Bolyai 12 (A. Prekopa ed.) North-Holland publ. Reetz, Solution of a Markovian decision problem by successive over-

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

We hebben de lijsttrekkers in de drie gemeenten gevraagd wat men in het algemeen van de aandacht van lokale en regionale media voor de verkiezingscampagne vond en vervolgens hoe