• No results found

Arbeid en samenleving

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Arbeid en samenleving"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sociaal~economisch

Arbeid en samenleving

door drs. L. Flapper

Ooen de gangbare omschrijvingen van het beg rip arbeid wei recht aan de zin van arbeid? Oft ar1ikel is geschreven op grand van vijfjarige ervaring van de auteur als werkloze.

Drs. Louis Flapper (1949) was na zijn studie scheikunde aan de R.U. Gronin~

gen van 1976 tot 1981 werkloos en deelnemer aan Project Mensen Zonder Werk te Groningen Sinds juni 1981 is hi] persoonliJk medewerker biJ de CDA Tweede Kamerfractie.

In Ieiding

De invulling van het begrip arbeid staat te-genwoordig sterk in de belangstelling, vooral vanwege de werkloosheidsproblematiek. Daarom zou men ook mogen verwachten dat uit gehanteerde omschrijvingen van ar-beid blijkt waarom het werkloos-zijn zo pijn-lijk kan zijn. Op grond van vijfjarige ervaring als werkloze wil ik daar nader op ingaan. Mijn omschrijving van het begrip arbeid zal daarbij een andere dan de gangbare blijken te zijn.

Wanneer je namelijk lang werkloos bent ge-weest en nadenkt over de betekenis van arbeid voor mensen ontstaan eigen ideeen over een oploss1ng van de werkgelegen-heidsproblematiek. Aan de hand van de vraag waar - op langere termijn - behoefte is aan menselijke inzet wil ik wat gedachten aanre1ken over de weg waarlangs recht ge-daan kan worden aan de diepere, emotione-le waarde die arbeid voor mensen heeft.1 Gangbare omschrijvingen van arbeid Verschillende auteurs leggen bij hun

om-schrijving van arbeid de nadruk op wat zicht-baar is, nl. op het arbeidsprodukt of op de arbeidsactiviteit. Zo wordt in het rapport 'Vernieuwingen in het arbeidsbestel' van de Wetenschappelijke Raad voor het Rege-ringsbeleid onder arbeid verstaan '... aile doelrnatige bezigheden welke weliswaar door het individu worden verricht maar die door derden zouden kunnen worden overgenomen, die op maatschappelijk er-kende wijzen de rniddelen verschaffen voor bevrediging van rnaatschappelijk erkende behoeften' (biz. 163). Enigszins beknopter zei Kwant het in zijn boek 'Filosofie van de Arbeid' (1964), een definitie die werd overge-nornen door de PvdA-auteurs van het boek-je 'Denken over Arbeid' uit 1982: 'Arbeid is het verrichten van een bezigheid die binnen het kader van een samenleving verricht moet worden'; het woordje 'moet' wijst op het plichtkarakter van arbeid. Noch het

plichtka-1) Met dank aan Jan Teunissen voor zijn waardevolle hulp door het geven van kritisch commentaar.

(2)

rakter van arbeid noch de noodzakelijke be-hoefte aan bepaalde produkten geven ech-ter aan wat arbeid voor de arbeidende mens zelf betekent enerzijds, en waarom werk-loos-zijn (ondanks het feit dat men een uitke-ring krijgt) zo pijnlijk kan zijn, zo diep op mensen kan ingrijpen anderzijds.

Wanneer men de betekenis van arbeid voor de mens wil aangeven wordt vaak de moge-lijkheid tot ontplooiing genoemd. Op de eer-ste pagina van de Werkgelegenheidsnota 1983/1984 van het huidige kabinet valt te lezen: 'Voor hen, die tegen hun wens geen zinvolle arbeid kunnen verrichten en die daarmee een belangrijke mogelijkheid tot ontplooiing missen ... '. Schrijvers als Pasveer en Okke Jager vullen ontplooiing in als het gehoor geven aan de roeping van de mens door God. Een dergelijke roeping als lei-draad nemen kan van groat belang zijn voor mensen, ook wanneer ze werkloos zijn ge-worden. Het vereist echter een sterk geloof. Ook wanneer men het begrip ontplooiing in niet-religieuze zin invult, Ievert dit geen be-vredigende verklaring op voor het schrijnen-de van het werkloos-zijn. Men zou immers juist verwachten dat werklozen blij zouden zijn: ze zijn niet meer gebonden aan de 'opdrachten van de baas' en zouden aile tijd en ruimte hebben om zich te ontplooien. We zien echter dat mensen zich overbodig voe-len en minder actief worden. De ~telling dat het met arbeidsethos van deze werklozen niet best gesteld is doet hun onrecht. Het gaat naar mijn mening ook voorbij aan de kern van de zaak.

' Het probleem is niet zozeer

gelegen in het missen van

betaald werk, maar in het

'loos-zijn'.

,

Sociaal-econom1sch

De kern van de problematiek van de werkloze

Het probleem is niet zozeer gelegen in het missen van betaald werk, maar in het overbodig zijn, in het 'loos-zijn'. Men heeft je eigenlijk niet nodig. Men heeft zo weinig behoefte aan jou dat men daarvoor niet een redelijk loon wil betalen. Zo voelt het wan-neer je solliciteert en ... een afwijzing krijgt. Zo voelt het wanneer kranten en media voor-namelijk over werklozen schrijven als 'pro-bleemgevallen', voor wie het zo moeilijk is de sociale lasten op te brengen, voor wie het zo moeilijk is betaald werk te creeren. Je bent niet welkom, niet nodig. Het ademt eerder de stille wenk uit om maar simpel te verdwij-nen; sommigen doen dat ook. lk chargeer hier, maar meer dan in welke andere periode ook werd ik tijdens het werkloos-zijn gecon-fronteerd met zelfmoord en pogingen daartoe.

Uit een enquete2 van een groep werklozen onder 'collega-werklozen' kwam vooral naar voren dat mensen zich depressief, zinloos voelden, twijfelden aan zichzelf. Dit vonden verreweg de meesten problematischer dan het feit dat men zo weinig geld heeft. Andere onderzoeken geven dezelfde teneur weer. De kern van de problematiek van werkloos-zijn wordt gevormd door een gebrek aan identiteit en toekomstperspectief. Men heeft geen (betrekkelijk) veilige en vaste plek in de samenleving en ziet geen begaanbare weg naar de toekomst. In de samenleving voelt men zich overbodig.

Als tegenstelling hiermee trof me een beeld uit een beschrijving van de Thomistische wijsbegeerte. Daarin wordt de samenleving vergeleken met een mozaiek, waarin de steentjes "de mensen voorstellen die de sa-menleving vormen. Dit beeld greep me om-dat daarmee wordt gezegd om-dat ook dege-nen die nu zijn uitgerangeerd, tach nodig zijn voor de samenleving. Het mozaiek is ver-stoord wanneer niet ook zij een volwaardige

2) Werken mer een uitkering (1981), tJen nota van Pmject Mensen Zonder Werk te Groningen.

(3)

Sociaal-economisch

plaats innemen in het geheel. Terwille van de samen-leving is de werkloosheidsproblema-tiek dus niet aileen een zaak van werklozen, maar ook van werkenden. Het verschijnsel sociale onrust is in dit verband veelzeggend. Het horen bij een gemeenschap komt zo naar voren als een wezenlijke menselijke be-hoefte. De encycliek Laborem Exercens il-lustreert dit treffend: 'dat de mens zijn diepste menselijke eigenheid verbindt met het behoren tot zijn natie ... (die) grote sa-menleving waartoe de mens behoort krach-tens culturele en bijzondere historische ban-den'.3 Om deze binding met de gemeen-schap aan te geven, kom ik tot de volgende stelling:

Voor de meeste mens en is de diepere waar-de van arbeid het waar-deel-zijn van waar-de gemeen-schap, waarbij men op duurzame wijze en in wederkerigheid activiteiten verricht voor (mensen in) de gemeenschap.

Wanneer we de waarde van arbeid be-schouwen als een binding tussen persoon en gemeenschap, dan is bij werkloosheid de binding met de gemeenschap verbroken. Een logische reactie daarop vormt het weer zoeken naar een nieuwe binding. Men kan dan ook een intensief streven naar werk constateren, zolang men althans de hoop op een baan weet te handhaven. Er zijn echter ook werklozen die zich vroeg of laat bij het gevoel overbodig te zijn neerleggen; men is geen deel meer van de gemeenschap, han-delingen naar anderen toe hebben nauwe-lijks meer zin, men wordt apathisch. Een derde groep reageert agressiever. Voorbeel-den hiervan zijn de bekende 'voetbalsuppor-ters'. In feite weerspiegelen zij de van de samenleving ervaren onverschilligheid, vaak in versterkte mate en op een ongekend bot-te wijze. Toch zijn er aanwijzingen dat ook in deze groep een verlangen bestaat om er volwaardig bij te horen, al heeft niemand een idee langs welke weg dat zou kunnen. Een vierde categorie omvat werklozen die ervan overtuigd zijn dat ze anderen iets te bieden hebben en die een evenwichtige bin-ding met de samenleving willen blijven be-houden. lk doel hier met name op de

men-sen die onbetaald werk verrichten bijvoor-beeld met behoud van uitkering. Problema-tisch is echter de 'beloning' van de gemeen-schap voor deze werkloze vrijwilligers. Oat is materieel veel minder dan bij betaalde ar-beidskrachten, maar ook de duurzaamheid van de arbeid is hier in het geding. Van overheidszijde legt men immers sterk de nadruk op het tijdelijk karakter van 'werken met behoud van uitkering', zonder zekerhe-den te kunnen biezekerhe-den voor de tijd daarna. Bij deze vierde categorie werklozen ontstaat weliswaar een zekere binding met de ge-rneenschap, maar van een 'wezenlijk erbij horen' kunnen we nog zeker niet spreken. In deze situatie is de gemeenschap de on-derbiedende partij en niet de werkloze. In de Kamer merkte minister De Koning hierover op: ' ... Natuurlijk is er dan sprake van een ongelijke rechtspositie . . . Aile werklozen hebben natuurlijk een rechtspositie die verre ligt beneden die van aile actieve werkne-mers. lk meen dus dat het reele element van ongelijkheid moet worden gezien tegen de achtergrond van het alternatief: een nog meer ongelijke rechtspositie van mensen die geen regulier werk hebben en ook de moge-lijkheid tot zinvolle arbeid niet wordt gebo-den.' 4

Zoals in het voorgaande al is aangeduid, moet bij de werkloosheidsproblematiek de schijnwerper niet aileen op de werklozen maar ook op de werkenden gericht zijn om van een samen-leving, van een gemeen-schap te kunnen spreken. lets daarvan is misschien te proeven bij mensen die het moeilijk gaan vinden om hun eigen betaalde full-time baan te rechtvaardigen, wanneer ze nadenken over al die werklozen. Niet voor niets noemde prof. dr. W. Albeda de huidige werkloosheid een meer dan !outer economi-sche crisis, een culturele crisis.

Materiele en emotionele arbeids'pro-dukten'

Het arbeidsprodukt is de materiele bijdrage

3) De encyclie~ Laborem exercens (1981), biz. 18. 4) Handelingen Tweede Kamer, UCV

(4)

aan wat de gemeenschap behoeft. Omge-keerd vervult de gemeenschap behoeften van degene die werkt, met name in de vorm van loon om in het levensonderhoud te voor-zien. De organisatie van de produktie van goederen en de verdeling van de consump-tie behoren tot het terrein van de economen. De waarde van arbeid voor de werkende als een deel-zijn van de gemeenschap vormt echter een thematiek die bij de economische wetenschap niet centraal staat. Hoewel het verschijnsel werkloosheid in zijn omvang en in zijn aard uiteraard nauw samenhangt met het economisch gebeuren, moeten we ons ervan bewust zijn dat de kern van de proble-matiek van de werkloze op het emotionele vlak ligt.

Wanneer men spreekt over economisch her-stel ten behoeve van de werkgelegenheid (bijv. in het CDA-rapport 'Van verzorgings-staat naar verzorgingsrnaatschappij') heeft men economische groei op het oog, opdat huidige werklozen ook 'mee kunnen doen' c.q. anderen niet werkloos worden. Daar-mee geeft men de indruk dat de mate van economische groei bepaalt of mensen al of niet volwaardig deel kunnen zijn van de ge-meenschap. In het CDA-rapport gaat men niet in op de werkgelegenheid in al zijn as-pecten, maar spreekt men in feite over het veiligstellen van ons produktieniveau en -dus - van een zekere mate van welvaart voor de toekomst. Men blijft daardoor wei consequent op het materiele niveau. Naar mijn mening moet wat zich op het emotione-le niveau afspeelt, de waarde van arbeid voor de mer"1sen zelf, meer centraal staan: het antwoord op de vraag of mensen al of niet volwaardig deel-zijn van de gemeen-schap moet richtinggevend zo niet bepalend zijn voor het werkgelegenheidsbeleid. Onze economische orde moet zodanig worden ingericht dat men door het verrichten van (betaalde) arbeid een volwaardige plaats in de samenleving moet kunnen innemen. Beluistert men mensen als minister De Ko-ning dan lijken zij deze redenering te onder-schrijven. Het streven om te komen tot meer

Sociaal-economisch

arbeidsplaatsen is duideliJk, zonod1g door verdeling van werk en inkomen. Het tempo echter waarin dit in de praktijk geschiedt is zo laag dat het de vraag oproept of we elkaar wei als volwaardig lid van de samenle-ving beschouwen. De solidariteit is in de praktijk gebrekkig.

Hebben we elkaar wei nodig?

De toekomstverwachtingen stemmen tot een negatief antwoord. De te verwachten doorzetting van de automatisering en com-puterisering zal er toe leiden dat we zeker niet iedereen die betaalde arbeid wil verrich-ten nodig hebben.

Toch zijn er nog veel onvervulde behoeften, bijvoorbeeld aan

- onderlinge hulp van mensen met name op het terrein van het welzijnswerk, waar de professionele hulpverlening moeilijk het gevoel van elkaar nabij te zijn lijkt te kun-nen geven;

- produkten van het ambachtelijk werk, kunstnijverheid die nu - vanwege de lo-nen en daarbij horende sociale lasten en belastingen - onbetaalbaar zijn gewor-den. Voor reparatiewerk met zijn waarde voor het milieu geldt hetzelfde;

- direct contact tussen maker van een pro-dukt en afnemer (weten waarvoor men werkt), zoals dat wordt nagestreefd in de Memo-bedrijfjes (mens- en milieuvriende-lijk ondernemen).

Dit zijn behoeften die zich in de zestiger en zeventiger jaren deden gelden; ze hebben als gemeenschappelijke noemer: meer aan-dacht voor de mens, vermenselijking 'van de samenleving. Hiermee wordt iets anders be-doeld dan zorg voor de medemens welke zich·uit in het betalen van belasting waarmee het welzijnswerk wordt gefinancierd. Het gaat ook niet om het contact tussen mensen via tv en krant, maar om het elkaar direct zien en spreken. Het gaat om een kleinscha-lige gemeenschap waarin mensen elkaar als mens ontmoeten.

Vaak wordt bij het spreken over kleinschalig-heid de nadruk gelegd op de emotionele waarde ervan voor mensen. Dit laatste is een

S<

t

c

c

(5)

Soc1aal-economisd

belangrijk gegeven. (De mate van) het suc-ces van de praktische vormgeving van een dergelijke gemeenschap doet dan ook niets af aan de realiteit van deze diepere behoefte. Sterker nog: de zin van de inrichting van onze samenleving hangt mede af van de mate waarin deze aansluit bij die gevoelens. Kleinschalige gemeenschappen kunnen in onze samenleving dus hun waarde hebben. Zij sluiten andere gemeenschappen zoals de microgemeenschap van het gezin ook niet uit. Evenmin doen zij af aan de waarde van bijv. Nederland als grootschalige samenle-ving. Het is niet het een of het ander, maar het een zowel als het ander. Dit type denken is overigens de grote kracht van het CDA, zeker in vergelijking met andere partijen. Hoewel het er naar uitziet dat in ons land in de toekomst eerder minder dan meer men-sen nodig zijn om de noodzakelijke arbeid te verrichten, is er op kleinschalig niveau steeds meer menselijke inzet nodig om aan de be-hoeften van die gemeenschap te voldoen. De daarvoor benodigde activiteiten bewerk-stelligen dat degene die deze verricht een deel is van de kleinschalige gemeenschap. Wil dit deel-zijn van een kleinschalige ge-meenschap ook in materiele zin betekenis hebben voor de werkende dan zal deze gemeenschap ook toekomstperspectief moeten kunnen bieden. Dit gaat echter moeilijk. Zich inzetten in een buurt door wel-zijnswerk te doen Ievert een werkloze niet zo veel toekomstperspectief. Een buurt heeft immers meestal zelf te weinig geld om hem of haar te betalen en gelet op de bezuinigin-gen valt niet te verwachten dat dergelijk werk van overheidswege in een betaalde baan wordt omgezet.

Een kleinschalige gemeenschap is thans niet in staat om een bedrijf dat zijn sociale functie in deze gemeenschap goed vervult ook fi-nancieel te waarderen. Hoewel die sociale functie een bijdrage is aan de gemeenschap en bijvoorbeeld bij de geestelijke gezond-heidszorg een kostenverminderende wer-king kan hebben, heeft die kleinschalige ge-meenschap niet de mogelijkheid dit te verta-len in bijvoorbeeld reductie op de belastina.

terwijl zij ook niet in staat is concurrentie van minder op de gemeenschap gerichte bedrij-ven te weerstaan. Daar komt bij, dat de lasten van te betalen sociale premies be-paald worden door de uitstoot van betaalde arbeidskrachten in de grootschalige ge-meenschap vanwege automatisering, terwijl in de kleinschalige gemeenschap juist een grotere behoefte aan arbeidskrachten te verwachten valt.

Dit 'onvermogen' van de kleinschalige sa-menleving heeft te maken met de wijze waarop de staat, de grootschalige samenle-ving is ingericht en met de daaraan ten grondslag liggende staatsleren. Zo blijkt bij-voorbeeld uit de katholieke staatsleer" dat aan een kleinschalige samenleving geen dui-delijke plaats wordt toegekend. In zijn 'Wijs-gerige gemeenschapsleer' schrijft dr. Angeli-nus dat aileen gezin en staat een volledige gemeenschap vormen. Volledig, omdat hier-in heel de mens en/of aile facetten van het gemeenschapsleven aan de orde komen. Men denke daarbij aan de levensperioden van de mens als kind, als volwassene, als bejaarde, aan immateriele zaken (bijv. gods-dienst, cultuur) en materiele zaken (bijv. alles wat nodig is voor het levensonderhoud). In tegenstelling tot de volledige gemeen-schap richten bedrijven, verenigingen e.d. zich volgens Angelinus slechts op bepaalde belangen van de mens, op bepaalde facet-ten van het gemeenschapsleven. Zo heeft een melkfabriek slechts een bepaalde mate-riele zaak als doel en houdt een muziekvere-niging zich voornamelijk met (een bepaalde vorm van) cultuur bezig. Hoewel Angelinus dorpen, gemeenten e. d. niet expliciet noemt, valt uit zijn boek en ook uit andere lectuur op dit gebied op te rnaken, dat hij dergelijke kleinschalige gemeenschappen niet als een · volledige gemeenschap beschouwt, maar als een deel van en een deeltaak hebbend in de grootschalige gemeenschap. Zo voert de

5} Zie Wijsgerige Gemeenschapsleer van pater dr. Angeli-· nus o.m. cap. (1937/38} en The State in catholic thought van Heinrich Rommen, 4e druk (1955}.

(6)

gemeentelijke overheid tegenwoordig vooral bepaalde - haar door de landelijke overheid opgelegde - deeltaken uit en krijgt zij voor elk van die deeltaken een aparte doeluitke-ring (onderwijs, bijstandswet, sociaal-cultu-reel werk), terwijl zij nauwelijks een functie heeft op het gebied van inkomens, werkge-legenheid e.d.

Mede tengevolge van de doorwerking van een visie die aan deze realiteit ten grondslag ligt, kan men tegenwoordig veelal moeilijk meer spreken van een echte gemeenschap op kleinschalig niveau. Dergelijke gemeen-schappen zijn nu veel minder dan vroeger in staat om mensen toekomstperspectief te bieden. Willen zij dat kunnen, dan zullen zij weer inhoud moeten krijgen. Daarvoor is het niet aileen nodig dat de grootschalige sa-menleving daartoe ruimte biedt; de mensen zullen het ook zelf moeten willen.

De 'herbouw' van een kleinschalige ge-meenschap

Bewoners kunnen zelf bijdragen aan de her-bouw van een eigen kleinschalige gemeen-schap. Interesse in medebewoners en hen beter willen leren kennen is daarbij van groat belang. Het organiseren van gelegenheden om elkaar te ontmoeten zoals buurtfeesten en dergelijke manifestaties is daartoe een middel; tevens moet getracht worden pro-blemen van (mensen in) de buurt op te los-sen met aile beschikbare buurtbewoners zelf. Nu is het voor een buurt of gemeente moeilijk om mensen een betaalde baan aan te bieden. Tach kunnen bepaalde werk-zaamheden voor een gemeenschap, ook wanneer er geen geld is om deze te betalen, het karakter en toekomstperspectief van een betaalde baan benaderen, mits het aan een aantal voorwaarden voldoet. Het werk zal dan een blijvend karakter moeten hebben (of meegaan met veranderingen in de 'vraag'); de persoon moet het werk behouden en niet 'zomaar' vervangen kunnen worden door anderen; ook moet het gaan om inspannin-gen die men vol kan blijven houden. Als aan deze voorwaarden is voldaan, verkrijgt men in ieder geval een beloning in immateriele zin;

Sociaal-economiscr,

het verschil in materiele beloning mag ge-compenseerd worden door bijv. meer per-soonlijke aandacht voor de 'onbetaald wer-kende'; voorts is belangrijk dat het werk datgene behoudt waaraan de betrokkene zijn motivatie ontleent; hiervoor zal een ruime mate van medezeggenschap nodig zijn wanneer het werk binnen een organisatie wordt verricht. Tevens zal de samenleving deze 'baan' even serieus moeten nemen als die van betaald werkenden. Wat de mate-riele situatie betreft zal deze zodanig moeten zijn dat men ook op den duur in eigen levensonderhoud kan voorzien en in dat van zijn gezinsleden. Nu kunnen buurten of ge-meenten de hoogte van de uitkering nauwe-lijks (mede)bepalen. Ze hebben echter wei mogelijkheden om indirect te helpen, name-lijk door het verlichten van de woonlasten via goedkope woonruimte. Eventueel zou van het werk een gedeeltelijk betaalde baan ge-maakt kunnen worden, zodat men een aan-vulling op de u1tkering verkrijgt (misschien kan dit - om een voorbeeld te noemen - bij administratief werk of kosterswerk voor een kerk).

Bedrijfjes die zich op zo'n kleinschalige ge-meenschap richten, kunnen ook onder-steund worden bijvoorbeeld door in het buurtblad aandacht te besteden aan hun immateriele waarde voor de gemeenschap en misschien door hun een lager adverten-tietarief te berekenen dan niet spec1fiek op die buurt gerichte bedrijven. Eventueel zou het deze kleinschalige bedrijven makkelijk gemaakt kunnen worden om gebruik te ma-ken van vrijwilligers; concurrentievervalsing tussen deze bedrijven onderling kan zo'n gemeenschap zelf overzien en beoordelen. Te wijzen valt ook op het boekje 'Werk in eigen dorp' (1983) van de Raja Drenthe (de voormalige Raad voor Jeugdaangelegenhe-den), waarin een aantal voorbeelden staan, zoals het behouden van de dorpswinkel door zelf een cobperatieve 'inkoop-vereni-ging' op te zetten; een project voor het ruilen van diensten als moderne variant op het 'noaberschap', waarbij men bijvoorbeeld

(7)

Sociaal-economisch

kan denken aan het aanbieden van hulp voor het invullen van het belastingbiljet en het vragen om hulp bij het behangen; ge-meenschapstaken in het dorp, waarbij wordt opgemerkt dat deze beter worden behartigd wanneer mensen zelf met een idee komen dan wanneer dat van bovenaf 'gedropt' wordt; werkervaring voor werkloze jongeren door te helpen bij een kleine boer of een kleine middenstander die vaak meer dan 40 uur per week moeten werken; een 'experi-menteer-project' waar jongeren met de hulp van bijvoorbeeld vakbekwame WAO'ers ideeen kunnen beproeven voor het opzetten van een eigen bedrijf.

Wanneer men zo bezig is met het idee van een kleinschalige gemeenschap, zal zij meer en meer realiteit krijgen in het denken en het handelen van mensen. Er ontstaat dan al iets van een gemeenschap die levend is en waarin onderlinge zorg en vreugde gestalte kunnen krijgen. Om in sociaal-economisch opzicht een meer volledige gemeenschap te worden, zal het nodig zijn dat een deel van de collectieve inkomsten wordt overheveld naar de kleinschalige gemeenschap. De le-den daarvan brengen die gelle-den trouwens ook mede op. Er kan dan een eigen beleid gevoerd worden om te komen tot zowel een optimale verdeling van de lusten en lasten van werk als tot een optimale welvaart en een sociaal welzijn in deze gemeenschap. Hiermee zijn we op het terrein gekomen van de grootschalige gemeenschap en bij wat zij zou kunnen doen. Uit dat wat eerder over de katholieke staatsleer is gesteld volgt, dat doordenken nodig is over een juridische po-sitie van de kleinschalige gemeenschap bin-nen de staat. Eveneens is theorievorming nodig over een kleinschalige economie en over haar verhouding tot de grootschalige economie. Van meer direct belang kan een soepel uitkeringsbeleid zijn ten aanzien van mensen die op basis van een uitkering vrij-willigerswerk verrichten in zo'n gemeen-schap. In de afgelopen jaren is er al een versoepeling opgetreden, maar dit zou mo-gen uitmonden in een ontheffing van de passieve sollicitatieplicht voor deze

catego-ne van 'werklozen'. Voorts zal bij toetsing van vrijwilligerswerk het nut van het werk zwaarder moeten wegen dan het gevaar van concurrentievervalsing, dit in tegenstelling tot de huidige situatie. Een andere heffings-grondslag voor de sociale premies tenslotte zal het voor op kleinschalig niveau gerichte en arbeidsintensieve bedrijfjes gemakkelijker maken van de grond te komen.

Bij het doordenken en uitwerken van het idee van kleinschalige gemeenschappen zullen concrete vragen rijzen, waarop met behulp van de te vormen theorieen een pas-send antwoord gezocht kan worden. Het bovenstaande is niet meer dan het aandui-den van een bepaalde weg. Nadere. uitwer-king vraagt aandacht van veel meer mensen. Bovendien zijn de genoemde suggesties ge-makkelijk op te schrijven, terwijl er in de praktijk de nodige haken en ogen zullen zijn. Zo kan het zorgen voor goedkope woon-ruimte voor een 'onbetaald werkende' wei eens stuiten op het huisvestingsbeleid van een gemeente. Valt dat te veranderen? Kan men dat probleem omzeilen via particulieren en hun organisaties? Geconfronteerd met concrete problemen zijn mensen echter vaak heel creatief.

In dit artikel ben ik er steeds van uitgegaan dat een meer nabije samenleving aansluit bij een diepere menselijke behoefte, namelijk een - in wezen emotionele - binding met mensen. Om een discrepantie te vermijden tussen de wenselijkheid en de concrete haalbaarheid hiervan moet een emotionele en daadwerkelijke betrokkenheid van men-sen zo'n gemeenschap tot een geheel vormen.

Wij moeten niet aileen in het gezin en in de grootschalige samenleving streven naar de 'heelheid' van de gemeenschap, ook in onze buurt, ons dorp, onze gemeente moeten wij er voor zorgen dat ieder als gelijkwaardige mens wordt bejegend.

Samenvatting en conclusie

Het moeten opdoen van ervaring met werk-loosheid leert, dat de zin van arbeid niet ligt in het produceren op zich, maar in het actief

(8)

deel-zijn van een gemeenschap. Naast Ne-derland als grootschalige gemeenschap en het gezin als de kleinste gemeenschap be-staan kleinschalige gemeenschappen zoals de buurt, het dorp, de gemeente. Deze laat-ste zijn in de afgelopen tientallen jaren uitge-hold. Voor de vermenselijking van de sa-menleving kunnen deze echter van grate waarde zijn. Zij zullen 'herbouwd' moeten worden, zodat via deze kaders een inter-menselijke betrokkenheid de ruimte krijgt, die de zin van arbeid weer beleefbaar maakt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

geconcludeerd dat de Kerk de klassen- tegenstellingen wou verdoezelen ('opium van het volk'); de godsdienst werd dan ook de grote vijand van de nieuwe be-

eenvoudige, algemeen geldige en begrijpelijke typering, waarin de gelijkheid van alle mensen kenbaar konden worden gemaakt. De eerste aanzet voor een oplossing van dit probleem

ĚĞ ũĂƌĞŶ njĞǀĞŶƟŐ ǀĂŶ ĚĞ ϭϵĞͲĞĞƵǁ ƌĞůŝŐŝĞƵnjĞ ƚĂĨƌĞůĞŶ

Ik werk zelf met bewoners, maar zag bijvoorbeeld voor het eerst wat vrijwilligers bij het CDA doen.. Verder viel me de worsteling van veel initiatieven op: zet je de

Het feit dat werklozen met een niet-EU nationaliteit relatief weinig voorkomen onder oudere werklozen, zorgt er voor dat het verschil in herintredekans tussen jongere en

Bovendien lijkt de wet voor de uitkeringsgerechtigde vrijwilligers ande- re uitgangspunten te hebben, waardoor de deelname aan eigentijdse vormen van vrijwilligerswerk niet

De meeste niet-uitkeringsgerechtigde vrouwen zijn financieel afhankelijk van hun partner. Een verbreking van deze relatie betekent in verreweg de meeste gevallen dat zij

Deze brochure bevat niet alleen de samenvatting van het onderzoek Op zoek naar menselijk kapitaal dat Vilans en het Verwey-Jonker Instituut voor ons fonds hebben uitgevoerd,