• No results found

Ontwikkelingen in insectenplagen op Nederlandse bomen sinds 1946

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ontwikkelingen in insectenplagen op Nederlandse bomen sinds 1946"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

foto Alterr a foto Alterr a foto Alterr a

Ruim zestig jaar lang is er onderzoek

gedaan aan insectenplagen. Totdat

de financiering er van gestopt is. De

verzamelde data geven nog steeds een

schat aan informatie over oprukkende

plaaginsecten, klimaatverandering en

slimme manieren van bosverjonging.

> Sinds 1946 zijn onderzoekers van (de voorgan-gers van) Alterra en talloze vrijwillivoorgan-gers actief met het registreren van insectenplagen op bomen en struiken in bossen, landschappelijke beplantin-gen en stedelijk gebied. Dit mondde vaak uit in adviezen aan instanties die verantwoordelijk zijn voor beleid voor inheemse plagen of invasieve in-sectensoorten. Het monitoren hielp bij het tijdig onderkennen van potentiële plagen, waardoor schade kon worden voorkomen of beperkt. Het registreren van insectenplagen is door geldgebrek eind 2012 helaas beëindigd. Daarmee eindigde ook een van de langlopende continue biologische meetreeksen in Nederland. Deze lange tijdreeksen zijn gebruikt voor onderzoek naar relaties tussen plagen en bijvoorbeeld bosbeheer of klimaatver-andering. De resultaten van enkele van deze ana-lyses staan centraal in dit artikel, anaana-lyses over de observatieperiode van 61 jaar van de 76 meest gemelde en niet-incidentele insectensoorten.

Wat is een plaaginsect?

Het kan gaan om blad- en naaldvretende rupsen, zuigende insecten, bladmineerders, bastkevers, houtboorders en galvormers met effecten op bomen of mensen. Plaaginsecten worden geas-socieerd met:

• Hinder: zoals kleverige honingdauw van blad-luizen op auto’s en terrasjes of grote aantallen rupsen op ramen en deuren.

• Gezondheidsklachten bij de mens: irriterende haren van bastaardsatijnrups en eikenproces-sierups.

Ontwikkelingen in

insectenplagen op

Nederlandse bomen

sinds 1946

— Leen Moraal, m.m.v. Erwin Al

• Ontsiering van bomen: mineergangen en bruin worden van blad door onder andere paarden-kastanjemineermot.

• Vitaliteitsvermindering van bomen: bladvre-ters zoals de kleine wintervlinder verzwakken bomen waardoor de bomen gevoelig worden voor secundaire ziekten en plagen.

• Sterfte van bomen: bastkevers zoals de letter-zetter kunnen in korte tijd veel bomen doden. Sommige beheerders zullen dode bomen als bron voor dood-houtinsecten verwelkomen. Anderen kunnen het beoordelen als een eco-nomische schade.

Plaaginsecten op bomen kunnen we onderver-delen in primaire en secundaire soorten. De primaire soorten zijn in staat om gezonde bomen aan te tasten. Dat zijn vooral zuigende en bladvre-tende insecten maar kunnen ook bastkevers zijn. De meest schadelijke bastkever is de letterzetter

(Ips typographus). De volwassen kevers maken

broedgangen onder de bast van zowel gezonde, als verzwakte of gevelde fijnsparren. De larven vreten zich vervolgens door de bast via gangen die loodrecht staan op de verticale broedgangen. Er ontstaat een symmetrisch vraatpatroon, dat doet denken aan een opengeslagen boek. Wan-neer veel keverlarven in de boom aanwezig zijn, wordt deze effectief geringd en sterft de boom. Secundaire soorten, zoals veel bastkevers en prachtkevers, zijn afhankelijk van verzwakte bo-men en kunnen deze op grotere schaal doden. Zo trad in de jaren negentig van de vorige eeuw aan-zienlijke sterfte op bij eiken, die door herhaalde kaalvraat van de wintervlinder en de groene eikenbladroller (twee primaire plaaginsecten), in combinatie met een vernatting op leemhoudende gronden, zodanig verzwakt waren dat ze gevoelig werden voor aantastingen door de eikenprachtke-ver (Agrilus biguttatus). De larven van deze keeikenprachtke-ver maken lange slingerende gangen in de cambiale zone (de groeizone tussen kurk en bast) waardoor het floëemtransport (van blad naar andere plant-delen) wordt onderbroken en de boom sterft. Een ander voorbeeld van een secundaire aantaster is de eikenspintkever (Scolytus intricatus). Deze bastkever kan sterfte veroorzaken bij pas geplante eikjes, die door de plantschok zijn verzwakt. Voor het optreden van secundaire insectenplagen doet

3 november 2014

Foto's van boven naar beneden:

Dennensnuitkever, rups populierglansvlinderrups en broedpatroon letterzetter.

(2)

0 50 100 150 200 250 300 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011

aantal meldingen

Meldingen eikenprocessierups

bron: Alterra Licht Matig Zwaar Bastaardsatijnrups

foto Jan Samanek

de aard van verzwakking (droogte, vernatting, kaalvraat door primaire insecten etc.) er weinig toe.

Insecten en bomen

Op bomen komen veel meer herbivore insec-tensoorten voor dan op andere planten. Vooral de bladeren, de naalden en de bast zijn rijk aan eiwitten en suikers en daarmee een belangrijke voedselbron voor veel verschillende insectensoor-ten. Andere insectensoorten hebben zich gespeci-aliseerd in het eten van zaden, knoppen, twijgen of bladstelen. Slechts een handvol soorten, zoals de wilgenhoutrups (Cossus cossus) en de hoornaar-vlinder (Sesia apiformis) heeft zich gespecialiseerd in het eten van hout van levende bomen. Maar juist plagen op bomen kunnen een zeer opvallend fenomeen vormen. Zo werden in de jaren zestig in Noord-Brabant speciale informatiefolders over de bastaardsatijnrups (Euproctis chrysorrhoea) met zijn brandharen uitgegeven, zoals dat nu gebeurt met de eikenprocessierups (Thaumetopoea

proces-sionea). In veel wegbeplantingen werden toen

vliegtuigbespuitingen uitgevoerd.

De ringelrups (Malacosoma neustria) is een andere ‘vergeten plaag’: de soort veroorzaakte een regen van uitwerpselen en glibberige, verkeersgevaarlijke massa’s platgereden rupsen langs de Amsterdamse grachten. Dat was in de jaren dertig en veertig en de iepen daar volledig werden kaalgevreten. Ook opmerkelijk waren de plagen in de jaren vijftig, waarbij het privévlieg-tuig van prins Bernhard mocht worden gebruikt voor het uitvoeren van insecticidebespuitingen op de Veluwe tegen de gewone dennenbladwesp

(Diprion pini). Tegenwoordig hebben we te maken

met nieuwe plagen van Zuid- Europese oorsprong zoals de roodzwarte dennencicade (Haematoloma

dorsatum) en de eikenprocessierups of exoten

zoals de paardenkastanjemineermot (Cameraria

ohridella).

Invasieve exoten

In het verleden zijn diverse exotische insecten-soorten, zoals de douglaswolluis (Gilletteella

cooleyi), samen met hun waardbomen in Europa

geïntroduceerd. Door de sterk toegenomen we-reldhandel is er de laatste decennia een enorme stijging van zulke invasieve exoten waargeno-men. Het aanplanten van exotische bomen kan problemen veroorzaken wanneer in de loop van de tijd ‘bijbehorende’ herbivore insecten bin-nenkomen en hier geen natuurlijke vijanden zijn zoals specifieke sluipwespen. Een nieuwe soort kan dan plaagdichtheden bereiken en resulteren in blijvend zware aantastingen. Een voorbeeld hiervan is de paardenkastanjemineermot

(Came-raria ohridella) die sinds zijn binnenkomst in 1998

onverminderd een plaagstatus heeft.

Het is nuttig om schadelijke exoten snel op te sporen want dan is het misschien nog mogelijk om schade te voorkomen of te beperken. Een sprekend voorbeeld is de vondst van een onbe-kend aantastingsbeeld in Almere in 2010. Via het waarnemersnetwerk werd een foto ter identifi-catie naar Alterra opgestuurd. Het bleek te gaan om de eerste aantasting van de Aziatische boktor,

0 100 200 300 400 500 600 700 1940 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010 number of infestations infestations in forests infestations in road sides infestations in urban area

0 200 400 600 0 50 100 150 1940 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010 grid cells observers number of observers number of grid cells

Plagen in bossen, wegbeplantingen en stedelijk groen

(3)

(Anoplophora glabripennis) in Nederland, niet te

verwarren met de eerder gevonden Oost-Aziati-sche boktor (Anoplophora chinensis) in Boskoop. De melding werd direct doorgestuurd naar de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (de voormalige Plantenziektekundige Dienst), omdat deze dienst verantwoordelijk is voor het nemen van maatregelen bij schadelijke EU meldplichtige quarantaine-organismen. Alle bomen en struiken in een straal van 100 meter zijn verwijderd. Ver-moedelijk is verpakkingshout uit Azië de besmet-tingsbron.

Vlaktegewijze verjonging

De grootschalige en eenvormige aanplant in de periode 1850-1935 heeft het optreden van plagen sterk in de hand gewerkt. Want door het mas-sale aanbod van eenzelfde voedselboom werd een ideale voedingsbodem gecreëerd voor het ontstaan van plagen. Denk bijvoorbeeld aan de grootschalige heidebebossingen met grove den

(Pinus sylvestris) die later perceelsgewijs is gekapt

en verjongd. Hier profiteerde de grote dennen-snuitkever (Hylobius abietis) sterk van. Deze kever vliegt naar verse naaldhoutstobben, de stompen die na de kap achter- blijven, waarin ze haar eitjes legt. In de periode van ei-afzetting vreet de kever de bast van de op de kapvlakte geplante jonge boompjes waardoor die kunnen afsterven. Het direct aanplanten van boompjes tussen de stobben is dus vragen om moeilijkheden bij deze cultuurvolgende soort. De laatste decennia is het systeem van kaalkap met herplant vervangen door het selectief vellen van individuele bomen, gevolgd door natuurlijke verjonging uit zaden van achtergebleven bomen. Nu grootschalige kaalkap met herplant van jonge boompjes nauwelijks meer wordt toegepast, komen plaagdichtheden van de grote dennensnuitkever niet meer voor. Een ander cultuurvolgend insect is de populie-renglasvlinder (Paranthrene tabaniformis). Tussen 1960 en 1985 werden grote delen van Oostelijk-Fle-voland vlaktegewijs bebost met populier waarna problemen ontstonden met dit stengelborende insect. Door de vele larvengangen worden jonge bomen windgevoelig waardoor ze kunnen afbre-ken. Bij oudere bomen treden deze problemen niet meer op.

De laatste decennia wordt in Nederland een ander bosbeheer gevoerd met omvorming van naald- naar loofbos. Daardoor treden ook veranderingen op in de insectenfauna. Werden in de eerste helft van de twintigste eeuw nog veel problemen gemeld met insectenplagen in naaldbossen, te-genwoordig is daar nauwelijks nog sprake van.

Verschuivingen van plaaginsecten sinds 1946

Van 1946 tot 2013 is jaarlijks het optreden van in-sectenplagen op bomen en struiken in bossen, na-tuurgebieden en stedelijk gebied, met behulp van een landelijk netwerk van vrijwilligers geregis-treerd. De meeste waarnemers zijn beroepshalve betrokken bij het beheer van bomen en bossen. Het project heeft geresulteerd in een database met 35.000 records van bijna 350 plaagsoorten. De plaagsoorten behoren tot de Lepidoptera (vlinders

en schubvleugeligen), Coleoptera (kevers), Hymen-optera (vliesvleugeligen), Diptera (tweevleugeli-gen), Heteroptera (wantsen) en Acari (mijten en teken). In die zestig jaar werden veel veranderin-gen bij plaaginsecten waarveranderin-genomen. Zo traden er veranderingen op bij inheemse soorten, waarbij sommige ooit algemene plaagsoorten verdwenen, terwijl andere nu frequenter voorkomen. Van de 76 soorten in de studie die wij hebben uitgevoerd aan deze data, lieten 27% een daling zien, bij 32% was sprake van een toename en 23% vertoonde tijdelijke pieken in de populatieontwikkeling. De resterende 18% soorten vertoonden een min of meer constant populatieverloop. Op naaldbomen lieten de meeste insectensoorten afnemende populaties zien terwijl toenemende populaties het meest voorkwamen bij loofbomen.

Vele factoren zijn verantwoordelijk voor deze ver-anderingen. De belangrijkste zijn door de mens veroorzaakte veranderingen in de habitat, zoals verschuivingen in de samenstelling van bossen

en veranderingen in het bosbeheer. Daarnaast hebben we ten gevolge van klimaatverandering en de toegenomen wereldhandel te maken met nieuwe soorten uit Zuid-Europa en met uit-heemse soorten (exoten) die hier ongewild zijn geïntroduceerd en die bedreigend kunnen zijn voor inheemse biodiversiteit, volksgezondheid of economie. In deze snel veranderende wereld is het daarom belangrijk om insectenplagen te mo-nitoren en zo een vinger aan de pols te houden. Het is daarom des te meer te betreuren dat de jaarlijkse monitoring van insectenplagen moest worden beëindigd.<

leen.moraal@wur.nl

Bovenstaande artikel is gebaseerd op: Moraal, L.G. en G.J. Akkerhuis, 2013. Verschuiving van insectenplagen op bo-men in Nederland sinds 1946 - een analyse van historische gegevens; Entomologische berichten 73(1): 2-24.

5 november 2014

Eikensterfte door eikenprachtkever.

foto Leen Mor

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze eisen en randvoorwaarden zijn niet specifiek voor een bepaald lespakket, maar gelden voor al het lesmateriaal van de Stichting Nationale Boomfeestdag.. Hierin

De VROM-raad heeft zich in dit advies niet in de discussie willen mengen waar het mogelijk naar toe gaat, maar vooral willen kijken (uitgaande van globale lijnen voor de toekomst)

The upper limit on the flux derived from observations taken with the University of Durham Mark 6 γ-ray telescope ( Chadwick et al.. spectrum since it is well above the flux

In het kader van de Code ter voorkom ing van one igen l i jke be ïnv loed ing door be langenverstrenge l ing wordt a l le beoogd betrokkenen b i j de totstandkom ing

Door verwonding, bodemverdichting of het tijdelijk verlagen van het grondwaterpeil kan de conditie van bomen verslechteren of ze worden instabiel, waardoor ze niet gehandhaafd

Daarbij heeft Weijtmans formeel slechts met één moederbestek met drie opdracht- gevers te maken, wat voordelen oplevert voor zowel opdrachtgever als

Zo moet een klacht/aan- vraag velling zorgvuldig onderzocht worden, mag de beslissing niet willekeurig worden genomen, er mag geen misbruik van bevoegdheid zijn en gelij- ke

Als dat niet mogelijk blijkt dient het ingraven van kabels en leidingen binnen de kroonprojectie te worden begeleid door een gecertificeerd European Tree Worker.