• No results found

Ruim 100 jaar Nederlandse agrarische export in vogelvlucht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ruim 100 jaar Nederlandse agrarische export in vogelvlucht"

Copied!
49
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Dr. W.O.C, thoe Schwartzenberg

RUIM 100 JAAR NEDERLANDSE AGRARISCHE EXPORT IN VOGELVLUCHT

MEDEDELING NO. 248 Oktober 1981 4 f DEN «m % SIGN

£ EX. NO: È

« BIBLIOTHEEK # MLV :

. Li'V'Wü

Landbouw-Economisch Instituut Stafafdeling

(2)

INHOUD

INLEIDING

Blz.

1. DOORWERKEN VAN DE STRATEGISCHE BELEIDSBESLISSINGEN

VAN 100 JAAR GELEDEN 7 1.1 De crisis van 1880-1900 7

1.2 De reactie van overheid en bedrijfsleven in

Engeland, Duitsland en Nederland 8 1.3 De periode tussen de twee wereldoorlogen 13

1.4 De nederlandse export van landbouwprodukten

tot 1938 in cijfers 17 2. HET NIEUWE CONCEPT: DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT 25

2.1 De eerste jaren na de oorlog 25 2.2 De opbouw van de Europese Gemeenschap 26

2.3 Het gemeenschappelijke prijsniveau en de mcb's 30 2.4 De agrarische export in de periode 1958-1980

in cijfers 34 3. SAMENVATTING EN CONCLUSIES 48

TABELLEN

1.1 Ontwikkeling van de tarwe-export van enkele belangrijke

landen (1851-1899) 7 1.2 Vervoerskosten naar en prijzen van amerikaanse tarwe

in Engeland (1870-1899) 8 1.3 Nederlandse export van enkele belangrijke

landbouwpro-dukten voor, in en na de crisis 1929-1938 15 1.4 Nederlandse uitvoer van agrarische produkten in 1862 16

1.5 De nederlandse agrarische export in "1912", "1927" en "1937" en de exportaandelen van Duitsland, Engeland en

België-L. 18 1.6 De export van akkerbouwprodukten 20

1.7 De export van tuinbouwprodukten 22 1.8 De export van veehouderijprodukten 23 2.1 Herstel nederlandse export van landbouwprodukten

1945-48 25 2.2 De buitenlandse handel van Nederland in agrarische

produkten en voedingsmiddelen na voltooiing van de

ge-meenschappelijke markt 29 2.3 Ontwikkeling van de mcb's van West-Duitsland en

Neder-land 32 2.4 Uitvoer en uitvoersaldi van de groep granen en (overige)

(3)

INHOUD (vervolg)

Blz. 2.5 Uitvoer en uitvoersaldi van tuinbouwprodukten 36 2.6 Uitvoer en uitvoersaldi van de groep vee en vlees

excl. vleesprodukten 37 2.7 Uitvoer en uitvoersaldi van boter 38

2.8 Uitvoer en uitvoersaldi van de groep overige

melk-en zuivelproduktmelk-en 39 2.9 Uitvoer en uitvoersaldi van eieren incl. eiprodukten 40

2.10 Totale uitvoer en uitvoersaldi van de in de tabellen

2.4 - 2.9 genoemde produkten 41 2.11 Samenstelling en ontwikkeling van nederlandse de

ex-port en imex-port van agrarische produkten 1968-1980

(groei: w = waarde, v = volume, p = prijs) 44 2.12 Exportsaldi onderscheiden naar groepen van produkten

1968 en 1980 45 2.13 Regionale spreiding en ontwikkeling van de nederlandse

export van relevante agrarische produkten 1968-1980

(4)

INLEIDING

Ten behoeve van het zgn. Duitsland-project van de Wetenschap-pelijke Raad voor het Regeringsbeleid heeft het LEI op verzoek van deze Raad een beknopte studie gemaakt over de relatie Neder-land-West-Duitsland voor wat betreft de sector landbouw. In deze LEI-bijdrage diende onder meer te worden ingegaan op aard en om-vang van het agrarisch handelsverkeer met West-Duitsland en op de betekenis daarvan voor de nederlandse economie. Tevens was daar-bij van belang meer inzicht te krijgen in de veranderingen welke

in de aard en betekenis van deze relatie voor de komende jaren te verwachten zijn. Een van de vragen was ook een globaal historisch beeld te geven van de ontwikkeling van deze relatie en van de

fac-toren die daarop van invloed zijn geweest.

Deze mededeling beoogt met name op deze laatste vraag een

antwoord te geven. De relatie Nederland-West-Duitsland wordt hier-bij niet geïsoleerd bekeken, maar bezien als een onderdeel van het geheel van relaties met agrarische handelspartners. De nadruk valt op de aard en omvang van het agrarisch handelsverkeer over een

lange reeks van jaren terwijl ten aanzien van de factoren die hierop van invloed zijn geweest in het bijzonder aandacht wordt geschonken aan de betekenis van het landbouwbeleid.

(5)

DOORWERKEN VAN DE STRATEGISCHE BELEIDSBESLISSINGEN VAN 100 JAAR GELEDEN

1.1 De crisis van 1880 - 1900

Door de ontsluiting van de uitgestrekte noordamerikaanse prairies voor de graanteelt en door de snelle technische ontwikke-ling van het vervoerwezen - spoorwegen, stoomschip - werd een

groeiende stroom van goedkoop graan naar de zich industrialiseren-de lanindustrialiseren-den in Europa op gang gebracht. De toenmalige wereldmacht Engeland had door zijn voorsprong in het industrialiseringsproces belang bij onbelemmerde in- en uitvoerstromen. Het liberale con-cept van vrijhandel werd in dat land ook verwezenlijkt voor land-bouwprodukten door afschaffing van de graanrechten (1846) en door de afsluiting van het handelsverdrag met Frankrijk (1860), het eerste van een reeks soortgelijke verdragen tussen de europese landen. Toentertijd was graan het enige in Europa geteelde land-bouwprodukt dat voor de internationale handel van werkelijk grote betekenis was. Traditioneel was Rusland de grote graanexporteur. Een periode gekenmerkt door nagenoeg volledige vrijhandel in graan, sterk groeiende bevolkingen en verschuivingen van het eco-nomische gewicht naar de zich uitbreidende industriële centra hield een krachtige stimulans in voor de opkomende export van ame-rikaans graan naar Europa. De ontwikkeling in de tweede helft van de 19e eeuw is weergegeven in tabel 1.1.

Tabel 1.1 Ontwikkeling van de tarwe-export van enkele belangrijke landen, jaarlijks gemiddelde in 1000 ton

1851 - 1860 1861 - 1870 1870 - 1879 1880 - 1889 1890 - 1899 VSA 136 598 2258 3346 4815 Rusland 1115 2040 1714 2176 2870 Canada ... 55 95 340 India m , ... 95 884 612 Bron: M. Tracy - Agriculture in Western Europe

Rusland werd na 1870 door de VSA voorbijgestreefd, maar zag zijn tarwe-export toch ook aanzienlijk groeien. De Britse Domi-nions - Canada, Australië - speelden een relatief geringe rol. Op-vallend is ook de tarwe-export uit India.

De zwellende stroom van amerikaanse tarwe, en het daarmee ge-paard gaande prijsverval, bracht een grote, lang aanhoudende agra-rische crisis teweeg. In 1870 lag de prijs per ton voor amerikaan-se tarwe iets boven £ 8, duitamerikaan-se tarwe kostte bijna £ 9\ en engelse

(6)

tarwe £ 10|. Het duurste was franse tarwe met bijna £ 11, ruim 35% boven de amerikaanse prijs. Vanaf 1870 daalde de notering voor amerikaanse tarwe cif Liverpool voortdurend, enkele korte perio-des uitgezonderd, tot bijna 1900. Hierbij speelden de sterk afne-mende vervoerkosten een belangrijke rol (vgl. tabel 1.2).

Tabel 1.2 Vervoerskosten naar en prijzen van amerikaanse tarwe in Engeland (5-jaar gem.)

spoorvracht zeevracht cif Liverpool £ p.ton 1870-74 1,85 1,10 10,25 1875-79 63,7 90,9 90,9 indices. 1880-84 55,8 53,0 85,0 1870-74 1885-89 54,0 37,9 64,3 = 100 1890-94 46,9 30,3 60,6 1895-99 41,6 34,8 57,0 Bron: M. Tracy - Agriculture in Western Europe

Een dergelijk prijsverval van amerikaanse tarwe in Europa moet zich in een vrijhandelskader weerkaatsen in de europese telers-prijzen van alle granen. Vanaf 1880 werden de gevolgen voor de in-komensvorming en de financiële positie van de boeren zo ernstig geacht dat de meeste europese landen ertoe overgingen hun eigen landbouw te beschermen, hoofdzakelijk door invoerrechten. Daarme-de kwam het korte tijdperk van vrijhaneld tot zijn einDaarme-de.

1.2 De reactie van overheid en bedrijfsleven in Engeland, Duitsland en Nederland

Crisistijden die gekenmerkt worden door grote veranderingen in de materiële positie van en in de economische verhoudingen bin-nen een volkshuishouding kunbin-nen leiden tot gewijzigde inzichten in de heersende wetenschappelijke leerstellingen en de daaruit voort-komende praktische toepassingen van de overheidspolitiek. Daar-door wordt het kimaat rijp voor beleidsbeslissingen die een diep ingrijpende, langdurige uitwerking kunnen hebben. Volgens Tanger-mann (Journal of Agricultural Economics, sept. 1979) hebben

derge-lijke beslissingen het karakter van fundamentele strategische keu-zen, op een cruciaal tijdstip genomen, die de ontwikkeling in een bepaalde richting stuwen. Daardoor krijgen de economische structu-ren en de politieke organisatie van de maatschappij een bepaalde vorm, die op haar beurt weer enigszins verstarrend werkt, zodat de keuzevrijheid van het navolgende beleid door de historische bin-ding aan het voorafgaande beleid min of meer wordt beperkt.

Tangermann noemt het einde der jaren zeventig in de vorige eeuw een voorbeeld voor toentertijd genomen strategische beleids-beslissingen, die tot in onze tijd hebben doorgewerkt. De economie werd in die tijd gekenmerkt door een diepe depressie terwijl de

(7)

onfc-wrichtende gevolgen had voor de landbouw in de europese landen. Deze gewijzigde omstandigheden lieten het economische denken niet onberoerd. Met uitzondering van Engeland werd de heersende vrij-handelsdoctrine overal ondergeschikt gemaakt aan opnieuw geformu-leerde nationale doelstellingen. In de meeste gevallen leidde dit tot een hernieuwd protectionisme dat in het verloop van de aanhou-dende crisis steeds sterker werd.

Alleen Engeland, de bakermat van het in praktijk gebrachte liberalisme, bleef tot wereldoorlog laan het klassieke concept van de neutrale staat (laissez-faire) onverkort vasthouden. De engelse boeren kregen dan ook geen enkele hulp. Het gevolg was een voor

hen bijzonder hard aanpassingsproces. De engelse tarweprijs daalde geleidelijk tot bijna het amerikaanse niveau. De agrarische be-roepsbevolking daalde van 1,9 min. in 1861, tot 1,5 min. in 1881 en 1,3 min. in 1901, terwijl de totale beroepsbevolking in deze drie peiljaren steeg van 10,5 tot resp. 12,8 en 16,3 min.

Een verder gevolg was een toenemende engelse afhankelijkheid van voedselimporten. Hier stond echter tegenover een relatief laag ni-veau van de voedselprijzen voor de bevolking wat, in verband met de doorwerking in de loonkosten, een gunstige factor was voor de overige bedrijfstakken.

De sterkste bestrijding van de vrijhandelsdoctrine kwam van duitse zijde met de daar ontwikkelde leer van de nationale staats-huishouding. Mannen als F. List (noodzaak van "opvoedingsrechten"

ter bescherming van opkomende industrieën) en A. Wagner (sociolo-gische benadering van de boerenstand als waardevol onderdeel van een volk) hebben grote invloed uitgeoefend. In 1879 - 2 jaar vóór Frankrijk - werden weer graanrechten ingevoerd, die echter niet hoog genoeg waren om de prijsdaling voor granen tegen te houden. Geleidelijk werden de rechten opgetrokken en uitgebreid. In 1913 beliep het gemiddelde beschermingsniveau tegen de invoer van voe-dingsmiddelen ca. 22%. Het is vermeldenswaard dat volgens Tracy Frankrijk en Oostenrijk-Hongarije aan het begin van de eerste we-reldoorlog een veel hoger beschermingsniveau (29%) hadden bereikt, terwijl België (26%) er tussenin zat.

De ombuiging van het beleid naar protektionisme steunde in Duitsland vooral op drie politieke factoren: De wens van het nieu-we keizerrijk naar meer eigen inkomsten (douanerechten), de zich tot een hechte pressiegroep organiserende duitse landbouw en de eveneens bescherming eisende jonge industrie. De eerste stappen op de weg naar een afgeschermd prijsniveau voor landbouwprodukten wa-ren bescheiden, 10 RM per ton tarwe (ca. 5%) en rogge, 5 RM per

ton gerst en een verhoging van de lage invoerrechten op veehoude-rijprodukten. Reeds in de jaren 80 werden vooral de rechten op broodgraan drastisch verhoogd nl. tot 50 RM per ton (voor gerst

tot 22| RM per ton). In de jaren 90 ontstond een tegenbeweging doordat de inmiddels sterk gegroeide, ook voor de export produce-rende industrie zich kantte tegen de hoogte van de invoerrechten op voedingsmiddelen die de loonkosten nadelig beïnvloedden. Als

(8)

gevolg hiervan werd het invoerrecht op tarwe verlaagd tot 35 RM per ton. De intussen (1893) opgerichte "Bund der Landwirte" ver-wierf evenwel zoveel politieke invloed dat na 1900 het niveau van de invoerrechten op voedingsmiddelen van de jaren 80 werd hersteld of zelfs iets werd overschreden.

Aan het einde van de crisistijd was in Duitsland, dat op weg was een toonaangevende Industriestaat te worden, de bijzondere po-sitie van de landbouw gevestigd. Voortbouwend op de strategische beleidsbeslissingen der jaren 70 heeft de regering een actief land-bouwbeleid ontwikkeld, waarbij hulp aan de eigen landbouw in zijn economische en sociologische hoedanigheid voorop stond. De prijs-steun voor de producent was een belangrijk onderdeel daarvan. Ter-wijl de internationale handelsstromen steeds meer tot ontwikkeling komen behoort Duitsland tot de landen met een afgeschermd hoog

agrarisch prijsniveau, met name voor granen. De ideologie van de boerenstand als bijzonder waardevol element in de nationale staat was algemeen geaccepteerd en kon vervolgens verder worden uitge-bouwd. De politieke invloed van de standsorganisatie was verzekerd en kon zich tegenover de sterke druk van de nu in goedkope invoer

van voedingsmiddelen geïnteresseerde industrie handhaven. De kri-tiek dat de leiding van de "Bund der Landwirte" allereerst de be-langen behartigde van de grote landgoederen in de oostelijke pro-vincies van Pruissen, waardoor de meerderheid van de boeren onvol-doende kon meeprofiteren, had nog weinig effect.

Het leidt echter geen twijfel dat de nadruk die de leiding van de duitse standsorganisatie legde op de steun van de graanprij-zen nadelig uitwerkte op de intensivering van de middelgrote en kleine bedrijven. De naar verhouding hoge voederkosten remden de noodzakelijke overschakeling naar meer veehouderij af, hetgeen de door de gewijzigde omstandigheden geboden aanpassingsprocessen voor de grote massa van de boerenbedrijven nodeloos vertraagde.

De agrarische beroepsbevolking bleef aanzienlijk stijgen van 8,2 min. in 1882 tot 9,9 min. in 1907 (+20%), terwijl het aandeel

in de totale beroepsbevolking met slechts 5 punten daalde van 43 naar 38%. Tracy concludeert dat het duitse landbouwprotectionisme de uittocht van arbeidskrachten uit de landbouw heeft vertraagd. Verder stelt hij vast dat weliswaar de prijzen voor voedingsmidde-len relatief hoog bleven, maar desondanks de algemene economische groei en de industriële export zich behoorlijk bleven ontwikkelen.

De reactie in Nederland op de grote crisis was fundamenteel anders. Tracy schrijft dat behalve Engeland alleen Denemarken en Nederland overtuigde aanhangers van de vrijhandelsdoctrine bleven. In tegenstelling tot Engeland waren de beide andere landen echter niet bereid hun landbouw over te leveren aan het vrije spel der

marktkrachten (laissez-faire), maar vonden overheid en bedrijfs-leven elkaar om door gezamenlijke inspanning de randvoorwaarden te scheppen voor een zo goed mogelijk verloop van het diep ingrij-pende aanpassingsproces aan de voorgoed gewijzigde omstandigheden. Zo ging men in beide landen ervan uit dat voor de eigen landbouw,

(9)

waarin grote - de rol van leider voor zich opeisende - landgoede-ren vrijwel ontbraken, de beste kansen lagen in een verlegging van het zwaartepunt naar de produktie van veehouderijprodukten voor de markt. Ook hier werd zodoende een strategische beslissing op een

cruciaal moment genomen die de vooraanstaande positie van deze twee landen als concurrerende exporteurs van veehouderijprodukten heeft helpen verwerven en die tot op heden in stand is gebleven.

Men heeft vroegtijdig onderkend en daarop ingespeeld dat graan blijvend goedkoop voor voederdoeleinden beschikbaar zou zijn en dat zodoende de relatief kleine bedrijven door veredeling zowel hun produktiviteit als hun inkomenspositie zouden kunnen verbete-ren. Men speelde in op de toenemende koopkracht van de groeiende industriecentra in Engeland en Duitsland (en België) en profiteer-de van profiteer-de technische vooruitgang ten aanzien van profiteer-de internationale berichtgeving en de vervoerstechniek (opkomst koelwagen voor

vlees-transporten). Men deed veel om kennis en bekwaamheid van de boeren op te vijzelen en hen te helpen door op praktische toepassing ge-richt wetenschappelijk onderzoek. Doelbewust en elkaar aanvullend werkten hierbij overheid en standsorganisaties samen om door in-directe steun de aanpassing in de landbouw optimaal te doen verlo-pen. Een onverwachte hulp hierbij was dat de met een vertraging optredende prijsdaling voor veehouderijprodukten (ca. 1/3) (rond

1880) minder scherp was dan de katastrofale instorting van de graanprijzen. Hierdoor was het inkomensverlies in de veehouderij in vergelijking met de akkerbouw minder groot.

Toch is voor wat betreft Nederland dit aanpassingsproces niet zo rimpelloos verlopen als men op grond van het voorgaande wel-licht zou denken. Het is waar dat Nederland door ligging en tradi-tie op onbelemmerde handel en scheepvaart was ingesteld. Amsterdam als stapelmarkt is mede door de graanhandel met de baltische lan-den groot geworlan-den, terwijl boter uit Friesland en kaas uit Hol-land gewilde exportprodukten waren. Na de gouden eeuw volgde een lange periode van verval, mede door het opkomen van het mercanti-lisme. De functie van wereldwijd opererende stapelmarkt ging gro-tendeels aan Londen en Hamburg verloren. De franse overheersing door Napoleon en het daarmede verbonden continentale stelsel be-rokkenden de nederlandse handel zeer grote schade. Het beleid van koning Willem I was vooreerst protectionistisch georiënteerd (1816

tarievenwet ter bescherming en bevordering van de industrie, 1825 hoog afwerend recht ten gunste van de graanverbouw). Na de afschei-ding van België (1830) werden in verband met de nu geringere in-voerbehoefte de hoge graanrechten vooreerst drastisch verlaagd. Nederland ging in zijn handelswetgeving meer en meer het engelse voorbeeld volgen. Zo werden ter bestrijding van de malaise in de

landbouw in 1835, op het hoogtepunt van de toenmalige crisis,

weer bescherming biedende graanrechten afgekondigd, nu in de engel-se vorm van flexibele schaalrechten om zodoende voor de eigen

graanteelt een gelijkmatig en lonend prijsniveau te effectueren. 10 jaar later werden deze in navolging van Peel in Engelenad -geschorst en vervangen door lage rechten die in 1877, toen het

(10)

protectionisme in Duitsland en Frankrijk weer de kop begon op te steken, geheel werden opgeheven. Na een lang intermezzo was Neder-land weer tot de vrijhandel bekeerd.

Intussen was het droevig gesteld met de nederlandse handel in landbouwprodukten. De graanhandel, vroeger wereldwijd opererend, was verschaald tot inlandse handel met enige import voor eigen be-hoefte, met zo nu en dan een partij voor export naar Engeland. De agrarische export was overwegend op Engeland gericht, waarin door de gunstige ligging van Rotterdam en de opkomende tuinbouw in Zuid-Holland de uitvoer van groenten een plaats van betekenis kon verwerven. Boter en kaas, vanouds nederlandse exportprodukten bij uitstek, hadden veel van hun reputatie verloren door inferieure leveringen van een kortzichtige, slechts op winsten op korte ter-mijn bedachte handel. Op de eerste internationale

landbouwtentoon-stelling in 1884 te Amsterdam bleek dat Nederland in vele opzich-ten een achterstand had opgelopen. Dit was echter de belangrijkste aanleiding dat de verschillende maatschappijen van landbouw hun krachten in het Koninklijk Nederlands Landbouw-Comitë gingen

bun-delen en dat er een voortvarende staatscommissie voor de landbouw in het leven werd geroepen. Een van de eerste taken was de sane-ring van de boterhandel, waarbij met name het instellen van een keurmerk als waarborg voor kwaliteit van belang was. Onderstreept werd ook de toenemende betekenis van de tuinbouw voor de export

(Nederland als groentetuin van Europa); in die tijd ligt ook het begin van het coöperatieve veilingwezen. Dat Nederland zijn posi-tie als producent en exporteur met succes wist te herwinnen, voor-al ten aanzien van zuivelprodukten, bleek op de internationvoor-ale landbouwtentoonstelling 1907 te Den Haag.

Door een gelukkige combinatie van eigen werkzaamheid en over-heidsbemoeiing heeft de nederlandse landbouw de moeilijke aanpas-sing aan de gewijzigde omstandigheden met succes weten te realise-ren en heeft Nederland zich met en naast Denemarken tot een

lei-dend producent en exporteur van veehouderijprodukten in Europa ont-wikkeld. Daarbij werden in toenemende mate ook de gewesten met

zandgronden in het oosten en zuiden betrokken, die toen een grote achterstand hadden en naast de zelfvoorziening slechts regionale markten bedienden. De nederlandse positie als agrarische exporteur werd verder versterkt door de toenemende betekenis van de zich snel ontwikkelde tuinbouw. De goede gang van zaken werd bevorderd door de na de crisis inzettende lange hausse periode. De mannelijke agrarische beroepsbevolking steeg met bijna 20% van 1859 tot 1889, en nog eens met 12% van 1889 tot 1909. Het aandeel in de totale

mannelijke beroepsbevolking daalde van 40% in 1859 tot resp. 35 en 29% in 1889 en 1909.

Het succes van specialisatie in de voortbrenging van agrari-sche produkten ten behoeve van de export hangt af van een toenemen-de effectieve vraag naar voedingsmidtoenemen-delen op toenemen-de buitenlandse mark-ten, een voorsprong op de agrarische concurrentie in andere landen, internationale marktkennis, een snel en flexibel reagerend handels-apparaat en een voldoende liberale handelspolitiek van de kant van

(11)

de invoerlanden. De eerste en de laatste van de genoemde factoren liggen buiten bereik van het nederlandse beleid . Voor de grote crisis in het laatste kwart van de 19e eeuw heerste er in Europa

vrijhandel zodat de nederlandse exportkansen sterk afhankelijk wa-ren van de wel door het nederlandse beleid te beïnvloeden factowa-ren ter verbetering van de concurrentiepositie. De effectieve vraag naar nederlandse landbouwprodukten steeg het sterkst in Engeland waar, door de voorsprong in de industriële ontwikkeling, de stede-lijke conglomeraties groeiden en de koopkracht van brede lagen van de bevolking toenam. Londen was toen - mede door de gunstige ver-binding met Rotterdam - veruit de belangrijkste buitenlandse

af-zetmarkt voor de nederlandse landbouw.

In Duitsland zette de industrialisatie pas later door. Vooral na de frans-duitse oorlog lag het ontwikkelingstempo in het ten opzichte van Nederland zeer gunstig gelegen Roergebied zeer hoog. Dit ging samen met een sterke groei van de stedelijke beroepsbevol-king en haar koopkracht. Volgens W.G. Hoffmann 1) groeide het reële binnenlands produkt van het Keizerrijk in de periode 1872—

1913 met jaarlijks 2,8%, hetgeen meer is dan de groeivort van de Bondsrepubliek in de jaren 1950-1973. Ondanks het opkomende

pro-tectionisme van Duitsland kon Nederland hiervan profiteren. Het zwaartepunt van dit protectionisme lag immers bij de graanteelt. Dit had voor Nederland in tweeërlei opzicht een gunstige uitwer-king: Een relatief lagere beschermingsgraad voor veehouderijPro-dukten en een vertraging in het omschakelingsproces naar meer vee-houderijprodukten in de duitse landbouw.

Tot wereldoorlog I bleef de engelse markt voor de nederlandse export van landbouwprodukten van grote betekenis mede door het ge-voerde engelse beleid: onverkorte vrijhandel, geen enkele steun voor de eigen landbouw. Hoewel Duitsland zijn toevlucht nam tot

invoerrechten was de groei van de effectieve vraag vooral naar veehouderij- en tuinbouwprodukten en met name in het Roergebied, zo groot dat het duitse aandeel in de agrarische export van Neder-land het engelse aandeel overvleugelde. Het aandeel in de neder-landse agrarische export bedroeg gemiddeld in de jaren 1911-1913 voor Duitsland 35%, voor Engeland 29% en voor België 18%.

1.3 De periode tussen de twee wereldoorlogen

De eerste wereldoorlog heeft het te verwachten patroon laten zien van schaarste aan voedingsmiddelen en hoge producentenprij-zen. Engeland zag zich genoodzaakt stappen te nemen ten gunste van zijn landbouw om de door de duitse onderzeeboten bedreigde voed-selvoorziening uit overzee aan te vullen met inlandse produktie. Eind 1916 werden ingrijpende maatregelen genomen om vooral de pro-duktie van granen en aardappelen op te voeren; hiertoe hoorde de

(12)

verplichting tot scheuren van grasland. Tevens deed het systeem van deficiency payments zijn intrede. Ook Nederland kreeg te kam-pen met de schaduwzijden van zijn op veredeling en export ingestel-de landbouw. Vanaf 1916 heerste er gebrek aan graan en werd hier eveneens scheuren van grasland verplicht gesteld.

Kort na de oorlog werden de westeuropese landen weer gecon-fronteerd met een overvloedig aanbod van amerikaans graan. De tar-weprijs in Nederland daalde van ƒ 25,- per 100 kg in 1919 tot

ƒ 15,- in 1921 en ƒ 11,- in 1923. Boter leverde in 1919 ƒ 3,25 per kg op tegen ƒ 1,97 in 1923, voor eieren waren de prijzen per 100 stuks resp. ƒ 13,- tegen ƒ 5,85. Na deze malaise volgde van 1924 tot 1928 een periode van herstel met tamelijk stabiele prijzen. Maar daarna, in de jaren 1929-1935, werd de landbouw meegesleurd

in de grote economische wereldcrisis met een vergaande ontwrichting van de internationale handelsrelaties en wereldmarkten. De graan-prijzen daalden in 2 jaar tijd (1931 was het dieptepunt) met meer dan 50%. De boterprijs daalde minder snel en bereikte zijn laagste stand (ca. 55% van het peil vóór de crisis) in 1934. De prijs voor rundvlees in Londen steeg eerst nog om vervolgens te zinken tot een prijsniveau dat in 1933 nog slechts 60% bedroeg van dat in

1929. Overal moesten de regeringen ingrijpen om - naast hulp aan andere bedrijfstakken - ook de producentenprijzen in de landbouw te steunen. De wereldmarkten verloren hoe langer hoe meer hun brug-functie tussen internationale voortbrenging en behoefte. De scherp-te van de crisis dwong tot een massaal nationaal ingrijpen op een

tot nu toe onbekende schaal, waarbij de situatie in de landbouw slechts een onderdeel was van een algehele economische ontredde-ring.

In Engeland betekende de crisis het definitieve afscheid van de vrijhandelsvisie. Ook het<laissez-faire werd voorgoed opgegeven. De landbouw kreeg nu ook in vredestijd de bescherming, waarom

de-ze al zo lang had gevraagd. Met behulp van marketing boards werden de markten produktsgewijs geordend, waarbij de engelse boer -meestal voor beperkte hoeveelheden - prijsgaranties kreeg. Invoer uit de Dominions werd een preferentie toegekend tegenover de ove-rige landen. Het aspect van een zo goedkoop mogelijke voedselvoor-ziening van de bevolking kon door het systeem van deficiency

payments (kosten gedragen door de schatkist resp. belastingbeta-ler) worden gehandhaafd. Engeland had zijn eigen systeem van land-bouwbeleid ontwikkeld dat het tot zijn intrede in de Europese Ge-meenschap bleef handhaven.

In Duitsland heeft de crisis zeer ernstige gevolgen gehad die mede tot de politieke radicalisering bijdroegen. Ook in de land-bouw namen de faillissementen, mede door de kettingreactie van op-eenvolgende borgtochten - boer B is borg voor de schulden van be-drijf A, boer C voor die van B, enz. - , een zo grote vlucht dat

de regering genoopt was een moratorium in te stellen. Fundamenteel onderging het beleid ter bescherming van de nationale landbouw geen wijziging, wel werd de mate van protectie verder opgeschroefd De gemiddelde belasting van de invoer van landbouwprodukten steeg

(13)

volgens Tracy van 27% in 1927 tot 83% in 1931, op Finland na het

hoogste percentage in Europa. Meer en meer werden andere maatrege-len in het afweerarsenaal opgenomen, met name betrof dit kwantita-tieve invoerbeperkingen en deviezenrestricties• Nadat het Natio-naal-Socialisme de macht had overgenomen werd de gehele agribusi-ness in een straf centraalgeleide organisatie (Reichsnährstand) geperst. Een maximaal mogelijke mate van autarkie was de doelstel-ling, waarbij de invoer van landbouwprodukten slechts als aanvul-ling op de nationale produktie werd toegestaan. De agrarische han-del met het buitenland was streng gereglementeerd, alle transac-ties liepen via een rijksdienst als bewakings- en uitvoeringsor-gaan van de centraal geleide volkshuishouding. Na 1935, toen de wereldeconomie weer begon op te leven, verruimde ook Duitsland de

agrarische invoer, waarbij de voorbereiding op de komende oorlog mede een rol zal hebben gespeeld. De konsekwenties van dit beleid voor de duitse landbouw en de duitse consument waren een relatief hoog prijspeil voor landbouwprodukten en voedingsmiddelen, waar-door de lijn werd waar-doorgetrokken van het begin van het protectionis-me tot na de' tweede wereldoorlog.

Nederland had, naast Denemarken, als gespecialiseerde expor-teur van landbouwprodukten bijzonder zwaar te lijden onder de cri-sis en het overal toenemende protectionisme. Van 1928 tot 1932 was het prijsniveau voor landbouwprodukten meer dan gehalveerd. De waarde van de export van tuinbouwprodukten daalde in dezelfde

pe-riode van 150 tot 74 min. gulden. De exportprijzen van boter, var-kensvlees en bloembollen zakten in tot ca. een derde van het niveau van voor de crisis. Produkten waarvan de produktieomvang deels door een traditionele export was bepaald leverden niet af te zet-ten overschotzet-ten op die op de binnenlandse markt bleven drukken. Voor enkele daarvan wordt het verloop van de crisis in tabel 1.3 nagetekend.

Tabel 1.3 Nederlandse export van enkele belangrijke landbouwpro-dukten voor, in en na de crisis 1929-1938

q = 1000 ton, f. = mln.gld. 1929 1932 1935 1938 boter q 47,3 20,4 46,8 50,9 f. 86_, 3 L ^ A P — _ ?6 »i ^LA— _ kaas q 95,8 77,1 61,1 58,5

f. Z 2 J L _ _

J.5J2

23?

5

.

_ 2 .9J 0

melk incl. poeder q

-f. 67i3____ 3 2 ^ 2J_,0 43.^9 varkensvlees/bacon q 69,2 100,2 36,2 30,7 f. 69^.7 J7,J> L L J _ _ _ _ .24 J L e i e r e n q 81,6 80,1 6 1 , 8 8 8 , 3 f.. 7 010 _ _ _ ^ 4 i 0 _ 21^9 3 9 , 8 bloembollen q 34,3 47,4 44,2 52,2 f. 40,4 19,2 21,8 31,5 Bron: Verslagen van de landbouw in Nederland 1929-1938

(14)

vu oo e •i-i c 4J 3 O U PM cu o co • H cfl > - l M ß cfl > eu o > :cu ß cu a o CM a • H M >-i . ß CU O cu en XJ ß m i—i u cu X I cu 3 < t t — . 1—1 CU , 0 cfl H a CU 4-i .* 3 X I O M PM CN m \D <T\ CN — CN O v£> O O o CN U O O > O LO CN — O vO < t vo - J r^ o o o vO X I O 3 O S O O o o o er. cyi u o o > u o o > o <r X ) fi Cfl i - i en 3 erf m e n x l ß cfl i—i en a erf v o m < r cN ß c 0) CU H cfl Cfl 4-1 S CO CU • ß u CU CU n > oo CN O o o LO u-I CN CN vO u i O i (Tl O — LO LO — o o o ^O j a o o o 00 o o o u o o > 00 CO C N ~d- i-^ < * t^- «•* — CM — m CN CN CN CN I I c o o c o i û cN cN m I I r - ~ a \ L n c N - 3 - c N r ^ r - ^ XI 3 rQ X* O O o 00 CN r--O o o o o o < t 00 — CN o o o o o o o o o o o o o o o O M ^ i O N r~~ m i n — co CN co ^ 4 CU > ß cu 4J ß CU o u M ß CU u ß 01 o u 00 ^ - s J-J ^! cfl cfl ß CU 00 ß • H ^ w ' ß O) i—I CU O , O . cfl X I u efl cfl ß CU 4-1 Xi U 3 U > CU X ) M-l O o CU o. x> cfl ß M O .* ^ CU CU

e

Pu cfl ^ -M CU CU

e

^-^ CU ß • H a ß efl U cfl M ^—^ cn cfl 1 - 1 > • H CU U O Xi a • H a u eu > cfl x: u eu 4-1 o Xi en efl efl ^ ß eu U eu x i ß 3 k ß eu U eu > i—i cfl ^ en ß eu ^ U cfl > ß <U a. cfl X ! ü en ß eu U eu g P cfl • - I 1-1 X I eu CN 3 O ß cfl i J eu en x ) ß cfl 1—1 u CU X ) eu S eu X I ß cfl > ß eu x l eu • H , ß U en eu O eu eu ß co N ß O U m 16

(15)

Voor sommige van de genoemde produkten, zo blijkt uit tabel 1.3, was het dieptepunt in 1932 nog niet bereikt. Hoewel het dal van de conjunctuur in 1933 was gepasseerd bleef de buitenlandse handel gebukt gaan onder het toenemende bilatéralisme - overeen-komsten tussen twee regeringen waarbij de onderlinge in- en uitvoertransacties elkaar zoveel mogelijk dienden te compenseren -en de in 1932 op gang gekom-en wedloop van nationale devaluaties. Door het vasthouden aan de gouden standaard tot 1936 heeft

Neder-land zijn compensatiekansen voor meer export verzwakt. NederNeder-land geraakte zodoende in het nadeel tegenover die landen, die door het goedkoper maken van hun eigen munt een deel van de werkloosheid trachtten af te wentelen op het buitenland.

De omvang van de crisis dwong Nederland, zoals elk ander land, tot het verstrekken van directe steun aan de landbouw, door middel van garantieprijzen, richtprijzen, bijmengingsplicht voor neder-landse tarwe, heffing op vetten ter suppletie van het zuivelfonds, bescherming van pachters, enz. Door de diep ingrijpende crisis-maatregelen werd de landbouw praktisch onder centrale besturing

gebracht. Teeltregelingen en teeltbeperkingen voor akker- en tuin-bouw werden ingesteld; de veestapels moesten worden ingekrompen. Hoewel onpopulair en ongebruikelijk voor nederlandse verhoudingen mag worden gesteld dat door dit overheidsingrijpen het aantal

cri-sisslachtoffers in de landbouw kon worden beperkt.

1.4 De nederlandse export van landbouwprodukten tot 1938 in cijfers

Naarmate men verder in de tijd teruggaat wordt de cijfermati-ge weerspiecijfermati-geling van de nederlandse export van landbouwprodukten gebrekkiger. Dit blijkt duidelijk uit tabel 1.4 die voor omstreeks

1860 een overzicht geeft van het toenmalige exportpakket alsmede van de belangrijkste landen van bestemming. Op enkele uitzonderin-gen na domineert de verscheping naar Engeland over de gehele linie. Uit de tabel is echter niet op te maken of Duitsland dan wel Bel-gië op de tweede plaats komt. Het exportpakket geeft een interes-sant tijdbeeld: export van intussen verdwenen produkten en het ont-breken van export van vlees dat toentertijd nog nauwelijks inter-nationaal kon worden verhandeld. Blijkbaar was er ook nog geen ex-port van eieren.

Ook de statistische gegevens van vlak voor wereldoorlog I zijn onvolledig. Zo goed mogelijk - soms met behulp van bij schat-tingen - is gepoogd tot een opstelling te komen die een vergelij-king met de meer volledige statistische gegevens over de periode

tussen de twee wereldoorlogen zou toelaten. De bedoeling is een beeld te schetsen van de ontwikkeling van de nederlandse agrari-sche export in de eerste helft van deze eeuw. Hiervoor zijn in een paar tabellen de gegevens bijeengebracht van de uitvoer in "1912", "1927" en "1937". Het betreft 3-jaarsgemiddelden ("1912" = gem.

(16)

omstandig-s cd > e CU r - i O) T3 3 ca cd • u n o o. K cu 0) T3 3 CU z. r-~ ro c* «—• = S cu r~-CN a\ ~~* #> -CNI o> ~ = 3 • H 4-> r 4 O ft X CU CU , 3 CJ CO •T-t n !-( ÖO CU co T3 S cö i - i J-i CU T 3 CU c CU Q / - - s •—\ -r^ o-) CTN t — 1 co Cfl , 3 S <u N • i-1 •r-l r 4 ft <U 4-1 3 cö • u co 3 O a ^ r-~ ro 0 0 ( T i J-l a r Q S CU 1«! 3 i - l 1 v - ^ :cu • H .—• 3 CU r^ CN a\ <—• w\ CN .—• ÖO cr\ i—i CU PQ n CU T 3 C Cfl r H CU T ) 3 O ! - i S CU 1 3 r - l CU Ö O X I e w n • a c co r - l co 4-1 • H 3 « T ) •r-l e CU ÖO co s-4 cö cö •r~) 1 f O >•—y m eu H ^"N X 3 r J 1 N ^ •CU •i-I ÖO r - l 0) M S CU 4J 3 CU o o r-l ft s •r-l Ai •I—) • H r J Ai 3 • H 3 O Ui r J CU > 3 (U • U 3 CU o O M O. 3 •r-l T 3 3 cö t - i co 4J • H 3 Q S CU 4J 3 0) CJ O U ft S • r-l r - l Cfl 4-1 O H r^ r o C T i i — i : co • H CO cfl £> T 3 r - l öO S r - l e ro o — o <f CN o un co o ro -j-^D CN CN v£> ro ro LO <T ro CN v£> ro CN r~- r--— oo CN CO O -tf * #\ CO LO -3- — co a-» CN vj-<D C O oo r-vo ro co •<]-— CN CN CTi — ro Is» 00 <t 00 <r oo CN O 00 ro ro CN <f ro ro CN ro ro ro LO —• — CN o> oo ro CN 00 CN CN <t r^ co ro r^ -cf ro — CM CTi O — co ro r~ LO O LO ro ro LO 00 CN oo O ro ro O ro » 3 O ^ u OJ r * Ai Cfl 3 3 O X> 3 • H 3 4J r - l 4-1 O 4-1 .£> 3 co i-i CU T 3 3 O , 0 CU CU > r - l 4-1 O 4-1 S CU 1 S •1—1 • I " . r - 4 CU * i - l T^ CU ^ 3 ^^ S CU M CU O • X 4-1 CU M-l CU CU > u 4-1 3 <U CU , û r - l U CU 0) a) o S > u ' o r - l O CJ T 3 3 •i-l CU 4-1 3 O CU CU S U CÖ - H U T ) Ö0 S • H 3 CU T J e s O CU 3 öO CU 0 ) co s ft u O CU > 4-1 O CU • i - I 4-1 s u o 3 ft •>-) X • r - l CU N CU S N 3 CU O 1 3 r O rJ 4-1 <U cö X "3 Ai e cö C U •> O ^ 4-1 3 U CU CU A i CO CU o CU A i TJ ft cfl S cfl M S-l . PQ Ä -3 r - l 3 > CU ÖO 3 cö cö S CU T 3 M O S 3 CU öO 3 • H e cö P M O O T3 Ai • r - l •i-I r H CU 4-1 r - l CU CU T 3 CU ÖO 3 CU 4-1 CO CU O s ro i — i m .—• 1 c^ >—< CU • 3 o • H r J CU ft CU •3 > 4J co S CU > CU 60 CU ÖO CU O co 3 CU > CU ÖO CU ÖO 1 c/> pq U u o o T) T3 r-l 3 > CU ÖO 3 cö cö A i •r-> • i - I i - l CU 4-1 r - l CU CU T 3 CU ÖO #\ •3 3 cö 1 - 1 u CU X I CU z 3 •1-1 s 3 o , 3 T 3 3 cö r J CU •3 3 cö > S CU ÖO r - l co U CU > 3 O U m

(17)

heden in een bepaald jaar kunnen worden voorkomen of tenminste af-gezwakt. Tevens zijn telkens de aandelen van onze drie belangrijk-ste afnemer-landen vermeld. Zodoende wordt een beeld gegeven van omvang en regionaal patroon van de export van hoofdzakelijk in Ne-derland voortgebrachte landbouwprodukten in kenmerkende perioden: De laatste vredesjaren voor wereldoorlog I, de betrekkelijk gunsti-ge periode voor het uitbreken van de grote crisis in de jaren der-tig en de korte tijd van herstel na de wereldcrisis tot aan het uitbreken van de reeds dreigende tweede wereldoorlog.

Tabel 1.5 geeft een overzicht van export van akkerbouw-, tuin-bouw- en veehouderijprodukten. Door alle hoeveelheden te waarderen tegen de prijzen van "1937" (gem. 1936-1938) is de volume-ontwik-keling benaderd. Uit deze opstelling blijkt de totale agrarische uitvoer van Nederland in "1912" nagenoeg even groot te zijn ge-weest als in "1937". In "1927" was het uitvoervolume bijna een

der-de groter dan in "1912". Het herstel vanaf 1935 was dus niet vol-doende geweest om het in de crisisjaren verloren terrein te kunnen terugwinnen. De ontwikkeling bij de drie onderscheiden hoofdgroe-pen was zeer verschillend. Het exportvolume van akkerbouwprodukten was in "1927" iets kleiner dan in "1912", maar belangrijk groter dan in "1937". Relatief gezien daalde het aandeel van de akker-bouwprodukten aanzienlijk van 28% in "1912" naar 21% in "1927", om vervolgens weer toe te nemen tot 22% in "1937". De krachtigste

uitvoergroei vond tot "1927" plaats bij de tuinbouwprodukten (77%), daarna zakte de groei terug tot ca. 12%. Gerekend over de gehele

periode van "1912" tot "1937" bleef daardoor de stijging van de uitvoer beperkt tot 56%. In dat laatste jaar overtrof de export van de tuinbouwprodukten die van de akkerbouwprodukten. Ten slotte konden de veehouderijprodukten de groei met 25% tot "1927" niet vasthouden. Het terreinverlies door het onvolledige herstel na de

crisis was zelfs iets groter dan de aanvankelijke groei, waardoor het exportvolume van veehouderijprodukten in "1937" wat kleiner was dan in "1912".

Een blik op de spreiding van de export over de 3 belangrijk-ste landen leert dat Duitsland voor wereldoorlog I met ca. 35% Nederlands grootste afnemer was, gevolgd door Engeland met 28?% en - op ruime afstand - door België met ca. 18%. Duitsland had

daarmee de plaats van Engeland als belangrijkste importeur van ne-derlandse agrarische produkten overgenomen (zie tabel 1 .4) . Dit blijkt echter niet voor lange duur geweest te zijn, in "1927" was het duitse aandeel aanmerkelijk gedaald en werd de eerste plaats opnieuw ingenomen door Engeland dat zijn aandeel zag stijgen. Het aandeel van België zakte met bijna 60%. Na de grote wereldcrisis herstelde zich de export naar Engeland en België krachtig, maar de export naar Duitsland moest opnieuw, en nu bijzonder sterk worden ingekrompen. De rigoureuse centraalgeleide invoerpolitiek van het nationaal-socialisme heeft de nederlandse agrarische export zware

slagen toegediend en eens te meer de kwetsbaarheid aangetoond ten opzichte van eenzijdig genomen maatregelen door een invoerland. Het exportvolume van de agrarische export in "1937" naar Duitsland

(18)

s <u 4-1 r * 3 13 O U ft § O , 0 u CU r * cd e ca > S-i o p . 0) CU p vO 0) ctj H >—N X 3 i - I 1 ^-^ :cu •1-1 ÖO r - l <u PQ 3 OJ 4-> 3 OJ 0 0 r-l P-C • r - l r * • i-) • H r-l r * 3 •r-l c 0 « r-l Cl) > e 01 •u s 0) CJ 0 V-4 a a • H T ) C CTJ i—1 CD • U • H 3 P C CD 4J 3 CU O O r-l a c •r-l r - l cfl cri 4-1 0 H -1-^ en er. .3 en cd r O -a 1—1 M C r - l e en CN O C N 00 O CN O O CN LO CT. O O ce CN •<r • • m as r--<t LO LO 0 0 LO 0 0 r~-<f 0 r-. *•-* v O 0 0 vO —' CN r-^ CT 1—1 0 -~ 0 '—' en CN en -<f-cn LO en -O-—. -J-r~. O CN O O r-~ r^ er. LO CN 0 en LO O r-. 0 0 LO LO CN ON 0 v O CN 1 0 p ^ CT. CN 0 0 CN v O C » en Os LO LO <r CN CN 1--. 0 0 en 0 0 CO 0 00 0 0 00 !-» CN <T O CN CN CO <3" cn v O C N e n r -en 0 0 CT. er. vO CT. v O 0 CN CN r^ 0 LO m -vO en CN LO CO LO CN LO en CN CN vo 0 LO —. 0 LO 0 LO CN —. en en <J er. vo 1 ^ CN CT. -<r 0 0 v O r-» CN 0 v O e n v O v O CN LO CT. en LO r » vo 0 en CT. vu CT. r-~ vO LO r^ O vO LO LO 0 0 en CN r~ v O CN LO O v O CO CO v O O CN -* 0 0 -<r en vo LO en 0 0 -Cl-CO v£> CN v O 0 0 v O 0 0 3 <u 1—1 Q) a, ex cd 13 u ed rJ > r - l 3 CU 3 eu 1 3 ed ^-\ t — • co cd t—i /—\ CN U CU ^ • H 3 r - l eu eu ti TJ rJ ed 3 O 4-1 U cd O O (-1 4-1 ^ • v <r 3 eu en rJ eu > • H 4-1 e j eu en T — 1 cfl ed 4 J O n) p. N > en cfl en *o 3 eu T3 3 O eu 00 o 4J o eu en eu T3 1 ^1-<r <f en en vO e3^ L O V O 00 - 1 e n CN O LO • * en e n CM v O — v O e n CM CM —< vO vO e n s t e n en 00 o> VO v O e n CN CT\ CM CM v O LO 1 0 00 < t <r 0 CM O LO 0 —-^ 0 00 * » CN CN -00 0 en v O m 0 1 CM O r~ 0 0 en O-00 0 0 1 r-~ e n <t LO CM 3 -< r cN as cr\ as 0 -* v O LO CN e n CTi 0 CM < f CM LO LO VO l-~ CTi -* LO LO v O CN a\ en VO LO e n 0 r-> CM CT> « e^ —. CM as — 0 O r^ LO !*» O CM 0 0 r-~ en e r 00 as ^^ r~ CN en LO e n 00 < f —• ^^ LO P -LO 00 en •* 0 CT. en 0 0 CN CM <r 00 00 en v O CN LO er. c eu 3 ed ed ed 3 eu 4-1 • r - l 3 r O eu

a

ed 4 J r4 60 U eu O > 4-1 O 4J r O 3 en r - l eu <" ti i—l LO cd cd eu M • H u eu > o o 4-1 r û 3 en 3 eu r* CU o ^ a. cd cd u G eu I 3 O U 4-1 en r*> -• a -r-i a o cd o M rS -o a • C eu - H u u eu eu ^i T3 eu O > eu eu eu

§>

M &, • cd 3 •. cd eu u N ^ eu T ) eu ^ ! M-i O • H O ,M 3 O eu en xi <U

S a

> • - N ^ O CN < f S eu 3 • <U 3 T) ed •r-l T3 ed eu cd 4J N cd > eu en en M U ß 3 eu eu • r l T 3 TJ A i 3 !-4 • O eu ed xi S • eu eu eu - ^ rO eu 3 eu 13 S eu r-l O U cd 4J ed X N i-t eu T ) • H 13 LH - 3 O O • O en r-l xi u a eu S 3 > -H -i-l — en LO eu •s CU •r-l N Ö0 3 r3 O eu O 3 eu M 3 •H > U • 3 O co 3 O U XI rJ O o >

(19)

beliep slechts 47% van dat in "1927". Daarentegen nam het volume van de agrarische export naar Engeland en België in dezelfde pe-riode toe met resp. 4 en 5%.

Tabel 1.6 geeft als aanvulling op tabel 1.5 een beknopte spe-cificatie van de export van akkerbouwprodukten. Veruit het belang-rijkste tot deze groep behorende exportprodukt was ook toen al de aardappel (poot- en consumptieaardappelen alsmede fabrieksaardap-pelen in verwerkte vorm als meel e.d.). Strocarton, waarvan de ex-port aanzienlijk was, wordt tegenwoordig niet meer tot de land-bouwprodukten gerekend. Opmerkelijk zijn de pakketverschillen ten

aanzien van de uitvoer naar Duitsland en Engeland. Zo bestond een belangrijk deel van de export naar Engeland uit strocarton, een produkt dat niet werd uitgevoerd naar Duitsland. De algemene ten-dentie, die bij de samenvattende tabel 1.5 ter sprake kwam, kan bij de meeste produkten worden waargenomen. Alleen voor de

Produk-ten zaden en diversen (hoofdzakelijk veevoeder uit binnenlandse grondstoffen) is de export in "1937" naar Engeland kleiner dan die naar Duitsland.

Om het effect van de - indirecte - doorvoer uit te sluiten zijn de granen buiten de akkerbouwsector gelaten. Uit de tabel blijkt hoe zwaar de klap was die de nederlandse internationale graanhandel heeft opgelopen. In "1912" was de uitvoer van granen nog meer dan eens zo groot als het totaal van de andere akkerbouw-produkten, maar in "1927" en "1937" was de graanuitvoer van weinig betekenis meer. Duidelijk blijkt dat de opdrogende duitse vraag verantwoordelijk is voor deze ontwikkeling. Zou in "1912" de

-meestal van buitenlandse granen afkomstige - graanexport uit Neder-land meegeteld zijn, dan zou het duitse aandeel uitkomen op 74%

voor de akkerbouwprodukten en op 56% voor de totale agrarische export van Nederland.

De aanvullende specificatie van tuinbouwprodukten in tabel 1.7 toont evenals tabel 1.5 een volledige rolverwisseling bij de export. In "1912" neemt Duitsland ruim twee keer zoveel af als het Verenigd Koninkrijk, in "1937" is het bijna andersom. Ten dele hangt dit samen met de sterke groei van de export van sierteelt-produkten, welke in toenemende mate hun bestemming vonden in het Verenigd Koninkrijk. Voor de export van vers fruit en verse groen-te blijft Duitsland nummer een. Opmerkelijk is door alle peiljaren heen de overwegende betekenis van de engelse markt voor de uitvoer van be- of verwerkte groenten en fruit. Het belgische exportaan-deel is slechts gering.

De uitvoer van veehouderijprodukten was - zoals uit tabel 1.8 blijkt - in "1912" betrekkelijk gelijkmatig verdeeld over

Duits-land (30%), EngeDuits-land (26^%) en België (24^%). Samen namen deze 3 landen 81% van de nederlandse export voor hun rekening. In "1927" was de volgorde veranderd in Engeland, Duitsland en België (resp.

32, 31 en 7%). Het volume van de uitvoer naar België was terugge-lopen tot ongeveer 40% van het niveau in "1912". In "1937" bena-derde de uitvoer naar Engeland de helft van de totale uitvoer van veehouderijprodukten. Duitsland viel sterk terug naar 21% en

(20)

e eu •u S TJ o o. o •s Ö cd > 4-1 o CU 0) p CU X> CO H • ~ \ X D J 1 ^—' CU • i-( 00 cu M C CU 4J C CU o o u Q C • H J<! "~l • H i-J ^S Ö •r-l C O « M CU > e CU 4-1 e CU o ü M 0. ti •I-I T l e m r-4 cn 4-1 • i-I 1 P e cu 4J Ö CU O ü M D e •r-l •—1 m ctt 4-J o H -r~ co o\ ^~ cn • I - I co n j X T J r - l M Ö i - I e oo — o o o o ^- — oo oo CN v O O CN co — cn r~ CN m o m —. O LO r~-VD co oo r~ 3 -*£> CN r^ O o \0 v D < f O CN O m r~ o> 0 0 i^3 C N i n < T CN CN CXI CN VO — 0 0 r^ co m m CT\ O v O co m O vO — 0 0 c o « * o o CN o C N i n m o CN co 0 0 co CN 0 0 O m c* r o CN O CN cn CN CN o i n oo cn m — — o C\ O cr> m CN r » 0 0 < f O cn m 0 0 m v£> C 0 0 d -00 o m ^ r o CN m r o cn v X o\ O o 0 0 r O X > r O r~-r o CN r~-0 r~-0 cn <t i n m v D s t m ro m oo vO 0 0 o o v O — o CT\ 0 0 O O r^ vo m 0 O CN CN 0 0 CN CO CN 0 0 <]" CN ^D — CN O 0 0 VO r~-O OO CN OO r-~ ( T i ( T i -tf 0 0 oo en M • CU & > CU X 4-1 •i-I o 3 4J M - H M-l T J • - I cfl cfl 4-1 O 4J X 3 0 0 cn U CU > * CU <U 4-> X I Ö CU O O 4-J r-l - H ÖO T J r - l cfl cfl 4-J O 4-1 X I 3 cn 4-1 r - l CU CU 4-J u cu • H cn S-i o 4-1 o CU cn 4-1 O 4-1 CU X cfl 4-J CU • H N M e X ! o CU o ö cu 00 c r-l X I o cn s o o X I M O O

>

22

(21)

e CU 4-1 3 O U Cu u CU -o o X! CU CU > e CO > 4-1 u o o. CU CU o 00 CU •8 H

à

3 _ l 1 N ^ -:cu • I - I 60 r - l CU m G CU 4 J ö 0) o o t-l ca C • H X ) C ca t - l en 4-1 • H P X • 1 - ) •I-I M ^ e • H Ö O « n CU > ö CU 4-1 ö CU o o u & e • H Ö CU 4-1 Ö CU o o c •I-I I - l 01 4-1 O H -p ^ co ( T i ^~ -05 • i - I CO rt X> 1 3 l - l OC Ö l - < e CN - e t -tf co oo co «\ »» — i n CM L H « „ ON CT CN CN O o CN 1 1 o co » i v£> r-. r\ CM r-~ ~~ w CO ^ -co — ( T i v o 0 \ 0 ( O — vi5 o m 0 0 «\ r> rt —. co co CN CN CM co co r^ — kO o •vf N s i r--<r o #\ er er CN CN O CO m #% o , , o 0 0 O v D 0 0 CO CN 0 0 < f # 1 #4 i n m co m *x> m co m A m m CT CN CN CT. #* r-~ - e f - e * CN co m oo r» vr> r -v D — CN O 0 0 v£> —. CNl v£> v£> — O -Cf - e * v£> 1-^ CT CT ^D m <r <T O CO 0 0 CO r^ m m o <r 0 0 o CT CO CN r-. 0 0 CN CN O ~~ CN CN r-CO <D m o -* < N CO CN CM i n i n CN —. CN co m CO v£5 CN r - O 0 0 c o <f m — CO m <r 0 0 co m CN| CT oo co CN co d -CN 0 0 O — 0 0 CN| CM O o v£> m r-- -cr 48, 6 23, 2 CN] O ^ D O 1 ^o - e t CT -3" 1 r-. i n u-i CM •<r c o 0 0 r^ r-~ CN 0 0 < f CO d -v ß < f -er in m co 26, 7 1, 4 m m r-CN 00 m m m CT CM CM CO m CM CT CN CN o o r-^ r--m co o 00 -er CT O <r v£> CNl CN - e * r--O 00 O m v u CN -er 0 0 CN co CN CT O CO CT 0 0 CN -eT *X> — r-» - e t CN CO < r m cN co -er 0 0 < t v û r-» CM CN 0 0 -er CO CN ^_ CO v D r~-r~ -er CO CO 1 m 0 0 o CN| CN ~ 0 0 —. ^D m CN CN CN _-, v D O -cl-c o O __« m r^ " CN| r^ CNl C T o r-~ co m i n CN CN O C T 0 0 v u vO CN O CT 0 0 v i ) i n r-. m CN CO o CT CN| CN CT co co CN CO 0 0 —> i — i ^ ~ ~ vD < f < t r^ O m CT CN o _ co CM CO r^-— co <r CN o 0 0 r^ U CU 4-1 O - Q en cfl ca a co e CU T ) c o o u CU TJ CU O ü i—1 CU > • H 3 N 4J O 4-1 . i—1 > co e CU M u ca > I - I > X I Ö 3 U en i—1 CU > CU CU i—1 p . > ca X ! • o > co O co CU CU i—i > 4J O 4-1 e CU y CU • H CU i—i o & X ) (U r - l CU N 3 (U U r - l ca d j 4J O 4 J X I 3 co U O 4-> CJ CU CO 4J O 4-1 CU u CU • H X I co ^ i • H 3 U X I CU 0 0 C CU Ai O 14-1 ^ c CU u CU • H X ) 4-1 X I u ca i - i co N - ^ a eu u <u • H T 3 CU X ) C <u > CU I - l 1—1 u c • I-I /—N m -~ I - I cu X I ca 4-1 cu • l - l N bO e • H 4-1 X I O • l - l I - I CU o 4-1 c cu oO Ö •I-I > •r~l • I - I u X I o co 6 o 0* e o M X u o o > 23

(22)

België haalde iets op tot 9%. De engelse markt domineerde bij de uitvoer van varkensvlees (77%, meestal bacon) en boter (68%) • Maar ook van de geëxporteerde eieren ging meer dan de helft naar Enge-land. Ook de uitvoer van gecondenseerde melk en melkpoeder was overwegend op de engelse importvraag georiënteerd. Rundvlees en schapevlees daarentegen konden in "1937" nauwelijks in Engeland worden afgezet. Bij rundvlees speelt overigens de uitvoer van le-vend vee, waarvan meer dan de helft gebruiks- en fokvee, een over-heersende rol.

De beschrijving van de nederlandse agrarische export tussen de wereldoorlogen toont aan dat vooral ten gevolge van de autar-kische doelstellingen in Duitsland het niveau van de nederlandse agrarische export in "1937" aanzienlijk geringer was dan in"1927"en als zeer laag moet worden aangemerkt. Toch mag niet uit het oog wor-den verloren dat "1937" reeds een grote verbetering had gebracht ten opzichte van de crisisjaren 1930-1935. In de 2e helft van de

jaren dertig werd de nederlandse export van landbouwprodukten voor-al gedragen door de afzetmogelijkheden op de engelse markt.

(23)

HET NIEUWE CONCEPT: DE GEMEENSCHAPPELIJKE MARKT 1945 1946 1947 1948 50 321 517 866

2.1 De eerste jaren na de oorlog

Oorlogsjaren en bezetting hebben produktievermogen en produk-tiviteit van de nederlandse landbouw sterk verlaagd. Door gebrek aan kunstmest, uitgestelde investeringen, enz. was de opbrengst per ha met 30-40% gedaald. Runder-, varkens- en kippenstapel waren ingekrompen tot resp. 75, 33 en 10%. Toch kon Nederland meteen na de oorlog zijn traditionale export van landbouwprodukten betrekke-lijk snel hervatten.

Tabel 2.1 Herstel nederlandse export van landbouwprodukten 1945-48

min. gld. in % van totale uitvoer 60 42 28 33

Bron: Z.W. Sneller - Geschiedenis van de Nederl. landbouw

Pas in 1949 begon zich de handel met West-Duitsland op beschei-den wijze te herstellen. In een betrekkelijk korte tijd werd de

nieuw geschapen Bondsrepubliek, die een verbazingwekkende economi-sche groei te zien gaf, veruit de belangrijkste handelspartner

voor Nederland. In luttele jaren werd de Bondsrepubliek de groot-ste afnemer van nederlandse landbouwprodukten. De betekenis van Engeland als exportmarkt liep daarentegen steeds meer terug. Deze ontwikkeling werd nog versterkt door de oprichting van de EEG, waar Engeland vooreerst buiten bleef.

Van wezenlijk belang in de jaren van herstel na de oorlog was de kentering in de opvattingen ter zake van het economisch beleid. De gevolgen van het door nationaal egoïsme alsmaar opgeschroefde protectionisme in de jaren dertig waren voor ieder land zodanig geweest, dat de liberale conceptie weer terrein won. Vrijmaking van de internationale handel, vervanging van bilaterale door

multi-laterale akkoorden, opheffing van de stricte deviezenregimes waren de vooral door de VSA voorgestane doelstellingen. Voor de realise-ring van o.m. deze doelstellingen werden internationale instellin-gen als bijv. GATT, IMF, FAO, OEES in het leven geroepen. Van

we-zenlijke betekenis was ook de ordening van de valuta-chaos door de introductie van vaste wisselkoersen(Bretton Woods). Na

(24)

overwin-ning van de oorlogsontwrichting in de meeste europese landen begon de wereldhandel zeer sterk toe te nemen. Alleen Amerika met zijn ongeschonden en overweldigend economisch potentieel kon de gangma-ker zijn van dit liberaliseringsproces. De belangrijkste bijdrage vormde echter de zgn. Marshallhulp die Europa op grote schaal de bitter nodige kredieten ter beschikking stelde, waarbij tevens werd aangedrongen op een betere coördinatie van vrijere

handelstrekkingen tussen de europese landen onderling. Dit bleek een be-langrijke stimulans te zijn voor het groeien van de bereidheid tot integratie in West-Europa.

2.2 De opbouw van de Europese Gemeenschap

Het besef van de geringe individuele economische draagkracht en van de transnationale problemen bevorderde de bereidheid in de westeuropese landen om door integratie de krachten te bundelen en versplintering in een groot aantal nationale markten op te heffen. Reeds in 1948 werd het Benelux-verdrag van kracht. In 1952 zag de EGKS het levenslicht, met als leden Frankrijk, Italië, West-Duits-land en de Benelux. Weliswaar strandde de Europese Defensiegemeen-schap 1954 in het franse parlement, maar in 1957 werden door de

EGKS-landen de verdragen tot oprichting van de EEG en Euratom ge-tekend. In 1967 werden de verschillende europese gemeenschappen samengesmolten tot de EG. Deze werd in 1973 uitgebreid met Enge-land, Ierland en Denemarken. Nieuw lid per januari 1981 is Grieken-land, terwijl Portugal en Spanje kandidaatleden zijn.

Vanaf het begin bleek de EG-in-oprichting voor de deelnemende landen een succes te zijn. Na het geleidelijk wegvallen van de on-derlinge handelsbarrières gedurende een overgangsperiode ontstond een grote binnenmarkt met uniforme buitentarieven ten opzichte van derde landen. Een dergelijke integratie, die een zekere discrimina-tie inhoudt tegenover de handel met derde landen (trade-diverting effect), was mede door de positieve opstelling van de VSA interna-tionaal - in het kader van het GATT - aanvaardbaar; de derde lan-den mochten immers op enige compensatie rekenen door de stimule-rende werking van de integratie op het internationale handelsver-keer (trade-creating effect). Hoewel een exacte berekening van de compensatie van het handelsverlies voor derde landen - door de preferentie van het intraverkeer - niet mogelijk is geeft de ont-wikkeling van het handelsverkeer tussen EG en derde landen enige

aanwijzing in die richting. Deze handel is met de toenemende wel-vaart in de EG meegegroeid, hoewel relatief gezien natuurlijk veel minder sterk dan de intrahandel.

Het kardinale punt in het europese integratieproces was dat van het begin af aan de landbouw volledig in de gemeenschappelijke regelingen moest worden opgenomen. In het onderlinge handelsver-keer diende ook de handel in agrarische produkten - na een ruime overgangsperiode - onbelemmerd te kunnen plaatsvinden. Dit was een van de breekpunten in de onderhandelingen met Engeland bij de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In die eerste en tweede fases van die OGN het gebruik gemaak van die kwantitatiewe data ingesamel volgens die Determining and Interpreting Resistive Electric Circuits Concepts

With regard to the clinician trainers involved in the teaching of patient-centredness to undergraduate medical students, data collection was done through in-depth

Misschien is het niet eens zo slecht dat deze crisis onze muren en torens van zelfvoldaanheid en zekerheid sloopt om voldoende bouwplek te krijgen voor een

Hopelijk staan we niet al- leen en doet iedereen op zijn of haar eigen manier, iets goeds voor het goede doel wat jij belangrijk

Chemici een zorg' waarin wordt aan- gegeven wat de rol van de chemie en chemische techno- logie kan zijn bij het proces naar duur- zame ontwikkeling.

Wij kennen onze moeder, oma, overoma of omama als een lieve, sociale, zeer betrokken en be- langstellende vrouw, niet alleen voor haar gezin, maar ook voor alle mensen om

Op deze school kunnen kinderen zijn wie ze zijn en vertrouwd raken met het voelen wat ze nodig hebben, zodat ze daar later niet meer naar op zoek hoeven gaan.. Dat wil ik voor

Niet gelijknamige breuken moet je eerst gelijknamig maken, voordat je ze op kunt tellen.. 1.3 Breuken en