• No results found

Vrijstellingstechniek natuurlijk verjongd drooglandbos : onderzoekproject no. 67/9 : behandeling en opname 1970; Groei en mortaliteit der waardehoutsoorten in ge-exploiteerd en natuurlijk verjongd drooglandbos : onderzoekproject 65/3 : bosbehandeling en o

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vrijstellingstechniek natuurlijk verjongd drooglandbos : onderzoekproject no. 67/9 : behandeling en opname 1970; Groei en mortaliteit der waardehoutsoorten in ge-exploiteerd en natuurlijk verjongd drooglandbos : onderzoekproject 65/3 : bosbehandeling en o"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Landbouwhogeschool-Wageningen

CENTRUM VOOR LANDBOUWKUNDIG ONDERZOEK IN SURINAME

VRIJSTELLINGSTECHNIEK NATUURLIJK VERJONGD DROOGLANDBOS

(onderzoekproject no. 67/9)

Behandeling en opname 1970

J.E. Lenne

Verslag van een onderzoek verricht onder leiding van Dr. Ir. J.H.A. Boerboom

(2)

I N H O U D

Biz.

1. Samenvatting 5

2. Voorwoord 6

3« Inleiding i 6

4. Veldwerkzaamheden 7

4.1. Voorbereidende werkzaamheden . . . . 7

4.2. Vrijstelling in vijf vakjes . . . . 7

4.3. Opname in twintig vakjes 11

4.4. Resultaten van de opname 12

5. Slotopmerkingen . . . 18

6. Literatuur * 19

Bijlage 1 Ligging reeds behandelde meetplots;

opname 1970 20

" 2 Ligging nieuw behandelde meetplots;

(3)

5

-1. SAMENVATTING

In juni 1967 werd door het CELOS in het Mapanegebied (Boven Suriname) begonnen met een onderzoek dat inlichtin-gen zou moeten verschaffen over een in de toekomst toe te

passen systeem van natuurlijke verjonging van geëxploiteerd drooglandbos.

Hiertoe werd in het uitgezochte gebied een proefperk ingericht groot 25 ha, verdeeld in 25 vakjes van 1 ha; elk vak bevat een isolatiestrook van 10 m breedte, waardoor meetplots van 0,64 ha groot ontstaan.

Onderling zouden 4 technieken vergeleken worden t.w.: 1. zuivering gevolgd door een strooksgewijze vrijstelling

van de waardesoorten,

2. zuivering gevolgd door vrijstelling van het meest be-lovende exemplaar der waardesoorten per oppervlakte-eehheid,

3. zuivering gevolgd door vrijstelling van alle goed gevormde bomen der waardesoorten boven een bepaalde diameter,

4. vrijstelling (zonder voorafgaande zuivering) van enkele goedgevormde waardebomen van betrekkelijk grote afme-ting.

In dit verslag worden de diverse werkzaamheden vermeld die verricht zijn in de periode juli-aug. 1970, n.1.:

a. de omtrekmeting in de reeds eerder opgenomen meetplots (15 in totaal), bij de verschillende zuiveringsgraden, b. opname in en behandeling van de 5 nû overeenkomstig

het werkschema daarvoor in aanmerking komende meetplots t.w. een plot waarin een strooksgewijze vrijstelling plaatsvond, (code 20/S3); twee plots waarbij werd toe-gepast een vrijstelling per oppervlakte-eenheid, (codes 20/Aj en 40/A3) e n "twee meetplots waarbij een vrijstel-ling naar diametergrens plaatsvond (codes 20/D* en

40/D*), .. J

c. het maken van een oriënterende puntenkaart van alle 20 opgenomen plots.

De opname en behandeling omvatten:

1. omtrekmeting van daarvoor in aanmerking komende waarde-bomen in 15 oude en 5 nieuwe plots,

2. de boom voorzien van een nummer en verfring en het noteren van de soort, ) in de 5

3. vrijstellen van de waardesoorten. ) nieuwe vakken De gevonden cijfers in de 15 eerder opgenomen vakken bleken geen noemenswaardige afwijking t.o.v. het patroon van de vorige jaren te vertonen. De vijf nieuw te

behande-len vakken leverden een totaal van 4-72 meetbomen op 3,20 ha, waaronder relatief veel rode salie, hoogland baboen en krapa.

De vergiftiging bij het vrijstellen geschiedde met een handspuit, inhoud + 7£ liter. Als arboricide diende Esteron 245, 5% in dieselolie; + 40 1 werd hiervan verbruikt, waarvoor ongeveer 20 manuren benodigd waren.

(4)

6

-2. VOORWOOBD

Door de goede verstandhouding tussen de Dienst 's Landsbosbeheer en het CELOS is in de periode

juli-augustus de jaarlijkse opname m.b.t. de natuurlijke ver-jonging van het drooglandbos in een proefvak te Mapane verricht. De leiding bij het veldwerk berustte bij

J. Lenne, de algehele leiding had Dr. Ir. J.H.A. Boerboom.

3. INLEIDING

Het ligt in de bedoeling door een onderzoek in te stellen naar de techniek van natuurlijke verjonging:

a. gegevens te verkrijgen omtrent deze vorm van verjonging, b. ten behoeve van het Surinaamse bos de mogelijkheid te

scheppen met behulp van deze gegevens, een gericht plan op lange termijn op te stellen met betrekking tot een duurzame houtproduktie en dekking van de houtbehoefte. Tabel 1. Toe te passen behandelingen (naar CONSEN 196?) behande-ling 1 2

3

4-5

6

7

8

9

10 il 12 13 14-15 16 17 18 code 20/S3 20/S5 20/A3 20/A5 20/A8

W A

3

4-0/A5 40/A8 20/D3 20/D5 20/D8

W D

3

W D

5

40/D8 V 20/0 4-0/0 0 zuivering vanaf 20 cm id. vanaf 20 cm id. id, vanaf 4-0 cm id. id. vanaf 20 cm id. id. vanaf 4-0 cm id. id. -vanaf 20 cm vanaf 4-0 cm mm wijze in stroken id.

per opp. eenh. id. id. id. id. id. naar diam. gr. id. id. id. id. id. naar diam. gr. -— vrijstelling eerste maal 3 j. na zuiv.

5

3

5

8

3

5

8

3

5

8

3

5

8 eerste jaar -— veldjes no.

5

16 2 20 14-18 21

7

9

11 22 13 10 23 ( 4,6 (12,25 19 3 C 1,8 (15,17 ( 24

(5)

7

-Om hiertoe te geraken werd in 1967 in het

Mapane-gebied een proefperk ingericht groot 25 ha, verdeeld in

vakken van 1 ha.

In het jaar van aanleg werd in 15 vakken de omtrek der

waardebomen opgenomen; in 1970 werd dit aantal volgens

proefopzet uitgebreid tot 20.

De opname betrof de meetplots:

1967

1970

a.

b.

c.

d.

4, 6, 12, 25

1, 8, 15, 17, 24

14, 19 en 22

3, 7, 23

(Code V)

(Code 0)

(Code 20/..)

(Code 40/..)

-+ 2, 5 en 9

+ 13 en 18

4. VELDWERKZAAMHEDEN

4.1. VOORBEREIDENDE WERKZAAMHEDEN

Deze bestonden uit het openkappen van lijnen die de

begrenzingen van de plots van 1 ha vormden; totaal is

+ 6 km grenslijn gekapt; verder werden ook de 80 m-lijnen

Tgrenzen der meetplots) duidelijker zichtbaar gemaakt door

het kappen van een tjiptjipie. Voor deze werkzaamheden

v/aren vier arbeiders ter beschikking, die telkens twee aan

twee werkten; in totaal waren hiervoor nodig + 10 mandagen.

Eerst werd door één man de grote kapoewerie v/at

wegge-kapt, waarna de andere zich meer toelegde op de

overge-bleven ondergroei; dit alles over een totale strookbreedte

van

I T

tot 2 m.

4.2. VRIJSTELLING IN VIJF VAKJES

Na de voorbereidende werkzaamheden begon de

eigen-lijke vrijstelling in de 5 nieuwe vakken, die

overeenkom-stig het proefschema in 1970 (drie jaar na de

proefin-richting en eerste zuivering) voor de eerste maal in

be-handeling moesten worden genomen.

In één plot (no. 5» code 20/S3) vond de eerste

strooks-gewijze vrijstelling plaats bij een zuiveringsgraad van

20 cm dbh. In twee plots vond de eerste vrijstelling

plaats van de meest waardevolle boom (minimum 2 m lengte)

per oppervlakte-eenheid ( 5 ^ 5

m?)

bij twee

zuiverings-graden, respectievelijk 20 cm dbh (plot no. 2) en 40 cm

dbh (plot no. 18). In de overige twee plots vond de eerste

vrijstelling plaats van alle waardevolle bomen boven een

minimumdiameter van 2 cm dbh, ook bij twee verschillende

zuiveringsgraden, nl. 20 cm dbh (plot no. 9) en 40 cm dbh

(6)

8

-De werkwijze verliep bij de vrijstelling per

oppervlakte-eenheid als volgt. Vanaf de plotgrens werd met een baak van 5 m, om de 10 m een lijn, niet meer dan

1 m breed (tjiptjippie) gekapt loodrecht op deze grens. Men bediende zich hierbij van een hoekprisma op een

statief, terwijl in de lijn zelve de rechte d.m.v. jalons werd voortgezet. Hierna werd lopende in de lijn weer met de baak 5 m afgepast en aan weerszijden een afstand van 5 m geschat. Het bleek dat de arbeiders bij dit werk een neiging vertoonden tot lager schatten, hetgeen onder

gegeven omstandigheden nog wel toelaatbaar was. In de 25 m2 die zodoende werd afgebakend, werd de meest waardevolle

goedgevormde boom met een minimumlengte van 2 m uitge-zocht; deze werd dan vrijgesteld, de soort opgetekend, terwijl de bomen die vergiftigd zouden moeten worden alle meteen werden geblest. Twee arbeiders zijn bij dit werk

ingezet, terwijl de student de boomsoort noteerde en toe-zicht hield op het vrijstellen.

De werkzaamheden die in deze plots verricht moesten worden waren in volgorde de volgende :

a. lijnen en soms tjiptjippies openkappen om de 10 m, b. afbakenen 5 x 5 m2-vakjes,

c. uitzoeken meest belovende exemplaar, d. vrijstellen van boom onder c m.b.v. houwer, e. nummeren van de betreffende boom, schilderen en

omtrek meten,

f. vergiftigen gebleste bomen.

Doordat niet altijd alle vier arbeiders ter beschik-king waren, werd soms van bovenstaand patroon afgeweken en werd het programma in twee etappes uitgevoerd, waarbij eerst de lijnen werden opengekapt en de afbakening plaats-vond en vervolgens de andere handelingen aan de orde

kwamen. Om nu te trachten in de tweede etappe snel en

vooral doorlopend werk te verrichten, werd de hele ploeg van vijf man ingezet. Eén man noemde de soortnaam en mat de omtrek; tevens maakte hij de omgeving van de boom

schoon opdat dadelijk de toegankelijkheid voor de volgende arbeiders beter was. Een andere sloeg er een aluminium

nummerplaatje in of gebruikte bij dunne bomen, minimum 2 cm doorsnede, een witte plastic label, waarop met zwart potlood het nummer werd geschreven. De verhouding tussen Al-plaatjes en plastic labels varieerde van 80 om 20 tot 60 om 40%. Een derde arbeider schilderde de boom op 1,30 m; de Al-nummerplaatjes werden op 1,40 m in de boom geslagen. Deze constante hoogte werd aangehouden zodat later, mocht de verfring onzichtbaar zijn geworden, de meetplaats voor de omtrekmeting toch is terug te vinden, terwijl men ook niet persé de boom hoeft over te schilderen. Hierna kwam de laatste arbeider die na frillen, in dit geval met de houwer, de gebleste bomen vergiftigde. Er werd hier ge-bruik gemaakt van een handspuit, inhoud.+ 7 T liter, van het fabrikaat Hudson, gevuld met het arboricide Esteron 245 als 5% - oplossing in dieselolie.

Deze werkwijze werd gevolgd in de vakken 2, 18, 9 en 13, met dit verschil dat in de vakken waar werd vrijge-steld per diametergrens slechts globaal en zeker niet precies loodrecht op de grenslijnen tjiptjippies werden

(7)

9

-gekapt en de opname niet systematisch werd uitgevoerd. In de vakken met zuiveringsgrens van 40 cm dbh werd bij de vrijstelling niet of niet sterk ingegrepen in de grootteklasse 20 - 40 cm dbh, teneinde een verschil in

lichtstelling met de sterk gezuiverde vakken te handhaven. In vak 5 werd, doordat daar de strooksgewijze vrijstelling moest plaatsvinden, nauwkeurig gewerkt t.a.v. de open te kappen lijnen en stroken, met dien verstande dat nauwlet-tender werd toegezien op het evenwijdig lopen der stroken. Om de 12-5- m werd vanaf de grenspaal (een plastic buis met rood geverfde kop), een jalon geplaatst; m.b.v. een hoek-prisma op een statief werden nu de jalons in de grenslijn ingezicht en de stroken loodrecht in O-W-richting daarop aangelegd, opdat een maximale lichthoeveelheid per dag gegarandeerd werd. Daarna vond in de 2 tot 4 m brede

stroken de vrijstelling plaats. Opmerkingen

De behandeling geschiedde steeds over de gehele 100 x 100 m.2, doch de opname bleef beperkt tot de centrale 0,64 ha, waarbij dus de isolatiestroken van 10 m breed in acht werden genomen.

De meetplots bleken overigens naar verhouding weinig waardevolle soorten te bezitten; het aantal varieerde van 75 tot 110 per 0,64 ha.

Opvallend was de overvloedig aanwezige natuurlijke ver-jonging van als waardeloos gekwalificeerde soorten zoals taja-oedoe (Paypayrola guianensis) en verschillende soorten boskatoen (Bombax spp.). Het totaal aantal opgenomen waarde-volle soorten bedroeg 472, dat is gemiddeld 94 per plot of

148 per ha; rode salie maakte hiervan, evenals in de

eerder opgenomen 15 plots, een aanzienlijk deel uit, nl. 23%.

Ten aanzien van de gebruikte hoeveelheid arboricide en de daarvoor benodigde manuren, kan gesteld worden dat de nieuwe plots geen duidelijke afwijking vertonen t.o.v. de overige 15 reeds behandelde.

Het totale verbruik beliep echter 40 1 als gevolg van lekverliezen en morsen. De bestede tijd lag aan de hoge kant doordat het voorraadvat (50 1) langs de grote weg stond op + 500 m afstand, waardoor de looptijden hoog uitvielen.

(8)

10 -Pi •H M -P cri O A r-1 PnfH 0 g pi CD PH 0 CD r d •H Ö «H •H Ü •H fH •i-a o • H P > bO Ö •H rH P) cri ra U <D rH -P CD •H - P H CO • n > Ö •H h J> d CD (1) d CD hO cri -P t J ra o M d cri a OJ cd ÊH M cd cd ö o o •d Ü M Ö CD _ P4 d PH 0) cd 3 CD 0 d • o •H H d O bO • H P «H • H bO U CD > ra h CD • P •H i H H cd -P c l cd CD - d o o A4 cd i> P" r * | * r A P* ^|« C^ » d •H 0 O r-1 O 0 3" o-r A <«J

s.

o OJ C\J ps H~ ^ 2 K\|+ 00 d •H 0 O LT\ 3 ^J-U3 r A 0Q \ O OJ LA pi r A ? H+ VO d •H 0 LA H 3 r A O H r A P \ O OJ ON • • 2 pi f|oJ f|cM tO\ ros • • P* ? U3 H H • • d d •H -H 0 0 O I A LA OJ • O pi Pi r A t A \D 00 r A r A P P \ \ Q O 4- 3-rA co H H * p! T-|CM OU /-~\ bû cd -d d cd 0 -1* CM d •H 0 Ol ^t 2 NN • cd • pi f d pi o 0 co LA PI •H 0 O r A pi ON H £>-r A H cd cd - p o en /"—\ bû cd - d d cd 0 v-kil OJ v ^ Pi •H 0 4" LA Pi r A H ^ CN cd A U CD ft ' d H CD «d nd •H 0 CD O Pi CD hD cd • d 3 0 ON II Pi Pi Pi LA oo l>-H cd cd -P O EM

(9)

11

-4.3. OPNAME IN TWINTIG VAKJES

Tot de verder in dit gebied te verrichten metingen behoorde de jaarlijkse opname van daarvoor in aanmerking komende meetplots, 15 in totaal. Voor dit werk waren

slechts twee arbeiders nodig, boomkenners tevens omtrek-meters, terwijl de student de opgegeven omtrekken noteerde en controle uitoefende op het geheel. Tevens werd van nage-noeg alle meetplots een voorlopige puntenkaart geschetst. Het is de bedoeling hiermee in de komende jaren het

op-zoeken der bomen te vergemakkelijken. Ingroeibomen met een hoog nummer, die overal in de plot verspreid liggen, kunnen dan sneller gelocaliseerd worden, waardoor veel tijd wordt uitgespaard. De arbeiders waren uitgerust met een houwer en elk twee meetbanden van resp. 1 en 5 i, waarmee de omtrek

der bomen werd gemeten. Bij het noteren werd de verandering direct kritisch bekeken; bij afwijkende aanwascijfers vond een controle plaats door de meting te herhalen.

Het aantal bomen,thans niet teruggevonden, maar het vorig jaar nog aanwezig, bleek 18 te zijn; dit is 2% van

het totaal (996) en gemiddeld 1 boom per plot.

De oorzaken voor het niet terugvinden kunnen zijn: a. onder vallende bomen terecht komen,

b. dood en verrot,

c. verf en nummerplaat onzichtbaar of onvindbaar,

d. niet lang genoeg gezocht; de zoektijd werd afhankelijk gesteld van het aantal vermiste bomen, de terrein-gesteldheid en vooral de bij de eerste rondgang reeds bestede hoeveelheid tijd.

Ook werden niet opgenomen die bomen, waarvan de top was afgebroken, hoewel ze nog niet dood waren, hetgeen op de betreffende meetstaten werd vermeld.

Het verschil in bestede tijd en tempo van werken binnen de plots had als oorzaak de variaties in terrein-gesteldheid als gevolg van de verschillende behandeling. Vakken waar een sterke zuivering plaatsvond zijn moeilijker begaanbaar, door veel omgevallen bomen en daar overheen

groeiende kapoev/eri, dan plots met lichte zuivering en controleplots.

Bij de opname in de 5 plots werd voor de vrijstelling per diamtergrens een minimum van 2 cm dbh aangehouden in de vakken 9 en 13, en in de vakken 2, 18 en 5 een minimum-lengte van 2 m. Het spreekt vanzelf dat de meest verant-woorde weg ter vaststelling van deze grenzen via een be-monstering had moeten plaatsvinden, om zodoende een duide-lijk inzicht te verkrijgen in de bestaande situatie.

Dit werd echter vanwege de daarvoor benodigde tijd en

extra arbeid nagelaten, temeer daar een voorlopige terrein-verkenning al op de aanwezigheid van een geringe hoeveelheid natuurlijke verjonging van waardehoutsoorten had geduid. De grenzen werden daarom laag gesteld.

Hoewel waarschijnlijk nog heel wat door natuurlijke sterfte verloren zal gaan, kan bij deze lengte en diameter gevoeglijk worden aangenomen dat de betreffende exemplaren een redelijke kans hebben zich te handhaven doordat ze al wat steviger zijn en meestal reeds boven het onkruid steken.

(10)

- 12

4.4. RESULTATEN VAU DE OPNAME

Zoals eerder vermeld, werden dit jaar 20 plots in ogenschouw genomen, waarvan 5 voor de eerste maal sinds de proef werd opgezet.

Deze (nieuwe) plots leverden een totaal aantal opge-nomen bomen op van 472, een gemiddelde van 94 bomen per

meetvak, waarbij zijn inbegrepen de nieuwe ingevoerde waardesoorten.

In tabel 3 volgt de verdeling naar soort en categorie. Tabel 3» Totaal aantal opgenomen bomen naar soort en

categorie m.u.v. nieuwe soorten Letter-Cat. I Cat. II code HBA BAS BRU CED GRO KOP LET PEP WAP WIP ZPG ZPK PRI SOE WAN SAL BGR HGR KRA Soortnaam Hoogland baboen Basralokus Bruinhart Ceder Groenhart Kopi Letterhout Pisi, pedrekoe Pisi, wana " , witte Zwarte pisi grt.bl. Zwarte pisi kleinbl. Pritijari Soemaroeba Wana Salie rode Gronfoloe birgie " hoogland Krap a Wetenschappelijke naam Virola melinonii (R. Ben.)

A.C. Smith

Dicorynia guianensis Amsh. Vouacapoua americana Aubl. Cedrela odorata L*

Tabebuia serratifolia (Vah.) Nicholson

Goupia glabra Aubl. Piratinera spp. Xylopia spp. Ocotea sp. Ocotea spp.

Nectandra grandis (Mez.) Kosterm.

Ocotea glomerata (Nées.) Benth. et Hook

Fagara pentandra Aubl. Simarouba amara Aubl. Ocotea rubra Mez.

Tetragastris altissima (Aubl.) Swart.

Quaiea rosea Aubl. Quaiea albiflora Warm. Carapa procera DC Totae 4] c 12 1 ]

e

c" 32 IS r C 12

£

rt c > îoe i

7

41

32S

(11)

- 13

Tabel 4. Verdeling aantallen vrijgestelde exemplaren der "nieuwe" waardesoorten en codering in 5 meetplots (totaal 3,20 ha)

Letter-code GTT HTI ATI OKR GOE TIS Soortnaam Grootbladig tingimoni) Harde bast " ; Ajawa " ) Okerhout Goebaja Tingimoni salie Totaal Wetenschappelijke naam Protium spp. Sterculia spp.

Jacaranda copaia (Aubl.) Tetragastris spp. Totaal 40 18

7

54 18

6

143

De verdeling der aantallen over de verschillende diameter-klassen vertoonde ook geen noemenswaardige verschillen t.o.v. de al eerder gevonden percentages in dit gedeelte. De volgende indeling werd toegepast:

Klasse 0 : meer dan 2 m hoog, doch kleiner dan 5 cm dbh 1 : 5 - 15 cm dbh

2

:15

-

25

" "

3 :25 - 35 " " 4 : 35 - 45 " »

5 : gelijk aan of groter dan 45 cm dbh

Hierop gebaseerd kon de volgende tabel voor de dia-me terklasseverdeling worden sadia-mengesteld.

(12)

14

Tabel 5» Diameterklasseverdeling der opgenomen mee tb omen

Oude soorten * Subtotaal Nieuwe waarde soorten Subtotaal Totaal per ha % op totaal Klassen Plot no.

2

5

9

13 18

2

5

9

13 13

0

aantal 51

39

29 20

35

174 21 23 18

8

15 85 259 81

55

1

12 20 38 24 17 111 10

9

16 13

5

53

164 51

35

2

4

8

7

7

11 Z l

1

-1

2

4

41 13

9

3

-1

1

-3

5

-1

1

6

2

1

4

-1

-1

-_

1

0

-1 5

-_ -* zie tabel 3 * * zie tabel 4

Voor wat betreft de aanwas der 15 eerder opgenomen plots, valt voor het jaar 69/70 (tabel 6 ) , een kleine

teruggang waar te nemen over het totaal in vergelijking met het voorgaande jaar. De gemiddelde aanwas in de behan-delingsgroep V is nog steeds de hoogste, maar ook daar

zien we een lichte daling, waarschijnlijk als gevolg van het reeds verstrijken van het maximumeffect van de vrij-stelling.

Het aantal niet in de berekeningen betrokken bomen nl. 99 (1969) en 163 (1970), percentages van resp. 10 om 16, ligt hoog, omdat daaronder niet alleen vallen

a. dode bomen, maar ook

b. niet teruggevonden bomen,

c. bomen met plankwortels, die in 1970 niet gemeten zijn, d. " bomen een onaannemelijke hoge aanwas,

e. gebroken, gestopte of omgevallen nog levende bomen, f. bomen die als dood of vermist zijn opgegeven doch die

(13)

15

-Tabel 6. Gemiddelde omtrekaanwas in mm van alle opgemeten bomen Plot no. 1 8 15 17 24 4 6 12 25 14 19 22

3

7

23 Totaal 1968/69 Code 0 V 20/... 40/... alle meetbomen boven 2 aantal i 86 61 109 94 71 16 12 15 12 82

75

94 90 101 76 994

0

(x)

(17) 69 ( 2) 59 (11) 98 ( 6) 88 ( 4) 67 ( 2) 14 ( 1) 11 ( o) 15 ( 0) 12 (11) 71 (11) 64 (15) 79 ( 3) 87 (13) 88 ( 3) 73 (99) 895 cm dbh aanwas 667 686 761 889

575

416 270 353 187 1164 1627 1535 1305 1116 1112 gem. 9.6 11.6

7-7

10.1 8.5 29.7 24.5 23.5 I5.5 16.3 25.4 19.4 15.0 12.6 15.2 1969/70 aanwas 590 165 507 825 489 294 179 324 146 831 1352 1372 1124 III5 811 alle meetbomen boven 2 cm dbh gem. 8.8 2.8

5.5

10.0 7.6 24.5 19.8 21.6 13.2 14.5 22.1 19.3 13.2 13.7 11.9 aantal

0

(x)

( 19) 67 ( 4) 57 ( 18) 91 ( 12) 82 ( 7) 64 ( 4) 12

( 3) 9

( 0) 15 ( 1) 11

( 25) VJ

( 14) 61 ( 23) 71 ( 5) 85 ( 20) 81 ( 8) 68 (163)831

O

(x)

= totaal aantal ooit opgemeten bomen = niet meeberekende bomen per plot

= aantal bomen waarop de berekening betrekking heeft

Ten aanzien van de mortaliteit kon geconstateerd worden dat deze in de onbehandelde plots nagenoeg uitsluitend van natuurlijke aard was, terwijl zulks in de behandelde vakken in grotere mate werd beheerst door de gepleegde vergiftiging.

(14)

16

-Tabel 7. Gemiddelde omtrekaanwas van juni '68 - juni '69

Code

0

V

20/...

40/...

0

V

20/...

40/..

Alle meetbomen

boven 2 cm dbh

omtrekaanwas (mm)

aantal

575

214

246

361

189

234

totaal

3578

4326

5553

2516

5555

3050

gem.

9.5

20.2

14.3

Cdem over

7.1

18.8

13.0

Alle meetbomen

boven 15 cm dbh

omtrekaanwas (mm)

aantal

88

52

62

61

totaal

1310

1231

1695

1500

juni ' 69 - ,iuni

85 765

48 943

54 1195

59 1064

i

gem.

14.8

25.6

27.6

21.5

'70

9.0

19.6

22.0

18.0

Tabel 8. Gemiddelde aanwas van alle bomen groter dan

15 cm dbh (1970)

Code

0

V

20/...

40/...

Plot

1

8

15

17

24

4

6

12

25

14

19

22

5

7

23

Aantal bomen

19

17

25

7

12

12

9

15

10

14

17

23

19

17

18

Totaalaanwas

134

117

275

70

184

294

179

324

146

272

43O

652

378

540

501

r

Gemiddeld

7.0

6.8

11.0

10.0

15.3

24.5

19.8

21.6

14.6

19.4

25.3

28.3

19.8

20.0

16.7

(15)

17

-Tabel 9» Mortaliteit en beschadiging over de periode Juni 1967 - juni 1970 Uitgevallen code 0 V 20/- 4-0/-plot 1 8

15

17

2 4-6 12 25 14-19 22

3

7

23

dood 4-1 6 6

3

-1 8

5

11 -2

3

niet terug-gevonden 16

3

11 6

3

-2 - 14-6 6

4-3

4-totaal 20 4

17

12 6 -2 -1 22 11

17

4-5

v

Beschadigd gebroken 0 0 0 0 -0 -i gevallen 0 0 0 0 1 2 1 — -1 0 1 -6 1 totaal 0 0 0 0 1 2 1 — — 1 0 1 — 6 1

Hierboven staan alle waarnemingen van 1970; geen rekening houdend met meetstaat 1969.

(16)

18

-Tabel 10. Verloop aantal meetbomen per plot over de

periode '67-'70

code

0

V

20/...

40/...

20/A

20/S

20/D

40/D

40/A

plot

1

8

15

17

24

4

6

12

25

14

19

22

3

7

23

2

5

9

13

18

saldo

1967

86

57

107

94

71

15

11

15

12

82

75

94

89

100

76

_

-saldo

1968

82

57

106

94

69

15

11

15

12

81

73

93

87

100

75

_

-saldo

1969

69

59

100

91

66

15

12

15

12

71

64

79

88

89

73

-uitval

69/70

2

1

5

3

2

-1

6

2

5

-2

2

-ingroei

69/70

1

-1

-1

1

1

-2

-_

-saldo

1970

68

58 '

95

88

64

16

12

15

11

66

63

75

88

89

71

99

101

109

74

89

5. SLOTOPMERKINGEN

De gegevens die de 5 nieuwe plots hebben opgeleverd

wijken niet af van het algemene beeld in het betreffende

gebied. Een gemiddelde van 95 bomen per plot treffen we

ook aan in de overige reeds eerder opgenomen 15 plots.

In de diameterklasseverdeling vinden we relatief weinig

bomen met een grotere diameter dan 3^ cm dbh en veel

bomen met een kleinere diameter dan 15 cm dbh (tabel 5).

De aanwas van de reeds eerder opgenomen bomen vertoont

ook geen noemenswaardige schommelingen; we zien meestal

een gestadige groei met een enkele keer een uitschieter,

veelal als gevolg van de effectieve vrijstelling.

(17)

19

-Bij de verdeling van de soorten over de meetplots zien we dat rode salie sterk vertegenwoordigd is, evenals hoogland baboen en krapa. De opname in de 5 nieuwe plots bracht ook nog een ander aspect met zich mee, namelijk de invoering van nieuwe waardevolle houtsoorten; dit percentage bleek + 30 "be zijn van het totaal, voorwaar

een respectabel aantal; het is daarom wel jammer dat de opname van deze soorten niet eerder plaatsvond; de conti-nuïteit en uniformiteit van de proef komen hierdoor in het gedrang. Het is de bedoeling deze nieuwe soorten bij de berekeningen voorlopig nog apart te houden, temeer daar de proef al enkele jai*en oud is, en ze later indien nodig te voegen bij de bestaande.

Het dient aanbeveling voor wat de veiligheid in het bos betreft alle medewerkers een helm te verstrekken, gezien het voortdurend dreigende gevaar van vallende verrotte stammen en takken; ook zouden handschoenen ver-strekt kunnen worden aan degene die vergiftigt, terwijl men zoveel mogelijk moet trachten te voorkomen dat de arbeiders alleen ergens in het bos werken; het moeten minimaal twee man zijn, zodat er een controle is bij

eventuele ongelukken en dreigend gevaar, terwijl het samen-werken ook een stimulans kan betekenen. T.a.v. de benodigde tijden voor de verschillende werkzaamheden kan gesteld worden, dat vooral op de totale tijd kan worden ingelopen als bepaalde werkzaamheden, zoals houwer slijpen, van te voren verricht worden en er voldoende reserve materialen, bijv. vijlen,aanwezig zijn.

6. LITERATUUR

BOERBOOM, J.H.A., 1965. De natuurlijke regeneratie van het Surinaamse mesofytische bos na uitkap. Uitg. afd. Bosbedrijfsregeling, e t c , Landbouwhogeschool, Wageningen.

BOERBOOM, J.H.A., 1967a. Bosbouwkundig onderzoek; techniek natuurlijke verjonging drooglandbos. CELOS Kwartaal-verslagen no. 2: 14-20.

BOERBOOM, J.H.A., 1967b. Bosbouwkundig onderzoek; techniek natuurlijke verjonging drooglandbos. CELOS Kwartaal-verslagen no, 4: 17-18.

CONSEN, J.R., 1967. Techniek natuurlijke verjonging droog-landbos; inrichten proefvak te Mapane en opname 1967. CELOS Rapporten, 3 (1).

GRAAF, N.E. DE, 1968. Techniek natuurlijke verjonging drooglandbos; zuivering en eerste vrijstelling in proefvak Mapanebrug 1967. CELOS Rapporten, 11 (3).

STERRINGA, J.T. Vrijstellingstechniek natuurlijk verjongd drooglandbos; boomopname 1968 en vrijstelling

(18)

20

-BIJLAGE 1

Project 67/9 - Proefperk "Mapanebrug"

Ligging reeds behandelde meetplots; opname 1970

N

11

16

21

12

17

22

8

13

18

23

14

19

24

schaal 1 : 5000

10

15

11

20

25

lijn 20

Verklaring:

Opname waardehoutsoorten

vanaf 2 cm dbh

Opname waardehoutsoorten

vanaf 15 cm dbh

(19)

21

-BIJLAGE 2 Project 67/9 - Proefperk "Mapanebrug"

Ligging nieuw behandelde meetplots; opname 1970

11 16 21

7

12 17 22

8

13 18: 23 14 19 24 15 20 25 schaal 1 : 5000

N

Verklaring: Opname waardehoutsoorten naar diametergrens Opname waardehoutsoorten per oppervlakte-eenheid Opname in stroken

(20)

Landbouwhogeschool-Wageningen

CENTRUM VOOR LANDBOUWKUNDIG ONDERZOEK IN SURINAME

GROEI EN MORTALITEIT DER WAARDEHOUTSOORTEN IN GE-ËXPLOITEERD EN NATUURLIJK VERJONGD DROOGLANDBOS

(onderzoekproject 65/3)

Bosbehandeling en opname in 1970

K.P. Wiersum

Verslag van een onderzoek verricht onder leiding van Dr. Ir. J.H.A. Boerboom

(21)

I N H O U D Biz, 1 . Samenvatting 5 2. Voorwoord 6 3. Inleiding en probleemstelling 6 4. Proefopzet 8 5. Uitvoering . . o . . . . . 9 5.1 Geschiedenis 9 5.2 Werkzaamheden in 1970 9 6. Resultaten 11 6.1 Waardehoutsoorten vanaf 5 cm lengte 11

6.2 Waardehoutsoorten groter dan 100 mm

omtrek 16

6.3 V/aardehoutsoorten .^-200 mm omtrek . 22 7 . D i s c u s s i e . 23

8 . L i t e r a t u u r 24

Bijlage 1 Overzicht der verrichte

werkzaam-heden 26 " 2 Lijst en codering van

(22)

5

-1, SAMENVATTING

In 1965 werd door het CELOS een proef gestart om het effekt van naar intensiteit variërend onderhoud (door mid-del van vrijstellingen) van geëxploiteerd en vervolgens gezuiverd mesofytisch bos op de groei en de mortaliteit van de waardehoutsoorten vast te kunnen stellen.

Toegepast worden twee graden van zuivering, nl. ver-giftiging van alle onbomen vanaf 10 cm dbh resp. 20 cm

dbh, en 6 graden van vrijstelling. Hierdoor hoopt men te bepalen bij welke intensiteit van onderhoud de jonge

plan-ten van waardevolle soorplan-ten zich nog tot individuen van

minstens acceptabele hoedanigheid kunnen ontwikkelen. Hier-toe worden in de proef jaarlijks boomopnamen van de waarde-houtsoorten uitgevoerd, terwijl tevens gegevens over de niet-waardehoutsoorten worden verzameld.

Dit rapport geeft een overzicht van de werkzaamheden die in het najaar 1970 werden verricht en die bestonden

uit diverse boomopnamen en vrijstellingen volgens behande-lingen 1, 2 en 3. De vrijstelbehande-lingen kostten 9 mandagen por ha, het arboricide verbruik was 12 l/ha.

In afwachting van een computerverwerking van alle gegevens, werden over de eerste vijf jaren enkele gegevens reeds bewerkt.

De belangrijkste resultaten waren:

1. Zuivering heeft in de eerste jaren een positieve in-vloed op de verjonging (planten in de klasse 5-200 cm lengte); in volgende jaren ligt de mortaliteit echter hoog, waardoor de doorgroei slechts gering is. Het

aan-tal verjongingsexemplaren is in het meest lichtgesteldc vak het hoogst, de mortaliteit het laagst.

2. Op de groei van bomen in de stakenfase heeft de zuive-ring ook een positieve invloed, die na 3-4 jaar afneemt. Verschil in zuivering geeft weinig verschil in inwas en aanwas, echter ligt de mortaliteit bij een intensieve zuivering hoger dan bij een meer extensieve. De dia-meteraanwas por boom is bij zuivering en vrijstelling

ongeveer 1 cm/ jaar; in ongerept bos is deze ongeveer 1 mm/ jaar en in onbehandeld geëxploiteerd bos 2 mm/ jaar.

3» Bij de meest intensieve vrijstelling krijgt men meer bomen van niet-waardehoutsoorten (norm 1965) dan bij een meer extensieve vrijstelling. Regelmatig komt het echter voor, dat niet-waardehoutsoorten overgaan naar de rubriek waardehoutsoorten. Het gevolg hiervan was dat in 1970 in het vak met de intensiefste vrijstelling toch de meeste op dat moment erkende waardehoutsoorten voorkwamen.

Gezien de resultaten na 5 jaar onderzoek lijkt de technisch en economisch meest verantwoorde methode van natuurlijke verjonging te liggen bij één. van de minder intensieve behandelingen.

(23)

6

-?. VOORWOORD

In dit rapport woi'dt een tussentijdse stand opgemaakt van een onderzoek van de afdeling bosbouw van het CELOS naar de groei en de mortaliteit der waardehoutsoorten in geëxploi-teerd en natuurlijk verjongd drooglandbos. Aangezien de proef nog niet is afgesloten en de gegevens later per compu-ter zullen worden verwerkt, draagt het rapport slechts een* globaal karakter. De diverse werkzaamheden ten behoeve van de proef werden verricht door de onderzoekploeg van de

Dienst 's Lands Bosbeheer, die hiervoor ten zeerste bedankt wordt. De leiding van het gehele onderzoek berustte bij Dr.Ir. J.H.A. Boerboom.

3. INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING

Het onderzoek naar de natuurlijke verjonging van het mesofytisch bos in Suriname nam een aanvang in 1955. De

resultaten werden o.a. gepubliceerd door LANDS BOSBEHEER in zijn jaarverslagen vanaf 1955, door SCHULZ (1960, 1967) en door BOERBOOM (1965).

Het onderzoek heeft geleid tot de ontwikkeling van een bevredigende techniek van natuurlijke verjonging, die echter ekonomisch marginaal blijkt. Dit wordt veroorzaakt doordat de bezetting per ha onvoldoende bleek in de diameterklassen die in een voldoende korte omlooptijd kapbare maten kunnen be-reiken. Door de lange omlooptijd werken de kosten van de her-haalde werkzaamheden die nodig zijn bij de huidige techniek van natuurlijke verjonging lange tijd door.

Ta,bel 1 geeft een overzicht van de kosten en mogelijke op-brengsten voor diverse methoden van boaverjonging (ont-leend aan LANDS BOSBEHEER, 1965).

(24)

_ 7

-Tabel 1. Konten en mogelijke opbrengsten bij diverse methoden van bosverjonging

Omloop

aanleg en onderhoud ged. 4 jaar

id, bij Afc rente geprolongeerd tot eindkap

Opbrengsten (geschat) tot, vol. per ha

prijs per m3 (stad) tot, opbrengst/ha Verschil opbrengst-kosten per ha per mJ Kunstmatige verjonging Pinus 30 jaar Sf. 900 Sf.2880 500 m3 Sf. 20 Sf. 10000 Sf. 712 0 Sf. 14 Snelgr. loofhout 40-50 jaar Sf. 600 Sf.2880-4260 440 m3 Sf. 20 Sf. 8800 Sf.6000-4540 Sf.13,50-10,30 Natuurlijke verjonging 60-80 jaar Sf. 300 sf. 3150-6900 400 m3 Sf. 24 Sf« 9600 sf.6450-2700 Sf.16,10-6,70 N.B. Met betrekking tot de opbrengst lijken deze cijfers

enigszins flatteus te zijn, volgens LBB (1968) en VINK (1962) zijn de opbrengsten per ha van kuiture s Pinus, snelgroeiend loofhout en natuurlijke verjonging resp, 39O m3 (gemiddelde voor 5 boniteiten), 300 m3 en

210-280 m3, terwijl in 1970 de prijzen voor hout afge-leverd aan de stad (Bruynzeel) resp, waren Sf, 9-15 (dun-ningshout of eindkap), Sf, 25 en Sf. 35 (pers, med.).

Voor de harde zaaghoutsoorten is kunstmatige verjonging, zowel op open terrein als onder scherm, tot dusver

weinig succesvol gebleken, waardoor men aangewezen blijft op natuurlijke verjonging. Het is mogelijk om op twee

manieren de kosten hiervan te verlagen.

a. Het toepassen van het systeem "bosverrijking", waarbij de natuurlijke bezetting van staken en jonge bomen van kwaliteits-hardhout wordt aangevuld met

aange-plante exemplaren van snelgroeiende loofhoutsoorten. Doordat met dit systeem de bezetting waardehoutsoorten per ha verhoogd wordt, is het mogelijk om alleen

(25)

reke 8 reke

-ning te houden met die exemplaren natuurlijk voorkomende waardehoutsoorten, die reeds vrij groot zijn. Hierdoor kan de omloop van 60-30 jaar, die geldt voor natuurlijke verjonging, verlaagd worden tot 30-50 jaar. Dit systeem wordt hoofdzakelijk toegepast in het

"bosverjongingspro-jekt 1968-1972" van het LBB (LANDS BOSBEHEER, 1968). De resultaten ervan lijken niet overal even gunstig te zijn. b. Het extensieveren van de werkzaamheden tot een zodanige

graad, dat nog een opstand van minstens acceptabele hoe-danigheid tot stand komt. Deze extensievering van de werkzaamheden kan tot stand komen door; 1. bij de zuive-ring minder bomen te elimineren, 2. het' tijdstip van de eerste vrijstelling uit te stellen, 3. de frekwentie in de volgende vrijstellingen te verkleinen.

Het hier te bespreken onderzoek houdt zich met de

mogelijkheid b bezig. Het werd opgezet volgens één. der

aan-bevelingen uit de genoemde publikatie van Boerboom. De eerste drie jaren van het onderzoek werden door STERRINGA (1968) beschreven, terwijl GIETELING (1970) de uitvoering van de vrijstelling in 1969 beschreef. Voor een uitgebrei-der behandeling van de probleemstelling wordt verwezen naar BOERBOOM (1967a).

4. PROEFOPZET

Toegepast worden 2 graden van zuivering - te weten

vergiftiging van alle onbomen met een dbh ^ 10 cm en

alle waardehoutsoorten __;>- 20 cm (vak 1 ) , respektievelijk van alle bomen ^ 20 cm (vak 2) - en 6 graden van

vrijstel-ling (BOERBOOM, 1967a). Het aanvankelijke schema van toe te passen vrijstellingen werd in 1969 herzien (ANON., 1970); het huidige schema is aangegeven in tabel 2.

Tabel 2.

Vrijstellings-graad

Toe te passen vrijstellingen gedurende eerste 12 jaar van het onderzoek

de 1 2 3 4 5 6 3 •68 + + Vrijstellingen, x = 4 '69 5 •70 + + + 6 '71 + + x jaar na zuiverxng 7 '72 8 '73 + + + + + 9 • 74 10 '75 + ( + ) ( + ) ( + ) 11 '76 12 '77_ + + + + + Aantal vrijstellin-gen gedurende de eerste 12 jaar i 7 4 of of of 0

Elke vrijstelling wordt verricht in 8 herhalingen in plots van 50 x 35 m 2 . Voor een exacte beschrijving van het proefterrein w o r d t verwezen n a a r STERRINGA ( 1 9 6 8 ) .

(26)

9

-5. UITVOERING 5.1. GESCHIEDENIS

Aanvankelijk was de bedoeling in elk plot alle exem-plaren waardevolle houtsoorten 7<? 5 cm lengte te nummeren en jaarlijks de hoogte en/of omtrek te meten in

meet-vakjes van 20 x 2 m^. Bovendien zouden periodiek vegeta-tiebeschrijvingen in 12 meetvakken van 20 x 2 m2 (één meetvak per behandeling) gegeven worden. In de loop der tijden werd het aantal metingen uitgebreid.

Toegevoegd werden;

a. jaarlijkse omtrekmeting van alle exemplaren waarde-houtsoorten vanaf 5 cm dbh in meetvakken van 35 x 20 m ; do ondergrens van deze meting werd later verlaagd tot 2 cm dbh, toen weer verhoogd tot 3 cm dbh;

b. jaarlijkse hoogte- en/of omtrekmeting van alle exem-plaren vanaf 5 cm hoogte der typische secondaire soor-ten in de 16 meetvakjes van 20 x 2 m2 van de^cohtrole-plots (behandeling 6 ) ;

c. jaarlijkse omtrekmeting van alle exemplaren typische secondaire houtsoorten vanaf 3 cm dbh in 16 meetvakken van 35 x 20 m2 (controle-plots).

De metingen b. en c. werden verricht om de volgende redenen (BOERBOOM, 1967b)%

1. het verkrijgen van inlichtingen over het biotisch milieu waarin de waardevolle houtsoorten opgroeien, 2. het verkrijgen van inlichtingen over de groei van

potentiële waardehoutsoorten,

3. het verkrijgen van aanvullende gegevens voor het

successie-onderzoek, zoals dat door het CEL0S plaats-vindt.

Bij de metingen bleken zich moeilijkheden voor te doen, doordat voortdurend kapoeweri (= secondaire) soorten aan de rubriek van waardehoutsoorten werden toe-gevoegd en doordat de diverse opnamen naast elkaar in de-zelfde meetvakken plaatsvonden (STERRINGA, 1968). Daarom werden metingen b en c afgeschaft en werd overgegaan tot

d. jaarlijkse omtrekmeting van alle exemplaren niet-waarde-houtsoort^n ^>-200 mm omtrek in 16 meetvakken van

35 x 20 m11 (controle-plots).

Voor een overzicht van alle tot 1970 verrichte metingen zie bijlage I.

5.2. WERKZAAMHEDEN IN 1970

5.2.1. Metingen waardehoutsoorten

De metingen aan de ?>/aardehoutsoorten, nl. alle exem-plaren > 5 cm lengte in de 96 meetvakjes van 20 x 2 m2 en

alle exemplaren > 3 cm dbh in de 96 35 x 20 m2 -vakjes, vonden normaal doorgang. Elke gemeten boom werd qua stam-vorm ingedeeld in een vierdelige schaal, terwijl tevens de mate van bedekking door overig.-gewas werd aangegeven. .

(27)

- 10

Als een boom binnen beide metingen viel, werd dit aange-tekend om verwarring tijdens de opname en de verwerking van de gegevens te voorkomen.

Voor een lijst van alle in 1970 als waardehoutsoorten aangemerkte bomen, zie bijlage II.

5.2.2. 3tf'-tingen niet-waardehoutsoorten

In "170 vond voor het eerst de meting plaats van alle niet-waï • iehoutsoorten > 200 mm obh in de 16 35 x 20 m2

-plots va.') behandeling 6. Daarbij werd als volgt te werk gegaan:

Een boomkenrer zocht de bomen op en bracht ze op naam. Een arbeider bracht op 1,40m ia.b.v. een spijker een alumi-nium nummer aan, waarna 10 cm onder de spijker de diameter werd gemeten. Om verwarring met de nummering (van de

tevens in de /'.ots opgenomen waardehoutsoorten) te voor-komen, begin-c de nummering van de niet-waardehoutsoorten bij

501. In zoverre bomen werden -gemeten die vroeger reeds als kapoeweri-soort bij de opname betrokken waren, werd hun oude nummering als kapoeweri-soort ook genoteerd.

5.2.3« Vrijstelling

In 1970 werden vrijgesteld alle plots met behandeling 1, 2 en 3, t.w. 48 plots met een totaal opp. van C,4 ha. Bij

behandeling 1 geschiedde de vrijstelling voor de derde maal, bij behandeling 2 en 3 voor de tweede maal. Vrijgesteld

werden alle waardehoutsoorten groter dan 2,50 m. De vrij-stelling vond in twee fases plaats. In de eerste fase werden alle lianen en de kleine onbomen voorzover ze waardehout-soorten bovengronds beconcurreerden met de houwer gekapt. In de tweede fase werden de grotere onbomen die waardevolle houtsoorten bovengronds beconcurreerden vergiftigd met een

5-procentige oplossing van Esteron-245 in diesel, toegediend met een Hudson-handspuit. Het werk geschiedde door groepen van wisselende grootte (3>-6 man), bestaandeuit'.merendeels ervaren arbeiders.

De aanbevelingen van GIETELING (1970) werden dus niet opgevolgd, en wel om de volgende redenen:

a. Doordat met ervaren arbeiders werd gewerkt die allen de vrij te stellen bomen goed kenden en die vertrouwd waren met de gevolgde wijze van werken, leek het niet opportuun om eerst een algehele lianenkap gevolgd door • een vrijstelling toe te passen. Wellicht is deze methode

meer geschikt als slechts enkele ervaren arbeiders bijge-staan door onervaren arbeiders het werk verrichten. Mis-schien is het zelfs mogelijk om, als er met ervaren

arbeiders wordt gewerkt, de vrijstelling in één fase te laten verlopen; dit jaar was dit niet mogelijk doordat het vergiftigingsmateriaal niet tijdig beschikbaar was.

(28)

- 11

b. Het werken met Silvisar tree killer system was niet mogelijk, doordat de vereiste bijlen op het moment van de vrijstelling niet beschikbaar waren.

In tabel 3 is een overzicht gegeven van de kosten van de vrijstelling in de drie opeenvolgende 'jaren. Het

blijkt dat het verschil in zuiveringsgraad nauwelijks verschil in kosten met zich meebrengt. Dit valt te be-grijpen, daar men bij een sterke zuivering veel ver-wildering van secondaire soorten en lianen krijgt, die later weer verwijderd moeten worden. In een licht ge-zuiverd bos heeft men minder verwildering, maar moet men juist die onbomen die bij de zuivering zijn blijven

staan maar die later de waardehoutsoorten blijken te hin-deren, verwijderen. De indruk bestaat dat per vrijstel-ling er ook nauwelijks verschil in kosten bestaat bij de verschillende frequenties van de vrijstellingen. Dit wordt waarschijnlijk veroorzaakt doordat de arbeiders in het begin van het werk een maatstaf voor dit werk vast-stellen en deze handhaven tijdens het werk.

Een groot verschil in kosten treedt er op naar ge-lang van de ervarenheid van de arbeiders. In 1969, toen er met onervaren arbeiders werd gewerkt, lagen de kosten aanzienlijk hoger dan in 1968 en 1970, toen ervaren

arbeiders ter beschikking stonden. De verschillen in kosten die er in 1970 optreden tussen do vakken 1 en 2 zijn ook hierop te herleiden, in vak 2 werkten nl. meer onervaren arbeiders mee dan in vak 1.

Tabel 3» Kosten van vrijstelling per ha

1968

1969

1970

Mandag

Vak 1

3,6

10,4

8,1

3n

Vak 2

7,9

10,4

9,0

Arboricide (1)

Vak 1

10,7

32,1

10,7

Vak 2

11,8

32,1

13,1

6. RESULTATEN

6.1. WAARDEHOUTSOORTEN VANAF 5 CM LENGTE

In tabel 4 "worden de resultaten van de verjongings-tellingen in diverse jaren aangegeven.

Hierin zijn opgenomen de totalen van alle aanwezige exemplaren waardehoutsoorten, dus ook die soorten die pas na het begin van de proef als zodanig werden opgenomen.

Aangezien dit slechts een klein aantal exemplaren betreft, zijn deze niet apart weergegeven.

(29)

12

-Tabol. 4- Aantallen exemplaren waardehoutsoorten/ 5 cm hoogte in 96 mectplots van 20 x 2 m^ in drie

jaren en mortaliteit over de periode 1965-1970

1968 Ben.

1

2

3

4

5

6

gem. 1965

222

263

255

299

398

259

282

1965' Tot.

353

428

401

324

402

336

374

-1970

Mort.

61/

57/ 66-/.}

65/

64/

55/

61/

Het blijkt dat in 1970 het aantal waardevolle

exem-plaren ^> 5 cm in vak 1 groter is dan in vak 2, terwijl in

vak 2 de mortaliteit van 1965 tot 1970 hoger ligt. Wellicht heeft de grotere lichtstelling in vak 1 aanleiding gegeven

tot een grotere zaadvorming, terwijl het lichtklimaat voor de verjonging ook gvmstiger was.

Hoewel het aantal planten sinds de vrijstelling aan-zienlijk is gedaald, blijkt dat er in 1970 nog een over-vloedige verjonging aanwezig is, nl. ongeveer 3500-6500 exemplaren per ha.

Van meer belang dan het absoluut aantal aanwezige planten > 5 cm lengte, is echter de groei en de mortali-teit van de diverse planten. In tabel 5 vindt men een overzicht van de mortaliteit en de doorgroei van de bomen die in 1965 tot de lengteklassen 5-200 cm be-hoorden.

In tabel 6 vindt men vervolgens de inwas van waarde-volle houtsoorten in de lengteklasse 5-200 cm. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de nieuw-opgenomen soorten in dit overzicht inbegrepen zijn. De hoge waarden voor

1970 dienen voor een gedeelte aan dit feit te worden toe-geschreven en voor een gedeelte aan het feit dat er dat

(30)

13 -Cl) Ti - p o - P LT\ KO CTv \— a • H CD • H r r f Ci ci CÖ i> CQ - P O H P i -P CD CD « CD C O a o X i Ci) -o ci crt i> • H a) o h ci • H ci CD t i U O O Xi • CD 1 0 x>ci • H Ö H no o a> H ' Ö O O Ü O O Ö rö CMX! ci CD - P • H CD 1 CD I T \ X 1 CD H CQ CD rapH O3CM - P H S • H ^ H a> oo CÖ -H» -P i H O P J O M ci CD O H CO H CD X) EH o o t -t - S O c-Cn x— O s en KO en • * " O t—1 <X) <o en s— o |2-< U 3 en T~ n H -t F—i en R f = ^ m ^o e n T — • Xi (D FQ ^ cd > Y& KO v~ ^ OO *=r C\J en UD v -^— C A O v— r O *~ -*• T~ V D on v— r n r~ on C\J CM i r r -en C O 0 0 OO O 0 0 \— MD ^— O CM CM *r— t — " ^ VO \ VJ e n ^ t -VÛ 1 — \— \— 0 0 <-c n CM v— tri t -on O trT -VO IT-' S — o O en T— CM U 3 CM ^— CM 0 0 O ir-on co LP» CM 0 0 m c— Ts< i n i n CO en CM c-L— o V — " 3 -o on v _ •vlv -<vO i r -on • ^ r 0 0 V — ^ 1 v -rn en ^— CM t — i n on LTS i n CM rn V}"-«» OO ' I X i n IC\ CM v -^— ^— un <-CO CM \— on on trr j -o CM M 3 MD on VO "^ CM f 1 <~ "vi-CM on co CM o VO *~ en O n CM ^t-\ < \T\ •vS^ US on en on CM o CO s— c-LOi CM VO CM CM LT\ CO CM CO CM CM LT\ T — on CM on on O i n r<~) i n o n *$• CO en rn LT\ \ & i n CM i n O r -T— m i - <-CM i — CM v -rn i r -on T — rn t— T_ C- tr-^— \ i n rr) i n i n n~\ CM *-on CM cr\ un CM *£> ^ 5 ^ on T~ \,^. e n i n KO i n m •=3-Ovl r^, CO KO t — CM O T — T — KO *— , _ c-0 c-0 T_ tri r -on ^— i r -%— on i n CM en en T — CM \ £ . O r~ \ < LOv i n CM oo -3-^~ on r-\— '— KO CO CM r -i n »T -T~ en \— ^ CO X — ^— O CM CM O CM r -o rn on on CM CM ^ 0 0 \ î < KO KO MD i n i n ^— rn CM cn on CO CM r^) CM ^— i n c-r~ un ^ d -^— un o n «3-on on r~ o un CM CO ^— OO on ^ en \;< U 3 KO O un CM O CM CM Ir-i n ^t-CM t — O ' s — (^\ <* 0 0 co CM ^— •=d-o rn CM KO r~ rn T -<-n KO en \— '^> ^ i n ' t 'j on UT) rn en v -o ^ 1 -un r<~\ r~ s— r^i "3-on c-\— ^ O i n on o CM 0 0 on i n r^i 0 0 un CM CM tr-0 tr-0 C-co CM i n ^ s . MD \ ^ «* i n O CO ^=J-CM CM M3 O v~ O rn T -on f~ T~ IT\ on CM rn i n v~ r^i \— CM c- tr-r— o ^ 0 0 CO en T — <o - p • H CD • P • H H Ctf + J u o a • H a) o U PO u o o TJ Il II

(31)

14

-Jaar

Tabel 6. Inwas in de lengteklasse 5-200 cm in

8 meetplots van 20 x 2 m^ per behandeling Vak IX/1 b e h a n d e l i n g 2 3 4 5 6 1966 1967 1968 1969 1970 53 40 12

1

8

58 38

9

7

15 76 26 7 7 15 45 38 4 2 9 64 19 11 3 14 50 26 10 6 6 Vak IX/2 b e h a n d e l i n g 1 2 3 4 5 6 70 37 21 4 79 26 14 6 11 19 92 24 6 6 26 82 11 5 1 13 42 19 26

1

13 46 28 17

0

26

In figuur 1 vindt men tenslotte de resultaten van

verjonging, groei, mortaliteit en doorgroei berekend voor behandelingen 1 en 6 in de vorm van een hoogteklasse-ver-deling voor de planten van 5-200 cm lengte in de jaren 1965 t/m 1970. Voor 1970 is hieraan toegevoegd het aan-tal exemplaren in de klasse > 200 cm lengte, <T100 mm omtrek.

Vanwege het relatief geringe aandeel van de nieuw-opgenomen soorten is hiervoor weer geen reduktie toege-past .

Het blijkt, dat ten gevolge van de in 1965 plaats gevonden lichtstelling (zuivering) in 1966 de inwas de som van mortaliteit en doorgroei overtreft. In de

jaren daarna overtreft deze som echter de ingroei en neemt het aantal exemplaren dus af, eerst in geringe mate, daar-na sterker. De lichtstelling blijkt een duidelijke posi-tieve invloed op de lengtegroei te hebben, er treedt een percentuele toename van de exemplaren in de hogere lengte-klassen op. Als gevolg van de hoge mortaliteit (boven 50^) is de absolute toename in de hogere lengteklassen echter gering. De doorgroei in de periode '65-'70 is meestal

minder dan 10$, terwijl vergelijking van de doorgroei ver-meld in tabel 5 met figuur 1 doet vermoeden, dat de

mortaliteit van deze doorgroei nog aanzienlijk moet zijn. Door het op het moment van verwerking niet beschikbaar zijn van de gegevens waaruit het aantal staken in de klasse > 200 cm lengte <100 mm omtrek in 1965 en volgen-de jaren berekend kan worvolgen-den, valt volgen-de precieze mortaliteit in deze klasse niet te berekenen.

Het trekken van konklusies omtrent optredende ver-schillen als gevolg van de diverse behandelingen kan

slechts met de grootste voorzichtigheid gebeuren, als ge-volg van de grote variatie die er optreedt (vergelijk be-handelingen 4, 5 en 6 die tot nog toe uniform zijn). Deze grote variatie wordt veroorzaakt door het feit, dat de

(32)

Pis,

t.

.4.5. H o o g t e k l a j s s e . u e r £ e t i n . g v v a a r d e J s o j u A s o o f t e n m e t l e n k t e 5 - 2 0 0 c m in 8 m e e * v a k j e s v a n , 2 0 X i c m » n . z e s j o p e e n v o l g e n d e J a r e n ; A.8.nio| Planten S ,65j66.67i68,69|70, _ [ fisisSf67;68.69,70, [ ,65166,67168,69170, , ,65.66,67,68,69 f i ' t

| Vak 1 B.E.tf !l y i f e . 1 B...E..H..6 ....•. ... V.ak 2. B . E A i ' Va,k 2 B , E >

1 i ' . , i ! i . Le.g.£,njclB^: ,..i ; 1 ...r... i i i •

m

Ü ° ° g t ek l a , s s e , S t >0 £ m [_ 00 c m ; » 9 v 101 -1J50 c m ; j 70. » » » 1 5 1 - ^ O O c m K l a s j e t e p g t e . . > 2(J0 c m , o m t r e k < 100 m r}v { 1970 )

(33)

16

-aanwezigheid van een zaadboom in de buurt van één meet-vlakte daarin aanleiding kan geven tot zoveel verjonging, dat het totaal van de gehele behandeling daardoor sterk wordt beïnvloed. Zie bijv. vak 1 behandeling 5, waar het aantal getelde exemplaren voor meer dan 60/6 in één vak staat,

Behalve de reeds genoemde verschillen tussen de twee graden van zuivering lijkt er een tendens te zijn dat de doorgroei in de nog niet vrijgestelde vakjes kleiner is dan in de wel reeds vrijgestelde. In vak 1 lijkt dit effekt

iets geprononceerder dan in vak 2. Opvallend is verder het feit dat de mortaliteit in vak 2 regelmatiger verloopt dan in vak 1.

Als gevolg van het verschil in mikroklimaat dat op-treedt tussen vak 1 en vak 2 zou de mogelijkheid kunnen bestaan, dat de soorten binnen beide vakken een verschil-lend gedrag vertonen. Om deze mogelijkheid te toetsen wer-den de v/aardehoutsoorten in 6 ecologische groepen inge-deeld en de onderlinge verhouding berekend. Daartoe werd voor resp. 1966 en 1970 hun aantal bepaald, in de tot nog

toe niet vrijgestelde vakken. Tabel 7 geeft een overzicht van de resultaten.

Tabel 7• Het aantal exemplaren ^ 5 cm lengte van totaal 6 ecologische groepen bij be-handelingen 4, 5 en 6 (opp. + 0 , 1 ha)

baboen pisies

s a l i , lcrappa

wana, basralokus, zw. kabbes morototo, soemaroeba, kopi gronfoio 's Vak 1X/1 1966 tot rel 189 418 294 37 17 9 . .1970 tot 91 20% 43% 218 30% 248 4% 16 2% j 3 I/o i 1 rel 16 % 38% 437° 3% &

o%

1 tot 259 91 350 58

5

0

Vak 1X/2 1966 rel 347° 12% 46% 8% 1% oio 1970 tot re3 93 39 189 8 1 0 29; 12/ 56/

2 h

k

Of

Als gevolg van de grote variatie in het voorkomen van zaad-bomen is het niet mogelijk konklusies te trekken uit de gegevens.

6.2. WAARDEHOUTSOORTEN GROTER DAN 100 mm OMTREK

In tabel 8 zijn samengevat het aantal gemeten bomen van 1966 t/m 1970, benevens de inwas en de mortaliteit. In deze tabel zijn alleen opgenomen die soorten die reeds in 1966 als waardehoutsoorten werden erkend. Dit omdat het aantal nieuw-opgenomen waardehoutsoorten een belangrijk deel van alle aanwezige v/aardehoutsoorten in 1970 uitmaakt.

(34)

17

-Het opnemen van deze soorten in het overzicht zou daarom, in tegenstelling met de overzichten van de waardehout-soorten vanaf 5 cm lengte, een sterk vertekend beeld op-roepen.

Tabel 8. Inwas, mortaliteit en totaal aantal levende bo-men ^>100 mm omtrek in 8 meetplots van 35 x 20 m per behandeling Ä) Vak beh. 1 1 — 2 3 1+2+3 4 5 6 4+5+6 Vak 2 1 2 3 1+2+3 4 5 6 4+5+6 1966 tot. 29 39 45 113 36 30 37 103 40 41 49 130 36 34 30 100 + 7 10 9 26 13 8 12 33 -2 2 4 3 2 1 6 1967 tot. 34 47 54 135 46 36 48 130 8 11 12 31 11 8 7 26 2 1 3 1 2 1 4 48 50 60 158 46 40 36 122 + 11 17 8 36 6 11 14 31 -1 3 8 12 6 3 6 15 1968 tot. 44 61 54 159 46 44 56 146 13 7 11 31 18 7 11 36 3 2 5 3 1 1 5 61 54 69 184 61 46 46 153 + 22 22 11 55 4 10 8 22 -1 5 4 10 7 9 4 20 1969 tot. 65 78 61 204 43 45 60 148 18 19 8 45 14 9 4 27 2 7 9 3 8 3 14 77 73 70 220 72 47 47 166 + 24 13 13 50 7 3 1 11 -8 4 6 18 3 5 5 13 19r 8' O r o 6£ 23( 4r 4; 5£ 14£ 20 18 11 49 6 4 4 14 5 5 9 19 5 7 3 15 9^ 8( Tc 25C 7: 44 4£ 16* 3« ) + = inwas - = mortaliteit

tot. = totaal aantal levend beh. = behandeling

Het blijkt dat in beide vakken de zuivering (1965) een sterke invloed op de inwas heeft, gedurende het 2e en 3e jaar na de zuivering is de inwas hoog. Wordt er nu niet meer vrijgesteld, dan neemt de inwas gedurende het 4e en 5e jaar duidelijk af. De mortaliteit is"de eerste jaren na de zuivering gering, maar neemt na het 3e jaar sterk toe.

(35)

18

-Wordt er na het 3e jaar vrijgesteld dan stimuleert dit de inwas direkt, reeds in het 4e en 5e jaar is het effect van het onderhoud op de inwas evident. Het onderhoud heeft geen duidelijke invloed op de mortaliteit.

Tussen vak 1 en vak 2 is de inwas ongeveer gelijk, de mortaliteit in vak 1 ligt echter hoger dan in vak 2. Dit

laatste viel te verwachten, want door de sterke zuivering -in vak 1 had men hier veel vallend hout, terwijl door de

grote lichtstelling er een sterke verwildering optrad, die de waardehoutsoorten onderdrukte. Hierdoor staan er in 1970 in vak 1 minder oorspronkelijke waardehoutsoorten dan in vak 2. Rekent men echter de nieuwe waardehoutsoorten mee, wa vaak houtsoorten uit het secondaire bos zijn, dan blijkt dat in 1970 hiervan in vak 1 251 exemplaren aanwezig zijn en in vak 2 166 exemplaren. Deze houtsoorten hebben duidelijk ge-profiteerd van de grotere lichtstelling in vak 3* Het gevolg is dat in 19', . vak 1 toch meer op dat moment erkende

waarde-houtsoor-ueii staan dan in vak 2, nl. resp. 633 en 581.

In tabel 9 is vervolgens weergegeven de gemiddelde om-trekaanwas per jaar. Deze omom-trekaanwas is gemeten aan die bomen die in 1966 _>100 mm omtrek waren en die in 1970 nog aanwezig waren. De gevonden cijfers hebben daardoor de volgende beperkingen:

waardoor een systemati-terwijl deze a de inwas wordt niet meegerekend,

sehe fout wordt gemaakt;

b. de gestorven bomen worden niet meegerekend, mogelijk reeds een slechte groei hadden;

c. de snelgroeiende nieuwe houtsoorten worden niet meege-rekend;

d. er wordt geen onderscheid gemaakt naar diameter, hoe-wel dikkere bomen mogelijk sneller groeien dan dunne; e. or wordt geen onderscheid gemaakt naar soort, zodat bij een sterke bezetting met één soort in een vak mogelijk afwijkende cijfers worden gevonden.

Do berekening is echter in de eerste plaats bedoeld om een globale vergelijking tussen de diverse behandelingen te maken, waarvoor ze wel geschikt is.

Tabel 9. Omtrekaanwas (mm/jr) van de bomen "> 100 mm in 1966

35 x en 20

nog aanwezig in 1970 in 8 meetplots van per behandeling Vak 1 Vak 2 beh. 1 2 3 4 5 _6 1 2 3 66/67 21 18 17 26 25 20 20 19 20 19 12 67/68 30 31 27 42 50 _34_ 31 31 30 30 25 68/69 29 34 28 33 40

JJ_._._

33 36 30 29 28 69/70 32 27 26 21 30 __23_ 27 26 24 21 23 66/70 112 109 97 123 145 107 111 112 104 99 87 aantal bomen 15 21 22 12 12 18 26 23 26 26 10

(36)

- 19

In ongerept bos is de gemiddelde omtrekaanwas per boom ongeveer 3 mm/jaar, terwijl in geëxploiteerd bo3, waar na de exploitatie geen behandeling meer is gegeven, de om-trekaanwas per boom 2 tot 3 jaar na de exploitatie

ge-middeld 6 mm/jaar is (ST2RRING-A, 1968). Tengevolge van de zuivering neemt de aanwas dus toe. Na drie jaar begint dit effekt geleidelijk af te nemen. Een vrijstelling veroor-zaakt dat deze aanwasvormindering minder groot wordt, dus de vrijstelling geeft een verhoogde aanwas. In figuur 2 wordt deze gang van zaken grafisch weergegeven.

Wordt er echter ook rekening gehouden met de nieuw opgenomen waardehoutsoorten, die als gevolg van de grotere lichtstelling meer in vak 1 bleken voor te komen, dan

mag verwacht worden dat in vak 1 de aanwas wat hoger ligt dan in vak 2. Dit blijkt ook uit figuur 3, waarin voor

1970 de omtrekklasseverdeling voor alle toen aanwezige waardehoutsoorten is uitgezet. In de lage diameterklasse worden meer exemplaren gevonden in vak 1 dan in vak 2, in

de hogere klassen blijken juist meer exemplaren in vak 2 voor te komen. Het eerste wordt waarschijnlijk veroor-zaakt door de hogere inwas, speciaal door de waardevolle kafjoewerisoorten in vak 1, terwijl het tweede wordt

ver-oorzaakt door de hogere mortaliteit onder de oorspronke-lijke waardehoutsoorten in vak 1. Verder blijkt dat bij de reeds vrijgestelde vakken (behandeling 1, 2 en 3)

meer bomen voorkomen dan in de nog niet-vrijgestelde vak-ken (behandeling 4, 5 en 6). Dit viel te verwachten ge-zien de gekonstateerde hogere inwas en lagere mortali-teit in de vrijgestelde vakken.

Het verschil in ontwikkeling van bomen met verschil-lende ecologische eisen tussen vak 1 en 2 wordt nader

nagegaan in tabel 10. Hierin is weergegeven hoe in de onbehandelde vakken de verhouding van de 6 ecologische groepen zich ontwikkeld heeft.

Tabel 10. Het aantal exemplaren ^- 100 mm omtrek van 6 ecologische groepen bij behandelingen 4, 5, 6 (oppervlakte + 1,7 ha)

Baboen Visies

Sali, krappa

wana, ba.sralokus, zw. kabbes Morototo, soemaroeba, kopi G^onfolo's \. Vak 1 1966 t o t r e l 30 3 I/o 18 18/O 46 47/° 0 O/o 1 I/o 3 3/o 1970 t o t r e l 4 3 30/o 31 22/0 46 32/o 8 6/o 7 5/o 7 5?o i _ . . *. Vak 2 1966 t o t r e l 30 30/o 13 13?° 49 49/° 8 8/o 1 I/o 0 0'/o _ -. _ . .-1970 t o t r e l 42 25/3 25 15,-78 4Ö-/J 10 6 / 9 6>; 1 i>i .. _

(37)

f

1

*-

!

r 20

/erloop van de . omt als g«volg van dive

re k apnwa,s s» i n g r f p « n

1

.,.33 3Q Om(trelj I Aaftwas ' p e r |joom i h m rtyi 'a a f ,27 12 4 15. Zi . 1I.._.. . ' . 9 . 'I 3 J, V Met v r i j s t e l l j n g . Zonder v r i j s t e l l i n g 65 66 Ç7 68 65 70 . V 1 ' E.» E x p l o i t a t i e 1 i £. * ' Z u i v e r i n g M.m V r i j s t e l ! i h g Hypo t he t i s c h ] ."-

(38)

'-Fifl.3 2 1 -A a n t a l 'bonrtfn 2to ^ 200 190 ieo 170 160 ISO H O 130 120 110 100 90 eo 7 0 60 50 40 30 -20 10 O loo

Omtrekklasseverdelfng van alle w a a r d e houtsoorten :2rmm in 1970 in v rijgent elide en niet vrijgestelde vakken bij twee

gracjen van zuivering.

( T o t a a l opp. per g r o e p 1 , 7 h a )

m

•W«'.: TT*Ï7Ï\ 100 200 300 400 500 600 7Ç0 l 1 1 1 1 1 ) — 100 200 300 4Ç0 500 600 700 j _ JL - i ->-' M.M. omtrek BEHANDELING 1.2.3 B E H A N D E L I N G 4 . 5 . 6 %M Vak 1 > Vak 2 |::.:':':[ Vak 1 <. Vak 2

(39)

22

-lu t«=>s«-n a telling tot de planten .> 5 cm lengte blijkt men hi.er wel een tendens tot een gerichte verandering waar te kunnen nemen* Een relatieve toename treedt er op in de groepen "pisies" en "waardevolle kapoeweri" (moro-toto, soemaroeba, kopi), terwijl een relatieve afname in groepen "baboen" en "sali/krappa" plaatsvindt. In vak 1

treden deze veranderingen duidelijker aan de dag danih vak 2, kennelijk als gevolg van de grotere verandering in mikro-klimatologische omstandigheden.

de

6.3. NIET-WAARD2H0UTSOORTEN ^> 200 mm OMTREK

De resultaten van de in 1970 voor het eerst gehouden opmeting van alle niet-waardehoutsoorten ^>200 mm omtrek in de 16 controlevakken (behandeling 6) worden samengevat in tabel 11. Zoals te verwachten was blijkt het dat de

grotere lichtstelling in vak 1 niet alleen invloed op de

waardehoutsoorten, maar tevens op de niet-waardehoutsoor-ten had.

Tabel 11. Aantallen niet-waardehoutsoorten ^- 200 mm omtrek in de 16 controle-vakken van 35 x 20 m2

Vak 1 Plot

6

11 21 26 32 33 39 44 al 53 65 57 79 63 76 55 57 505 Vak 2_ 47 48 S3 44 69 65 60 51 447

Voor de aanwezige soorten .^-200 mm omtrek in de con- • trolevakken blijkt de verhouding waardehoutsoorten: niet-waardehoutsoorten voor vak 1 en voor vak 2 resp. 50 : 505

en 30 : 447 te zijn. Het aantal exemplaren waardehoutsoortG blijkt dus nog geen 10$ van alle aanwezige bomen te

be-dragen. Dat dit percentage zo laag ligt, is een gevolg van het feit dat de zuivering in vak 1 en 2 niet, respectieve-lijk nauwerespectieve-lijks selektief was: alle bomen boven een be-paalde diametergrens werden vergiftigd.

(40)

23

-7. DISCUSSIE

Het blijkt dat de twee graden van zuivering een ver-schillende invloed hebben op de kleine verjonging en de planten in de staken- en boomfase. Bij de kleine verjon-ging overtreft de mortaliteit de vestiverjon-ging in sterke mate en neemt het aantal exemplaren af. In de staken- en boom fase is echter de inwqs sterker dan de mortaliteit en

neemt het aantal waardevolle exemplaren toe. Opvallend is het dat bij de zuivering vanaf 10 cm dbh de mortaliteit

van de verjonging kleiner en van de staken groter is dan bij de zuivering vanaf 20 cm dbh. Ook wat betreft de be-zetting met resp. verjonging en staken treden er tegenge-stelde effekten op. Daarom is het van belang zich te reali-seren op welke planten men zich richt bij de natuurlijke verjonging.

In een ongerept bos volgt de diameterverdeling van de bomen vaak de lijn van Liocourt; er is veel verjonging maar doordat de mortaliteit hoog ligt, zijn er slechts wei-nig exemplaren in de middelgrote en nog minder in de grote afmetingen. In het eerste stadium van proeven over natuur-lijke verjonging meende men daarom "to require literally thousands of seedlings or saplings per hectare to produce the relatively few trees needed at maturity" (DAWKINS, 1960). Uit proeven bleek echter, dat "only 35-50 eight-foot girth timber trees can mature on one hectare and it is futile to try to raise more"; bovendien "the heavy casualties which result in a decreasing population à la Liocourt can, by proper tending be concentrated on to the undesirable element" (DAWKINS. réf. cit.). Omdat de exemplaren waardehoutsoorten uit de staken- en boomfase het snelst uitgroeien tot exploiteerbare bomen, is men meer aandacht gaan schenken aan deze individuen. In tabel

12 wordt ter illustratie van de veranderde diameterklasse-verdeling in een behandeld bos de bezetting bij behande-ling 1 en 6 vergeleken met de bezetting van het ongerepte bos, zoals die door BOERBOOM (1965) voor het naburige bos wordt gegeven.

Tabel 12. Bezetting in 1970 van het aantal waardehout-soorten /ha bij 4 verschillende wijzen van natuurlijke verjonging en van ongerept bos Klasse 5 - 50 cm lengte 50 - 100 cm lengte 100 - 200 cm lengte 200 cm lengte-5 cm dbh ^v-5 cm dbh

£L _._.

Vak 1-1 1000 2000 3000 1500 200 Vak 1-6 2600 1000 800 650 140 Vak 2-1 1400 1150 1050 490 160 Vak 2-6 1400 1500 1200 410 90 Ongerept 10.000 1.250 520 250 110 N.B. De cijfers van Boerboom hebben betrekking op de

waardehoutsoorten die in 1965 als zodanig erkend werden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

It is a common Eurocentric misunderstanding that the emergence of modern free market economies, and the dominance of wage labour as the most common labour relation, have resulted

Deze verdiencapaciteit bloeit juist waar er een fijnmazig wegennetwerk (inclusief fietspaden en / of ov) is die gericht is op de nabij gelegen stad, waardoor enerzijds

1) Uit de tabellen 3 en 4 blijkt dat het aantal zieke en dode bomen in de proefperken zich in een periode van 9 maanden heeft verdubbeld. 2) Uit tabel 4 blijkt dat de categorie GG,

(In Campbell, P.S. The Oxford handbook of children’s musical cultures. New York: xford University Press. and Muyunda, A.S. Factors affecting music in Zambian government schools

While policies and protocols focus on mining as an industry with a history of women’s exclusion from employment, gender discrimination within mines is still

Daar de af­ deling van de fabriek te kralingsche Veer, Traar HF vrijkomt, van 25 april tot 4 mei niet heeft gevorkt, zou de beschadiging dan te weeg gebracht moeten zijn.

In de akkerbouw is de casus zaai-ui uitgebreid geanalyseerd en is het Nederlandse fungicide pakket vergeleken met alle buitenlanden in kwestie. Dat leidde tot drie