• No results found

Corporate crisis : van microfoon naar media : het verband tussen frame gebruik in corporate persconferenties en nieuwsberichten nader bestudeerd

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Corporate crisis : van microfoon naar media : het verband tussen frame gebruik in corporate persconferenties en nieuwsberichten nader bestudeerd"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

Abstract

Om meer inzicht te bieden in corporate persconferenties, is in dit onderzoek gekeken naar het gebruik van crisiscommunicatie frames door organisaties in een persconferentie. De vraag hierbij was of deze frames werden overgenomen door nieuwsartikelen, als de organisatie een nieuwsgehalte en een gepaste fit van de crisiscommunicatie strategie gebruikten. Een goede fit van het crisiscommunicatie frame komt voor als het frame past bij de mate van attributie van de organisatie. Dit is gebaseerd op de Strategic Crisis Communication Theory van Coombs (2007). Door middel van een kwantitatieve inhoudsanalyse zijn de frames uit persconferenties (N = 10) en nieuwsartikelen geanalyseerd (N = 148). Met een Chi-kwadraat toets zijn de verschillen tussen de frames in de persconferenties en de nieuwsartikelen gemeten. Vervolgens is een logistische regressie uitgevoerd om te bepalen of de gebruikte frames uit de persconferentie invloed hadden op de gebruikte frames in de nieuwsartikelen. De aanwezigheid van de frames ‘ontkenning’, ‘excuses aanbieden’ en ‘relatie opbouwen’, gebruikt in de persconferenties, bleken te verschillen met de aanwezigheid van deze frames in de nieuwsartikelen. Wel bleek er een significant verband tussen het voorkomen van deze frames in de persconferenties en in de nieuwsartikelen. Een nieuwsgehalte toevoegen versterkte bij het frame ‘ontkenning’ dit verband. De fit van de strategie bleek geen effect te hebben. Bij het frame ‘bagatelliseren’ bleek er voor een deel van de kenmerken van dit frame, geen significant verschil te zijn tussen de persconferenties en nieuwsartikelen. Bij het frame ‘bagatelliseren’ bleek er, in tegenstelling tot de andere frames, geen verband te zijn tussen de persconferenties en de nieuwsartikelen. Het toevoegen van een nieuwsgehalte en de fit van de strategie brachten hier geen verandering aan. Tenslotte bleek een positieve

evaluatie van het bedrijf in de persconferenties een verband te hebben met een positieve evaluatie van de organisatie in de nieuwsartikelen. Als een organisatie zichzelf positief evalueerde, was de kans groter dat de nieuwsartikelen de organisatie ook positief

evalueerden. Geconcludeerd werd dat frames in de persconferenties een verband hebben met de frames in de nieuwsartikelen. Het nieuwsgehalte en de fit van de crisiscommunicatie strategie konden dit verband echter niet verklaren. Hier is vervolgonderzoek voor nodig. Met deze bevindingen is de eerste stap gezet in het onderzoek naar corporate persconferenties.

(3)

Introductie

In januari 2015 voltrok zich een crisis bij de organisatie van de NOS, de Nederlandse Omroep Stichting. Op een donderdagavond 29 januari rond acht uur ’s avonds drong een negentienjarige jongen het pand van de NOS binnen door de beveiligers te bedreigen met een pistool. De jonge student eiste zendtijd tijdens het acht uur journaal, het programma dat op de derde plek staat van meest bekeken Nederlandse televisieprogramma’s in 2014 (Stichting Kijkonderzoek, 2015). Voor de kijkers thuis werd rond acht uur het beeld zwart. In de studio van de NOS ging het er heftig aan toe. Twee en een half uur na de crisis gaven de

burgemeester van Hilversum en het hoofd van de politie een persconferentie. In minder dan vierentwintig uur gaf de hoofdredacteur van de NOS een hierop aansluitende persconferentie. Een andere crisis voltrok zich op 27 mei 2015: zeven functionarissen van de

Wereldvoetbalbond FIFA werden opgepakt en overgeleverd aan de FBI, het federale onderzoeksbureau voor wetshandhaving in de Verenigde Staten, op verdenking van

betrokkenheid bij corruptie. Een aantal uur na deze arrestaties gaf de Communicatie en Public Affairs (PA) directeur van de FIFA een persconferentie. Het lijkt een ongeschreven regel te zijn om een persconferentie te geven na een crisissituatie bij een organisatie.

Naar persconferenties is in de literatuur nog weinig onderzoek gedaan (Eshbaugh-Soha, 2003; Bhatia, 2006). De focus ligt in de literatuur vooral op politieke persconferenties waarbij politici zoals, presidenten of presidentskandidaten, communiceren met journalisten (Banning & Billingsley, 2007; Ekström, 2009; Clayman & Heritage, 2002; Bhatia, 2006; Eshbaugh-Soha, 2003). Door middel van persconferenties kunnen journalisten in contact komen met politici en vragen voorleggen, een situatie die niet snel voorkomt (Clayman & Heritage, 2002). De politici voorzien de journalisten met de informatie die kan bijdragen aan het creëren van de media agenda (Kiousis, Mitrook, Wu & Seltzer, 2006). De media spelen een belangrijke rol in het overtuigen van het publiek (Coombs & Holladay, 1996). Het behouden van goede banden met journalisten kan zorgen voor positieve berichtgeving over de politici (Bhatia, 2006). Dit is van belang omdat de media de carrière van een politiek figuur kunnen maken of breken (Bhatia, 2006). Dit contactmoment is echter voordeliger voor de politici dan voor de journalist. Omdat er veel journalisten aanwezig zijn en de tijd

gelimiteerd is, krijgen journalisten weinig kansen om vragen te stellen en is de interactie niet ideaal (Clayman & Heritage, 2002). De politici hebben de controle bij een persconferentie, zij geven informatie en kunnen daarna zelf besluiten welke journalisten zij de kans geven om vragen te stellen. Omdat zij deze controle hebben kunnen zij de media agenda beïnvloeden

(4)

(Eshbaugh-Soha, 2003). In de corporate communicatie is er weinig recent onderzoek naar het gebruik van persconferenties door een organisatie. De praktijk laat echter zien dat er bij een corporate crisis vaak in korte tijd een persconferentie wordt opgezet, zoals bij

bovengenoemde organisaties.

In de corporate communicatie is er daarentegen veel aandacht voor crisissen bij organisaties (Benoit, 1997; Coombs, 2007; Coombs & Holladay, 1996; Schultz,

Kleinijenhuis, Oegema & Van Atteveldt, 2012). Het onderwerp crisiscommunicatie is een essentieel deel geworden van corporate communicatie in de afgelopen twee decennia (Bell, 2010). Zowel interne als externe gebeurtenissen kunnen een crisis veroorzaken bij een

organisatie. Een crisis beïnvloedt daardoor de organisatie en de stakeholders (Coombs, 2006). Tijdens een crisis moet een organisatie de afweging maken over hoe zij gaan communiceren. De strategische communicatie van de organisatie kan de gehele maatschappij beïnvloeden waar de organisatie zich in bevind (Ihlen & Verhoeven, 2014). Bij veel crisissen wordt er een persconferentie ingelast, zoals bij de crisis van de NOS, waarbij de organisatie journalisten van verschillende nieuwsmedia te woord staat. Communicatie vanuit de organisatie is desondanks minder geloofwaardig dan de mediapubliciteit rond de crisis (Dean, 2004). Worden frames uit een corporate persconferentie daadwerkelijk overgenomen door de media agenda? De literatuur hierover schiet tekort. Het is daarom interessant om te kijken of de bevindingen vanuit de politieke communicatie, dat politici de media agenda kunnen beïnvloeden vanuit een door hun gecontroleerde situatie, ook gelden voor de corporate communicatie. Dit onderzoek zal inzicht geven in hoe een persconferentie als middel gebruikt kan worden in crisiscommunicatie. Hierdoor zal een deel van de kloof in de literatuur worden gevuld met de kennis over corporate persconferenties en vormt dit een begin voor vervolgonderzoek. Daarnaast zal dit onderzoek een aanvulling vormen op crisiscommunicatie-onderzoek en onderzoek naar framing. De resultaten zullen ook een bijdrage leveren aan maatschappelijk belang door inzicht te bieden in hoe een corporate crisis niet uit de hand kan lopen. Persconferenties zijn geschikt om positiviteit over te brengen (Bhatia, 2006). Zo kan de kans op een negatieve en vijandige sfeer ingeperkt worden en maatschappelijke onrust zoals demonstraties en protesten voorkomen worden. Het kan tevens voor organisaties een manier zijn om schade aan hun reputatie en stakeholders te voorkomen door deze positieve frames over te brengen. Gekeken zal worden of een persconferentie een manier kan vormen om frames vanuit de organisatie in de nieuwsmedia te krijgen. Om dit verband te onderzoeken is de volgende onderzoeksvraag opgesteld:

(5)

In hoeverre worden frames die gebruikt zijn tijdens een corporate persconferentie na een corporate crisis, overgenomen door nieuwsmedia?

Theoretisch kader

In deze paragraaf zal corporate reputatie en mediareputatie besproken worden. Legitimiteit wordt aan de hand van de Systeemtheorie van Niklas Luhman (1986) uitgelegd. Vervolgens zal het fenomeen van de corporate crisis aan bod komen, uitgebreid met de Theory of Property (Lafaye en Thévenot, 1993) en de Situational Crisis Communication Theory (SCCT) (Coombs, 2007). In deze paragraaf worden daarnaast de hypothesen aangedragen.

Corporate reputatie

Het begrip Corporate reputatie wordt vaak in de mond genomen met andere termen zoals imago, identiteit, naam, goodwill en prestige. In de literatuur zijn definities te vinden waar reputatie beschreven wordt als overeenstemmend met imago (Hatch en Schultz, 1997). Imago en reputatie horen echter niet over één kam geschoren te worden (Wartrick, 2002). Woorden als prestige en goodwill vormen geen neutrale termen maar zijn inherent positief (Wartrick, 2002). Reputatie daarentegen is een neutrale term, een reputatie kan positief of negatief zijn. Imago is ook een neutrale term maar kan niet gezien worden als overeenstemmend met reputatie. Reputatie kan gezien worden als de combinatie van het imago van een organisatie en de identiteit van een organisatie; REPUTATION = f(IMAGE+IDENTITY) (Davies, Chun, Da Silva & Roper, 2001). Corporate identiteit wordt hierbij gezien als de manier waarop interne stakeholders in een organisatie de organisatie conceptualiseren. Imago is de (visuele) externe communicatie van een organisatie, de manier waarop zij zichzelf presenteert.

Reputatie is hoe interne en externe stakeholders naar de organisatie, de identiteit en het imago kijken (Davies et al., 2001). Reputatie is het waardeoordeel die stakeholders hebben over een organisatie (Gray en Balmer, 1998). Gray en Balmer, (1998) presenteerden een operationeel model als uitleg voor het management van organisaties in een tijd waarin kennis over corporate reputatie steeds belangrijker werd (Figuur 1).

(6)

Figuur 1 Operationeel model van Gray en Balmer (1998) voor managen van corporate reputatie en imago.

In het model van Gray en Balmer (1998) wordt er rekening gehouden met externe factoren, maar hier ligt niet de nadruk op. In dit artikel ligt de focus meer op externe factoren die de reputatie van de organisatie beïnvloeden, zoals de media. De volgende definitie zal aangehouden worden: Reputatie is de evaluatie van een organisatie door het publiek en de stakeholders. Deze kan gevormd worden door informatie verstrekt vanuit de organisatie (imago en identiteit) en door andere bronnen (Fombrun & Shanley, 1990). De overige definities zien reputatie als iets wat een organisatie in eigen handen heeft. De reputatie wordt echter door derden beïnvloed en bepaald, zoals door de media (Fombrun & Shanley, 1990).

Mediareputatie

Een manier waarop een organisatie haar imago kan communiceren is via de media. Dit zijn voor organisaties een kanalen om hun externe communicatie uit te dragen aan de

maatschappij en hun stakeholders (Deephouse, 2000). Deze gemedieerde communicatie heeft zo invloed op de reputatie van de organisatie. Er ontstaat een ander soort reputatie: de

mediareputatie (Deephouse, 2000). Dit is de manier waarop een organisatie wordt

geëvalueerd in de media. Hierbij wordt publiciteit gezien als een geloofwaardigere bron dan communicatie vanuit de organisatie zelf (Dean, 2004). Een artikel geschreven door een journalist zal meer invloed hebben op de maatschappij, dan communicatie vanuit de

organisatie (Carroll & McCombs, 2003). De organisatie kan haar stakeholders toespreken via advertenties, folders, logo’s, persberichten of persconferenties (Hatch & Schultz, 2002). Het woord “persconferentie” blijkt, naast termen als “terrorist”, “gevaar” en “informatie

verzamelen”, een dominant frame te vormen bij het publiek tijdens een corporate crisis (Meer, Verhoeven, Beentjes en Vliegenthart, 2014). Bij framing worden bepaalde elementen van de realiteit benadrukt om een gerichte interpretatie teweeg te brengen (Entman, 1993).

(7)

Door het gebruik van frames kan een bericht een bepaalde betekenis krijgen (Hallahan, 1999). Bij een crisissituatie doen organisaties vaak uitspraken via persconferenties om hun stakeholders toe te spreken (Dean, 2004). Een organisatie blijkt ook beschouwd te worden als betrouwbaarder wanneer zij direct na een crisissituatie een uitspraak doet middels een

persconferentie (Arpan & Pompper, 2003). Als een organisatie op een positieve manier in de media komt, zal dat ook positief uitpakken voor haar reputatie (Meijer & Kleinnijenhuis, 2006). Een crisis kan als gevolg hebben dat er alternatieve uitspraken en frames in de media komen. De organisatie kan dan proberen om de aandacht naar een gunstiger frame om te zetten, door bijvoorbeeld een persconferentie (Gorp, 2007). De organisatie beschermt hiermee haar reputatie door het vanuit haar gewenste imago over te brengen, onder voorbehoud dat dit wordt overgenomen. Journalisten kunnen informatie uit een

persconferentie overnemen, waardoor de organisatie indirect invloed kan uitoefenen via de media. Kan een organisatie de frames echter niet beïnvloeden op een voor haar gunstige manier, dan kan haar legitimiteit in gevaar komen en ontstaat de kans dat een organisatie niet meer kan opereren in de maatschappij (Patriotta et al., 2011).

Legitimiteit

Het onderwerp corporate reputatie is niet altijd van belang geweest in de corporate literatuur, maar heeft door de jaren heen steeds meer aandacht gekregen. Het voortbestaan van een organisatie kan in bepaalde gevallen afhangen van de reputatie (Gray & Balmer, 1998) en kan zorgen voor een competitieve voorsprong (Deephouse, 2000). Als de reputatie positief wordt beoordeeld zal het bedrijf tevens zijn legitimiteit kunnen behouden (Patriotta et al., 2011). Legitimiteit en reputatie moeten niet met elkaar verward worden. Reputatie is, zoals eerder genoemd, de evaluatie van een organisatie door het publiek en stakeholders (Fombrun & Shanley, 1990). Legitimiteit is in hoeverre de organisatie zich aan de normen en waarden van de maatschappij weet te houden (Deephouse & Carter, 2005; King & Whetten, 2008). Het discourse in de maatschappij bepaalt aan welke normen en waarden een instituut of organisatie zich hoort te houden (Patriotta et al., 2011). Als een organisatie zich aan die normen en waarden weet te houden en dit communiceert naar de maatschappij, zal de organisatie het recht houden om te bestaan (Patriotta et al., 2011). Een manier waarop een organisatie haar externe communicatie kan delen met de maatschappij zal besproken worden aan de hand van de Systeemtheorie van Niklas Luhman, (1986).

(8)

Systeemtheorie

Het systeemtheoretische perspectief is een benadering die communicatieprocessen bekijkt vanuit sociale systemen en niet vanuit individuen of individuele activiteiten. De Duitse socioloog Niklas Luhmann introduceerde zijn constructivistische theorie, waarin hij uitlegt dat de huidige samenleving bestaat uit een reeks van op zichzelf staande sociale subsystemen.

Autopoiese systemen. De samenleving ziet er volgens de systeemtheorie uit als een verzameling van losse systemen (Laermans, 1996). Luhman noemt dit functionele

differentiatie. Per functie in de samenleving (zorg, onderwijs etc.) is alles uitgedifferentieerd en zijn er systemen naast elkaar ontstaan. De economie is een voorbeeld van een systeem. In de economie bevinden zich vervolgens weer organisaties die an sich een systeem vormen. Deze systemen zijn elk autopoiese, dat wil zeggen dat zij zichzelf produceren, zelf reflecteren en zichzelf aanpassen of vernieuwen. Dat werkt als volgt: een systeem is gesloten en staat op zichzelf, maar is ook open naar andere systemen toe (Laermans, 1996). Elk systeem heeft zijn eigen informatie en elk systeem uit die informatie. Het onderwijs heeft als informatie veel kennis over maatschappelijke issues, bijvoorbeeld hoe je het beste een

voorlichtingscampagne kan opzetten of hoe een operatie beter kan worden uitgevoerd met nieuwe technieken (Laermans, 1996). Deze kennis is informatie die vaak afkomstig is uit het systeem van de wetenschap. De wetenschap deelt deze kennis met het onderwijs en het onderwijs herinterpreteert deze kennis om het zo haar eigen te maken. Dit proces werkt op basis van communicatie (Laermans, 1996).

Communicatie in de systeemtheorie. Samenlevingen worden in de systeemtheorie gezien als een netwerk van communicaties die wel of niet op elkaar aansluiten.

Communicatie is hierin de letterlijke betekenis van het woord, namelijk hoe systemen met elkaar “spreken” en informatie uitwisselen. De communicatie in systemen werkt op basis van binaire codes (Luhman, 1986). Een systeem kan een communicatie alleen herkennen, als het overeenkomt met de binaire code van het systeem. De binaire codes kunnen gezien worden als hetgeen wat voor een systeem het belangrijkste is. Een binaire code bestaat uit de cijfer 0 en 1, dit zijn tegenstellingen. Voor het rechtssysteem is de binaire code bijvoorbeeld

rechtvaardigheid versus geen rechtvaardigheid. In de politiek is dit macht versus geen macht, in de economie is dit geld versus geen geld en in de wetenschap is dit waarheid versus geen waarheid. Elk systeem heeft haar eigen binaire code. Systemen kunnen met elkaar

(9)

dit niet dan kunnen zij hun legitimiteit verliezen en ophouden te bestaan. In de systeemtheorie zijn drie kernwoorden omtrent communicatie belangrijk:

 Variatie: het besef dat communicaties anders geïnterpreteerd kunnen worden;

 Selectie: een systeem selecteert bepaalde communicaties van andere systemen, als deze stroken bij de binaire code van dat systeem;

 Stabilisatie: de communicaties die zijn geselecteerd worden herinterpreteerd en het systeem stabiliseert zichzelf.

Als een organisatie dus wil dat de media haar frames overneemt in hun nieuwsberichten, moeten de media de communicatie van de organisatie overnemen. Dat gebeurt pas wanneer de communicatie van de organisatie strookt met die van de media. De communicatie van media is gebaseerd op de binaire code dat iets nieuws of geen nieuws is. Elk systeem dat via de media wilt communiceren moet zich hieraan conformeren. Directe integratie in onze huidige samenleving gebeurt vervolgens ook via de massamedia (Luhman, 1986). Massamedia maken het mogelijk voor systemen om te blijven bestaan, omdat via de massamedia gecommuniceerd kan worden wat actueel is. Hierdoor ontstaat een gedeelde realiteit. Als een organisatie wilt dat de media hun frames overnemen, moeten zij een nieuwsgehalte toevoegen aan hun frames door bijvoorbeeld actuele of nog onbekende informatie te verschaffen. Dit sluit aan op onderzoek waaruit blijkt dat journalisten de afweging maken om een corporate persbericht over te nemen, afhankelijk van het

nieuwsgehalte van het persbericht (Kroon & Schafraad, 2013; Stryker, 2002; Schwarz, 2006). Dit brengt ons bij de eerste hypothese:

H1: De frames gebruikt door organisaties in een persconferentie na een crisis, zullen overgenomen worden in nieuwsberichten als deze frames een nieuwsgehalte bevatten.

Communicatie kan worden beschreven als een onwaarschijnlijk verschijnsel dat zelden goed slaagt (Luhman, 1981). Het is allereerst moeilijk voor partijen om elkaar te begrijpen. Daarnaast kan het door het feit dat er meerdere partijen zijn lastig blijken om alle partijen te bereiken. Tenslotte betekent communicatie nog niet dat de partijen elkaars standpunten overnemen (Luhman, 1981). Een systeem zal echter met een oplossing moeten komen om anderen hun communicatie te laten begrijpen en accepteren, omdat zij anders stopt met bestaan (Luhman, 1986). Een organisatie verliest dan haar legitimiteit en kan niet meer opereren in de maatschappij. Als een organisatie dus wilt dat de media haar standpunten

(10)

overnemen, omdat dit gunstig is voor de organisatie doordat het een positieve reputatie in stand houdt, moeten zij conformeren aan de communicatie van de media. Wanneer zij dit doen zullen de media volgens Luhman (1986) de organisatie begrijpen en haar standpunten overnemen. Dit zorgt voor een positievere evaluatie, overeenstemmend met het positieve frame van de organisatie. Dit brengt ons bij de tweede hypothese:

H2: De acties van een organisatie na een crisis, zullen meer positief dan negatief

geëvalueerd worden in nieuwsartikelen, als de frames gebruikt door de organisatie in een persconferentie een nieuwsgehalte bevatten.

Corporate Crisis

Het onderwerp van de corporate crisis is ruim vertegenwoordigd in de literatuur (Coombs & Holladay, 2002; Coombs, 2007; Sohn & Lariscy, 2012; Patriotta et al., 2011). Als de definitie van Coombs en Holladay, (2002) aangehouden wordt, is een crisis één of meerdere onvoorspelbare gebeurtenissen die een organisatie kan verstoren en de reputatie van een organisatie in gevaar kan brengen. In deze paragraaf wordt aan de hand van de theory of property (Donaldson en Preston, 1995) in kaart gebracht waarom een corporate crisis

gevolgen heeft voor de maatschappij. Daarnaast komt de Situational Crisis Communication Stategy (SCCT) (Coombs, 2007) aan bod als een manier om te reageren op een crisis.

Theory of property. Een manier om te begrijpen waarom een corporate crisis effect heeft op een maatschappij en samenleving, is door ernaar te kijken vanuit de theory of property zoals uitgelegd in Donaldson en Preston (1995). De theory of property is in haar kern een normatieve theorie. In hun artikel over de stakeholder theorie, een theorie die uitleg biedt over de positie van de stakeholders van een bedrijf, benoemen zij de theory of property. Organisaties worden geacht vooral rekening te houden met aandeelhouders, of met personen die op een bepaalde manier financieel in de organisatie hebben geïnvesteerd (Friedman & Miles, 2006). De theory of property stelt juist dat, op basis van normatieve principes, niet alleen aandeelhouders maar ook stakeholders recht hebben op een deel van de organisatie. Een werknemer die een lange tijd bij een organisatie werkt en door zijn bijdrage het bedrijf succesvol heeft gemaakt, heeft een aandeel in de vorm van inspanning. Het aandeel van een consument is gebaseerd op tevredenheid en bescherming, die door de markt wordt beloofd. De stakeholders beschouwen vanwege dit moreel belang, de organisatie ook als hun

eigendom. Dit houdt dus ook in dat wanneer een organisatie een crisissituatie meemaakt de stakeholders daar de dupe van zijn.

(11)

Situational crisis communication theory (SCCT). Coombs (2007) introduceerde praktische richtlijnen voor een organisatie om te reageren op een corporate crisis. De SCCT is deels gebaseerd op de attributietheorie, deze theorie stelt dat mensen altijd op zoek gaan naar een reden en de verantwoordelijke voor een situatie, vooral als die situatie negatief is (Coombs, 2007). De stakeholders zullen de schuld, oftewel attributies, bij iets of iemand willen leggen. De stappen in de SCCT zijn bedoeld om deze attributies te vormen. Negatieve attributies kunnen namelijk de perceptie en reputatie van de organisatie, in de ogen van de stakeholders, negatief beïnvloeden. Dit gebeurt bijvoorbeeld als de verantwoordelijkheid van de crisis bij de organisatie blijkt te liggen. Dit zorgt dan voor kwade gevoelens bij een stakeholder

(Weiner, 2006 in: Coombs, 2007, p. 166). Door de SCCT als stappenplan te gebruiken kan er een voorspelling gemaakt worden over de dreiging aan de reputatie. De crisissituatie wordt geanalyseerd en bepaald, waarna er een strategie wordt gekozen om de dreiging in te perken.

Responsestrategieën. Coombs (2007) beschrijft twee niveaus in zijn SCCT; primair en secundair. De secundaire responsestrategieën kunnen aanvullend op de primaire gebruikt worden. Bij de primaire responsestrategieën ligt de focus op de verantwoordelijkheid van de crisis. Afhangend van de mate van verantwoordelijkheid die een organisatie neemt is er een andere responsestrategie. Het is voor een organisatie belangrijk om te bepalen in hoeverre zij verantwoordelijk is voor de crisis of in hoeverre zij bereid is de verantwoordelijkheid op zich te nemen.

Ontkennen: De organisatie ontkent alle schuld, geeft een ander de schuld of ontkent de crisis. Zij nemen geen verantwoordelijkheid op zich. Deze strategie kan gebruikt worden als er geruchten of roddels over een crisis zijn, of als een organisatie weinig tot geen schuld had in een crisis.

Bagatelliseren: De organisatie probeert de crisis te minimaliseren door haar betrokkenheid te bagatelliseren. Hierbij neemt de organisatie deels

verantwoordelijkheid op zich door uit te leggen dat de situatie en de gevolgen meevallen en dat zij geen controle over de situatie had. Deze strategie kan echter alleen gebruikt worden als er voldoende bewijs is. Zelfs bij voldoende bewijs blijft de kans klein dit als geloofwaardig gezien zal worden. De kans dat dit frame wordt overgenomen is groter als er een ander frame is die dit frame bevestigt, vanuit bijvoorbeeld de media of milieugroepen.

(12)

Excuses aanbieden: De organisatie neemt hierbij verantwoordelijkheid op zich en vraagt om vergeving. Daarnaast kan de organisatie emoties tonen naar de

gedupeerden door de crisis.

Heropbouwen: Bij deze strategie neemt de organisatie volle verantwoordelijkheid op zich voor de crisis. Zij compenseren hierbij de slachtoffers en bieden hun excuses aan. Dit response type is het meest geschikt als het om een crisis gaat die voorkomen had kunnen worden en de reputatie erg veel schade heeft opgelopen of kan oplopen.

Volgens de attributietheorie (Coombs, 2007) zullen de stakeholders en dus de andere systemen (Luhman, 1986) zich tegemoet gekomen voelen, als de organisatie een

responsestrategie gebruikt die past bij de mate van attributie. Als een organisatie een lage mate van verantwoordelijkheid draagt bij een crisis, is het voor de organisatie voldoende om te informeren. Wanneer een organisatie slachtoffer is van bijvoorbeeld geweld op de

werkvloer, natuurrampen of geruchten, kan het slachtoffer frame gebruikt worden. Bij een lage mate van verantwoordelijkheid en een verleden van soortgelijke crisissen, is

bagatelliseren de gepaste strategie. Bagatelliseren is ook de gepaste strategie wanneer de organisatie wel een mate van verantwoordelijkheid draagt maar geen soortgelijke crisissen heeft gekend in het verleden. De relatie heropbouwen kan het beste gebruikt worden bij een lage mate van verantwoordelijkheid, met geen soortgelijke crisissen in het verleden, of bij een hoge mate van verantwoordelijkheid, ongeacht de crisisgeschiedenis. Het ontkennen van een crisis kan alleen toegepast worden als het gaat om geruchten dat er een crisis is. Deze kunnen dan ontkracht worden door de organisatie. Op basis hiervan kan bepaald worden of een gekozen responsestrategie gepast is of niet (Coombs, 2007). Middels een persconferentie kan een organisatie de responsestrategieën gebruiken als frame om de crisissituatie te

contextualiseren. Meeste stakeholders zullen informatie over de crisis vergaren via de media, die hun eigen media frames maken (Coombs, 2007; Deephouse, 2000). Verwacht kan dus worden, dat als een organisatie reageert op een gepaste manier volgens de attributietheorie, het frame door journalisten herkendt word als nieuws. Hierdoor is er een grotere kans dat de journalisten deze frames overnemen (Schwarz, 2006). Dit vormt de derde hypothese:

H3: In nieuwsberichten zullen na een crisis, frames gebruikt door organisaties in een persconferentie, overgenomen worden als de organisatie een in deze frames een

(13)

Hoewel bepaalde strategieën een organisatie veel geld kunnen kosten, bijvoorbeeld bij het compenseren van de slachtoffers, kunnen deze als gevolg hebben dat de positieve reputatie intact blijft (Coombs, 2007). Bij elke mate van attributie is er een gepaste responsestrategie in het SCCT. Wanneer een organisatie deze richtlijnen volgt is er een grotere kans dat er

minimale schade is aan de reputatie, en is er een grotere kans dat de stakeholders het bedrijf toch positief evalueren (Coombs, 2007). De responsestrategieën vormen deel van het frame dat gebruikt wordt tijdens de persconferenties. Hierdoor ontstaat er een positievere evaluatie, overeenstemmend met het positieve frame van de organisatie. Dit vormt de vierde en laatste hypothese:

H4: In nieuwsberichten zullen na een crisis de acties van de organisatie meer positief dan negatief geëvalueerd worden, als de organisatie een responsestrategie gebruikt passend bij haar mate van attributie.

Op basis van bovenstaande hypothesen is een schematische weergave van de verwachtingen opgesteld in een conceptueel model (figuur 2). Met “fit responsestrategie” wordt bedoeld in hoeverre de organisatie een responsestrategie gebruikt die past bij de mate van attributie.

(14)

Methode

In dit onderzoek is gekeken of de frames die in een persconferentie door organisaties gebruikt worden na een corporate crisis, overgenomen worden in nieuwsartikelen. Om dit te onderzoeken, is er door middel van een kwantitatieve inhoudsanalyse bepaald welke frames in de persconferenties en in de nieuwsartikelen werden gebruikt.

Onderzoeksmethode

In dit onderzoek is een kwantitatieve inhoudsanalyse uitgevoerd. Voor deze methode is gekozen omdat een inhoudsanalyse de mogelijkheid geeft om grote hoeveelheden

verschillende materialen, zoals nieuwsberichten en video’s, te analyseren. Een onderwerp als framing was het beste te onderzoeken middels een inhoudsanalyse, omdat een inhoudsanalyse geschikt is om symbolische betekenissen te interpreteren (Neuman, 1997 in: Small, 2010, p. 879). Een nieuwsartikel heeft een symbolische betekenis, het geeft namelijk inzicht op de werkwijze van een journalist. Dit is van belang voor het beantwoorden van de

onderzoeksvraag. Daarnaast was inhoudsanalyse een geschikte manier voor elektronisch onderzoek en wordt het vaak geassocieerd met e-mails, chats of andere elektronische

transcripten analyseren (Anderson & Kanuka, 2003 in: Small, 2010, p.879). In dit onderzoek zullen online persconferenties en online nieuwsartikelen geanalyseerd worden, waar

inhoudsanalyse de juiste methode voor blijkt te zijn. Inhoudsanalyse genereert tenslotte onderzoek dat betrouwbaar, valide, rigoureus en realiseerbaar is (Sampert & Trimble, 2010 in: Small, 2010, p. 879).

Cases

De cases die in dit onderzoek geanalyseerd werden, waren cases van organisaties die een corporate crisis hebben doorstaan. Deze organisaties zijn te vinden in Appendix 1 met een korte uitleg van de crisis. In totaal zijn 10 organisaties uitgekozen uit een periode van vijf jaar. Drie crisissen deden zich voor in 2010, twee in 2012, twee in 2014 en twee in 2015. Gekozen is voor recente crisissen om actuele conclusies te kunnen trekken. De keuze voor (recente) crisissen was ook gebaseerd op de online beschikbaarheid van de persconferenties. Van oudere crisissen en crisissen algemeen, waren de online versies van de persconferenties niet in alle gevallen terug te vinden. De persconferenties werden verzameld middels de online videostreaming website Youtube. De cases zijn gevonden door middel van de online

(15)

crisis” of zoektermen van bekende crisissen zoals “Vliegtuigramp MH17”. De crisis van de Wereldvoetbalbond FIFA is meegenomen in het onderzoek omdat deze zich voltrok ten tijde van het onderzoek. De persconferentie was hierdoor direct beschikbaar.

Eenheden

Persconferenties. De cases die gebruikt werden in dit onderzoek waren corporate crisissen waarbij een persconferentie over de crisis is gegeven. Tijdens het analyseren werd er gekeken naar het soort strategie dat de organisatie gebruikte tijdens de woordvoering. Voorbeelden hiervan waren hoe zij spraken over hun eigen verantwoordelijkheid in de crisis en of zij toegaven of ontkenden dat er een crisissituatie was.

Voorwaarden voor een persconferentie om opgenomen te zijn in het onderzoek is allereerst de taal. De persconferentie moest in het Engels of Nederlands beschikbaar zijn. Zeven van de tien persconferenties waren in het Engels, twee hiervan waren in het

Nederlands en de laatste werd in het Duits gegeven en nagesynchroniseerd in het Engels. In het land waar de crisis of persconferentie zich afspeelde is niet van belang. De

persconferentie moest door een woordvoerder van de organisatie gegeven zijn, zoals CEO’s, woordvoerders of communicatie directeuren. Persconferenties werden soms ook gegeven door andere verantwoordelijken zoals een president, burgemeester, politiewoordvoerder of de organisaties waar de crisis zich fysiek afspeelde, zoals Schiphol bij een vliegtuigramp. Deze geven echter een vertekend beeld qua framing, de frames moesten direct afkomstig zijn van de organisatie om de hypothesen te kunnen toetsen. Tenslotte moesten de persconferenties dezelfde dag van de crisis of een dag na de crisis gegeven zijn. Deze voorwaarde is ingesteld omdat er dan nog weinig heldere informatie beschikbaar was waardoor de kans groter was dat de informatie uit nieuwsartikelen afstamde van de persconferenties.

Krantenartikelen. Voor elk van de tien crisissen waren er vijftien nieuwsberichten verzameld. Gekozen werd voor vijftien nieuwsberichten omdat dit 150 onderzoekseenheden zou opleveren. Dit was in de beschikbare tijd een haalbaar aantal om de hypothesen te kunnen toetsen. Deze nieuwsberichten werden verzameld door gebruik te maken van het online krantenarchief LexisNexis. Zoektermen die gebruikt werden, waren afhankelijk van de crisis en de taal waarin de krantenartikelen gezocht werden en bestonden meestal uit de naam van de crisis zoals “Sexual Abuse BBC Jimmy Savile”. Het land was hierbij niet van belang, de taal was leidend. De persconferenties werden in bepaalde gevallen namelijk in een niet Engelstalig land gegeven, zoals Zwitserland bij de FIFA crisis, maar werden wel in het Engels gesproken. Bij een Engelse persconferentie werd een Engelstalig nieuwsartikel

(16)

gezocht, bij een Nederlandse persconferentie werd een Nederlandstalig nieuwsartikel gezocht. Deze keuze is gemaakt om zo overeenstemming tussen gebruikte woorden te herkennen en het risico op vertalingsfouten te minimaliseren. Vervolgens werd een selectie gemaakt van online nieuwsartikelen die niet langer dan een week na de persconferentie zijn gepubliceerd. Deze keuze werd gemaakt omdat een grotere periode tussen persconferentie en nieuwsartikel kon zorgen voor meer ruis en andere beschikbare informatie voor journalisten. Om een zo breed mogelijke verscheidenheid in nieuwsbronnen te behouden werd er een willekeurige selectie gemaakt van internationale Engelstalige nieuwsartikelen uit de resultaten op LexisNexis. Voor een lijst van gebruikte nieuwsbronnen zie Appendix 4.

Meetinstrument

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van het codeboek crisiscommunicatie in de media, opgesteld door Schafraad, P. en Pajor, E. (2013), zie Appendix 2. Voor dit codeboek is gekozen omdat het aansloot op de onderzoeksvraag en hypothesen betreffende

crisiscommunicatie strategieën. In dit codeboek stonden concepten geoperationaliseerd die voor dit onderzoek relevant waren. Dit codeboek werd gebruikt om zowel de persconferenties als de nieuwsartikelen te analyseren. In het eerste deel van het codeboek stonden vragen over de administratieve gegevens, zoals naam van de codeur, en algemene gegevens, zoals

publicatiedata van de berichten. Bij de algemene gegevens werden een aantal vragen

toegevoegd waarin bepaald werd om wat voor crisis het ging, bijvoorbeeld een natuurramp of een technische fout, gebaseerd op de crisisclusters van Coombs (2007). Deze vragen werden alleen beantwoord voor de persconferenties. Vervolgens zijn er vragen opgesteld om te bepalen of de organisatie een nieuwsgehalte toevoegde aan hun frames. Dit is gemeten aan de hand van drie vragen; of de organisatie actuele uitspraken doet, of de organisatie nog niet bekende uitspraken doet en of derden actuele uitspraken doen. Deze vragen konden worden beantwoord met ‘ja’, ‘nee’ of ‘deze uitspraken komen niet voor in het bericht’. De mate van verantwoordelijkheid werd door vier vragen gemeten. Twee vragen, betreffende in hoeverre de organisatie uitspraken deed over hun verantwoordelijkheid, werden gemeten op een vierpuntsschaal (1 = geen verantwoordelijkheid, 2 = enigszins verantwoordelijkheid, 3 = vorm van medeverantwoordelijkheid en 4 = erkent volledige verantwoordelijkheid). De overige twee vragen betreffende in hoeverre derden daar uitspraken over deden, werden gemeten op een vijfpuntsschaal. Bij deze vragen werd de antwoordcategorie “Deze uitspraken kwamen niet voor” toegevoegd. Om de aanwezigheid van frames te meten, overeenstemmend met de SCCT, zijn er vragen opgesteld over welke clusters er voorkomen

(17)

in het bericht. De clusters “ontkennen” en “bagatelliseren” zijn gemeten met vijf

kenmerkende vragen, “excuses aanbieden” is gemeten met twee kenmerkende vragen en “relatie heropbouwen” is gemeten met drie kenmerkende vragen. Op alle vragen kon ja of nee worden geantwoord. Een voorbeeldvraag bij het cluster ontkennen is bijvoorbeeld: “De organisatie meldt dat de crisissituatie of de handeling waaruit deze is ontstaan niet bestaat of heeft plaats gevonden.”. In het laatste deel van het codeboek staan vragen over de algemene evaluatie, de evaluatie van de normatieve eigenschappen en de evaluatie van de acties van de organisatie. Deze zijn gemeten op een vierpuntsschaal (1 = positief, 2 = neutraal, 3 = negatief en 4 = niet). Om te bepalen in hoeverre de evaluatie positief of negatief was, werd een lijst met Engelse en Nederlandse gevoelswoorden opgesteld, zie Appendix 4. Deze werd tijdens het coderen aangevuld. Als deze woorden niet voorkwamen in het bericht, maar er wel werd gesproken over de organisatie, kon de evaluatie beschouwd worden als neutraal. Werden de organisatie of de acties van de organisatie niet aangehaald, dan kwam er geen evaluatie voor in het artikel.

Procedure

Om de betrouwbaarheid van de codeur te bepalen is er gekozen om een

intracodeursbetrouwbaarheid uit te rekenen (Hoonard, 2008). Hierbij wordt een deel van tien procent van de totale eenheden door dezelfde codeur tweemaal gecodeerd op verschillende tijdstippen en dagen. Op deze manier kan de consistentie van de metingen achterhaald worden. Om dit te berekenen werd de Krippendorff’s Alpha berekend voor elke variabele. Uit de Krippendorff’s Alpha komt een getal tussen de 0 en 1, waarbij 1 betekent dat de uitkomsten van de twee variabelen perfect overeenkomen. Bij 4 van de 21 variabelen was de alpha niet gelijk aan 1 maar varieerde deze tussen de 0,63 en 0,86. De norm voor een

betrouwbare Alpha is een minimum van 0,70 (Lombard, Snyder-Duch & Bracken, 2002). Voor elke variabele werd ook de percentage agreement uitgerekend. Meerdere

betrouwbaarheidsproeven vergroten de inzicht in de betrouwbaarheid (Lombard et al., 2002). De variabele die een alpha van 0,63 heeft gescoord is in de dataset gelaten, omdat de

percentage agreement 100 procent bleek te zijn. De Alpha rekent bij kleine steekproeven met een te strenge norm, de percentage agreement laat zien in hoeverre er een overeenkomst was tussen de twee verschillende metingen. De rest van de variabelen zijn op een betrouwbare manier gemeten, zie Appendix 5.

(18)

Resultaten

In deze paragraaf zullen de gevonden resultaten van de toetsen, uitgevoerd met statistisch analyseprogramma SPSS, behandeld worden. Vervolgens zullen de hypothesen worden weerlegd of bevestigd op basis van de resultaten.

Datacontrole

In dit onderzoek zijn persconferenties (N = 10) en online nieuwsartikelen opgenomen (N = 150). De dataset werd gecontroleerd op missende waarden of uitschieters. Twee cases toonden waarden die inconsistent waren met de data, variërend tussen de waarden 11 en 55. Deze zijn verwijderd uit de dataset (N = 148). De variabelen zijn omgezet van waardes variërend van 1 en 2 naar 0 en 1 om zo dichotome variabelen te creëren. De vragen die gebruikt zijn om frames te meten zullen gezien worden als kenmerken van de frames. Elk kenmerk is zowel voor de persconferenties als voor de nieuwsartikelen gemeten. Om de hypothesen te testen moest bepaald worden in hoeverre een gebruikte frame passend was bij de mate van attributie van de organisatie. Om dat te bepalen is voor elke crisis de mate van attributie, het soort crisis en de gebruikte frames bepaald. Deze zijn gemeten met het

codeboek. Aan de hand van de SCCT (Coombs, 2007) werd bepaald of de gebruikte frames in de persconferenties een juiste fit hadden bij de mate van attributie en type crisis. Een nieuwe variabele, “Fit Strategie”, werd aangemaakt met twee antwoordcategorieën (0 = geen fit, 1 = wel fit). Deze variabele werd handmatig ingevoerd in SPSS.

Toetsing hypothesen

Om de vier opgestelde hypothesen te testen werden er Chi-kwadraat toetsen en logistische regressies uitgevoerd. Met een Chi-kwadraat toets kunnen de verschillen tussen groepen worden bepaald, die gemeten waren op nominaal niveau en of deze verschillen significant zijn. Met een logistische regressie kan er geanalyseerd worden in hoeverre een onafhankelijke variabele invloed heeft op een afhankelijke variabele, die gemeten is op nominaal niveau. Daarnaast kon een interactie-effect van onafhankelijke variabelen op het hoofdeffect worden berekend. Gekozen werd om alle kenmerken van de frames los mee te nemen in de analyses. De aanwezigheid van één kenmerk van een frame roept namelijk al een associatie met een frame op.

Overeenkomsten tussen frames persconferenties en nieuwsartikelen

Om te bepalen welke frames uit de persconferenties ook voorkwamen in de

(19)

Tabel 1). Het frame ontkennen bestond uit vijf kenmerken. De kenmerken, “Organisatie meldt dat de uitspraken over het bestaan van een crisis niet waar zijn” en “Organisatie meldt dat de crisis niet bestaat”, bleken zowel bij de persconferentie als bij de nieuwsartikelen teveel overeen te komen. Bij deze twee kenmerken was er onvoldoend verschil om een Chi-kwadraat toets uit te kunnen voeren. Bij de overige drie kenmerken van het frame

ontkenning, “Crisis was onbedoeld”, “Anderen (extern) verantwoordelijk” en “Anderen (intern) verantwoordelijk”, verschilden de groepen significant van elkaar. De aanwezigheid van deze kernmerken verschilden tussen de persconferenties en nieuwsartikelen. Het frame bagatelliseren bestond uit vijf kenmerken. Het kenmerk “Crisis in een acceptabele context plaatsen”, bleek niet significant te verschillen tussen de persconferenties en nieuwsartikelen, χ2(1, N = 148) = 1,76, p = .18. Dit kenmerk kwam dus zowel voor bij de persconferenties als bij de nieuwsartikelen. Het kenmerk “Anderen verheerlijken en/of emoties tonen voor

anderen”, toonde geen significant verschil tussen de persconferenties en de nieuwsartikelen χ2(1, N = 148) = 3,06, p = .08. Dit kenmerk kwam dus ook in beiden voor. Bij de overige drie kenmerken “Minimaliseren gevolgen”, “Herinneren aan positief verleden” en

“Slachtofferrol” bleken de groepen significant te verschillen. Voor deze drie kenmerken was er dus een verschil tussen de persconferenties en de nieuwsartikelen. Het antwoord “Nee” kwam vaker voor dan “Ja”, wat betekent dat de kernmerken van frames vaker niet dan wel zijn gebruikt tijdens de persconferenties.

Tabel 1

Chi-kwadraat toets resultaten per kenmerk frame.

Aanwezigheid kenmerk

Variabele Totaal Ja Nee χ2

(df=1)

p

Ontkenning

Crisisactie onbedoeld 148 49 99 5,97 .02*

Uitspraken niet waar 148 9 139 - -

Externen verantwoordelijk 148 40 108 88,40 .00***

Separatie 148 46 102 42,65 .00***

Crisis bestaat niet 148 7 141 - -

Bagatelliseren

Minimaliseren gevolgen 148 15 133 11,29 .00***

(20)

Acceptabele context vormen 148 30 118 1,76 .18 Anderen verheerlijken 148 3 145 3,06 .08 Slachtofferrol 148 35 113 43.87 .00*** Excuses Vergeving vragen 148 53 95 15,55 .00*** Emoties tonen 148 87 61 53,67 .00*** Relatie heropbouwen Problemen oplossen 148 86 62 61,80 .00*** Compensatie aanbieden 148 59 89 41,51 .00***

Herinneren positief verleden 148 41 107 80,95 .00***

p < .05 ** p < .01 *** p < .001

Invloed nieuwsgehalte op overname frames

Om het effect van de variabele nieuwsgehalte op de relatie tussen frames, gebruikt in de persconferentie en in de nieuwsartikelen, te bepalen is een logistische regressie uitgevoerd. Deze regressie is uitgevoerd voor elk kenmerk van elk frame. Het gemeten kenmerk in de nieuwsartikelen was de afhankelijke variabele. Het gemeten kenmerk in de persconferenties was de onafhankelijke variabele. De aanwezigheid van nieuwsgehalte in de persconferenties was hierbij de moderator die het verband moest aantonen volgens hypothese H1.

Om te bepalen of het model een goede fit heeft bij de variabelen kan er gekeken worden naar de Hosmer en Lemeshow Goodness-of-fit Test. Deze test is echter niet in elke steekproef betrouwbaar. Bij grote steekproeven kan het voorkomen dat de test aangeeft dat het model niet goed bij de data past, terwijl deze wel goed bij de data past. Bij kleine

steekproeven kan de test aangeven dat deze wel goed bij de data past, terwijl dit niet het geval is (Hosmer & Lemeshow, 1989). Bij de logistische regressie is daarom uitgegaan van de Chi-kwadraat toets om de fit van het model te bepalen. Voor de kenmerken van drie frames kon er een logistische regressie worden uitgevoerd, zie Tabel 2. Voor de overige kenmerken bleek het model geen fit te hebben. Een logistische regressie geeft geen standaard proportie verklaarde variantie (R2), omdat er bij nominale variabelen niet gesproken kan worden van een mate van variantie. In plaats daarvan bestaat er een pseudo-R maat, de Nagelkerke R2, welke de relatie aangeeft tussen de onafhankelijke en afhankelijke variabelen in het model. Uit de logistische regressie bleken twee kenmerken van twee verschillende frames een significant hoofdeffect te vertonen. Deze zullen per kenmerk besproken worden.

(21)

Voor het frame ontkenning had het model een gepaste fit voor het kenmerk “Crisisactie was onbedoeld” χ2(2, N = 148) = 54,75, p < 0.001, (R2

= 0,44). Bij het kenmerk bleek er een significant hoofdeffect te zijn e(β) = 4,12, SD(β) = .70, p < 0,05. Als dit kenmerk voorkwam in de persconferentie was er dus een vier maal grotere kans dat dit kenmerk ook voorkwam in het nieuwsartikel. Het toevoegen van een nieuwsgehalte aan dit kenmerk versterkte dit verband e(β) = 17,40, SD(β) = 1,20, p < 0,05. Het toevoegen van een

nieuwsgehalte aan het kenmerk zorgde ervoor dat er een zeventien maal grotere kans was dat het kenmerk ook voorkwam in de nieuwsartikelen.

Tabel 2

Resultaten logistische regressie en interactie effect nieuwsgehalte

p < .05 ** p < .01 *** p < .001

Daarnaast toonde het kenmerk “Herinneren aan positief werk in het verleden”, onderdeel van het frame relatie heropbouwen, een significant verband te tonen tussen de persconferenties en nieuwsartikelen. Het model had een goede fit χ2(2, N = 148) = 91,56, p < Frames

Ontkenning

Hoofdeffect

Relatie frames persconferentie – frames nieuwsartikelen

Interactie effect Nieuws (Frame * Nieuws)

eβ (Seβ) R2 χ2 Wald’s

χ2 (df= 1)

eβ (Seβ) Wald’s χ2 (df= 1) Crisisactie onbedoeld .62 (-.47) .06 6,82* .49 .60 (-.52) .64 Separatie 4,12* (.70) .44 54,75*** 4,12 17,40* (1.20) 5,63 Bagatelliseren Ontkennen gevolgen 4,36 (1.47) .13 9,26* 1,73 1,38 (.32) .08 Positief verleden 6,21 (1.83) .12 11,03** 2,81 .68 (-.39) .68 Context acceptabel 2,75 (1.01) .02 1,69*** 1,15 .77 (-.27) 1,15 Relatie heropbouwen Herinneren verleden 19,25 (2.96)*** .62 91,56*** 12,16 3,91 (1.36) 2,18

(22)

0,001, (R2 = 0,62), en toonde een significant verband e(β) = 19,25, SD(β) = 2,96, p < 0,001. Wanneer dit kenmerk gebruikt werd in een persconferentie was er een negentien maal grotere kans dat dit kenmerk ook voorkwam in de nieuwsartikelen. Het toevoegen van de variabele nieuwsgehalte versterkte dit verband, echter niet significant e(β) = 3,91, SD(β) = 1,36, p = 0,14. Hypothese H1 kan deels worden aangenomen. Door het toevoegen van de variabele nieuwsgehalte vergrootte de kans significant dat het frame ontkenning ook voorkwam in de nieuwsartikelen.

Invloed fit strategie op overname frames

Om het effect van de variabele ‘fit strategie’ op de relatie tussen frames, gebruikt in de persconferentie, en frames gebruikt in de nieuwsartikelen, te bepalen is een logistische regressie uitgevoerd. Deze regressie is uitgevoerd voor elk kenmerk van elk frame. Het gemeten kenmerk in de nieuwsartikelen was de afhankelijke variabele, het gemeten kenmerk in de persconferenties was de onafhankelijke variabele. De waarde van de variabele ‘fit strategie’ in de persconferenties was hierbij de moderator die het verband moest aantonen volgens hypothese H2. Bij deze logistische regressie is ook gebruik gemaakt van de Chi-kwadraat toets om de fit van het model te bepalen in plaats van de Hosmer en Lemeshow Goodness-of-fit Test. Voor de kenmerken van vier frames kon er een logistische regressie worden uitgevoerd, zie Tabel 3. Voor de overige kenmerken bleek het model geen fit te hebben. Uit de logistische regressie bleken vier kenmerken van drie verschillende frames een significant hoofdeffect te vertonen. Deze zullen per kenmerk besproken worden.

Voor het frame ontkenning had het model een gepaste fit voor het kenmerk “Externen waren verantwoordelijk” χ2(2, N = 148) = 86,23, p < 0,001, (R2 = 0,64). Bij het kenmerk bleek er een significant hoofdeffect te bestaan e(β) = 23,40, SD(β) = 5,44, p < 0.001. Als dit kenmerk voorkwam in de persconferentie was er dus een vijf maal grotere kans dat dit kenmerk ook voorkwam in het nieuwsartikel. Het toevoegen van de variabele fit strategie versterkte dit verband, echter niet significant e(β) = 1.08, SD(β) = 0,08, p = 0,90.

Het model bleek voor het andere kenmerk van het frame ontkenning, “Separatie”, ook een goede fit te hebben χ2(2, N = 148) = 50,50, p < 0,001, (R2 = 0,41). Dit kenmerk toonde een significant hoofdeffect e(β) = 9,88, SD(β) = 2,30, p < 0,001. Als dit kenmerk voorkwam in de persconferentie was er dus een negen maal grotere kans dat dit kenmerk ook voorkwam in het nieuwsartikel. Het toevoegen van de variabele fit strategie versterkte dit verband, echter niet significant e(β) = 5,50, SD(β) = 1,70, p = 1,50.

(23)

Tabel 3

Resultaten logistische regressie en interactie effect fit strategie

p < .05 ** p < .01 *** p < .001

Een kenmerk van het frame excuses aanbieden, vergeving vragen, toonde ook een significant hoofdeffect e(β) = 3,98, SD(β) = 1,38, p < 0,001. Als dit kenmerk voorkwam in de persconferentie was er dus een bijna vier maal grotere kans dat dit kenmerk ook voorkwam in het nieuwsartikel. Het model toonde een goede fit te zijn voor dit kenmerk χ2(2, N = 148) = Frames

Ontkennen

Hoofdeffect

Relatie frames persconferentie – frames nieuwsartikelen

Interactie effect Fit strategie

(Frame * Fit strategie) eβ (Seβ) R2 χ2 Wald’s χ2 (df= 1) eβ (Seβ) Wald’s χ2 (df= 1) Crisisactie onbedoeld .57 (-.56) .07 7,73* 1,37 .67 (.33) 1,55 Externen verantwoordelijk 23,40*** (5,44) .64 86,23** * 19,41 1,08 (.08) .02 Separatie 9,88*** (2,30) .41 50,50*** 12,25 5,50 (1,70) 2,08 Bagatelliseren Ontkennen gevolgen 4,55 (1,51) .13 9,31* 3,22 1,38 (.32) .14 Positief verleden 6,21 (1,83) .12 11,03*** 2,81 .68 (-.39) .13 Excuses aanbieden Vergeving vragen 34 3,98*** (1,38) .14 15,95** 5,40 1,04 (.04) .93 Relatie heropbouwen Problemen oplossen 37 24,52** (.78) .49 67,63 ** 16,87 1,59 (.47) .48 Herinneren verleden 39 25,92*** (3,26) .12 83,73** 22,86 3,07 (1,12) 2,25

(24)

15,95, p < 0,001, (R2 = 0,14). Het toevoegen van de variabele fit strategie versterkte het verband, zonder significantie e(β) = 1,04, SD(β) = 0,04, p = 0,93.

Tenslotte toonde twee kenmerken van het frame relatie heropbouwen een significant hoofdeffect. Het model voor het kenmerk problemen oplossen, χ2(2, N = 148) = 67,63, p < 0,001, (R2 = 0,49), gaf een significant verband aan e(β) = 24,52, SD(β) = 0,78, p < 0,01. Als dit kenmerk voorkwam in de persconferentie was er dus een bijna vierentwintig maal grotere kans dat dit kenmerk ook voorkwam in het nieuwsartikel. Het toevoegen van de variabele fit strategie versterkte het verband, zonder significantie e(β) = 1,59, SD(β) = 0,47, p = 0,49. Het model voor het kenmerk herinneren aan het positieve werk in het verleden, χ2(2, N = 148) = 83,73, p < 0,001, (R2 = 0,12), gaf een significant verband aan e(β) = 25,92, SD(β) = 3,26, p < 0,001. Als dit kenmerk voorkwam in de persconferentie was er dus een bijna vijfentwintig maal grotere kans dat dit kenmerk ook voorkwam in het nieuwsartikel. Het toevoegen van de variabele fit strategie versterkte het verband, zonder significantie e(β) = 3,07, SD(β) = 1,12, p = 0,13. Hypothesen H3 kan niet worden bevestigd. Als de fit van de strategie gebruikt in de frames, passend was bij de mate van attributie, had dit geen significant effect op het verband tussen de frames in de persconferenties en de frames in de nieuwsartikelen.

Evaluatie acties organisatie

De variabele “Evaluatie acties organisatie” is gemeten op een vierpuntsschaal (1 = positief, 2 = neutraal, 3 = negatief en 4 = niet zoals besproken in de methodesectie). Van deze variabele zijn drie nieuwe “dummy” variabelen gemaakt om een dichotome variabele te verkrijgen. Dit vormde de volgende drie variabelen “Evaluatie acties organisatie positief”, “Evaluatie acties organisatie neutraal” en “Evaluatie acties organisatie negatief”. De antwoordcategorieën bestonden uit ja of nee (0 = nee, 1 = ja). Met de dummy variabelen kan een Chi-kwadraattoets en een logistische regressie worden uitgevoerd om hypothesen H2 en H4 te weerleggen of bevestigen.

Verschillen tussen groepen. Om te bepalen of er significante verschillen waren tussen de aanwezigheid van de variabelen in de persconferentie en de nieuwsartikelen is er een Chi-kwadraattoets uitgevoerd. Deze is uitgevoerd voor de drie variabelen; ‘evaluatie positief’, ‘evaluatie neutraal’ en ‘evaluatie negatief’. De verschillen tussen de persconferenties en nieuwsartikelen bleken bij de evaluatie positief, significant te zijn χ2(1, N = 148) = 10,15, p < 0,001. Dit betekent dat er een significant verschil was tussen de positieve evaluatie in de persconferenties en de positieve evaluatie in de nieuwsartikelen. De verschillen tussen de persconferenties en nieuwsartikelen bij ‘evaluatie neutraal’ verschilden niet significant χ2(1,

(25)

N = 148) = 2,32, p < 0,28. Bij een neutrale evaluatie waren er dus overeenkomsten tussen de neutrale evaluatie in de persconferenties en die in de nieuwsartikelen. Bij de negatieve evaluatie bleken te weinig varianties in de data voor een Chi-kwadraat analyse, zie Tabel 4. Tabel 4

Chi-kwadraat toets tussen evaluatie acties organisatie Variabele Totaal Ja Nee χ2

(df=1)

p

Evaluatie positief 148 127 21 10,15 0,001*** Evaluatie neutraal 148 131 17 2,32 0,28 Evaluatie negatief 148 60 88 - - * significant bij p < .05 ** significant bij p < .01

Interactie-effect nieuws en fit strategie op de evaluatie van de acties organisatie. Om het effect van nieuwsgehalte en de fit van de strategie op de evaluatie van de acties te bepalen, is er een logistische regressie uitgevoerd. De positieve evaluatie in de persconferenties was de onafhankelijke variabele, de positieve evaluatie in de nieuwsartikelen was de afhankelijke variabele. Voor de neutrale en negatieve evaluatie bleken de logistische regressiemodellen geen goede fit te hebben, gebaseerd op de Chi-kwadraat. Alleen de resultaten van de logistische regressie met de variabele positieve evaluatie zullen besproken worden.

Het eerste model is uitgedraaid om te bepalen in hoeverre het nieuwsgehalte een invloed zou hebben op het (eventuele) hoofdeffect tussen positieve evaluatie in de

persconferenties en nieuwsartikelen. Hieruit bleek dat het model een goede fit had, χ2(2, N = 148) = 16,98, p < 0,001, (R2 = 0,29). Uit het model bleek een significant verband voor de positieve evaluatie tussen de persconferenties en de nieuwsartikelen e(β) = 15,49, SD(β) = 1,06, p < 0,05. Dit betekent dat wanneer er een positieve evaluatie in de persconferentie voorkwam, de kans vijftien maal groter was dat deze ook in de nieuwsartikelen voorkwam. Het toevoegen van de variabele nieuwsgehalte bleek geen effect te hebben e(β) = 0,00, SD(β) = -20,61, p = 0,98. Als er een nieuwsgehalte aan de positieve evaluatie werd toegevoegd zorgde dit niet voor een grotere kans op aanwezigheid van een positieve evaluatie in de nieuwsartikelen. Hypothese H2 kan niet worden bevestigd. Het toevoegen van een

nieuwsgehalte zorgde er niet significant voor dat de positieve evaluatie in de persconferenties en nieuwsartikelen een verband met elkaar hebben.

(26)

Het tweede model is uitgedraaid om te bepalen in hoeverre fit strategie een invloed zou hebben op het (eventuele) hoofdeffect tussen positieve evaluatie in de persconferenties en nieuwsartikelen. Dit model bleek ook een goede fit te hebben χ2(2, N = 148) = 14,85, p < 0,001, (R2 = 0,17). Dit model gaf geen significant hoofdeffect voor de positieve evaluatie, e(β) = 3,69, SD(β) = 0,94, p = 0,167. Het toevoegen van de variabele fit strategie bleek hier geen verandering in te brengen, het interactie effect was eveneens niet significant e(β) = 2,91, SD(β) = 0,68, p = 0,12. Hypothese H4 kan niet worden bevestigd. Het toevoegen van een fit van de strategie, passend bij de mate van attributie van de organisatie, zorgt er niet signficiant voor dat de positieve evaluatie in de persconferenties en nieuwsartikelen een verband met elkaar hebben.

Discussie

De resultaten uit dit artikel zijn een eerste stap in het onderzoek naar corporate persconferenties. Hieruit blijkt dat de frames gebruikt in een persconferentie, na een corporate crisis, verschillen van de frames die voorkomen in de nieuwsartikelen. Het bagatelliseringsframe blijkt het enige frame waarvan twee onderdelen, de crisis in een acceptabele context zetten en anderen verheerlijken, overeenkomen tussen de

persconferenties en nieuwsartikelen.

De twee modellen die gebruikt zijn om de invloed van frames in persconferenties op frames in nieuwsartikelen te bepalen, verschillen van elkaar. In het eerste model is het nieuwsgehalte toegevoegd als moderator op het verband tussen de aanwezigheid van de frames in de persconferenties en in de nieuwsartikelen. Hieruit blijkt de aanwezigheid van het frame erkenning en het frame relatie heropbouwen in de persconferentie, invloed te hebben op de aanwezigheid van diezelfde frames in de nieuwsartikelen. Als deze frames worden gebruikt door een organisatie in een persconferentie, is er een grotere kans dat zij ook gebruikt worden door journalisten in een nieuwsartikel. Verwacht werd dat een hoger nieuwsgehalte zou zorgen voor een hogere overname van de frames vanuit de

persconferenties naar de nieuwsartikelen (Luhman, 1986; Kroon & Schafraad, 2013; Stryker, 2002; Schwarz, 2006). Bij het ontkenningsframe blijkt dat inderdaad het geval. Wanneer een organisatie een crisissituatie ontkent en de schuld neerlegt bij een minderheidsgroep in de organisatie, wordt dit frame eerder overgenomen als er een nieuwsgehalte aan het frame word toegevoegd. Voor de overige frames blijkt dit niet het geval. Het toevoegen van een

(27)

nieuwsgehalte aan frames als organisatie zijnde, verhoogt de kans dus niet dat deze frames worden overgenomen door de journalisten in de nieuwsartikelen. Een reden hiervoor kan zijn dat persconferenties een anders soort medium zijn. De onderzoeken die in het verleden het verband tussen een verhoogd nieuwsgehalte en overname van de frames door journalisten hebben aangetoond, doelden op persberichten (Kroon & Schafraad, 2013; Stryker, 2002; Schwarz, 2006). Geconcludeerd kan worden dat er een zodanig verschil is tussen

persconferenties en persberichten dat persconferenties een separate studie vereisen.

In het tweede model werd de fit van de responsestrategie, in hoeverre deze passend was bij de mate van attributie van de organisatie, toegevoegd als moderator. Uit dit model blijkt dat de aanwezigheid van ‘ontkennen’, ‘excuses aanbieden’ en ‘relatie opbouwen’, invloed hebben op de aanwezigheid van diezelfde frames in de nieuwsartikelen. Als het frame ontkenning dus gebruikt is in de persconferenties, beïnvloedt dit de kans dat het frame ook gebruikt wordt in de nieuwsartikelen. Hetzelfde geldt ook voor de frames excuses aanbieden en relatie heropbouwen. Opvallend is dat de mate van de fit van de

responsestrategie geen significante verschillen teweeg bracht. Wanneer de responsestrategie passend is bij de mate van attributie van de organisatie, betekent dit niet dat de gebruikte frames overgenomen worden in de nieuwsartikelen. Dit is wel de voorspelling van de SCCT (Coombs, 2007). Het feit dat de fit van de responsestrategie niet zorgde voor een hogere overname van de frames vanuit de persconferentie zet vraagtekens bij het gebruik van de SCCT (Coombs, 2007). Het feit dat de aanwezigheid van het frame bagatelliseren in de persconferentie, geen verband toont met het aanwezig zijn van dit frame in de

nieuwsartikelen, kon verwacht worden. De literatuur toont aan dat de kans dat het frame bagatelliseren als geloofwaardig wordt gezien, klein is (Coombs, 2007).

Deze resultaten schijnen een nieuw licht op de veelal geciteerde SCCT van Coombs, (2007). De SCCT is wellicht niet voor elk soort medium een geschikt stappenplan voor een organisatie om te communiceren. De manier waarop een organisatie communiceert blijkt te zorgen voor verschillen in de gevolgen. Dit impliceert dat de verschillende media via welke een organisatie kiest te reageren, elk een andere studie vereisen. Deze uitkomsten bieden zowel voor organisaties als journalisten, nieuwe inzichten over persconferenties. Journalisten kunnen deze kennis gebruiken om hun objectiviteit en rol als waakhond te beschermen door op de hoogte te zijn van de frames die gebruikt worden in persconferenties. Stakeholders van de organisatie leren daarnaast frames vanuit de organisatie bewust te herkennen. Op deze manier weten zij met welke redenen een organisatie op een bepaalde manier communiceert.

(28)

Dit kan onrust onder de stakeholders voorkomen. Voor organisaties zorgen de resultaten voor meer kennis over welke frames zij beter wel kunnen gebruiken, zoals ontkennen, excuses aanbieden en relatie heropbouwen, en van welke frames zij beter afstand kunnen houden, zoals bagatelliseren.

De evaluatie van de acties van de organisatie in de persconferenties en de nieuwsartikelen bleken van elkaar te verschillen. Als een organisatie zichzelf positief evalueerde in een persconferentie, kwam dit niet overeen met de evaluatie in de

nieuwsartikelen. Uit het eerste model bleek een significant verband tussen de positieve evaluatie van een organisatie in een persconferentie, en de positieve evaluatie van de organisatie in een nieuwsartikel. In dit model was nieuwsgehalte toegevoegd als moderator. Het nieuwsgehalte van de frames versterkte dit verband niet. In het tweede model werd een goede fit van de responsestrategie toegevoegd als moderator. Hierdoor viel het significant gevonden hoofdeffect bij het eerste model weg. De fit van de strategie versterkte dit verband niet. De aanwezigheid van een mediareputatie (Deephouse, 2000). Het kan voor een

organisatie schadelijk zijn wanneer zij deze niet kan beïnvloeden, omdat de mediareputatie geloofwaardiger wordt gezien dan de reputatie gecommuniceerd door de organisatie (Dean, 2004). Daarnaast blijkt de definitie dat stakeholders de reputatie ondersteund te worden door deze resultaten (Fombrun & Shanley, 1990).

In sommige gevallen werd het frame op een sarcastische wijze overgenomen of werd de organisatie belachelijk gemaakt. Dit sluit aan op de systeemtheorie van Luhman (1986), waarin hij stelt dat een communicatie eerst word herinterpreteerd voor het wordt

overgenomen door een ander systeem. In het huidige onderzoek kon er echter geen rekening gehouden worden met in hoeverre de frames letterlijk of geherinterpreteerd over werden genomen. Een vervolgonderzoek vanuit een andere theoretische insteek, zoals een sociale theorie, biedt meer ruimte voor sociale interpretatie. Een kwalitatieve inhoudsanalyse zonder vooraf vastgestelde frames kan meer inzicht geven in de verschillen en overeenkomsten tussen persconferenties en nieuwsartikelen. In dit onderzoek kwamen de frames vaker niet voor dan wel voor, dit impliceert dat de vooraf vastgestelde frames tekort schoten.

Daarnaast werden geen controlevariabelen vastgesteld. In sommige gevallen kwamen de frames uit de persconferenties en nieuwsartikelen overeen, omdat het een feitelijke situatie besloeg. In hoeverre is een frame dan nog te scheiden van de werkelijkheid? Een journalist wordt geacht de feitelijke waarheid te rapporteren, ook als deze overeenkomt met het frame

(29)

dat gebruikt is door de organisatie. Wanneer er gecontroleerd wordt voor andere invloeden, zoals of het frame ook de feitelijke waarheid beslaat of niet, kunnen er duidelijkere

conclusies getrokken worden. Een causaal verband kan met dit onderzoek namelijk nog niet worden aangetoond.

Tenslotte zijn er ook wettelijke restricties voor bepaalde organisaties zoals

vliegtuigmaatschappijen, over in hoeverre zij informatie mogen delen over een crisissituatie. In dit onderzoek zijn namelijk crisissen meegenomen waar rechtszaken voor volgden. Voor vervolgonderzoek is het aan te raden om deze kennis mee te nemen in het onderzoeksopzet. Een combinatieonderzoek van inhoudsanalyse en een survey zou ook meer kennis geven over hoe journalisten bijvoorbeeld omgaan met persconferenties. Dit kan verklaren waarom zij bepaalde informatie wel en bepaalde informatie niet overnemen in hun nieuwsartikelen. Afgezien van een aantal beperkingen is met dit onderzoek de eerste steen gelegd naar onderzoek over corporate persconferenties na een crisissituatie.

Referenties

Arpan, L. M., & Pompper, D. (2003). Stormy weather: Testing “stealing thunder” as a crisis

communication strategy to improve communication flow between organizations and journalists. Public Relations Review, 29(3), 291-308.

Banning, S. A., & Billingsley, S. (2007). Journalist aggressiveness in joint versus solo presidential press conferences. Mass Communication & Society,10(4), 461-478.

Bell, L. M. (2010). Crisis communication: The praxis of response. The Review of Communication, 10(2), 142-155.

Benoit, W.L. (1997). Image repair discourse and crisis communication. Public Relations Review, 23(2), 177-186.

(30)

Bhatia, A. (2006). Critical discourse analysis of political press conferences. Discourse & Society, 17(2), 173-203.

Carroll, C. E., & McCombs, M. (2003). Agenda-setting effects of business news on the public's images and opinions about major corporations. Corporate reputation review, 6(1), 36-46.

Clayman, S. E., & Heritage, J. (2002). Questioning presidents: Journalistic deference and adversarialness in the press conferences of US Presidents Eisenhower and Reagan. Journal of Communication, 52(4), 749-775.

Coombs, W. T. (2007). Protecting organization reputations during a crisis: The development and application of situational crisis theory. Corporate Reputation Review, 10(3), 163-176.

Coombs, W.T. & Holladay, S.J. (1996). Communication and attributions in a crisis: An experimental study in crisis communication. Journal of Public Relations Research, 8(4), 279-295.

Coombs, W.T. & Holladay, S.J. (2002). Helping crisis managers protect reputational assets: initial tests of the situational crisis communication theory. Management Communication Quarterly 16 165-186. 


Davies, G., Chun, R., da Silva, R. V., & Roper, S. (2001). The personification metaphor as a measurement approach for corporate reputation. Corporate Reputation Review, 4(2), 113-127.

(31)

Dean, D. H. (2004). Consumer reaction to negative publicity effects of corporate reputation, response, and responsibility for a crisis event. Journal of Business Communication, 41(2), 192-211.

Deephouse, D. L. (2000). Media reputation as a strategic resource: An integration of mass communication and resource-based theories. Journal of management, 26(6), 1091-1112.

Deephouse, D. L., & Carter, S. M. (2005). An Examination of Differences Between Organizational Legitimacy and Organizational Reputation*. Journal of Management Studies, 42(2), 329-360.

Donaldson, T., & Preston, L. E. (1995). The stakeholder theory of the corporation: Concepts, evidence, and implications. Academy of management Review, 20(1), 65-91.

Ekström, M. (2009). Power and affiliation in presidential press conferences A study on interruptions, jokes and laughter. Journal of Language and Politics,8(3), 386-415.

Entman, R. M. (1993). Framing: Towards clarification of a fractured paradigm.McQuail's reader in mass communication theory, 390-397.

Eshbaugh‐ Soha, M. (2003). Presidential press conferences over time. American Journal of

(32)

Fombrun, C., & Shanley, M. (1990). What's in a name? Reputation building and corporate strategy. Academy of management Journal, 33(2), 233-258.

Friedman, A. L., & Miles, S. (2006). Stakeholders: Theory and Practice: Theory and Practice. Oxford University Press.

Gray, E. R., & Balmer, J. M. (1998). Managing corporate image and corporate reputation. Long Range Planning, 31(5), 695-702.

Hallahan, K. (1999). Seven models of framing: Implications for public relations. Journal of public relations research, 11(3), 205-242.

’t Hart, H., H. Boeije & J. Hox (red) (2005). Onderzoeksmethoden. Amsterdam: Boom

Onderwijs.

Hatch, M.J. & Schultz, M. (1997). Relations between organizational culture, identity and image. European Journal of Marketing, 31, 356–65.

Hatch, M. J., & Schultz, M. (2002). The dynamics of organizational identity.Human relations, 55(8), 989-1018.

Hoe een 19-jarige student de NPO-uitzendingen platlegde (2015, 30 Januari). Opgehaald op 14 maart, 2015 van

(33)

Hoonaard, W. (2008). Inter- and intracoder reliability. In L. Given (Ed.), The SAGE encyclopedia of qualitative research methods. (pp. 446-447).

Hosmer Jr, D. W., Lemeshow, S., & Sturdivant, R. X. (1989). Logistic Regression for Matched Case‐ Control Studies. Applied Logistic Regression, Third Edition, 243-268.

Ihlen, Ø. & Verhoeven, P. (2014). Social theories for strategic communication. In

Holtzhausen, D. & Zerfass, A., The Routledge Handbook of Strategic Communication (pp. 127-135). New York, NY: Routledge.

Jaarkijkcijfers top 100 exc. Sport opgehaald van(2015, 27 Mei). Opgehaald op 23 mei, 2015 van https://kijkonderzoek.nl/component/com_kijkcijfers/Itemid,133/file,n1-0-1-p

Kiousis, S., Mitrook, M., Wu, X., & Seltzer, T. (2006). First-and second-level agenda-building and agenda-setting effects: Exploring the linkages among candidate news releases, media coverage, and public opinion during the 2002 Florida gubernatorial election. Journal of Public Relations Research, 18(3), 265-285.

King, B. G., & Whetten, D. A. (2008). Rethinking the relationship between reputation and legitimacy: A social actor conceptualization. Corporate Reputation Review, 11(3), 192-207.

Kroon, A., & Schafraad, P. (2013). Copy-paste of journalistieke verdieping? Tijdschrift voor Communicatiewetenschap, 41(3), 283-303.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In conclusion, not just one reason can be given for the gender gap in political representation. After analyzing the most-often cited impediments to gender parity, I would

Family firms are not homogenous, they share some genuine attributes but they also have heterogeneous features between them that either favor or limit their

By applying two-dimensional laser induced fluorescence (LIF) on multiple plasma constituents, we are able to directly link the oxidation of plasma species in a SrTiO 3 plasma for

Chapter V: Geared movement of a biaryl system controlled by a molecular motor Introduction

Baarsma, Hoeke A.; Skronska-Wasek, Wioletta; Mutze, Kathrin; Ciolek, Florian; Wagner, Darcy E; John-Schuster, Gerrit; Heinzelmann, Katharina; Günther, Andreas; Bracke, Ken

For a SAND gate modeled as a PWTA with n children, there is only one path leading to the success state, while there are n paths leading to the fail state (one from each child). If

After the creation of the different CCMV-based nanostructures we evaluated their uptake routes into various cell lines, by using inhibitors for (specific) pathways.. We

Breastfeeding and complementary feeding practices included exclusive breastfeeding in the first 6 mo, continued breastfeeding, vitamin A sup- plementation in the previous 6 mo,