• No results found

Onderwijseffecten in vergelijkend perspectief : een kwantitatief onderzoek naar de onderwijseffecten in Groot-Brittannië en Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onderwijseffecten in vergelijkend perspectief : een kwantitatief onderzoek naar de onderwijseffecten in Groot-Brittannië en Nederland"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onderwijseffecten in

vergelijkend perspectief

Een kwantitatief onderzoek naar de onderwijseffecten in

Groot-Brittannië en Nederland

Bachelor Sociologie (Bachelor onderzoek 2014)

Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen

Milan van der Kuyp (10266313) milan_manu@hotmail.com

Inleverdatum: 18 juni 2014 Bespreking op: 25 juni 2014 Begeleider: dhr. dr. T. (Thijs) Bol

(2)

1

Inhoudsopgave

Abstract ... 2 1. Inleiding ... 2 1.1 Probleemstelling ... 3 2. Theoretisch kader ... 5 2.1 Vaardigheden ... 5 2.2 Opleidingsniveau ... 5 2.3 Vaardigheden * opleidingsniveau ... 6

2.4 Sociaal economische status ... 7

2.5 Institutionele context ... 8 3. Data en methoden ... 12 3.1 Data ... 12 3.2 Methoden ... 12 4. Operationalisering ... 14 4.1 Inkomen ... 14 4.2 Vaardigheden ... 16 4.3 Opleidingsniveau ... 17

4.4 Sociaal economische status (SES) ... 18

4.5 Controle variabelen ... 18

5. Resultaten ... 20

5.1 Vaardigheden en inkomen per opleidingsniveau ... 20

5.2 Opleidingsniveau * sociaal economische status ... 21

5.3 Onderwijseffecten in Groot-Brittannië en Nederland ... 22

6. Conclusie ... 27 7. Bibliografie ... 31 7.1 Literatuurlijst ... 31 8. Bijlage ... 33 8.1 Tabellen ... 33 8.2 Figuren ... 35 8.3 Syntax Groot-Brittannië ... 35 8.4 Syntax Nederland ... 39

(3)

2

Abstract

Zoals bekend hebben het opleidingsniveau en de vaardigheden een positieve invloed op het inkomen. In dit onderzoek zijn deze onderwijseffecten geanalyseerd in de landen Groot-Brittannië en Nederland. De manier waarop dit werkt kan verschillen in de twee landen die worden bestudeerd. In beide landen zijn grote verschillen te zien in zowel de structuur van het onderwijs als de arbeidsmarkt. In Nederland is er een sterke aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Diploma’s bepalen in sterke mate het soort beroep wat men gaat uitoefenen. In Groot-Brittannië zien we deze aansluiting minder terug en worden in het onderwijs meer algemene vaardigheden geleerd die breed inzetbaar zijn op de arbeidsmarkt. De arbeidsmarkt is in Groot-Brittannië erg flexibel terwijl deze in Nederland sterk gecoördineerd wordt. Om de verschillende onderwijseffecten te kunnen onderzoeken is er gebruik gemaakt van de Nederlandse en Britse vragenlijst PIAAC waarbij er naast een grote hoeveelheid aan achtergrondvragen ook getoetst is op de kernsleutel vaardigheden van mensen. Hierbij wordt er gebruik gemaakt van twee tegenovergestelde hypotheses. De eerste hypothese, het compensatiemechanisme, stelt dat het hebben van vaardigheden het sterkst is voor mensen met ‘een laag diploma’1. Juist door het

ontbreken van een goed diploma is het hebben van vaardigheden erg belangrijk. Vaardigheden compenseren het effect van een lage opleiding en leiden tot een beter inkomen. De tweede hypothese, het versterkingsmechanisme, telt de invloed van vaardigheden juist het sterkst is voor mensen met ‘een hoog diploma’. De in PIAAC gemeten (algemene) vaardigheden kunnen beter worden toegepast door mensen met een hoog diploma dan mensen met een laag diploma. Mensen met ‘een laag diploma’ passen namelijk meer (specifieke) vaardigheden toe in het uitvoeren van hun beroep. In deze beroepen kunnen zij de (algemene) vaardigheden minder goed kapitaliseren. Beide hypotheses zijn onderzocht aan de hand van een lineaire multivariate regressieanalyse. Hieruit blijkt dat deze onderwijseffecten ook daadwerkelijk verschillend zijn in beide landen. In Groot-Brittannië is de invloed van vaardigheden het sterkst voor mensen met een hoog opleidingsniveau en wordt bewijs gevonden voor het versterkingsmechanisme (hypothese 2). Daarentegen vinden we in Nederland geen enkel bewijs voor beide hypotheses. Het opleidingsniveau bepaalt in sterke mate het beroep en daardoor is de invloed van vaardigheden hier nauwelijks verschillend per opleidingsniveau.

1. Inleiding

Dat het volgen van onderwijs belangrijk is voor onze toekomstige kansen op de arbeidsmarkt is niet nieuw. Al in de vorige eeuw onderzochten Glick en Miller (1956) de invloed van het onderwijs en vonden een positieve samenhang tussen het

1 Met ‘een laag diploma’ wordt een diploma van een laag opleidingsniveau bedoeld. ‘Een hoog diploma’

is een diploma van een hoog opleidingsniveau. Verschillen tussen hoog en laag zullen nader worden besproken in de operationalisering (zie hoofdstuk 4).

(4)

3

opleidingsniveau en het inkomen van mensen. Voor deze samenhang zijn verschillende verklaringen gegeven. De meer economische verklaring kijkt naar de vaardigheden die mensen in het onderwijs aangeleerd krijgen en de meer sociologische verklaring kijkt naar de kwalificaties die mensen hebben. Hoe meer vaardigheden mensen hebben hoe productiever zij zijn. Werkgevers belonen productiviteit en daarom verdienen mensen met veel vaardigheden meer. Daarnaast worden mensen vaak aangenomen op basis van de diploma’s die zij hebben. Het hebben van ‘een hoog diploma’ geeft een beter signaal dan ‘een laag diploma’ en daarom betalen diploma’s zich uit.

1.1 Probleemstelling

Een belangrijke aanleiding voor dit onderzoek zijn mensen met ‘een laag diploma’ en een hoog inkomen. Mijn oom heeft slechts alleen zijn middelbaar onderwijs afgerond en is toen gaan werken. Hij verdient meer dan mijn ouders terwijl zij beide diploma’s uit het hoger onderwijs hebben. Het is dan ook de vraag hoe het kan dat iemand zonder ‘een hoog diploma’ alsnog veel verdient. Ik ben hierbij benieuwd naar de rol van vaardigheden en vooronderstel dat ‘een laag diploma’ gecompenseerd kan worden met een bepaalde hoeveelheid vaardigheden.

De verwacht is dat de wijze waarop mensen hun vaardigheden kunnen inzetten

verschillend is per opleidingsniveau. Het onderwijs is in te delen in drie delen namelijk het basisonderwijs, het middelbaar onderwijs en het hoger onderwijs. De diploma’s uit het middelbaar onderwijs sluiten op andere beroepen aan dan de diploma’s uit het hoger onderwijs. Ik verwacht dat de mensen uit het basisonderwijs en het middelbaar onderwijs hun vaardigheden, in de beroepen die aansluiten op hun opleiding, anders toepassen dan mensen uit het hoger onderwijs. Een beroep als beveiliger sluit aan op het middelbaar beroepsonderwijs. In het uitoefenen van dit beroep wordt vooral specifieke kennis en vaardigheden toe gepast. Een beroep als beleidsadviseur sluit aan op het hoger onderwijs. Voor het uitoefenen van dit beroep worden meer algemene vaardigheden gebruikt.

De wijze waarop mensen met ‘een laag diploma’ en ‘een hoog diploma’ hun vaardigheden inzetten kan dus mogelijk ook verschillen per opleidingsniveau. In dit onderzoek zal daarom gekeken worden naar de invloed van vaardigheden op het inkomen en hoe deze invloed verschilt per opleidingsniveau. De effecten zullen worden

(5)

4

onderzocht in Gr0ot-Brittannïe en Nederland. De institutionele context is in beide landen verschillend en dus interessant om te onderzoeken. Ik zal hierbij antwoord geven op volgende probleemstelling:

In hoeverre verschilt het invloed van vaardigheden op het inkomen per opleidingsniveau en is dit verschillend in Groot-Brittannië en Nederland2?

2 De probleemstelling bestaat uit twee deelvragen. 1: is het effect van vaardigheden op het inkomen

verschillend per opleidingsniveau? 2: zijn de effecten van vaardigheden en opleidingsniveau verschillend in Groot-Brittannië en Nederland?

(6)

5

2. Theoretisch kader

In de eerste drie paragrafen van deze sectie worden de theoretische verklaringen voor het effect van vaardigheden en opleidingsniveau besproken. De nadruk van dit onderzoek zal liggen op de invloed van vaardigheden voor verschillende opleidingsniveaus, paragraaf 2.3. Beide effecten worden in sterke mate beïnvloed door de ongelijke kansen in het onderwijs. In de paragraaf 2.4 wordt daarom de invloed van de sociaal economische status besproken. In de paragraaf 2.5 wordt het belang van de institutionele context besproken en wordt er ingegaan op de institutionele verschillen tussen Groot-Brittannië en Nederland.

2.1 Vaardigheden

Een veel gebruikte uitleg voor het effect van het onderwijs is de menselijke kapitaalverklaring van Becker (1964). Becker stelt dat mensen in zichzelf investeren door deel te nemen aan het onderwijs. In het onderwijs worden mensen productiever gemaakt door de kennis en vaardigheden die zij hier aangeleerd krijgen. Deze vaardigheden noemt Becker het menselijk kapitaal. Ieder individu beschikt over een zekere mate vaardigheden (menselijk kapitaal). En hoe meer vaardigheden mensen hebben hoe productiever zij zijn. Het zijn de vaardigheden volgens Herrnstein & Murray (1994) die onze werkprestaties het best kunnen voorspellen. De werkgevers zijn op zoek naar de meest productieve werknemer en bepalen de lonen van hun werknemers aan de hand van de verwachting over hoe productief zij zijn. Hooggeschoolde werknemers verdienen hierdoor meer dan laaggeschoolde werknemers. Zij beschikken over meer menselijk kapitaal en zijn dus productiever.

2.2 Opleidingsniveau

In het zoeken naar de meest productieve werknemers wordt er door de werkgevers vaak gekeken naar het opleidingsniveau. Werkgevers ‘screenen’ de werknemers door naar hun opleidingsniveau te kijken. Het opleidingsniveau legitimeert de vaardigheden die werknemers zouden moeten hebben (Arrow 1973). Een hoger opleidingsniveau staat algemeen genomen gelijk aan meer opleidingsjaren. Men verwacht dan ook dat iemand met een hoog opleidingsniveau meer kennis en

(7)

6

vaardigheden heeft geleerd dan iemand met een laag opleidingsniveau. Daarnaast is het voor sommige beroepen zoals de tandarts noodzakelijk dat de werknemer bepaalde kwalificaties heeft en deze worden in het onderwijs verkregen. Een werknemer met ‘een hoog diploma’ laat zien een bepaald niveau aan te kunnen en gemakkelijk getraind te kunnen worden. De werkgever kiest voor de werknemer waarvan hij verwacht dat deze het minst training nodig heeft namelijk de werknemer met de hoogste opleiding (Thurow 1972). Het is echter de vraag of een persoon met de hoogste opleiding ook echt deze vaardigheden heeft, en daadwerkelijk het makkelijkst getraind kan worden (van de Werfhorst 2002; Bol 2013).

2.3 Vaardigheden * opleidingsniveau

In het kort heeft onderwijs dus een positieve samenhang met het inkomen omdat zij bepaalde kwalificaties verschaft die een effectief signaal geven aan werkgevers en toegang geven tot bepaalde beroepen. Hoe meer vaardigheden mensen hebben hoe productiever zij worden en productiviteit betaalt zich uit (Becker 1964). Verwacht kan worden dat de invloed van het opleidingsniveau sterker wordt naarmate men meer vaardigheden heeft. De vraag die in dit onderzoek centraal staat is of de invloed van vaardigheden op het inkomen verschillend is per opleidingsniveau. Er zal gepoogd worden een verklaring te vinden hoe het kan dat een persoon met een lage opleiding alsnog veel kan verdienen. De vooronderstelling die hier gebruikt wordt is dat er sprake is dat mensen met een laag diploma’ vaardigheden gebruikt om zo het ontbreken van ‘een hoog diploma’ te kunnen compenseren. Daarom is de invloed van vaardigheden het sterkst voor mensen met een laag opleidingsniveau. Voor mensen met een hoog opleidingsniveau valt minder te compenseren en zijn vaardigheden dus minder belangrijk. Hypothese 1, het compensatiemechanisme, stelt dat invloed van vaardigheden op het inkomen het sterkst is voor mensen met ‘een laag diploma’.

Het versterkingsmechanisme verwacht echter dat vaardigheden minder goed

toegepast kunnen worden door mensen met ‘een laag en midden diploma’. ‘In het secundair onderwijs worden mensen opgeleid voor het hoger onderwijs of de arbeidsmarkt. Het behalen van een diploma uit het secundair onderwijs geeft een maatschappelijke positie als startkwalificatie3 en geeft toegang tot meer beroepen dan

3 In Groot-Brittannië geldt de ‘General Certifcatie of Secondary Education’ (GCSE) als startkwalificatie

voor de arbeidsmarkt en in Nederland het Hoger Algemeen Voortgezet Onderwijs (HAVO), Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs (VWO) en het Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO). Voor meer informatie:

(8)

7

‘een laag diploma’. De startkwalificaties geven uitsluitend toegang tot meer eenvoudige en minder betaalde beroepen waarbij de doorgroei kansen en de beloning relatief laag is (Schneider & Kohan 2008: 282-288). In het secundaire beroepsonderwijs voornamelijk beroeps specifieke vaardigheden aangeleerd. Zo leert een beveiliger om te gaan met onveilige situaties, een metselaar het voorbereiden en uitvoeren van metselwerk en een kapper de verschillende methoden om haar te kunnen knippen. Men gaat werken in de sector waarvoor men is opgeleid en de aansluiting van het secundaire onderwijs op de arbeidsmarkt is hierdoor sterk.. Het wisselen van sector komt nauwelijks voor, zelfs wanneer er in deze sector meer verdiend kan worden (Streeck 1989: 90-93)..

De aansluiting van het hoger onderwijs op de arbeidsmarkt is minder duidelijk.

De opleidingen zijn minder beroepsgericht en er worden over het algemeen meer algemene vaardigheden aangeleerd.. Een hoop diploma’ geeft toegang tot meerder en beter betaalde beroepen. De invloed van het hebben van ‘een hoog diploma’ wordt versterkt door de vaardigheden. De vaardigheden die zij hebben aangeleerd breder toegepast worden op de arbeidsmarkt en de kans op een hoog inkomen is hierdoor groter. (Streeck 1989: 90-95). De tweede hypothese, het versterkingsmechanisme, vooronderstelt dat de invloed van vaardigheden het sterkst is voor mensen met ‘een hoog diploma’.

2.4 Sociaal economische status

Het onderwijseffect wordt in sterke mate beïnvloed door ongelijke kansen in het onderwijs tussen verschillende sociale economische status. Het volgen van hoger onderwijs was voorheen slechts voorbehouden aan mensen uit hogere klassen. De toegang tot hoger onderwijs was beperkt doordat niet iedereen dit kon betalen. Tegenwoordig hebben ook de lagere klassen de kans om te gaan studeren (Young 1958). Zij worden gestimuleerd om te gaan studeren door subsidies, aanvullende

beurzen en verlaagde collegetarieven. In reactie op deze nieuwe

onderwijsmogelijkheden zijn de hogere klassen gaan investeren in het opleidingsniveau van hun kinderen. Zij willen koste wat kost dat hun kinderen dezelfde kansrijke toekomst als die van hen krijgen. De kinderen moeten daarom hetzelfde (hoogst haalbare) opleidingsniveau volgen en worden in sommige gevallen op dure privéschool gezet of krijgen bijles om zo toch hun diploma te kunnen behalen

(9)

8

(Goldthorpe 1996: 495-499) (Thurow 1972). Het onderwijs wordt door de hogere klassen gebruikt om de toekomstige kansen op de arbeidsmarkt te verbeteren. De invloed van het onderwijs zou veroorzaakt worden door de klasse van mensen en is dus belangrijk om te onderzoeken. Daarom zal er gekeken worden gecontroleerd voor de invloed van sociaal economische status.

2.5 Institutionele context

De verschillende theoretische verklaringen van onderwijseffecten helpen ons inkomensongelijkheid beter te begrijpen en zijn daarom belangrijk om te onderzoeken. In deze verklaringen wordt echter nog niets gezegd over de invloed van de context. En zonder rekening te houden met de context vooronderstellen we dat de invloed van het onderwijs in iedere context hetzelfde is. Daarom wordt er in dit onderzoek gekeken naar twee landen met een verschillende institutionele context en wordt gekeken of de werking van het compensatiemechanisme en versterkingsmechanisme hier verschillend zijn. Voor verschillen in institutionele context is er gekeken naar instituties in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Daarnaast zal er gekeken worden naar de structuur van de onderwijs en hoe deze aansluit op de arbeidsmarkt.

2.5.1 Instituties op de arbeidsmarkt

In de Varieties of Capitalism wordt gekeken naar de verschillende instituties op de arbeidsmarkt. Hall en Soskice (2001) maken onderscheid tussen de ideaaltypische liberale en gecoördineerde markteconomieën. In het maken van dit onderscheid kijken zij naar de relatie tussen hoe bedrijven opereren en de institutionele omgeving waarin zij zich bevinden. Landen zoals de Verenigde Staten en Groot-Brittannië kunnen worden geschaard onder de liberale markteconomieën. In deze landen is vrijwel geen werknemers- en ontslagbescherming. In de gecoördineerde markteconomieën, waaronder Nederland en Duitsland, is de werknemers- en ontslagbescherming echter juist hoog (Hall en Soskice 2001: 19). De grote institutionele verschillen zouden een mogelijk invloed kunnen hebben op de eerder genoemde mechanisme. De wijze waarop onderwijs en arbeidsmarkt is ingericht verschilt in Nederland en Groot-Brittannië. De invloed van het opleidingsniveau en

(10)

9

vaardigheden in het verklaren van onderwijsongelijkheid is in beide landen mogelijk verschillend en daarom interessant om te onderzoeken.

2.5.2 Instituties in het onderwijs

Groot-Brittannië is traditioneel gezien een klassenmaatschappij. De klasse van herkomst was voor velen hetzelfde als hun huidige klasse. En binnen de klassenstructuur was er bijna geen sociale mobiliteit. Deze sociale mobiliteit is destijds onderzocht waaruit bleek dat van 1910-1945 deze vrijwel constant is gebleven (Erikson and Golthorpe 1992: 73-75). Hogere beroepen werden voornamelijk uitgevoerd door mensen uit de hogere klassen. Het erfelijke effect was dan ook sterker dan in andere Europese landen (Erikson and Golthorpe 1992: 85). Met de opkomst van het belang van diploma’s heeft deze ongelijkheid zich verplaatst naar het onderwijs. In het hogere onderwijs zaten voornamelijk mensen uit hogere klassen. De mensen uit lagere klassen hadden daarentegen een beperkte toegang tot het hogere onderwijs. In het onderwijs in Groot-Brittannië zijn relatief weinig instituties aanwezig die gelijke kansen in het onderwijs stimuleren. De ongelijke kansen in het onderwijs zijn onderzocht door Shavit et. all. (1993) en ook zij constateren dat in de tweede helft van de 20e eeuw deze kansen ongelijk zijn gebleven. Mogelijke oorzaken zijn de financiële barrières zoals de hoge collegegelden die betaald moeten worden om te kunnen studeren aan bekende universiteiten zoals Oxford en Cambridge. Het hoger onderwijs wordt minder gefinancierd en hierdoor gaan mensen met vaardigheden relatief minder snel studeren (Shavit et all.1993: 29-35) (Schneider en Kohan 2008: 289-292). Uit ditzelfde onderzoek blijkt echter dat de ongelijkheid in onderwijskansen in Nederland juist zijn afgenomen. De Graaf en Ganzeboom (1993) stelde vast dat het effect van sociale afkomst in Nederland is afgenomen. Nederland wordt gezien als een egalitaire samenleving. De kansen om in een hogere onderwijs te komen zijn meer gelijk dan in Groot-Brittannië. Veel beleid in Nederland is gericht op het nivelleren van inkomensverschillen. Zo hebben mensen uit lagere klassen met een laag inkomen recht op een aanvullende beurs wanneer zij gaan studeren. Daarnaast krijgt iedereen vanaf zijn achttiende een basisbeurs (studiefinanciering) en zijn de collegegelden relatief erg laag. Hierdoor heeft iedereen de mogelijkheid om te gaan studeren.

(11)

10

2.5.3 Structuur van het onderwijs

Willen wij de verschillende de structuur van het onderwijs beter begrijpen dan kan er gekeken worden naar de mate van differentiatie en de beroepsgerichtheid van het onderwijs. ( Van de Werfhorst 2011) (Bol 2013). Nederland wordt gekenmerkt door de diversiteit van haar opleidingen en door de beroepsgerichte opleidingen. Diploma’s spelen in Nederland een sterke rol en er is een duidelijke aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt. In Groot-Brittannië zijn de opleidingen minder beroepsgericht en hierdoor is de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt minder duidelijk (Schneider en Kohar 2008: 285-288). In de beroepsgerichte opleidingen worden voornamelijk beroepsspecifieke vaardigheden aangeleerd. In de

meer algemene opleidingen worden meer algemene vaardigheden

(sleutelvaardigheden) aangeleerd. (Streeck 1989: 90-97).

Een ander belangrijk verschil is dat in Nederland bedrijven een belangrijke rol hebben in het leersysteem. De bedrijven bieden trainingen aan in de vorm van stages waarbij studenten voor de helft van de tijd gewoon naar school gaan en de andere helft van de tijd werken. De werkgevers doen actief mee aan het proces van beroepsopleiding en hierdoor hebben zij een groot vertrouwen in de kwalificatie van de werknemers. Het hebben van een diploma’s belichaamt namelijk de vaardigheden van een werkgever. De diploma’s bepalen hierdoor in sterke mate de toekomstige sector waarin men gaat werken. Daarnaast is het onwezenlijk dat werknemers buiten de sector waarin zij zijn opgeleid komen te werken, ook al zouden zij meer kunnen verdienen wanneer zij in een andere sector gaan werken. Voor de hogere baantjes is er een beperkte toegang en is een universitaire opleiding vereist (Shavit en Muller 2010: 34-41).

2.5.4 Onderwijseffecten in Groot-Brittannië en Nederland

Zowel de structuur van de arbeidsmarkt als het onderwijs zijn verschillend in Groot-Brittannië en Nederland. Waar de arbeidsmarkt in Groot-Groot-Brittannië erg flexibel is, is de arbeidsmarkt in Nederland meer gecoördineerd. Sociale klasse speelt een grote rol in Groot-Brittannië en kansen in het onderwijs zijn ongelijk. In Nederland spelen de diploma’s echter een belangrijkere rol. De aansluiting tussen het onderwijs en de bedrijven is duidelijk en de daarbij horende kwalificaties zijn gelegitimeerd.

(12)

11

Beide landen hebben duidelijke institutionele verschillen. De onderwijseffecten en de beide mechanismen kunnen hierdoor verschillen en zijn dus interessant om te onderzoeken. Omdat diploma’s in Nederland het toekomstige beroep in sterke mate bepalen verwacht ik dat het effect van opleidingsniveau hier sterker is dan het effect van vaardigheden. Mensen met vaardigheden hebben meer gelijke kansen in het onderwijs om te gaan studeren. De invloed van vaardigheden per opleidingsniveau zal hierdoor nauwelijks verschillend zijn.

In Groot-Brittannië is het hoger onderwijs minder gefinancierd waardoor mensen met vaardigheden relatief vaker niet zullen gaan studeren. Opleidingen zijn minder beroepsgericht en de aansluiting van het onderwijs en de arbeidsmarkt is minder duidelijk. Verwacht kan worden dat de invloed van het opleidingsniveau minder sterk is dan in Nederland. Daarnaast zullen vaardigheden hier naar verwachting een grotere rol spelen. De arbeidsmarkt in Groot-Brittannië is flexibeler en er worden in het onderwijs meer algemene vaardigheden (sleutelvaardigheden) aangeleerd. Ik verwacht dat het effect van vaardigheden in Groot-Brittannië sterker is dan in Nederland en dat de invloed van vaardigheden per opleidingsniveau verschillend is.

(13)

12

3. Data en methoden

3.1 Data

In dit onderzoek wordt gebruik gemaakt van de data ‘Programme for the International Assessment of Adult Competencies’ (PIAAC), verzameld door de OECD (Organisation for Economic Co-operation and Development). De data zijn afkomstig uit 24 landen en is recent (2013) verzameld. Voor ieder land is er een dataset gemaakt. In mijn onderzoek zal ik hoofdzakelijk kijken naar hoe de invloed van vaardigheden en opleidingsniveau is op het inkomen. De data zijn erg geschikt voor het beantwoorden van mijn hoofdvraag omdat de dataset de variabelen opleidingsniveau, vaardigheden en inkomen bevat. Daarnaast kunnen de onderwijseffecten in Groot-Brittannië en Nederland worden onderzocht. Het onderzoek is Nederland onder 5170 en in Groot-Brittannië onder 8892 volwassen van 16 tot en met 65 jaar uitgevoerd (dit is de doelgroep die ik in mijn onderzoek ga onderzoeken). In beide datasets zitten ieder meer dan 1300 variabelen. Ik kan deze verschillende variabelen en gegevens gebruiken voor het controleren van mijn resultaten (ecbo 2013).

3.2 Methoden

Voor het beantwoorden van de probleemstelling worden verschillende statische analyses uitgevoerd met SPSS statistics. Allereerst is er gekeken hoe goed de data zijn. De data zijn opgeschoond en extreme waarden zijn verwijderd uit de dataset. Om inzicht te kunnen krijgen in de verdeling van de variabelen zijn er tabellen en grafieken opgesteld. De resultaten worden besproken in hoofdstuk 4 en 5. Hierbij zullen de belangrijkste verschillen tussen beide landen worden besproken.

De invloed van vaardigheden en opleidingsniveau zijn onderzocht met een lineaire regressieanalyse. Met een lineaire regressieanalyse berekenen we hoe sterk de invloed van de onafhankelijke variabelen zijn op de afhankelijke variabelen. Hierbij wordt er een model opgesteld waarbij de afhankelijke variabelen een lineaire functie is van de onafhankelijke variabelen. Het model van de lineaire functie moet voldoen

(14)

13

aan vijf assumpties4. De vijf assumpties zijn getoetst waaruit blijkt dat het lineaire model geschikt voor dit onderzoek5. De afhankelijk variabele is het inkomen per uur. Het inkomen is in te delen op een schaal en er kan een lineaire functie van worden gemaakt6. De variabele kan dus worden gebruikt voor het uitvoeren van deze analyse. De belangrijkste onafhankelijke variabelen zijn vaardigheden, opleidingsniveau en sociaal economische status. Voor iedere variabele wordt berekend hoe sterk de invloed is op het inkomen.

Om een antwoord te kunnen geven op de probleemstelling zijn er interactie variabelen gemaakt van de invloed van vaardigheden per opleidingsniveau. Met de interactie variabelen kan bijvoorbeeld gekeken worden wat het effect van vaardigheden zijn voor iemand met ‘een laag diploma’ ten opzichte van iemand met een hoog opleidingsniveau. De analyse kan dus gebruikt worden om een antwoord te krijgen op de compensatiehypothese en de versterkingshypothese.

4 De vijf assumpties zijn: de afhankelijke variabelen is een lineaire functie van de onafhankelijke

variabelen, de residuen zijn onafhankelijk van de onafhankelijke variabelen, de variantie van de residuen is onafhankelijk van de afhankelijke variabelen, de residuen zijn ongecorreleerd en de residuen zijn normaal verdeeld.

5 De resultaten van het testen van de assumpties zijn te zien in figuur 9.1-9.3. De residuen zijn normaal

verdeelt en zijn onafhankelijke van de onafhankelijk en afhankelijke variabelen. Daarnaast zien we in figuur 9.2 dat het inkomen een lineaire functie is van de onafhankelijke variabelen. De resultaten van de ongecoreleerde residuen zijn niet te vinden in de bijlage. De waarde van de Durbin Watson in Groot-Brittannië 1,937 en in Nederland 1,903.

6 Voor het testen van de assumpties is het natuurlijke logeritme genomen van het inkomen per uur

(15)

14

4. Operationalisering

4.1 Inkomen

Inkomen wordt geoperationaliseerd aan de hand van het inkomen dat mensen per uur verdienen (D_Q18c1)7. Er is voor het inkomen per uur gekozen omdat deze maatstaf de meest reële weergave geeft van de ongelijkheid in het inkomen. Andere maatstaven zoals het inkomen per maand geven zijn minder bruikbaar voor dit onderzoek. Denk bijvoorbeeld aan mensen (voornamelijk vrouwen) met een hoog diploma die vaak minder uren werken om zo voor het huishouden te kunnen zorgen. Het inkomen per maand is relatief gezien erg laag en geeft dan een vertekend beeld.

In Groot-Brittannië is er gevraagd naar het inkomen per uur in pond terwijl er in Nederland is gekeken naar inkomen per uur in euro. Om een vergelijking te kunnen maken met Nederland is het pond bedrag omgerekend naar euro. Hiervoor is de

huidige koerswaarde genomen8. Vervolgens zijn de extreme waarde op het inkomen

verwijderd door de bovenste en onderste 1% op te geven als missende waarden. In de onderstaande tabel 4.1 zien we de verdeling van variabelen inkomen, vaardigheden en SES. Opvallend is dat het gemiddelde inkomen in Nederland hoger is dan in Groot-Brittannië. In Nederland is het inkomen meer gelijk verdeeld. Dit zien we terug in figuur 4.1. De normaalverdeling in Groot-Brittannië heeft een extreme afwijking naar links. In Groot-Brittannië hebben relatief meer mensen een laag inkomen dan in Nederland. De verschil tussen het hoogste inkomen en het laagste inkomen is in Groot-Brittannië ongeveer 75 euro. In Nederland is dit verschil minder groot namelijk 57 euro. In Groot-Brittannië is er dus meer ongelijkheid in inkomen tussen rijk en arm. De arbeidsmarkt is hier erg flexibel terwijl er in Nederland juist wettelijke afspraken zijn over de hoogte van de laagste en hoogste inkomens. De inkomens zijn in Nederland meer gereguleerd en het inkomen per uur is dus in Nederland, zoals verwacht, meer gelijk verdeeld. Ik ben erg tevreden over deze data. Beide landen hebben een hoge ‘non-response’ op het inkomen per uur. Een mogelijke verklaring voor het hoge aantal ‘non response’ is dat mensen vaak de informatie over hun inkomen niet willen vrijgeven of hun maandelijkse inkomen niet weten.

7Voor het ‘codebook’ zie http://www.oecd.org/site/piaac/publicdataandanalysis.htm

8De huidige koerswaarde van de pond is 1,22 euro. Het inkomen per uur in euro is berekend door het

(16)

15

Tabel 4.1 Overzicht van de variabelen in Groot-Brittannië en Nederland Groot-Brittannië

Variabelen % Gem S.E. Range

Inkomen 14,78 8,61 4,34–79,49 Vaardigheden 274,66 39,95 142,69–383,75 Opleidingsniveau Laag 14,4% Midden 48,5% Hoog 37,1% Missing 1,2% SES Laag 29,4% Midden 35,6% Hoog 18,0% Missing 16,9% Nederland

Variabelen % Gem S.E. Range

Inkomen 16,783 7,85 3,07 – 59,83 Vaardigheden 288,2 37,70 139,99 – 391,76 Opleidingsniveau Laag 8,2% Midden 59,8% Hoog 29,7% Missing 2,4% SES Laag 48,3% Midden 25,3% Hoog 22,7% Missing 3,8%

* Bron: PIAAC data http://vs-web-fs-1.oecd.org/piaac/puf-data/SPSS/9

9 In dit onderzoek is er uitsluitend gebruik gemaakt van de PIAAC data. De bron van iedere tabel en

(17)

16

Figuur 4.1: Histogram van het uur inkomen

Groot-Brittannië Nederland

4.2 Vaardigheden

Vaardigheden zijn gemeten aan de hand van een toets die de respondenten hebben moeten maken. In de PIAAC toets is gekeken naar de mate waarin volwassenen drie kernvaardigheden beheersen namelijk taalvaardigheid, rekenvaardigheid en probleemoplossend vermogen in digitale omgeving. Deze vaardigheden zouden volgens de OECD noodzakelijk zijn voor het optimaal deelnemen aan het onderwijs en de arbeidsmarkt (ECIBO 2013). De kernvaardigheden komen sterk overeen met wat Streeck (1989) noemt de algemene sleutelvaardigheden. Van de drie kernvaardigheden is het gemiddelde genomen 10. In dit onderzoek zal er dus voornamelijk gekeken worden naar de algemene sleutelvaardigheden.

In tabel 4.1 zien we de verdeling van vaardigheden in Groot-Brittannië en Nederland. Een opmerkelijk resultaat is dat de spreiding van vaardigheden en het gemiddelde in Nederland hoger is dan in Groot-Brittannië. In dit onderzoek wordt er verwacht dat vaardigheden een sterker effect hebben in Groot-Brittannië. Ik zou dan ook verwachten dat de spreiding in Groot-Brittannië groter zou zijn. In de onderstaande figuur 4.2 zien we dat vaardigheden in beide landen normaal verdeeld zijn met een kleine afwijking naar rechts. Deze bevinding komt overeen met de vooronderstelling van Herrnstein & Murray (1994). Zij stellen in the Bell Curve dat de verdeling van cognitieve vaardigheden in een samenleving normaal verdeeld is.

10 De drie kernvaardigheden, taalvaardigheid, rekenvaardigheid en probleemoplossend vermogen in

(18)

17

Figuur 4.2: Histogram van de cognitieve vaardigheden

Groot-Brittannië Nederland.

4.3 Opleidingsniveau

In het verklaren van verschillen in onderwijseffecten zal gekeken moeten worden naar de verschillende kwalificaties die mensen hebben. Het opleidingsniveau is geoperationaliseerd door het hoogst behaalde diploma (B_Qo1a) te nemen. Het hoogst behaalde opleidingsniveau is ingedeeld in ISCED 1 t/m 6. Het opleidingsniveau is vervolgens in drie categorieën ingedeeld namelijk, diploma laag, diploma midden en diploma hoog. Voor een hogere diploma zijn algemeen genomen meer opleidingsjaren nodig en de variabele is dus ordinaal verdeeld.

Het lage niveau bestaat uit ISCED 1 en 2, en is ongeveer gelijk aan mensen die

helemaal geen diploma hebben of een diploma in het basisonderwijs. Het midden niveau bestaat uit ISCED 3 en 4. Dit zijn de diploma’s uit het secundair onderwijs. De diploma’s zijn een voorbereiding op het hoger onderwijs of geven toegang tot de arbeidsmarkt. Het hoge niveau bestaat uit ISCED 5 en 6. Dit zijn de diploma’s uit het hoger onderwijs.

In tabel 5.1 zien we de hoe de verschillende opleidingsniveau procentueel verdeeld zijn. In beide landen hebben de meeste mensen ‘een midden diploma’ en het minst hebben mensen ‘een laag diploma’. Groot-Brittannië zijn collegegelden een stuk hoger dan in Nederland. En het hoger onderwijs is hierdoor minder toegankelijk. In tabel 5.1 zien we dat in Groot-Brittannië 37,1 procent een hoog opleidingsniveau heeft terwijl dit er in Nederland maar 29,7 is. De resultaten zijn erg verrassend. Vooral

(19)

18

omdat we in de vorige paragraaf hebben gezien dat in Nederland de spreiding van vaardigheden het grootst is. Het hoge percentage aan hoogopgeleide mensen is mogelijke een resultaat van de klassenmaatschappij. Mensen met een hoge SES gaan studeren. Het opleidingsniveau en de SES zijn tegen elkaar afgezet en zullen in paragraaf 5.3 worden besproken.

4.4 Sociaal economische status (SES)

Bij het meten van sociale economische status (SES) heb ik naar het opleidingsniveau van de ouders gekeken. Het onderwijs werkt in sommige gevallen als een mechanisme van sociale uitsluiting. Zo hebben de hogere klassen meestal een hogere kwalificatie dan de lagere klassen. In het maken van verschillende niveaus van SES heb ik dezelfde indeling toegepast als bij de variabele opleidingsniveau namelijk laag, midden en hoog. Ook deze variabelen zijn dus ordinaal verdeeld. De lage SES zijn mensen waarbij geen van beide ouders een diploma uit het secundair onderwijs heeft behaald. Een lage SES komt qua niveau ongeveer overeen met ‘een laag diploma’. De midden SES zijn mensen waarbij ten minste één van de ouders een opleiding in het secundair onderwijs heeft behaald. De hoge SES zijn mensen waarbij ten minste één van de ouders een diploma in het hoger onderwijs heeft behaald. In tabel 5.4 zien we de frequentietabel van sociaal economische klasse (SES). Het opleidingsniveau van de ouders verschilt hierbij in beide landen met het opleiding van de respondenten zelf. Een mogelijke verklaring is dat het onderwijs in vergelijking met vroeger belangrijker is.

In tabel 4.1 zien we daarnaast grote verschillen tussen Groot-Brittannië en Nederland. In Nederland heeft bijna de helft van de respondenten een lage SES terwijl dit in Brittannië slecht 29,4% is. Het merendeel van de respondenten in Groot-Brittannië komt uit een midden SES en in beide landen komt het kleinste deel uit een hoge SES. Wat opvalt, is dat het percentage missende waarden in Groot Brittannië erg hoog is, namelijk 16,9 procent.

4.5 Controle variabelen

Mannen verdienen over het algemeen meer verdienen dan vrouwen. Er is volgens Orloff (1993) sprake van een ‘gender gap’. Slechts een deel van de ongelijkheid kan verklaard worden door de duidelijk verschillen tussen man en vrouw zoals de

(20)

19

verschillen in werkervaring. Maar daarnaast zijn er ook verschillen tussen mannen en vrouwen in inkomen wanneer zij dezelfde kwalificaties hebben. De topbaantjes worden vaak uitgevoerd door mannen en zij verdienen dan ook significant meer dan vrouwen. Het geslacht heeft een sterke invloed op het inkomen en zal daarom gebruikt worden als controle variabelen. Daarnaast zal er gecontroleerd worden voor het wel of niet hebben van kinderen. Mensen met kinderen relatief ouder dan mensen zonder kinderen. De verwachting is dat mensen met kinderen meer verdienen. Daarnaast zijn er bij een huishouden waarbij kinderen aanwezig over het algemeen hogere kosten dan een huishouden waarbij geen kinderen aanwezig zijn. De verwachting is dat zij over het algemeen meer werken om het kind te kunnen betalen. (Orloff 1993: 303-321).

(21)

20

5. Resultaten

5.1 Vaardigheden en inkomen per opleidingsniveau

In dit onderzoek wordt voorondersteld dat mensen in het onderwijs vaardigheden aangeleerd krijgen. Een persoon met ‘een hoog diploma’ heeft in het algemeen meer opleidingsjaren en zou hierdoor over meer vaardigheden beschikken dan een persoon met ‘een laag diploma’. Mensen met een hoger opleidingsniveau zijn productiever door de vaardigheden die zij hebben aangeleerd. Productiviteit wordt beloond en daardoor verdienen mensen met een ‘hoog diploma’ meer dan mensen met ‘een laag diploma’.

In tabel 5.1 zien we de gemiddelde vaardigheden en het gemiddelde inkomen

per opleidingsniveau. Naarmate het opleidingsniveau stijgt hebben mensen gemiddeld meer vaardigheden en een hoger inkomen. De resultaten vooronderstellen voor beide landen een positieve samenhang tussen het opleidingsniveau en vaardigheden en een positieve samenhang tussen opleidingsniveau en inkomen.

Een groot verschil tussen beide landen zien we in de verdeling van

vaardigheden per opleidingsniveau. Het verschil in gemiddelde vaardigheden tussen mensen met ‘een laag diploma’ en ‘een hoog diploma’ in Nederland is ongeveer 43 terwijl dit in Groot-Brittannië ongeveer 61 is. Daarnaast zien we voor beide landen een groot verschil per opleidingsniveau. De Nederlandse hoogopgeleide hebben meer vaardigheden dan de Britse hoogopgeleide en doen het dus over het algemeen beter. Dit verschil in vaardigheden is zelfs nog groter tussen Nederlandse en Britse mensen met ‘een laag diploma’. Nederlandse laagopgeleide hebben gemiddeld ongeveer 32 vaardigheden meer van Britse laagopgeleide. Voor inkomen per uur vinden we dat mensen met ‘een midden diploma’ en ‘een hoog diploma’ in Nederland gemiddeld meer verdienen dan in Groot-Brittannië. Tussen mensen met ‘een laag diploma’ is er vrijwel geen verschil. De hoger opgeleide doen het dus in Nederland een stuk beter. In dezelfde tabel zien we de verdeling van vaardigheden en inkomen voor sociaal economische status (SES). Naarmate men een hogere SES, ouders met een hoger opleidingsniveau, heeft dan stijgt de hoeveelheid vaardigheden en inkomen. Er kan dus verwacht worden dat SES een positief effect heeft op vaardigheden en inkomen. Tevens is het verschil tussen het inkomen van iemand met een lage SES en een hoge SES in Groot-Brittannië groter dan in Nederland. In Groot-Brittannië is er meer klasse ongelijkheid.

(22)

21

Tabel 5.1: Verdeling van vaardigheden en inkomen per opleidingsniveau

Nederland Groot-Brittannië

Vaardigheden Uur inkomen Vaardigheden Uur inkomen

Diploma laag 265,88 10,24 232,21 10,34 Diploma midden 279,94 14,63 265,98 12,06 Diploma hoog 308,35 21,76 293,00 18,52 SES laag 277,16 16,82 257,81 13,67 SES midden 293,27 16,41 279,76 14,92 SES hoog 305,70 17,24 296,45 17,55

5.2 Opleidingsniveau * sociaal economische status

Groot-Brittannië is van oudsher een klassenmaatschappij. Tijdens de twintigste eeuw zijn de ongelijke kansen in het onderwijs hier bijna gelijk gebleven. Nederland is een meer egalitaire samenleving. Instituties in het onderwijs bevorderen mensen met te gaan studeren en de kansen in het onderwijs zijn dan ook meer gelijk. De kansen in het onderwijs worden in sterke mate bepaald door de door sociaal economische status en daarom zal er gekeken worden naar hoeveel procent van de opgeleiden een bepaald milieu (SES) hebben. De resultaten staan hieronder in tabel 5.2.

Allereerst zien we hier dat in beide landen het merendeel van de mensen met

‘een laag diploma’ een lage SES heeft. In Groot-Brittannië heeft bijna drie kwart van de mensen met ‘een laag diploma’ een lage SES. Van de mensen met ‘een midden diploma’ maken zij 37% uit en van de mensen met ‘een hoog diploma’ maken zij slechts 20% uit. In Nederland is deze verdeling meer gelijk verdeeld en heeft 57% van de mensen met ‘een laag diploma’ een lage SES. Daarnaast heeft ook het merendeel van de mensen met ‘een midden diploma’ een lage SES terwijl het merendeel in Groot-Brittannië mensen met ‘een midden diploma’ zijn.

Mensen met ‘een hoog diploma’ in Groot-Brittannië komen voornamelijk uit

een midden en hoge SES terwijl dit in Nederland voor het merendeel mensen met een lage en hoge SES zijn. Hieruit kan geconcludeerd worden dat mensen met een lage SES het beter doen dan mensen in Nederland dan mensen met een lage SES en Groot-Brittannië. De kansen in het onderwijs zien hier meer gelijk waardoor iemand uit een lager milieu eerder zal gaan studeren. In Groot-Brittannië is het hoger onderwijs

(23)

22

minder gefinancierd. De resultaten tonen aan dat mensen uit een lager milieu minder gaan studeren. Het zal naar verwachting relatief vaker voorkomen in Groot-Brittannië dat iemand uit een lage SES met vaardigheden niet gaat studeren.

Tabel 5.2: Het percentage SES per opleidingsniveau

SES laag SES midden SES hoog

Groot-Brittannië Diploma laag 74% 23% 20%

Diploma midden 37% 47% 15%

Diploma hoog 20% 45% 35%

Nederland Diploma laag 57% 19% 24%

Diploma midden 56% 27% 17%

Diploma hoog 35% 28% 37%

5.3 Onderwijseffecten in Groot-Brittannië en Nederland

In deze paragraaf gaan we in op de resultaten van de lineaire multivariate regressieanalyse. De resultaten zullen per land worden besproken en zijn opgedeeld in twee tabellen (tabel 5.3 en 5.4). De nadruk van dit onderzoek ligt op model 2. Hier wordt er gekeken in hoeverre de invloed van vaardigheden op inkomen per opleidingsniveau verschillend is en of er bewijs gevonden kan worden voor het compensatiemechanisme of het versterkingsmechanisme. De resultaten van tabel 4.1 en 5.1 vooronderstellen dat vaardigheden, opleidingsniveau en SES een positieve samenhang hebben met het inkomen. In model 1 zal gekeken worden of er ook daadwerkelijk gesproken kan worden van een positieve samenhang. Ten slotte zal er in het derde model gekeken worden of de invloed van vaardigheden op inkomen verschillend is per SES.

5.3.1 Groot-Brittannië

In deze paragraaf zal gekeken worden of er bewijs is voor compensatiemechanisme of versterkingsmechanisme in Groot-Brittannië. Het compensatiemechanisme verwacht

(24)

23

dat de invloed van vaardigheden het sterkst is voor mensen met een ‘laag diploma’. Vaardigheden compenseren het ontbreken van een goed diploma. Het versterkingsmechanisme stelt daarentegen dat de invloed van vaardigheden het sterkst is voor mensen met ‘een hoog diploma’. Zij kunnen de vaardigheden beter inzetten en daarom zal de invloed van vaardigheden sterker zijn voor mensen met ‘een hoog diploma’.

In model 2 zien we de interactie-effecten van de invloed van vaardigheden voor

iemand met een ‘een laag en midden diploma’ ten opzichte van ‘een hoog diploma’. Voor beide effecten zien we dat ze een licht negatieve invloed hebben ten opzichte van mensen met ‘een hoog diploma’. Daarnaast vinden we voor beide hoofdeffecten van ‘een laag en midden diploma’ een sterk negatief effect ten opzichte van ‘een hoog diploma’11. De invloed van vaardigheden is dus niet het sterkst voor mensen met ‘een laag diploma’. We vinden dus geen bewijs voor het compensatiemechanisme. De invloed van vaardigheden op inkomen is het sterkst voor iemand met ‘een hoog diploma’. Zij kunnen de algemene vaardigheden het sterkst toepassen. We vinden dus wel bewijs voor het versterkingsmechanisme en hypothese 2 kan worden bevestigd.

In model 1 zien we het effect van opleidingsniveau, vaardigheden en SES. Het

opleidingsniveau is ingedeeld in drie categorieën waarbij de mensen met een hoog diploma als referentiecategorie zijn genomen. Om ook uitspraken te doen over significante verschillen tussen ‘een laag diploma’ en ‘een midden diploma’ is de analyse ook uitgevoerd met ‘midden diploma’ als referentiecategorie12.. Allereerst zien we dat mensen met ‘een laag diploma’ en ‘een midden diploma’ beide ongeveer 5 euro minder verdienen dan mensen met ‘een hoog diploma’. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de samenhang van ‘een hoog diploma’ op het inkomen is dus het sterkst. In tabel 8.1 zien we dat er geen verschil is tussen mensen met ‘een laag diploma’ en ‘een midden diploma’. Onafhankelijk van de vaardigheden en SES verdienen mensen met ‘een midden diploma’ dus niet meer dan mensen met ‘een laag diploma’.

De invloed van vaardigheden op het inkomen is positief. Aan de hand van de

bèta zien we dat de invloed van vaardigheden op het inkomen is ongeveer even sterk als de invloed van ‘een midden diploma’ ten opzichte van ‘een hoge diploma’. Vaardigheden verklaren dus voor een groot deel waarom sommige mensen meer

11 Om de hoofdeffecten ‘laag diploma ’ en ‘midden diploma’ te kunnen interpreteren zijn vaardigheden

gecentreerd. Het effect van ‘laag diploma’ kan geïnterpreteerd worden als iemand met een ‘een laag diploma’ met 274,66 vaardigheden. De gemiddelde hoeveelheid vaardigheden staan in tabel 4.1

(25)

24

verdienen dan andere. Mensen met veel vaardigheden hebben dan ook een hoger inkomen per uur.

Ten slotte vinden we dat de SES van mensen vrijwel geen invloed heeft op het

inkomen gecontroleerd voor vaardigheden en opleidingsniveau. En ook de invloed van vaardigheden voor verschillende niveaus van SES, het interactie effect uit model 3, zijn niet verschillend. Opmerkelijk is dat de invloed van lage SES ten opzichte van hoge SES op het inkomen licht negatief is. Onafhankelijk van het opleidingsniveau en de vaardigheden verdienen mensen met een lage SES meer dan mensen met een midden of hoge SES. In tabel 5.1 zien we echter dat naarmate SES stijgt mensen gemiddeld meer vaardigheden en een hoger inkomen hebben. Groot-Brittannië traditioneel een klassenmaatschappij waarbij verwacht kan worden de invloed van SES juist positief is.

Tabel 5.4: De invloed van de onafhankelijke variabelen vaardigheden,

opleidingsniveau en SES op de afhankelijke variabele inkomen in Groot-Brittannië

M 1 M 2 M 3

b beta b beta b beta

Vaardigheden ,062 ** ,269 ,079 ** ,344 ,079 ** ,346 Laag diploma -5,315 ** -,126 -6,409 ** -,152 -6,403 ** -,152 Midden diploma -5,147 ** -,293 -4,813 ** -,274 -4,816 ** -,275 Laag SES ,934 ** ,045 ,953 ** ,046 ,935 ** ,045 Hoog SES ,037 N.S. ,002 N.S. ,120 ,007 N.S. ,120 ,007 Vaardigheden * Laag diploma -,055 ** -,068 -,053 ** -,066 Vaardigheden * Midden diploma -,030 ** -,084 -,029 ** -,083 Vaardigheden * Laag SES -,004 N.S. -,008 Vaardigheden * Laag SES 0,00 N.S. ,000 Constante 14,678 14,288 14,282 N 4244 4244 4244 R2 ,236 ,240 ,239 * p< 0,05 ** p<0,005

Note: De referentiecategorie van opleidingsniveau is ‘diploma hoog’ en van SES is ‘midden SES’. Vaardigheden zijn gecentreerd voor het interpreteren van model 2. Er is gecontroleerd voor het geslacht en het hebben van kinderen.

(26)

25

5.3.2 Nederland

In Nederland zijn de kansen in het onderwijs meer gelijk dan in Groot-Brittannië. Door financiële bedragen van de overheid worden ook mensen uit een lager milieu gestimuleerd om te gaan studeren. De verwachting is dat mensen meer ingedeeld zijn op basis van hun vaardigheden. Per opleidingsniveau zijn de vaardigheden beter verdeeld en binnen de opleidingsniveau komt er minder variatie in vaardigheden voor. In model 2 zien we dat de invloed van vaardigheden tussen verschillende opleidingsniveaus vrijwel niet verschillend zijn. Zo vinden we geen verschil tussen de invloed van vaardigheden voor mensen met ‘een midden diploma’ ten opzichte van mensen met ‘een hoog diploma’. In tabel 8.2 zien we dat ook de invloed van vaardigheden tussen ‘een laag diploma’ en ‘een midden diploma’ niet verschillend is. Slechts alleen voor mensen met ‘een laag diploma’ en ‘een hoog diploma’ is de invloed van vaardigheden verschillend. Zo vinden we een zwak negatief effect van vaardigheden voor laagopgeleide ten opzichte van hoogopgeleide. Vaardigheden compenseren of versterken van de invloed diploma op het inkomen per uur hebben vrijwel niet. Zowel hypothese 1 en 2 kan in Nederland worden verworpen.

In model 1 zien dat mensen met ‘een laag diploma’ ongeveer 9 euro en mensen

met ‘een midden diploma’ ongeveer 5 euro minder verdienen dan mensen met ‘een hoog diploma’. Deze effecten komen vrijwel overeen met de hoofdeffecten uit model 2, namelijk het effect per opleidingsniveau voor mensen met 288 vaardigheden13. Daarnaast zien we in tabel 8.2 dat mensen met ‘een laag diploma’ significant minder verdienen dan mensen met ‘een midden diploma’. We vinden dus een sterke positieve samenhang tussen de opleidingsniveau en het inkomen. In Nederland spelen diploma’s een grotere rol in het bepalen van ons inkomen dan in Groot-Brittannië. In Groot-Brittannië is de toegang tot het secundair onderwijs vrijwel niet gereguleerd is. Het ontbreken van het selecteren van mensen zorgt ervoor dat ‘een middel diploma’ een relatief lage reputatie heeft bij werknemers. Schneider en Kohan (2008) stellen dat kwalificaties, vooral uit het secundaire onderwijs, in Groot-Brittannië hierdoor een minder belangrijke rol spelen in het bepalen van mensen hun toekomstige arbeidsmarktpositie. Hierdoor vinden we in Nederland wel een verschil

13 Voor het interpreteren van de hoofdeffecten zijn vaardigheden gecentreerd. 288 is de gemiddelde

(27)

26

tussen de invloed van ‘een laag diploma’ en ‘een midden diploma’ en niet in Groot-Brittannië (Schneider & Kohan 2008: 278-288).

Net zoals het opleidingsniveau zien we dat ook vaardigheden een positief effect heeft op het inkomen. Mensen met meer vaardigheden zullen over het algemeen meer gaan verdienen. Echter is de bèta van vaardigheden minder hoog dan dat van opleidingsniveau. Diploma’s spelen een grotere rol in het verklaren van de inkomensongelijkheid. In Groot-Brittannië is de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt minder duidelijk en spelen vaardigheden juist wel een grote rol.

Ten slotte vinden wat dat de invloed van SES op het inkomen gecontroleerd voor vaardigheden en opleidingsniveau niet significant verschillend is. Mensen met een hoge SES verdienen onafhankelijk van hun vaardigheden of opleidingsniveau niet significant meer (of minder) dan mensen met een met een lage of midden SES.

Tabel 5.4: De invloed van de onafhankelijke variabelen vaardigheden,

opleidingsniveau en SES op de afhankelijke variabele inkomen in Nederland

M 1 M 2 M 3

b beta b beta b beta

Vaardigheden ,029 ** ,131 ,041 ** ,187 ,035 ** ,159 Laag diploma -9,539 ** -,247 -9,703 ** -,251 -9,670 ** -,250 Midden diploma -5,951 ** -,369 -5,673 ** -,351 -5,653 ** -,350 Laag SES ,610 N.S. ,039 N.S. ,609 ,038 N.S. ,498 ,031 Hoog SES -,128 N.S. -,007 -,106 N.S. -,006 -,251 N.S. -,014 Vaardigheden * Laag diploma -,037 * -,045 -,039 * -,047 Vaardigheden * Midden diploma -,015 N.S. -,050 -,017 N.S. -,057 Vaardigheden * Laag SES N.S. ,010 ,030 Vaardigheden * Hoog SES N.S. ,010 ,024 Constante 16,454 16,195 16,300 N 2934 2934 2934 R2 ,341 ,342 ,342 * p< 0,05 ** p<0,01

Note. De referentiecategorie van opleidingsniveau is ‘diploma hoog’ en van SES is ‘midden SES’. Vaardigheden zijn gecentreerd voor het interpreteren van model 2. Er is gecontroleerd voor het geslacht en het hebben van kinderen.

(28)

27

6. Conclusie

In dit onderzoek geven we antwoord op de vraag: in hoeverre verschilt de invloed van vaardigheden op het inkomen per opleidingsniveau en is dit verschillend in Groot-Brittannië en Nederland? De theoretische verklaringen vooronderstellen dat laagopgeleide mensen hun vaardigheden anders toepassen dan hoogopgeleide mensen. Het compensatiemechanisme verwacht dat de invloed van vaardigheden het sterkst is voor mensen met ‘een laag diploma’. Het ontbreken van een goede diploma zou gecompenseerd worden door het hebben van een bepaalde hoeveelheid vaardigheden. De tegenoverstelde hypothese, het versterkingsmechanisme, stelt dat de invloed van vaardigheden juist het sterkst is voor mensen met ‘een hoog diploma’. Zij kunnen vaardigheden beter kapitaliseren dan de laagopgeleide. De in PIAAC gemeten algemene vaardigheden zouden kunnen worden toegepast in de beter betaalde beroepen. Daarnaast geeft ‘een hoog diploma’ toegang tot meerdere beroepen. Vaardigheden kunnen door mensen met ‘een hoog diploma’ breder worden toegepast op de arbeidsmarkt waardoor de kans op een hoog inkomen groter is.

Een tweede vooronderstelling van dit onderzoek is dat de onderwijseffecten in

sterke mate bepaald worden door de institutionele context. De structuur van de arbeidsmarkt en het onderwijs is in Groot-Brittannië en Nederland verschillend. De verwachtingen zijn dat de invloed van vaardigheden sterker is in Groot-Brittannië en de invloed van diploma’s sterker is in Nederland. Voor beide landen is gekeken of er bewijs gevonden kan worden voor het compensatiemechanisme of het versterkingsmechanisme.

Bewijs voor het versterkingsmechanisme wordt in Groot-Brittannië gevonden.

Hier is de invloed van vaardigheden op het inkomen het sterkst voor mensen met ‘een hoog diploma’. In Nederland is de invloed van vaardigheden per opleidingsniveau nauwelijks verschillend. Zo is er geen verschil voor de invloed van vaardigheden tussen mensen met ‘een midden diploma’ en ‘een hoog diploma’. Verder wordt er in beide landen gevonden dat de invloed van vaardigheden tussen ‘een laag diploma ’ en ‘een midden diploma’ niet verschillend is. De invloed van vaardigheden is dus niet het sterkst voor mensen met ‘een laag diploma’ en het compensatiemechanisme wordt dus niet bewezen. De invloed van vaardigheden en opleidingsniveau wordt in sterke mate bepaald door de institutionele context en daarom worden er verschillende effecten gevonden in Groot-Brittannië en Nederland.

(29)

28

In Nederland zijn de kansen in het onderwijs erg gelijk. Mensen uit een laag milieu kunnen aanspraak maken op een aanvullende beurs of zij kunnen een goedkope studentenlening afsluiten. De collegegelden zijn relatief erg laag waardoor iemand met vaardigheden onafhankelijk van zijn afkomst kan gaan studeren. In tabel 5.2 wordt zelfs gevonden dat 35% van de mensen met een hoog diploma een lage SES heeft. Doordat in Nederland de kansen in het onderwijs meer gelijk zijn worden mensen meer ingedeeld op basis van hun vaardigheden. In het onderwijs zijn de opleidingen meer beroepsgericht en hierdoor is de aansluiting op de arbeidsmarkt sterker dan in Groot-Brittannië. Binnen de verschillende opleidingsniveaus komt minder variatie voor en de diploma’s bepalen in sterke mate het inkomen. Als gevolg hiervan is de invloed van vaardigheden per opleidingsniveau nauwelijks verschillend en vinden we dus geen bewijs voor hypothese 1 en 2.

In Groot-Brittannië zijn de kansen in het onderwijs minder gelijk. Het hoger

onderwijs wordt minder gefinancierd en hierdoor zullen mensen met vaardigheden minder studeren. Slechts 20% van de mensen met ‘een hoog diploma’ heeft hier een lage SES. De opleidingen zijn minder beroepsgericht en hierdoor is de aansluiting op de arbeidsmarkt minder sterk. In het onderwijs, vooral het hoger onderwijs, worden relatief veel algemene vaardigheden aangeleerd. Mensen met ‘een hoog diploma’ kunnen deze vaardigheden gebruiken voor meerdere en beter betaalde beroepen. De kans op een hoger inkomen is hierdoor groter dan mensen met ‘een laag inkomen’. Mensen met een hoog diploma kunnen hun vaardigheden het best kapitaliseren en daarom wordt er een bewijs gevonden voor het versterkingsmechanisme.

In beide landen wordt er gevonden dat vaardigheden een positieve samenhang

hebben met het inkomen. In het onderwijs krijgen mensen vaardigheden aangeleerd en door deze vaardigheden worden zij productiever. Werknemers bieden hun productiviteit aan op de arbeidsmarkt. De werkgevers zijn opzoek naar de meest productieve werknemer en zij betalen voor de productiviteit van de werknemers loon. Hoe meer vaardigheden iemand heeft en dus ook productiever, hoe hoger inkomen mensen hebben.

Werkgevers zoeken de meest productieve werknemers en kijken naar het

opleidingsniveau om te achter halen hoe productief iemand is.

Zij verkiezen hoger opgeleide hierbij boven lager opgeleide. In beide landen wordt er gevonden dat de invloed van ‘een hoog diploma’ op het inkomen het sterkst is. Mensen met ‘een hoog diploma’ verdienen, onafhankelijk van hun vaardigheden en SES,

(30)

29

gemiddeld meer dan mensen met ‘een laag of midden diploma’. In Nederland heeft het opleidingsniveau een positieve samenhang met het inkomen. Naarmate het opleidingsniveau stijgt, verdienen mensen gemiddeld meer. In Groot-Brittannië wordt geen positieve samenhang gevonden. Hier verdienen mensen met ‘een laag diploma’ onafhankelijk van hun vaardigheden en SES niet meer dan mensen met ‘een midden diploma’.

Een verklaring hiervoor is dat het secundaire onderwijs in Groot-Brittannië nauwelijks gereguleerd is. Het ontbreken van selecteren van mensen heeft als gevolg dat de reputatie van ‘een midden diploma’ niet hoog is. Werkgever belonen een diploma uit het secundair onderwijs minder en hierdoor is de invloed van ‘een midden diploma’ niet verschillend van een ‘een laag diploma’. In Nederland hebben ‘midden diploma’s’ een betere reputatie. In het leersysteem in het secundair onderwijs doen leerlingen werkervaringen op door al tijdens hun opleiding te werken. Zij gaan dan voor de helft van de tijd naar school en lopen voor de andere helft van de tijd stage bij een bedrijf. Omdat de werkgevers actief meedoen aan het proces van opleiding hebben zij een groot vertrouwen in de diploma’s uit het secundair beroepsonderwijs. Werkgevers verkiezen ‘een midden diploma’ boven ‘een laag diploma’. Hierdoor verdienen mensen met ‘een midden diploma’ in Nederland bijna 3,50 euro meer dan mensen met ‘een laag diploma’.

In beide landen er gevonden dat de invloed van SES nauwelijks verschillend is.

In Groot-Brittannië worden de kansen in het onderwijs in sterke mate bepaald door het sociale milieu. Echter, wordt er in Groot-Brittannië een zwak negatief effect gevonden voor SES. Een mogelijk verklaring voor dit opmerkelijke resultaat is de operationalisering van sociaal economische klasse onjuist is doordat er slechts alleen kijken naar opleidingsniveau van het ouderlijke milieu. SES is echter meer dan alleen het opleidingsniveau van de ouders. Er zou bijvoorbeeld ook gekeken kunnen worden naar het soort beroep dat je ouders doen. Dit vergt verder onderzoek. (Erikson & Goldthorpe: 2002).

Een kanttekening bij de resultaten van dit onderzoek is dat er slechts drie variabelen worden gebruikt die voor het effect van vaardigheden en opleidingsniveau controleren. In dit hoofdstuk worden uitspraken gemaakt over de sterke van de invloed van vaardigheden en opleidingsniveau. Deze effecten veranderen mogelijk door meer variabelen aan het model toe te voegen. Een aanbeveling voor verder

(31)

30

onderzoek is het toevoegen van variabelen om zo te kunnen zien of de resultaten gelijk blijven.

(32)

31

7. Bibliografie

7.1 Literatuurlijst

Bol, Thijs. 2013. Why Does Education Pay Off? Dissertatie, Universiteit van Amsterdam.

Collins, Randall. 1971. "Functional and Conflict Theories of Educational Stratification." American Sociological Review 36:1002-1019.

Dronkers, Jaap and Paul M. De Graaf. 1995. "Ouders en het onderwijs van hun kinderen." Pp. 46-66 in Verschuivende ongelijkheid in Nederland, edited by J. Dronkers and W. Ultee. Assen: Van Gorcum.

Erikson, R. and Goldthorpe J. H. 1992 ‘The constant flux’ A study of class mobility in

industrial societies.’ Clarendon Press. Oxford

Erikson, R., & Goldthorpe, J. H. (2002). Intergenerational inequality: A sociological perspective. Journal of Economic Perspectives, 31-44.

Expertisecentrum beroepsonderwijs (2013a) PIAAC beschikbaar via <http://www.piaac.nl/1_120_Over_PIAAC.aspx> [17 juni 2014]

Goldthorpe, J. H. 1996. "Class analysis and the reorientation of class theory: The case of persisting differentials in educational attainment." British Journal of Sociology 47:481-505.

Goldthorpe, J. H. (1996b). Problems of “Meritocracy”. In R. Erikson & J. O. Jonsson (Red.), (pp. 255–287). Boulder, CO: Westview Press. (reprint van Halsey et al. 2007).*

Hall, P. A., & Soskice, D. (Eds.). (2001). Varieties of capitalism: The institutional foundations of comparative advantage. Oxford University Press.

Herrnstein, R. J. and C. Murray. 1994. The Bell Curve: Intelligence and class structure in American life. New York: Free Press.

(33)

32

Orloff, A S. (1993) Gender and the social rights of citizenship: the comparative analysis of gender relations and welfare states. American Sociological Review 58(3): 303-328. (digitale bib.)

Schneider, S. L., & Kogan, I. (2008). The International Standard Classification of Education 1997: Challenges in the application to national data and the implementation in cross-national surveys. The International Standard Classification of Education (ISCED-97). An evaluation of content and criterion validity for, 15.

Shavit, Yossi, Müller, Walter (Eds.), 1998. From School to Work. A Comparative Study of Educational Qualifications and Occupational Destinations.

Clarendon Press, Oxford.

Shavit, Yossi, and Walter Muller. "Vocational secondary education." European Societies 2.1 (2000): 29-50.

Wolfgang Streeck (1989) Skills and the Limits of Neoliberalism. Work,

Employment and Society 3: 89-104 (vooral 90-104, eerste pagina niet zo belangrijk). (pdf op blackboard).

Werfhorst van de, Herman G. 2002. ‘Fields of Study, Acquired Skills and the Wage Benefit from a Matching Job. SAGE

Young, H. Daniels, M. Balarin, & J. Lowe (Red.), Educating for the knowledge economy? Critical perspectives. Oxford: Routledge.*

(34)

33

8. Bijlage

8.1 Tabellen

Tabel 8.1: De invloed van de onafhankelijke variabelen vaardigheden,

opleidingsniveau en SES op de afhankelijke variabele inkomen in Groot-Brittannië

M 1 M 2 M 3

b beta b beta b beta

Vaardigheden ,061 ** ,265 ,048 ** ,211 ,049 ** ,214 Laag opleiding -,206 N.S. -,005 -1,596 ** -,038 -1,589 ** -,038 Hoog opleiding 5,072 ** ,289 4,750 ** ,271 4,756 ** ,271 Laag SES 1,027 ** ,049 ,986 ** ,047 ,970 ** ,046 Hoog SES ,509 N.S. ,024 ,440 N.S. ,021 ,412 N.S. ,020 Vaardigheden * Laag opl -,024 N.S. -,030 -,023 N.S. -,029 Vaardigheden * Hoog opl ,029 ** ,086 ,029 ** ,085 Vaardigheden * Laag SES -,002 N.S. -,005 Vaardigheden * Laag SES N.S. ,001 ,002 Constante 9,434 9,439 9,438 N 4244 4244 4244 R2 ,236 ,240 ,239 * p< 0,05 ** p<0,01

Note. De referentiecategorie van opleidingsniveau is ‘diploma midden’ en van SES is ‘midden SES’. Vaardigheden zijn gecentreerd voor het interpreteren van model 2. Er is gecontroleerd voor het geslacht en het hebben van kinderen.

(35)

34

Tabel 8.2: De invloed van de onafhankelijke variabelen vaardigheden, opleidingsniveau

en SES op de afhankelijke variabele inkomen in Nederland

M 1 M 2 M 3

b bèta b bèta b bèta

Vaardigheden ,029 ** ,131 ,027 ** ,121 ,026 ** ,119 Laag diploma -3,580 ** -,093 -4,022 ** -,104 -4,008 ** -,104 Hoog diploma 5,967 ** ,361 5,686 ** ,344 5,666 ** ,343 Laag SES ,671 * ,042 ,653 * ,041 ,665 * ,042 Hoog SES -,028 N.S. -,002 -,039 N.S. -,002 N.S. ,067 ,004 Vaardigheden * Laag diploma -,023 N.S. -,027 -,023 N.S. -,028 Vaardigheden * Hoog diploma N.S. ,015 ,038 N.S. ,017 ,043 Vaardigheden * Laag diploma N.S. ,002 ,006 Vaardigheden * Laag SES -,006 N.S. -,013 Constante 10,446 10,481 10,479 N 2934 2934 2934 R2 ,341 ,342 ,342 * p< 0,05 ** p<0,01

Note. De referentiecategorie van opleidingsniveau is ‘diploma midden’ en van SES is ‘midden SES’. Vaardigheden zijn gecentreerd voor het interpreteren van model 2. Er is gecontroleerd voor het geslacht en het hebben van kinderen.

(36)

35

8.2 Figuren

Figuur 8.1: Grafische weergave van normaal verdeelde residuen

Groot-Brittannië Nederland

Figuur 8.2: Grafische weergave van gestandaardiseerde residuen

Groot-Brittannië Nederland

Figuur 8.3: Normaal verdeling van de gestandaardiseerde residuen in

Groot-Brittannië Nederland

8.3 Syntax Groot-Brittannië

*Syntax Groot-Brittannië. DATASET ACTIVATE DataSet1.

(37)

36

* Hoogst behaalde opleidingsniveau variabelen.

RECODE B_Q01a (16=3) (SYSMIS=SYSMIS) (1 thru 2=1) (3 thru 10=2) (11 thru 14=3) (ELSE=SYSMIS) INTO

Opleiding_N.

value labels Opleiding_N 1 'Laag' 2 'Midden' 3 'Hoog'. EXECUTE.

* Sociaal economische status (SES) variabelen. value labels Pared 1 'Laag' 2 'Midden' 3 'Hoog'. *Uur inkomen

1 euro = 1.24 pond.

COMPUTE EARN_EURO=EARNHR*1.24. EXECUTE.

*Inkomen per uur variabelen

Missing bovenste 1% en onderste 1%.

RECODE EARN_EURO (SYSMIS=SYSMIS) (999999999996.00=SYSMIS) (0 thru 4.31=SYSMIS) (79.49 thru

1000000000=SYSMIS) (ELSE=Copy) INTO InkomenUUR. VARIABLE LABELS InkomenUUR 'InkomenUureuro'. EXECUTE.

*Rekenkundig vermogen variabelen. COMPUTE

NUM_NIEUW=(PVNUM1+PVNUM2+PVNUM3+PVNUM4+PVNUM5+PVNUM6+PVNUM7 + PVNUM8+PVNUM9 + PVNUM10)/10.

EXECUTE.

*Letterkundig vermogen variabelen.

COMPUTE LIT_NIEUW=(PVLIT1+PVLIT2+PVLIT3+PVLIT4+PVLIT5+PVLIT6+PVLIT7 + PVLIT8+PVLIT9 + PVLIT10)/10.

EXECUTE.

*Probleem oplossend vermogen variabelen.

COMPUTE PROBL_NIEUW=(PVPSL1 + PVPSL2 + PVPSL3 + PVPSL4 + PVPSL5 + PVPSL6 + PVPSL7 + PVPSL8 + PVPSL9

+ PVPSL10) / 10. EXECUTE.

*SKILLS variabelen.

COMPUTE SKILLS =(NUM_NIEUW + LIT_NIEUW + PROBL_NIEUW ) / 3. EXECUTE.

*Dummy Opleidingsniveau variabelen.

RECODE Opleiding_N (1=1) (SYSMIS=SYSMIS) (ELSE=0) INTO DIPLOMA_LAAG. EXECUTE.

RECODE Opleiding_N (SYSMIS=SYSMIS) (2=1) (ELSE=0) INTO DIPLOMA_MIDDEN. EXECUTE.

RECODE Opleiding_N (SYSMIS=SYSMIS) (3=1) (ELSE=0) INTO DIPLOMA_HOOG. EXECUTE.

*Dummy SES variabelen.

RECODE Pared (1=1) (SYSMIS=SYSMIS) (ELSE=0) INTO LaagSES. EXECUTE.

RECODE Pared (SYSMIS=SYSMIS) (2=1) (ELSE=0) INTO MiddenSES. EXECUTE.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Figuur 7.1: Sector Gedrag &amp; Maatschappij: gestapeld percentage van de plek van studenten van bekostigde hbo-bacheloropleidingen (voltijd) naar uitval, gediplomeerd aan

Figuur 7.4: Sector Techniek: percentage behaalde diploma’s (herinschrijvers) na nominale studieduur plus één jaar, in bekostigde voltijd hbo-bacheloropleidingen, naar

leesbaarheid nog sterker en bedraagt de significantie 0,00002. Op basis hiervan kan gesteld worden dat de leesbaarheid van de risicoparagraaf verslechterd naarmate de omvang van

[r]

This research is built upon the social identity (Tajfel &amp; Turner, 1979) and person- organisation fit theories (Judge &amp; Cable, 1997) and adds current

Especially in the case of narratives in vivid (Ching, Tong, Chen, &amp; Chen, 2013) or verbal (Lien &amp; Chen, 2013) media; transportation is strengthened, resulting in improved

The proposed topics for the workshop included but were not limited to the following: reality-based interfaces, tangible Interfaces, organic user interfaces,

Keep track of the international situation in the areas falling within the common foreign and security policy, help define policies by drawing up ‘opinions’ for the