• No results found

Traumakennis en agressie-incidenten : de mediërende rol van het pedagogisch leefklimaat : de relatie tussen traumakennis van pedagogisch medewerkers en agressie-incidenten van kinderen en jeugdigen en het pedagogisch le

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Traumakennis en agressie-incidenten : de mediërende rol van het pedagogisch leefklimaat : de relatie tussen traumakennis van pedagogisch medewerkers en agressie-incidenten van kinderen en jeugdigen en het pedagogisch le"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Traumakennis en agressie-incidenten:

de mediërende rol van het pedagogisch leefklimaat

De relatie tussen traumakennis van pedagogisch medewerkers en agressie-incidenten van kinderen en jeugdigen en het pedagogisch leefklimaat in de open residentiële jeugdzorg

Masterscriptie Forensische Orthopedagogiek Graduate School of Child Development and Education Universiteit van Amsterdam I.Y. Coppens

10472991 Begeleiding: mw. dr. A.L. van den Akker 2e beoordelaar: dhr. prof. dr. G.J.J.M. Stams Amsterdam, augustus 2015

(2)

Inhoudsopgave

Abstract ... 3

Traumakennis in de residentiële jeugdzorg ... 4

Mediatie door leefklimaat ... 9

Huidig onderzoek ... 11 Methode ... 12 Steekproef ... 12 Instrumenten ... 13 Traumakennis. ... 13 Leefklimaat. ... 13 Agressie-incidenten. ... 14 Procedure ... 14 Analyseplan ... 15 Resultaten ... 16 Beschrijvende statistieken ... 16

Samenhang tussen traumakennis, leefklimaat en agressie-incidenten ... 17

Discussie ... 18

(3)

Abstract

The aim of the present study was to examine the mediating effect of group climate on the relationship between group workers’ knowledge about trauma and adolescents’ incidents of aggression in an open Dutch residential youth care setting. The sample consisted of 29 adolescents and their mentors. Using correlation analysis the hypothesis were answered. The results indicate that there is no link between group workers' knowledge and adolescents' incidents of aggression. It can be concluded that there is no mediating role of group climate. Further research is recommended and should focus on the relationship between behavioral responses of group workers and adolescents’ trauma-related behaviors and symptoms, by which improving treatment outcomes may be achieved in the residential youth care setting.

(4)

Zo’n 260.000 Nederlandse kinderen en jeugdigen (7%) komen als gevolg van mishandeling of andere (gezins-)omstandigheden in aanraking met de gespecialiseerde jeugdzorg; ongeveer 30.000 van hen wonen niet thuis maar voor kortere of langere tijd in pleeggezinnen en residentiële voorzieningen van jeugdzorginstellingen (Loeffen, 2007). Anders dan thuis wordt verzorging en opvoeding binnen een residentiële

jeugdzorgvoorziening in leefgroepen gegeven. Residentiële zorg stelt bijzondere eisen aan pedagogisch medewerkers die de verzorging en opvoeding bieden. Zij moeten niet alleen werken met een groep en de onderlinge dynamiek in een groep kunnen hanteren, maar ook aandacht besteden aan individuele kinderen en jeugdigen en werken aan het verminderen van problemen waar zij mee te maken hebben (Lange et al., 2011).

In vergelijking met kinderen en jeugdigen die thuis wonen, hebben kinderen en jeugdigen in residentiële jeugdzorgvoorzieningen een significant groter aantal traumatische gebeurtenissen meegemaakt (Harder, Knorth, & Zandberg, 2006; Zelechoski, Sharma, Beserra, Miguel, DeMarco, & Spinazzola, 2013). Hoewel kinderen en jeugdigen in de residentiële jeugdzorg vaker te maken hebben met traumaklachten wordt dit door de pedagogisch medewerkers geregeld over het hoofd gezien (Gilbert, Widom, Browne, Fergusson, Webb, & Janson, 2009).

Traumakennis in de residentiële jeugdzorg

Het afgelopen decennium zijn we steeds meer te weten gekomen over de impact van vroege, chronische trauma’s op de ontwikkeling en het welzijn van kinderen en jeugdigen (Copeland, Keeler, Angold, & Costello, 2007; Stallard, 2006). Een trauma wordt in de vijfde editie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-V) omschreven als psychische reactie op blootstelling aan directe dreiging of een persoonlijke ervaring, waarbij iemand geconfronteerd wordt met ernstige verwondingen, de dood of seksueel geweld (American Psychiatric Association, 2013). Het gaat hierbij om gebeurtenissen die heel

(5)

beangstigend kunnen zijn, zoals het verlies van naasten, huiselijk geweld, fysieke- en geestelijke mishandeling, seksueel misbruik oorlog en ziekte. Als er sprake is van

kindermishandeling en seksueel misbruik is de dader vaak een volwassene die een belangrijke rol speelt in het leven van het kind als verzorgings- of vertrouwensfiguur en met wie het een loyaliteitsband heeft. Een trauma wordt chronisch wanneer deze gebeurtenis zich over een langere tijdsperiode uitstrekt of zich herhaalt (Grietens & Lindauer, 2014).

Door veelvuldig onderzoek neemt de kennis over de negatieve invloed van vroegkinderlijke ervaringen steeds meer toe en geleidelijk wordt duidelijk wat deze ervaringen doen met het gedrag en de emoties van kinderen en jeugdigen en hoe deze ervaringen tot in de volwassenheid doorwerken (Grietens, 2013). Uit meerdere onderzoeken blijkt dat fysiek, emotioneel en seksueel misbruik en fysieke en emotionele verwaarlozing geassocieerd zijn met psychische en gedragsmatige problemen waaronder depressie, drugsmisbruik, gewelddadig gedrag en seksueel overschrijdend gedrag en het ontwikkelen van angst- en stemmingsstoornissen en een posttraumatische stressstoornis (PTSS) (Anda et al., 1999; Briggs-Gowan, Carter, Clark, Augustyn, McCarthy, & Ford, 2010; Dube, Anda, Felitti, Chapman, Williamson, & Gilles, 2001; Felitti et al., 1998; Hillis, Anda, Felitti, Nordenberg, & Marchbanks, 2000; Jonkman, Verlinden, Bolle, Boer, & Lindauer, 2013).

Het onderkennen van traumaproblematiek, het begrijpen van de achtergrond van het gedrag en het herkennen van triggers en signalen van PTSS blijkt voor pedagogisch

medewerkers van groot belang om traumaklachten van kinderen en jeugdigen niet over het hoofd te zien (Cohen, Mannarino, & Navarro, 2012). Een pedagogisch medewerker beschikt over traumakennis als hij of zij weet wat de impact van trauma is op de ontwikkeling en het gedrag van de kinderen en jeugdigen en als de pedagogisch medewerker over de kennis beschikt hoe hij kan reageren op gedragsmatige en emotionele uitdagingen van de getraumatiseerde kinderen en jeugdigen.

(6)

Tot op heden is onderzoek voornamelijk gericht geweest op het onder de aandacht brengen van het onderwerp trauma en de toepassing van traumakennis in tal van protocollen en modellen (Grietens & Lindauer, 2014). Een voorbeeld van hoe het onderwerp trauma onder de aandacht wordt gebracht is het National Child Traumatic Stress Network (NCTSN), dat kennis over trauma bij kinderen toegankelijk maakt voor een breed publiek. De bestaande onderzoeksliteratuur, voornamelijk afkomstig uit de Verenigde Staten, is met name gericht op de ontwikkeling en implementatie van ‘informed’ modellen. De term

trauma-informed wordt gebruikt door hulpverleningsorganisaties en heeft betrekking op het vergroten

van traumakennis bij pedagogisch medewerkers (Hummer, Dollard, Robst, & Armstrong, 2010). Enkele van deze modellen, waaronder het Attachment, Regulation and Competency (ARC) model, zijn reeds geïmplementeerd en op hun effecten onderzocht. Dit gebeurt door het trainen van pedagogisch medewerkers in het aanleren en ontwikkelen van therapeutische en sensitieve reacties op verschijnselen van trauma (Hodgdon, Kinniburgh, Gabowitz, Blaustein, & Spinazzola, 2013). Hierbij ligt de focus op het voorkomen van onbedoelde re-traumatisering tijdens de behandeling van kinderen en jeugdigen. Trauma-informed modellen blijken gerelateerd aan de afname van symptomen van PTSS, (internaliserend en

externaliserend) probleemgedrag, frequentie van gebruik van dwangmiddelen door

pedagogisch medewerkers en behandelduur (Greenwald, Siradas, Schmitt, Reslan, Fierle, & Sande, 2012; Hodgdon et al., 2013).

Uit onderzoek van Hodgdon et al. (2013) komt naar voren dat pedagogisch

medewerkers in de residentiële jeugdzorg vaak vooral getraind zijn in het toepassen van een gedragsmatige aanpak. Op die manier wordt meer discipline en controle gecreëerd op de leefgroep in plaats van interpersoonlijke communicatie en betrokkenheid bij de jeugdigen. Pedagogisch medewerkers hebben daardoor vaak weinig besef van het traumatische verleden van de kinderen en jeugdigen. Daarnaast ligt de focus in de teamvergaderingen doorgaans op

(7)

praktische zaken als planning en logistiek. Pedagogisch medewerkers worden voorzien van minimale begeleiding en ontvangen beperkte training in hoe te reageren op angstige en getraumatiseerde jeugdigen waardoor hun kennis niet toeneemt.

Als pedagogisch medewerkers voldoende kennis hebben omtrent het omgaan met getraumatiseerde kinderen kunnen zij hun eigen gedrag afstemmen op dat wat het

getraumatiseerde kind nodig heeft. Wanneer een kind of jeugdige in een boze bui grensoverschrijdend gedrag laat zien als gevolg van herbeleving van het trauma na een

trigger, dan is het van belang om dit te onderkennen, de jeugdige te helpen zijn emoties te

reguleren en hem niet te straffen (Cohen et al., 2012). Als pedagogisch medewerkers niet beschikken over kennis omtrent het omgaan met getraumatiseerde kinderen kan het gebeuren dat zij probleemgedrag gerelateerd aan trauma onjuist interpreteren waardoor zij kiezen voor begrenzing en straf (Davidson, Dumigan, Ferguson, & Nugent, 2011).

Op het moment dat zo’n situatie zich voordoet waarbij de pedagogisch medewerker kiest voor begrenzing, ziet de jeugdige de pedagogisch medewerker als een dreiging waardoor het probleemgedrag niet vermindert. Ook zorgt dit ervoor dat de pedagogisch medewerker een toegenomen spanning en stress voelt en overgaat op de overlevingsstand. Dit leidt bij de pedagogisch medewerker tot een verminderd bewustzijn, waardoor het niet meer lukt om meer passende gedragsmatige alternatieven in te zetten om de jeugdige te kalmeren. Uiteindelijk zal de daaruit voorvloeiende situatie versterken, waardoor de pedagogisch medewerker kiest voor het uitoefenen van controle en gezag uitoefenen in dienst van zijn of haar eigen veiligheid en de orde op de leefgroep (Ford & Blaustein, 2013). De jeugdige gaat steeds meer in verzet, wat uiteindelijk resulteert in agressie-incidenten (Cohen, et al., 2012).

In de residentiële hulpverlening vertoont bijna de helft van de kinderen en jeugdigen agressief gedrag (Connor et al., 2006). Calamiteiten en (agressie-)incidenten werden tot april 2011 bij de Inspectie jeugdzorg gemeld. Op verzoek van de Inspectie jeugdzorg wordt sinds

(8)

april 2011 door de jeugdzorginstellingen jaarlijks een rapportage opgesteld met betrekking tot de (agressie-)incidenten. Een agressie-incident is een gebeurtenis die leidt (of had kunnen leiden) tot schade voor één of meerdere jeugdige(n) en/of (een) pedagogisch medewerker(s).

De eventuele schade door het veroorzaken en meemaken van agressie-incidenten kan voor de jeugdige zowel fysiek als psychisch van aard zijn. Angst voor (herhaling van) agressie-incidenten bij kinderen en jeugdigen kan zo’n grote invloed hebben, dat het de behandeling van de jeugdige kan tegenwerken (Kury & Smartt, 2002). Uit onderzoek blijkt dat de kinderen en jeugdigen die slachtoffer zijn van agressie-incidenten op de leefgroep niet alleen angstiger worden, maar vaak ook gewelddadiger worden (Maitland & Sluder, 1996). Daarnaast blijkt dat zij het minder goed doen op sociaal en psychologisch gebied en vaker te maken hebben met een verminderd welbevinden en automutilatie. Andere mogelijke gevolgen van agressie-incidenten zijn depressie, hulpeloosheid, een negatief zelfbeeld, weinig energie en het verbreken van sociale relaties. Het slachtoffer zijn van incidenten, maar ook de stress van het continue alert zijn op mogelijke escalaties, kan psychische en fysieke stoornissen bij de kinderen en jeugdigen tot gevolg hebben (Cesaroni & Peterson-Badali, 2005).

Uit verschillende onderzoeken blijkt dat naarmate pedagogisch medewerkers meer repressief te werk gaan er meer externaliserend probleemgedrag aanwezig is bij kinderen en jeugdigen (Bastiaanssen, Delsing, Kroes, Engels, & Veerman, 2014; Van Dam, Nijhof, Veerman, Engels, Scholte, & Delsing, 2011). Met de term externaliserend gedrag wordt verwezen naar een brede waaier van gedragingen die in meerdere of mindere mate

onwenselijk, storend, schadelijk, antisociaal, agressief of delinquent zijn (Prinzie, 2004). Over het algemeen vatten onderzoekers externaliserend probleemgedrag dus op als een algemeen construct waarbij ‘agressie’ één van de componenten is. Vooralsnog is weinig onderzoek bekend naar traumakennis van individuele pedagogisch medewerkers en de effecten daarvan op agressie-incidenten.

(9)

Mediatie door leefklimaat

Traumakennis van pedagogisch medewerkers kan effect hebben op de jeugdigen, waardoor agressie op de leefgroep afneemt. Het mechanisme dat waarschijnlijk voor dit effect zorgt, is het handelen van de pedagogisch medewerkers. Het beschikken over

traumakennis zorgt mogelijk voor een verandering in handelen, het inzetten van een andere benadering en gepast weten te reageren op de gedragsmatige en emotionele uitdagingen van getraumatiseerde kinderen en jeugdigen. De manier waarop pedagogisch medewerkers in de residentiële jeugdzorg handelen ten opzichte van jeugdigen en de verhouding tussen

jeugdigen onderling wordt ook wel het pedagogisch leefklimaat genoemd.

Onderzoek heeft aangetoond dat gedragsmatige verandering bij pedagogisch medewerkers kan leiden tot een beter pedagogisch leefklimaat, waarbij de invloed van de pedagogisch medewerkers doorslaggevend zou zijn in het creëren van een meer open

(ondersteunend) of gesloten (repressief) klimaat (Drost, 2008; Van der Helm, 2011; Van der Helm & Stams, 2012; Van der Helm, Boekee, Stams, & van der Laan, 2011b). Hierbij is het benaderen en het creëren van een ondersteunende omgeving, die voldoet aan de individuele behoeften, en waarin jongeren zich veilig en begrepen voelen, van belang (Clough, Bullock, & Ward, 2006; Thomson, McArthur, Long, & Camilleri, 2005).

Een positief en ‘open’ leefklimaat wordt gekenmerkt door de warmte en responsiviteit van de pedagogisch medewerkers en een veilige en gestructureerde omgeving waarin iedereen elkaar met respect behandelt (Craig, 2004; Van der Helm, Klapwijk, Stams, & van der Laan, 2009; Van der Helm, Stams, & Van der Laan, 2011). Uit de studie van Van der Helm et al. (2011a) komen een aantal belangrijke indicatoren voor een open en ondersteunend leefklimaat naar voren. De eerste betreft ‘steun’ en heeft betrekking op de responsiviteit van de

pedagogische medewerker gekenmerkt door aandacht voor de jongere en ondersteuning bij problemen. De tweede indicator is ‘groei en ontplooiing’ en is gericht op het werken aan een

(10)

beter toekomstperspectief met de jongeren, waardoor zij het idee hebben dat wat zij leren nut heeft. De derde indicator betreft ‘responsiviteit en structuur’, waarbij het gaat om de ervaring van de jeugdigen als regels oneerlijk en inconsequent worden toegepast en als deze niet onderbouwd worden door pedagogisch medewerkers. De laatste en vierde indicator is

‘groepsatmosfeer’ op de leefgroep tussen jongeren onderling. In een positief leefklimaat

worden jeugdigen gemotiveerd om zich te verbinden met anderen in de omgeving, zich in te leven in de ander en meer empathisch te reageren (Oettingen, Grant, Smith, Skinner, & Gollwitzer, 2006). Daarnaast vormt een open klimaat een buffer tegen agressie en lokt het meer prosociaal gedrag uit, wat agressieve uitingen als gevolg van instabiele

persoonlijkheidskenmerken tegengaat (Janzing & Kerstens, 2000; Van der Helm, Stams, Van Genabeek, & Van der Laan, 2012).

Het uitoefenen van repressie is een bekende valkuil voor pedagogisch medewerkers en het handhaven van een ondersteunend leefklimaat vereist een juiste balans tussen

responsiviteit en het behouden van structuur door pedagogisch medewerkers (Anglin, 2002; Harder, Kalverboer, Knorth, & Zandberg, 2008). Dit blijkt echter een fragiel evenwicht te zijn, waardoor een positief en open leefklimaat snel kan omslaan in een gesloten of repressief leefklimaat (Van der Helm & Stams, 2012). Een repressief of ‘gesloten’ leefklimaat wordt gekenmerkt door een extreem asymmetrische machtsverhouding, een negatieve houding van pedagogisch medewerkers richting jeugdigen, gebrek aan wederzijds respect, waarbij de nadruk ligt op ‘regeltjescultuur’ en het uitdelen van straffen (Harvey, 2005; Liebling & Maruna, 2005, Van der Helm et al., 2009). Een gesloten leefklimaat zorgt voor wantrouwen tussen de jeugdigen onderling en tussen de jeugdigen en de pedagogisch medewerkers, wat bijdraagt aan wederzijdse vijandigheid. Vijandigheid onder de jeugdigen wordt geassocieerd met agressie en geweld als middel om de controle te behouden (Cheng, Tracy, & Henrich,

(11)

2010; Van der Helm et al., 2011b). Een gesloten leefklimaat resulteert bij de jeugdigen op de leefgroep in een lage eigenwaarde, angst en agressie (Ostrowsky, 2010; Thomaes, 2007).

Lange tijd werd in onderzoek weinig aandacht besteed aan het leefklimaat als concept in de residentiële jeugdhulpverlening. In de jaren zestig tot en met tachtig van de vorige eeuw hebben residentiële jeugdzorgvoorzieningen een therapeutische betekenis gekregen en zijn meerdere methodieken voor groepswerk ontwikkeld en geïmplementeerd (Hermanns,

Nijnatten, Verheij, & Reuling, 2005). Het leefklimaat is in die periode voor het eerst gebruikt als concept binnen de gevangenis (Moos, 1974). Het pedagogisch leefklimaat blijkt ook in de residentiële jeugdzorgvoorzieningen bij te dragen aan een vergrote motivatie voor

behandeling, waardoor betere behandelresultaten worden bereikt (Van Binsbergen, 2003). Huidig onderzoek

Het huidige onderzoek betreft een mediatiestudie waarin bekeken zal worden wat het verband is tussen traumakennis van pedagogisch medewerkers en het aantal agressie-incidenten, gemedieerd door de kwaliteit van het pedagogisch leefklimaat. De volgende onderzoeksvragen zijn geformuleerd: Is er sprake van een relatie tussen traumakennis van pedagogisch medewerkers en het aantal agressie-incidenten? Wordt de relatie tussen traumakennis en agressie-incidenten gemedieerd door leefklimaat? Verwacht wordt dat traumakennis van pedagogisch medewerkers resulteert in minder agressie-incidenten omdat traumakennis leidt tot een beter leefklimaat. De volgende onderzoekshypothese zal in dit onderzoek centraal staan: Traumakennis van pedagogisch medewerkers in de open

residentiële jeugdhulpverlening zorgt voor een positief pedagogisch leefklimaat waardoor het aantal agressie-incidenten van kinderen en jeugdigen die op deze voorziening verblijven zal afnemen.

(12)

Methode Steekproef

Dit onderzoek is uitgevoerd binnen de jeugdhulpverleningsorganisatie Intermetzo. Deze instelling werkt samen met kinderen en jongeren, hun ouders en collega-organisaties aan de ontwikkeling van een betekenisvol bestaan voor kinderen en jeugdigen. Deze kinderen en jeugdigen ervaren vaak op meerdere leefgebieden problemen. Er kan sprake zijn van

gedragsproblemen, psychische problemen, psychiatrische stoornis, een (licht) verstandelijke beperking en/of gezins-problematiek.

Het onderzoek is uitgevoerd op twee verschillende afdelingen binnen Intermetzo. De eerste afdeling betreft intensieve residentiële behandeling. Deze afdeling is voor kinderen en jeugdigen die door hun oppositionele gedragsproblemen en bijkomende psychiatrische stoornissen risico lopen delinquent gedrag te ontwikkelen. De aard en de ernst van de

problematiek vraag om 24-uurs opname in een residentiële setting. De tweede afdeling betreft specifieke residentiële behandeling. Deze afdeling is bedoeld voor kinderen en jeugdigen met ernstige en complexe problematiek, waarbij van jongs af aan sprake is geweest van een onveilige opvoedsituatie en fysieke of emotionele verwaarlozing. Deze kinderen en jeugdigen kennen een grote emotionele kwetsbaarheid en vertonen gedrag dat leidt tot veiligheidsrisico's voor het kind of de jeugdige zelf en voor zijn of haar omgeving. Om die reden is 24 uur per dag direct toezicht een vereiste. Onder beide afdelingen vallen verschillende leefgroepen. Op deze leefgroepen verblijven gemiddeld acht tot tien jeugdigen. Iedere groep wordt geleid door een team van zes tot acht pedagogisch medewerkers die in ploegendienst werken.

De onderzoekspopulatie van het onderzoek bestond uit 29 jeugdigen. Voor iedere jeugdige nam de pedagogisch medewerker deel die als mentor van de desbetreffende jeugdige was aangewezen. De jeugdigen verbleven binnen de intensief residentiële leefgroepen (N=12) en specifiek residentiële leefgroepen (N=17). De gemiddelde leeftijd van de jeugdigen was

(13)

14.48 (SD=1.86) waarbij de jongste twaalf jaar was en de oudste achttien jaar. Er namen 16 jongens (55.2%) deel aan het onderzoek en 13 meisjes (44.8%). De gemiddelde leeftijd van de pedagogisch medewerkers was 40.86 (SD=9.48) waarbij de jongste 24 jaar, en de oudste 63 jaar was. Er namen 18 mannelijke pedagogisch medewerkers (62.1%) en 11 vrouwelijke pedagogisch medewerkers (37.9%) deel aan het onderzoek.

Instrumenten

Traumakennis. De pedagogisch medewerkers vulden de traumakennis vragenlijst van de training Zorgen voor Getraumatiseerde Kinderen (Coppens & Van Kregten, 2012). Dit is een door Intermetzo zelf geconstrueerde, subjectieve vragenlijst. De vragenlijst bestond uit zes stellingen. Op de stellingen gaven de pedagogisch medewerkers zichzelf een rapportcijfer tussen de één en tien. Een voorbeeld van een stelling is: ‘Je weet wat de impact van trauma is op de ontwikkeling en het gedrag van de kinderen/jeugdigen waar je mee werkt’. De

Cronbach’s alpha voor de traumakennis vragenlijst was .92.

Leefklimaat. De jeugdigen vulden de Prison Group Climate Instrument (PGCI) in (Van der Helm et al., 2011a). Deze vragenlijst bestaat uit zesendertig items die werden gescoord op een vijfpunts Likert schaal. De antwoorden die gegeven konden worden varieerden van 1 (helemaal niet van toepassing) tot 5 (helemaal wel van toepassing). Deze vragenlijst meet het leefklimaat op basis van de vier schalen: ondersteuning, ontplooiing, repressie en groepsatmosfeer. Deze vier schalen samen bepaalden het leefklimaat.

Om die reden is gebruik gemaakt van de algehele vragenlijst en is geen onderscheid gemaakt tussen de vier schalen. Voorbeelditems zijn respectievelijk: ‘De groepsleiding heeft het vaak te druk voor mij’ en ‘groepsleiders behandelen mij met respect’. De Cronbach’s alpha voor de leefklimaat vragenlijst was .74 . Een hogere score op de totale klimaatschaal betekent het ervaren van een meer open leefklimaat.

(14)

Agressie-incidenten. In dit onderzoek werd gekeken naar het aantal gemelde agressie-incidenten per jeugdige. Deze gegevens waren afkomstig uit het vorige (iTask) en huidige (Sirius) meldingssysteem van Intermetzo. De pedagogisch medewerkers melden incidenten die plaatsvinden. In het systeem wordt vermeld wanneer (datum en tijd), op welke locatie (binnen of buiten de instelling) en wat voor soort incident er plaats heeft gevonden (agressie, grensoverschrijdend gedrag, verzuim, medicatie, suïcide of overig). Uit de meldingssystemen is achterhaald hoeveel meldingen er zijn gedaan van agressie-incidenten binnen de instelling voor iedere jeugdige.

Procedure

Voor het werven van respondenten heeft één van de coördinatoren van het onderzoek het eerste contact gelegd met de leidinggevenden van de groepen van de

jeugdzorgvoorziening Intermetzo. Iedere leidinggevende heeft voor iedere leefgroep één pedagogisch medewerker aangewezen als contactpersoon. Met deze contactpersoon is telefonisch of via de mail vastgesteld op welk tijdstip aangesloten kon worden bij de eerstvolgende teamvergadering.

Bij de pedagogisch medewerkers werd de vragenlijst voor traumakennis afgenomen. Tijdens de teamvergadering zijn de pedagogisch medewerkers geïnformeerd over het onderzoek en daarna hebben zij ieder individueel de vragenlijsten ingevuld. Voorafgaande aan het invullen van de vragenlijst hebben de pedagogisch medewerkers een

toestemmingsverklaring ondertekend.

Voor de deelname van de jeugdigen op de leefgroep is toestemming verkregen van zijn of haar wettelijk vertegenwoordiger. Deze toestemming is verkregen via passieve consent. Naar ouder(s) zijn toestemmingsverklaringen verzonden naar het huisadres. Toestemmingsverklaringen naar voogden zijn via e-mail verzonden. De wettelijk

(15)

antwoord envelop. Als de wettelijk vertegenwoordigers geen bezwaar hadden ingediend en de termijn verstreken was, konden de kinderen en jeugdigen deelnemen aan het onderzoek. De kinderen hebben de vragenlijst zelfstandig ingevuld.

Door de onderzoeker is gebruik gemaakt van cliëntnummers om het aantal agressie-incidenten uit het systeem te verkrijgen. Uit het meldingssysteem genaamd ‘iTask’, zijn het aantal agressie-incidenten gehaald vanaf vier maanden vóór de startdatum van de training

Zorgen voor Getraumatiseerde Kinderen (Coppens & Van Kregten, 2012) tot en met begin

april 2015. Vanaf april 2015 is Intermetzo overgegaan op de nieuwe Melding Incidenten Module binnen het cliëntvolgsysteem ‘Sirius’. Uit dit systeem zijn het aantal

agressie-incidenten gehaald tot aan de start van de training (12, 19 en 21 mei 2015) die de pedagogisch medewerkers hebben gevolgd.

Analyseplan

De ingevulde vragenlijsten zijn geanalyseerd met behulp van het statistische programma SPSS 20. In SPSS werden ten eerste verkennende- en correlationele analyses uitgevoerd. Aan de hand van meerdere correlatieanalyses is de hypothese onderzocht. Als eerste stap zijn correlatieanalyses uitgevoerd om na te gaan of traumakennis van pedagogisch medewerkers (onafhankelijke variabele) samenhing met het aantal agressie-incidenten bij jeugdigen (afhankelijke variabele). In de tweede stap is gekeken of traumakennis van pedagogisch medewerkers (onafhankelijke variabele) effect had op het leefklimaat, zoals gerapporteerd door de jeugdigen (mediator). In de derde stap is gekeken of het leefklimaat (mediator) effect had op het aantal agressie-incidenten (afhankelijke variabele). De correlaties in de eerste drie stappen dienen significant te zijn om bij de vierde stap vast te kunnen stellen of leefklimaat het effect van traumakennis van pedagogisch medewerkers op het aantal agressie-incidenten kan mediëren. Om volledige mediatie vast te stellen, dient het verband tussen traumakennis van pedagogisch medewerkers en het aantal agressie-incidenten weg te

(16)

zijn. Bij gedeeltelijke mediatie dient het verband af te nemen. In dit laatste geval zal de mediator niet volledig het verband verklaren, maar zal wel een relevante invloed hebben. In Figuur 1 is het onderzoeksmodel schematisch weergegeven.

Figuur 1. Schematische weergave van de mediatie analyse

c = effect van traumakennis op agressie-incidenten zonder mediator in model c’ = effect van traumakennis op agressie-incidenten met mediator in model c’< c = gedeeltelijke mediatie

c’= 0 (niet meer significant)  volledige mediatie

Resultaten Beschrijvende statistieken

De gemiddelde mate van traumakennis van pedagogisch medewerkers was op de intensief residentiële leefgroepen iets hoger dan op de specifiek residentiële leefgroepen (zie Tabel 1). Op de leefklimaatsschaal scoorden de jeugdigen van de intensief residentiële leefgroepen gemiddeld iets hoger dan die van de specifiek residentiële leefgroepen (zie Tabel 1). Het gemiddeld aantal agressie-incidenten was op de intensief residentiële leefgroepen iets

(17)

lager dan op de specifiek residentiële groepen (zie Tabel 1). Het totaal aantal agressie-incidenten was scheef naar rechts verdeeld waarbij 58,6% van het totaal aantal participanten (N=29) 0 incidenten had. Verdelingen met een Skewness en Kurtosis tussen de -1 en +1 zijn bij benadering normaal. De data waren niet normaal verdeeld (Skewness= 2.006, Kurtosis= 3.777), en daarom getransformeerd. Na deze transformatie werd er een meer normale verdeling benaderd, echter was er nog steeds sprake van een positieve verdeling van de data (Skewness= 1.041, Kurtosis= -0.271).

Een onafhankelijke t-toets van de gemiddelden toonde aan dat het verschil tussen de scores van de intensief- en specifiek residentiële groepen op zowel traumakennis (t(27) = 0.24, p= ns), leefklimaat (t(27)= -0.17, p= ns) als agressie-incidenten niet significant is (t(27)= -0.73, p= ns).

Tabel 1. Beschrijvende statistieken

Intensief (N=12) Specifiek (N=17) Totaal (N=29)

M (SD) M (SD) M (SD) min max

Traumakennis 6.83 (0.60) 6.75 (1.16) 6.78 (0.96) 3.17 8.33 Leefklimaat 3.75 (0.32) 3.60 (0.39) 3.59 (0.36) 2.89 4.22 Agressie-incidenten 1.00 (2.13) 1.65 (2.47) 1.38 (2.32) 0 9

Samenhang tussen traumakennis, leefklimaat en agressie-incidenten

Allereerst is met behulp van correlatieanalyses (zie Tabel 2) getoetst of er sprake was van samenhang tussen de mate van traumakennis van de pedagogisch medewerkers en het aantal agressie-incidenten. Uit de correlatieanalyse bleek dat er geen verband bestaat tussen de mate van traumakennis van pedagogisch medewerkers en het aantal agressie-incidenten. Dit betekent dat bij een eventuele toename in traumakennis er niet automatisch minder agressie-incidenten zijn. Eveneens blijkt er geen verband te bestaan tussen de mate van

traumakennis en de beleving van het leefklimaat door de jeugdigen (zie Tabel 2). Naarmate de traumakennis toeneemt, wil dit niet automatisch betekenen dat de jeugdigen een meer

(18)

positieve beleving hebben van het leefklimaat. Ook door een correlatieanalyse getoetst of er sprake is van een samenhang tussen de beleving van het leefklimaat van de jeugdigen en het aantal agressie-incidenten. Uit de correlatieanalyse blijkt dat er geen verband bestaat tussen de beleving van het leefklimaat en het aantal agressie-incidenten van de jeugdigen (zie Tabel 2). Naarmate de jeugdige een positievere beleving van het leefklimaat heeft, wil dit niet zeggen dat er minder agressie-incidenten plaatsvinden.

Tabel 2. Correlaties voor de variabelen

1 2 3

1. Traumakennis -

2. Leefklimaat .19 -

3. Agressie-incidenten -.03 -.07 - * p < .05, ** p < .01.

Als voorwaarde om de verdere mediatie analyse uit te voeren dienen de correlaties significant te zijn. In dit onderzoek is geen sprake van een significant verband waardoor de analyse niet verder uitgevoerd kan worden.

Discussie

Doel van dit onderzoek was inzicht te verkrijgen in het verband tussen traumakennis van pedagogisch medewerkers en het aantal agressie-incidenten van kinderen en jeugdigen. Daarnaast werd onderzocht of deze relatie werd gemedieerd door de kwaliteit van het pedagogisch leefklimaat. Er bleek geen verband te bestaan tussen traumakennis van pedagogisch medewerkers en agressie-incidenten van kinderen en jeugdigen. Ook kan derhalve geconcludeerd kan worden dat er geen mediërende rol bestaat voor de kwaliteit van het pedagogisch leefklimaat.

De verwachting dat er een relatie bestaat tussen traumakennis van pedagogisch

(19)

agressie-incidenten van kinderen en jeugdigen afneemt, kan door middel van dit onderzoek niet worden bevestigd. Om deze hypothese te onderzoeken waren twee onderzoeksvragen opgesteld. De eerste vraag was gericht op de relatie tussen traumakennis van pedagogisch medewerkers en het aantal agressie-incidenten. De verwachting was dat het beschikken over traumakennis bij pedagogisch medewerkers zou kunnen leiden tot een afname van agressie-incidenten. Echter is dit verband in deze studie niet gevonden. Vergelijkbare studies die onderzoek hebben gedaan naar traumakennis hebben een significante afname in

probleemgedrag en een afname in externaliserend en internaliserend probleemgedrag

gevonden (Greenwald et al., 2012; Hodgdon et al., 2013). Een mogelijke verklaring voor het verschil in bevindingen is het brede concept trauma-informed zorg. Eerder onderzoek was gericht op de implementatie van trauma-informed modellen, waarbij de traumakennis van pedagogisch medewerkers werd vergroot om met getraumatiseerde kinderen en jeugdigen om te gaan. Hiertoe behoorden het begrijpen van de gevolgen van trauma op korte en lange termijn, het herkennen van trauma gerelateerd probleemgedrag en kennis op het gebied van therapeutisch (empathisch, sensitief en respectvol) reageren op verschijnselen van trauma (Hummer et al., 2010). De huidige studie heeft zich uitsluitend gericht op traumakennis. Daarnaast is traumakennis in de huidige studie gemeten door de pedagogisch medewerkers zichzelf een rapportcijfer te laten geven op een zestal stellingen. Naast dat dit een subjectief oordeel is, kan gesteld worden dat eerder onderzoek een bredere focus had op kennis en therapeutische reacties van pedagogisch medewerkers. Waar eerder onderzoek zich heeft zich gericht op de relatie tussen het uitoefenen van repressie en externaliserend probleemgedrag, was de huidige studie gericht op registreerde agressie-incidenten. Positief hieraan is dat er in huidig onderzoek gebruik is gemaakt van een onafhankelijke maat. Echter wordt er in eerder onderzoek met de term externaliserend gedrag verwezen naar een brede waaier van

(20)

agressief of delinquent kan zijn (Prinzie, 2004). Uit deze onderzoeken kwam naar voren dat naarmate pedagogisch medewerkers meer repressief te werk gaan er meer externaliserend probleemgedrag aanwezig is bij kinderen en jeugdigen (Bastiaanssen et al., 2014; Van Dam et al., 2011). De mogelijke verklaring in het verschil in bevindingen vergeleken met eerder onderzoek kan dus liggen in de focus op geregistreerde agressie-incidenten in plaats van op externaliserend probleemgedrag. Een derde mogelijke verklaring voor het verschil in

bevindingen is het lage aantal agressie-incidenten in deze studie, waardoor geen relatie tussen traumakennis en agressie-incidenten is gevonden. Mogelijk hebben daadwerkelijk weinig incidenten plaatsgevonden of zijn er weinig incidenten gemeld door pedagogisch

medewerkers in het systeem.

De tweede onderzoeksvraag in deze studie was gericht op de mediërende rol van leefklimaat in de relatie tussen traumakennis en agressie-incidenten. Echter kon de mediërende rol van het leefklimaat niet door deze studie worden bevestigd. Om deze mediërende rol vast te kunnen stellen was er ten eerste een verband nodig tussen

traumakennis van pedagogisch medewerkers en het leefklimaat. Verondersteld werd dat traumakennis zou leiden tot een verandering in handelen, waardoor pedagogisch medewerkers in staat waren een positiever leefklimaat te creëren. Verwante studies hebben aangetoond dat gedrag van pedagogisch medewerkers kan leiden tot een meer open (ondersteunend) of gesloten (repressief) leefklimaat (Drost, 2008; Van der Helm, 2011; Van der Helm & Stams, 2012; Van der Helm et al., 2011b). Deze studies toonden een relatie aan tussen attitudes van pedagogisch medewerkers (zoals repressie en het uitoefenen van controle) en een gesloten leefklimaat in justitiële jeugdinrichtingen. Waar eerdere studies zich hebben gericht op de attitudes en het gedrag van de pedagogisch medewerkers in relatie tot het leefklimaat, heeft de focus in het huidige onderzoek gelegen op de kennis die nodig is om gepast te reageren in het omgaan met getraumatiseerde kinderen en jeugdigen in relatie tot het leefklimaat. De

(21)

mogelijke verklaring in het verschil in bevindingen vergeleken met eerder onderzoek kan dus liggen in de focus op kennis in plaats van de daadwerkelijke gedragingen van pedagogisch medewerkers. Een andere verklaring voor het verschil in bevingen zou gevonden kunnen worden in de setting waarin het onderzoek is uitgevoerd. Waar het huidige onderzoek werd uitgevoerd in de open residentiële jeugdzorg is eerder onderzoek met name uitgevoerd in de gesloten justitiële jeugdzorg, waar het niet gemakkelijk is voor pedagogisch medewerkers om een open leefklimaat tot stand te brengen. Hieraan ligt ten grondslag dat jeugdigen vaak tegen hun wil verblijven binnen de gesloten jeugdzorg en daarnaast hebben zij vaak te maken met een gebrekkige motivatie voor de behandeling (Jongepier, 2011). Mogelijk wordt in de gesloten jeugdzorg eerder een relatie gevonden tussen traumakennis en het leefklimaat door de aard van de setting. De jeugdige die verblijven in gesloten setting ervaren en rapporteren het leefklimaat mogelijk eerder als negatief doordat er in de gesloten setting sprake is van vrijheidsbeneming, beperkende maatregelen en veel regels, wat indicatoren zijn voor een gesloten en repressief leefklimaat.

Om de mediërende rol van leefklimaat vast te kunnen stellen werd ten tweede een verband verwacht tussen het leefklimaat en het aantal agressie-incidenten. Verondersteld werd dat een open en positief leefklimaat resulteert in een afname van agressie-incidenten. Echter is dit verband in deze studie niet gevonden. De resultaten uit deze studie zijn niet in

overeenstemming met eerder onderzoek, waaruit bleek dat een open leefklimaat een buffer vormt tegen agressie-incidenten (Janzing & Kerstens, 2000; Van der Helm et al., 2012). Een mogelijke verklaring voor het verschil in bevindingen is opnieuw het lage aantal agressie-incidenten in deze studie, waardoor geen relatie tussen leefklimaat en agressie-agressie-incidenten is gevonden. Mogelijk hebben daadwerkelijk weinig incidenten plaatsgevonden of zijn er weinig incidenten gemeld door pedagogisch medewerkers in het systeem.

(22)

Vanwege een aantal beperkingen in het huidige onderzoek dienen de

onderzoeksresultaten met voorzichtigheid geïnterpreteerd te worden. Allereerst zijn de resultaten van de vragenlijsten gebaseerd op een kleine onderzoeksgroep. Dit is te wijten aan het feit dat er toestemming nodig was van ouder(s) of voogd voordat een kind of jeugdige mee kon doen aan het onderzoek. In een residentiële setting heeft een redelijk aantal kinderen en jeugdigen niet veel contact met hun wettelijk vertegenwoordiger(s), wat het proces van toestemming verkrijgen bemoeilijkt heeft. Daarnaast heeft een aantal ouders of jeugdigen hun deelname aan het onderzoek geweigerd. Mogelijk is er sprake van selectie bias, doordat bijvoorbeeld juist de ouders en jeugdigen met het meest traumatische verleden of met de meest complexe problematiek niet wilden deelnemen aan dit onderzoek. Eventueel bestaat hierdoor een gebrek aan variantie in de onderzoeksgroep en is deze mogelijk minder representatief. Een derde beperking is de combinatie tussen de jeugdige en zijn of haar mentor. In huidig onderzoek is ervoor gekozen om de mentor te koppelen aan de jeugdige, hoewel een jeugdige met meerdere pedagogisch medewerkers in aanraking komt op de leefgroep. Dit heeft mogelijk de resultaten uit huidig onderzoek beïnvloed. De mentor is doorgaans wel diegene die het meest individueel contact heeft met de jeugdige en het meest op de hoogte is van de problematiek en het verleden van de jeugdige waardoor deze beperking zo veel mogelijk is ondervangen. Een vierde beperking van het huidige onderzoek is dat weinig onderzoeksgegevens beschikbaar waren voor vergelijking met andere voorzieningen in de open residentiële jeugdzorg. Grootschalige onderzoeken naar leefklimaat (en agressie-incidenten) zijn vooralsnog veelal uitgevoerd in de gesloten jeugdzorg, met name in justitiële jeugdinrichtingen en in de forensische psychiatrie (Ros, Van der Helm, Wissink, Stams, & Schaftenaar, 2013). Daarnaast wordt er pas recent onderzoek uitgevoerd naar traumakennis en het principe van trauma-informed werken in de residentiële jeugdzorg. Hierdoor is

(23)

Een sterk punt van het huidige onderzoek is dat het zich heef gericht op drie verschillende bronnen en informanten voor het meten van drie verschillende concepten. Daarnaast is de huidige studie, ondanks de beperkingen, van toegevoegde waarde voor de praktijk omdat onderzoek zich nog niet eerder heeft gericht op traumakennis van individuele pedagogisch medewerkers in de open residentiële jeugdzorg. Kennis, attitudes en

vaardigheden van pedagogisch medewerkers kunnen bijdragen aan een verandering van het leefklimaat. Daarnaast kan trauma-kennis bijdragen aan sensitievere reacties van pedagogisch medewerkers op trauma-gerelateerde gedragsproblemen van kinderen en jeugdigen (Ford & Blaustein, 2013).

Omdat de hypothese in huidig onderzoek niet kan worden bevestigd is

vervolgonderzoek onmisbaar om een eventueel bestaand verband te onderzoeken. Voor vervolgonderzoek is het van belang dat er gebruik wordt gemaakt van een grotere

onderzoeksgroep en meer objectieve meetinstrumenten voor het meten van traumakennis. Daarnaast is het van belang dat vervolgonderzoek een brede focus heeft op emotionele uitingen, trauma-gerelateerd probleemgedrag en ervaren traumaklachten van kinderen en jeugdigen. Door deze bevindingen kunnen betere behandelresultaten behaald worden in de residentiële jeugdzorg. De kwaliteit van de jeugdzorg is niet alleen afhankelijk van de kwaliteit van de interventie en de kwaliteit van de organisatie, maar misschien nog wel meer van de kwaliteit van de professionals (De Swart, 2011). Meer onderzoek naar traumakennis van pedagogisch medewerkers is van belang omdat zij instaan voor het primaire proces van opvoeden en hiermee ook voor de impact van trauma op kinderen en jeugdigen in het dagelijks leven.

(24)

Literatuur

American Psychiatric Association. (2013). Diagnostic and statistical manual of mental

disorders (5th ed.). Washington, DC: Author.

Anda, R.F., Croft, J.B. Felitti, V.J., Nordenberg, D., Giles, W.H., Williamson, D.F., Giovino, G.A. (1999). Adverse childhood experiences and smoking during adolescence and adulthood. Journal of the American Medical Association, 282(17), 1652-1658. doi:10.1001/jama.282.17.1652

Anglin, J.P. (2002). Pain, normality and the struggle for congruence: Reinterpreting

residential care for children and youth. Binghamton, NY: Haworth.

Bastiaanssen, I.L.W., Delsing, M.J.M.H., Kroes, G., Engels, R.C.M.E., & Veerman, J.W. (2014). Group care worker interventions and child problem behavior in residential Youth care: Course and bidirectional associations. Children And Youth Services

Review, 39, 48-56. doi: 10.1016/j.childyouth.2014.01.012

Briggs-Gowan, M.J., Carter, A.S., Clark, R., Augustyn, M., McCarthy, K.J., & Ford, J.D. (2010). Exposure to potentially traumatic events in early childhood: differential links to emergent Psychopathology. Journal Of Child Psychology And Psychiatry, 51(10), 1132-1140. doi: 10.1111/j.1469-7610.2010.02256.x

Cesaroni, C., & Peterson-Badali, M. (2005). Young offenders in custody: Risk and adjustment. Criminal Justice And Behavior, 32(3), 251-277. doi:

10.1177/0093854804274370

Cheng, J.T., Tracy, J.L., & Henrich, J. (2010). Pride, personality, and the evolutionary foundations of human social status. Evolution and Human Behavior, 31(5), 334–347. doi: 10.1016/j.evolhumbehav.2010.02.004

(25)

of Research Evidence and the Practical Considerations. London: National Centre for

Excellence in Residential Child Care.

Cohen, J.A., Mannarino, A.P., & Navarro, D. (2012). Residential treatment. In J.A. Cohen, A.P. Mannarino, & E. Deblinger (Eds.), Trauma-focused CBT for children and

adolescent: Treatment applications (pp. 73–104). New York: Guilford Press.

Connor, D.F., Carlson, G.A., Chang, K.D., Daniolos, P.T., Ferziger, R., Findling, R.S., et al. (2006). Juvenile maladaptive aggression: A review of prevention, treatment, and Service configuration and a proposed research agenda. Journal of Clinical Psychiatry,

67(5), 808–820. doi: http://dx.doi.org/10.4088/JCP.v67n0516

Copeland, W.E., Keeler, G., Angold, A., Costello, E.J. (2007) Traumatic events and posttraumatic stress in childhood. Archives Of General Psychiatry, 64(5), 577-584. doi:10.1001/archpsyc.64.5.577

Coppens, L. & Van Kregten, C. (2012). Zorgen voor getraumatiseerde kinderen: een training

voor opvoeders. Handboek voor trainers. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Craig, S.C. (2004). Rehabilitation versus control: An organizational theory of prison

management. The Prison Journal, 84(4), 92S–114S. doi: 10.1177/0032885504269394 Davidson, C., Dumigan, L., Ferguson, C., & Nugent, P. (2011). Effective Therapeutic

Approaches within Specialist Residential Childcare Settings. Child Care in Practice,

17(1), 17-35. doi: 10.1080/13575279.2011.528968

De Lange, M., Boendermaker, L., Goorden, O., Kleijnen, B., Kwakman, S., Kwee, I., et al. (2011). Verzorging en opvoeding in de residentie¨le jeugdzorg. Jeugd en Co

Kennis, 5(2), 40-50. doi: 10.1007/s12450-011-0017-4

De Swart, J. (2011). Een literatuuronderzoek naar de wenselijke kenmerken van

jeugdzorgmedewerkers in de residentiële jeugdzorg. Kenniscentrum Gezondheid,

(26)

Drost, J.Y. (2008). Residentiële justitiële opvoeding (Residential forensic upbringing) (Doctoral dissertation). Groningen University, Amersfoort: Agiel.

Dube, S.R., Anda, R.F., Felitti, V.J., Chapman, D.P., Williamson, D.F., & Giles, W.H. (2001). Childhood abuse, household dysfunction, and the risk of attempted suicide throughout the lifespan: Findings from adverse childhood experiences study. Journal

of the American Medical Association, 286(24), 3089-3096.

doi:10.1001/jama.286.24.3089

Felitti, V.J., Anda, R.F., Nordenberg, D., Williamson, D.F., Spitz, A.M., Edwards, V., Koss, M.P., & Marks, J.S. (1998). Relationship of childhood abuse and household

dysfunction to many of the leading causes of death in adults. American Journal of

Preventive Medicine, 14(4), 245-258. doi:10.1016/S0749-3797(98)00017-8

Gilbert, R., Widom, C., Browne, K., Fergusson, D., Webb, E., & Janson, S. (2009). Burden and consequences of child maltreatment in high-income countries. The Lancet,

373(9657), 68-81. doi: 10.1016/S0140-6736(08)61706-7

Greenwald, R., Siradas, L. Schmitt, T.A., Reslan, S., Fierle, J., & Sande, B. (2012).

Implementing Trauma-Informed Treatment for Youth in a Residential Facility: First- Year Outcomes. Residential Treatment For Children & Youth, 29(2), 141-153. doi: 10.1080/0886571X.2012.676525

Grietens, H. (2013). Kunnen kinderen groeien door trauma? Kind & Adolescent, 34(4), 224- 226. doi: 10.1007/s12453-013-0027-7

Grietens, H., & Lindauer, R. (2014). Redactioneel: Hoe kunnen we de jeugdzorg

‘traumasensitiever’ maken? Kind & Adolescent, 35(3), 120-122. doi: 10.1007/s12453-014-0019-2

Harder, A.T., Knorth, E.J., & Zandberg, T.J. (2006). Residentiële jeugdzorg in beeld : een

(27)

Harder, A. T., Kalverboer, M. E., Knorth, E. J., & Zandberg, T. (2008). Pedagogische kwaliteiten van voorzieningen voor residentiële jeugdzorg. In A. E. M. G. Minnaert, H. Lutje Spelberg, & H. Amsing (Eds.), Het Pedagogisch Quotiënt (pp. 103–122) Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Harvey, J. (2005). Young men in prison. Surviving and adapting to life inside. Cullompton, UK: Willan Publishing.

Hermanns, J., Nijnatten, C, van, Verheij, F., & Reuling, M. (2005). Handboek Jeugdzorg.

Deel 2: Methodieken en programma’s. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Hillis, S.D., Anda, R.F., Felitti, V.J., Nordenberg, D., & Marchbanks, P.A. (2000). Adverse childhood experiences and sexually transmitted diseases in men and women: A retrospective study. Pediatrics, 106(1), 12-17. doi: 10.1542/peds.106.1.e11 Hodgdon, H.B. Kinniburgh, K. Gabowitz, D., Blaustein, M.E., & Spinazzola, J. (2013).

Development and Implementation of Trauma-Informed Programming in Youth Residential Treatment Centers Using the ARC Framework. Journal Of Family

Violence, 28(7), 679-692. doi: 10.1007/s10896-013-9531-z

Hummer, V.L., Dollard, N., Robst, J., & Armstrong, M.I. (2010). Innovations in

implementation of trauma-informed care practices in youth residential treatment: a curriculum for organizational. Child welfare, 89(2), 79-95. Opgehaald van

http://web.b.ebscohost.com/

Janzing, C., & Kerstens, J. (2000). Werken In Een Therapeutisch Milieu (Working in a

therapeutic context), Houten: Bohn Stafleu & van Loghum.

Jongepier, N. (2011). Gesloten residentiële jeugdzorg als veilige haven. Jeugd en Co Kennis,

5(4), 19-29. doi: 10.1007/s12450-011-0037-0

Jonkman, C.S., Verlinden, E., Bolle, E.A., Boer, F., & Lindauer, R. (2013). Traumatic Stress Symptomatology After Child Maltreatment and Single Traumatic Events: Different

(28)

Profiles. Journal Of Traumatic Stress, 26(2), 225-232. doi: 10.1002/jts.21792 Liebling, A., & Maruna, S. (2005). The effects of imprisonment. Cambridge, England:

Cambridge University Press.

Loeffen, M. (2007). Residentiële jeugdzorg in beeld. Utrecht, the Netherlands: Collegio. Maitland, A.S., & Sluder, R. D. (1996). Victimization in prisons: A study of factors related to

the general well-being of youthful inmates. Federal Probation, 60(2), 24-31. Opgehaald van: http://www.heinonline.org

Moos, R.H. (1974). Evaluating Treatment Environments. New York: John Wiley & Sons, Inc. Oettingen, G., Grant, H., Smith, P. K., Skinner, M., & Gollwitzer, P. M. (2006). Unconscious

goal pursuit: Acting in an explanatory vacuum. Journal of Experimental Social

Psychology, 42(5), 668 – 675. doi:10.1016/j.jesp.2005.10.003

Ostrowsky, M.K. (2010). Are violent people more likely to have low self-esteem or high self- esteem? Aggression and Violent Behavior, 15(1), 69–75.

doi:10.1016/j.avb.2009.08.004

Prinzie, P. (2004). Externaliserend probleemgedrag en opvoeding bij kinderen van vier tot negen jaar. Cohort-sequentiële, latente groeimodellen. Kind en Adolescent, 25(2), 55- 67. doi: 10.1007/BF03060907

Ros, N., Van der Helm, G.H.P., Wissink, I., Stams, G.J.J.M., & Schaftenaar, P. (2013).

Institutional climate and aggression in a secure psychiatric setting. Journal of Forensic

Psychiatry and Psychology, 24(6), 713-727. doi: 10.1080/14789949.2013.848460

Stallard, P. (2006). Psychological interventions for post-traumatic reactions in children and young people: A review of randomised controlled trials. Clinical Psychology Review,

26(7), 895-911. doi: 10.1016/j.cpr.2005.09.005

Thomaes, S.C.E. (2007). Narcissism, shame, and aggression in early adolescence: On

(29)

Thomson, L., McArthur, M., Long, R., & Camilleri, P. (2005). What works in residential

care? Watson: Institute of child protection studies.

Van Binsbergen, M.H. (2003). Motivatie voor behandeling. Ontwikkeling van

behandelmotivatie in een justitiële instelling. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.

Van Dam, C., Nijhof, K.S., Veerman, J.W., Engels, R. C.M.E., Scholte, R.H.J., & Delsing, M.J.M.H. (2011). Group Care Worker Behavior and Adolescents' Internalizing and Externalizing Problems in Compulsory Residential Care. Residential Treatment For

Children & Youth, 28(3), 232-250. doi: 10.1080/0886571X.2011.605050

Van der Helm, G.H.P. (2011). First do no harm: Group climate in secure correctional

institutions (Unpublished PhD thesis). Vu University, Amsterdam: SWP.

Van der Helm, G. H. P., Boekee, I., Stams, G. J. J. M., & Van der Laan, P. H. (2011b). Fear is the key: Keeping the balance between flexibility and control in a Dutch youth prison.

Journal of Children's Service, 6(4), 248–263. doi:10.1016/j.childyouth.2012.05.015

Van der Helm, G.H.P., Klapwijk, M., Stams, G. J. J. M., & Van der Laan, P. H. (2009). “What Works” for juvenile prisoners: The role of group climate in a youth prison.

Journal of Children’s Services, 4(2), 36-48. Opgehaald van http://

http://www.werkeninjustitieelkader.nl/

Van der Helm, G.H.P., Stams, G.J.J.M. (2012). Conflict and coping by clients and group workers in secure residential facilities. In T.I. Oei & M.S. Groenhuijsen (Ed.),

Progression in forensic psychiatry (pp. 553-564). Deventer: Kluwer.

Van der Helm, G.H.P., Stams, G.J.J.M., Van Genabeek, M., & Van der Laan, P.H. (2012). Group climate, personality, and self-reported aggression in incarcerated male youth.

Journal of Forensic Psychiatry & Psychology, 23(1), 23–39. doi:

10.1080/14789949.2011.633615

(30)

Climate in Prison. Prison Journal, 91(2), 158-176. doi: 10.1177/0032885511403595 Zelechoski, A.D. Sharma, R. Beserra, K. Miguel, J., Demarco, M., & Spinazzola, J. (2013).

Traumatized Youth in Residential Treatment Settings: Prevalence, Clinical

Presentation, Treatment, and Policy Implications. Journal Of Family Violence, 28(7), 639-652. doi: 10.1007/s10896-013-9534-9

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

analysis of registry data may help to gain insights into the clinical performance of second- generation DES. However, data obtained from randomized controlled trials are considered

During the first experiment and also our first interview, we collected the changes which are requested by care-givers (i.e.,unforeseen changes). Some of the changes are related

By utilizing the F-PEC and relating it to six different financial indicators, the authors sought to answer the research question: Which effect does the

Segments: Variable that shows 4 different segments of beer: Premium, Non-Premium, Imported, Light.. In the data set the variable is reported as nest1 Price interaction: Interaction

They are used in the fabrication of a growing range of devices such as transducers (such as ultrasonic acoustic wave), actuators (microfludic pump), pressure sensor

Ook voor deze regeling zal aan de hand van voorbeelden worden geïllustreerd of er een mogelijkheid bestaat om de renteaftrekbeperking te ontwijken door een fiscale eenheid aan te

In conclusion, the media (e.g. lean, moderate, rich), the source (e.g. top management versus immediate supervisor), and the format of written one-way communication (hard copy

Nevertheless, the effectiveness of measures for copyright enforcement and prevention of further infringement of the same kind seems to come first in German case law as the BGH has