• No results found

Een telefoonabonnement met 'gratis' telefoon : De wenselijkheid van de kwalificatie als koop op afbetaling en consumentenkrediet

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een telefoonabonnement met 'gratis' telefoon : De wenselijkheid van de kwalificatie als koop op afbetaling en consumentenkrediet"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

EEN TELEFOONABONNEMENT MET ‘GRATIS’ TELEFOON

D

E WENSELIJKHEID VAN DE KWALIFICATIE ALS KOOP OP AFBETALING EN

CONSUMENTENKREDIET

ANNIKA VAN BEEK

UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM annikavanbeek@gmail.com 6032435 Scriptiebegeleider: dhr. prof. dr. M.B.M. Loos

(2)

Voorwoord

Voor u ligt mijn afstudeerscriptie voor mijn master Privaatrecht: Privaatrechtelijke rechtspraktijk aan de Universiteit van Amsterdam. Het onderwerp betreft de wenselijkheid van de kwalificatie van telefoonabonnementen inclusief telefoon als koop op afbetaling dan wel consumentenkrediet. Al vanaf het begin van mijn studietijd werd mij duidelijk dat ik een voorliefde heb voor het privaatrecht en dan voornamelijk het aansprakelijkheidsrecht. Zo heb ik mijn bacheloressay gewijd aan de collectieve actie en ook in mijn master veelvuldig voor aansprakelijkheidsrecht vakken gekozen. Voor mijn masterscriptie heb ik echter gekozen voor een consumentrechtelijk onderwerp. Tijdens mijn student-stage bij de Brauw Blackstone Westbroek kwam ik in aanraking met het onderwerp telefoonabonnementen met een ‘gratis’ toestel. De prejudiciële vraag was nog maar net aan de Hoge Raad gesteld en toch was ik direct gefascineerd door de praktische relevantie hiervan. Bijna iedereen heeft wel eens een telefoonabonnement afgesloten – of er in ieder geval over nagedacht om er een af te sluiten – waar men een ‘gratis’ toestel bij geleverd krijgt. De kwalificatie als koop op afbetaling en consumentenkrediet kan een enorme impact hebben op de telecomsector. Ik was verkocht: een onderwerp waar niet alleen rechtswetenschappers over kunnen discussiëren, maar waar ook de niet- rechtsgeleerden onder ons geïnteresseerd in kunnen zijn. De praktische inslag maakte dan ook dat ik met zeer veel plezier deze afstudeerscriptie heb geschreven.

Graag maak ik van deze gelegenheid gebruik om mijn dank uit te spreken. Ik ben ontzettend dankbaar dat ik tijdens mijn studie zoveel vertrouwen heb mogen genieten van mijn omgeving, voor de nieuwe vriendschappen gesloten, het enthousiasme waarmee docenten hun kennis op mij overbrachten en – het moet gezegd worden – voor de prachtige locatie waar ik al deze tijd heb mogen studeren. Meer specifiek bedank ik graag nog prof. dr. M.B.M. Loos voor zijn kennis, deskundige begeleiding en ondersteuning bij mijn afstudeerscriptie. Hiernaast is mijn dank zeer groot voor mijn lieve ouders en broertje, vanwege hun onvoorwaardelijke liefde en altijd aanwezige vertrouwen in het positief afronden van mijn studie. Verder bedank ik al mijn fantastische vrienden die er altijd voor mij zijn geweest en die de ontelbare uren op de poort een stuk aangenamer maakten.

Rest mij nog te zeggen dat ik deze scriptie opdraag aan mijn vader, Rob van Beek, die altijd zo onvoorstelbaar trots op me was, wat ik ook deed. De afronding van mijn scriptie en het bijbehorende behalen van mijn masterdiploma is iets wat ik graag met hem had gedeeld. Deze is voor jou, pap! Veel leesplezier toegewenst!

(3)

Inhoudsopgave

I. Inleiding ...1

1.1. Inleiding...1

1.2. Enkele inleidende opmerkingen ...2

1.2.1. Definitie ‘consument’ ...2

1.2.2. Uitsluiting van het begrip ‘krediettransactie’ ...2

1.2.3. Nationaal versus Europees Recht ...3

1.2.4. Privaat- en publieksrechtelijke sancties en handhaving ...3

II. Het doel van het consumentenrecht ...4

2.1. Het algemene doel van het consumentenrecht ...4

2.2. Europeesrechtelijke benadering van het consumentenrecht ...5

III. Kwalificatie ...7

3.1. De feitelijke en juridische benadering van het afsluiten van een abonnement met ‘gratis’ toestel ...7

3.2. Een ‘gratis’ toestel? ...8

3.3. Koop op afbetaling ...9

3.4. Consumentenkredietovereenkomst ... 10

3.5. Uitzonderingen ... 11

IV. Rechtsgevolgen... 13

4.1. Een uitzondering voor de telecomsector? ... 13

4.2. De gevolgen van de kwalificatie als koop op afbetaling ... 14

4.2.1. Vermelding van de prijs in de overeenkomst ... 14

4.2.2. Toestemming van de echtgenoot ... 15

4.2.3. Toepassing consumentenkoopregeling ... 17

4.3. De gevolgen van de kwalificatie als consumentenkrediet ... 17

4.3.1. Precontractuele informatieverplichtingen ... 18

4.3.2. Reclameverplichtingen ... 20

4.3.3. Het zijn van een kredietgever ... 21

4.3.4. Vormvereiste van de overeenkomst ... 24

4.3.5. Inhoud van de kredietovereenkomst ... 25

4.3.6. Wettelijke bedenktijd ... 26

4.3.7. Het recht op vervroegde aflossing ... 27

4.3.8. Ontbinding door de telecomaanbieder ... 28

V. Conclusie ... 29

Literatuurlijst ... 32

Regelgeving en parlementaire stukken... 35

(4)

1

I.

Inleiding

1.1. Inleiding

Het afsluiten van een telefoonabonnement in een telecomwinkel en daar vervolgens een ‘gratis’ toestel bij krijgen. Het lijkt de normaalste zaak van de wereld. Miljoenen mensen maken gebruik van dergelijke aanbiedingen en zitten vervolgens lange tijd vast aan abonnementen, waarvan zij soms de kosten niet meer kunnen dragen. Vooral jongeren kampen met betalingsproblemen vanwege hoge telefoonabonnementskosten. 1 Dat de consument de telecomaanbieder betaalt voor de

telecomdiensten is evident. Maar hoe zit dit met het toestel? Is het toestel daadwerkelijk gratis of betaalt de consument in werkelijkheid een bedrag voor het toestel door middel van de maandelijkse kosten? De uitkomst hiervan is bepalend voor de kwalificatie van de overeenkomst ter zake van het toestel.

Naar aanleiding van een prejudiciële vraag boog de Hoge Raad zich over deze kwestie.2 De Hoge Raad

oordeelde dat het toestel in beginsel niet gratis is, maar dat een consument daar via de maandelijkse kosten in feite voor betaalt. Een telefoonabonnement inclusief toestel dient ter zake van het toestel in beginsel dan ook te worden aangemerkt als een koop op afbetaling (art. 7A:1576 lid 1 BW) en als een kredietovereenkomst (art. 7:57 lid 1, aanhef en onder c, BW).3 De bijbehorende regelgeving

wordt hiermee van toepassing op telecomaanbieders. Telecomaanbieders zullen aan diverse – mogelijk vergaande – verplichtingen moeten voldoen om te voorkomen dat zij geconfronteerd worden met privaat- of publieksrechtelijke sancties. De kwalificatie is dan ook van wezenlijk belang voor de telecomindustrie. Deze scriptie onderzoekt het volgende:

In hoeverre is de toepasselijkheid van de bepalingen van koop op afbetaling en consumentenkrediet bij het afsluiten van een telefoonabonnement waarbij een 'gratis' toestel wordt verstrekt aan de consument wenselijk?

Het doel van het consumentenrecht wordt hierbij als maatstaf gebruikt. Bekeken wordt of de rechtsgevolgen en praktische implicaties die de kwalificatie heeft in overeenstemming zijn met het doel van het consumentenrecht. Na enkele inleidende opmerkingen over de reikwijdte van deze

1 'Jongeren duur telefoon-abonnement verbieden' AD 21 mei 2013, Ad.nl (zoek op jongeren telefoon-abonnement). 2 Sinds 2012 hebben rechters de mogelijkheid om in civiele zaken ingevolge art. 392 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) een prejudiciële vraag te stellen aan de Hoge Raad (Besluit van 18 april 2012, Stb. 2012, 166). Deze mogelijkheid staat open indien i) een antwoord op de gestelde vraag nodig is om op de eis of het verzoek te beslissen en ii) het antwoord van rechtstreeks belang is om soortgelijke geschillen te beslechten (art. 392-394 Rv en art. 81a Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO)). Kamerstukken II 2010/11, 32612; De rechtbank Den Haag maakte gebruik van deze mogelijkheid (Rb. Den Haag 13 juni 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:CA3529, r.o. 4.11). 3 HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.5.2 en 4.

(5)

2

scriptie (§ 1.2), gaat deze scriptie eerst nader in op het doel van het consumentenrecht (H. II). Vervolgens wordt besproken wat de vereisten zijn om een overeenkomst te kwalificeren als koop op afbetaling en consumentenkrediet (H. III), waarna een behandeling van de gevolgen en de praktische consequenties van de kwalificatie volgt (H. IV). Afgesloten wordt met een conclusie waarin een antwoord op de onderzoeksvraag wordt gegeven (H. V).

1.2. Enkele inleidende opmerkingen

Ter inkadering van de reikwijdte van deze scriptie, worden hier enkele inleidende opmerkingen gemaakt. Tevens bieden zij achterliggende informatie welke van belang is voor een goed begrip van het onderwerp.

1.2.1. Definitie ‘consument’

Deze scriptie ziet enkel op de koop op afbetaling en kredietovereenkomst tussen een consument en een professionele wederpartij. In het huidige consumentenrecht ontbreekt een eenduidige definitie van het begrip ‘consument’.4 Met betrekking tot deze scriptie leidt deze pluriformiteit echter niet tot

veel problemen. In deze scriptie wordt uitgegaan van het algemeen gehanteerde begrip van een ‘consument’, namelijk een natuurlijk persoon die handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten vallen.5

1.2.2. Uitsluiting van het begrip ‘krediettransactie’

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat telefoonabonnementen inclusief toestel in beginsel zowel te kwalificeren zijn als ‘koop op afbetaling’, als een ‘krediettransactie’ dan wel ‘kredietovereenkomst’. Er is sprake van een ‘krediettransactie’ indien de overeenkomst gesloten is vóór 25 mei 2011.6

Overeenkomsten die gesloten zijn op of na deze datum zijn een ‘kredietovereenkomst.7 Aangezien

de meeste telefoonabonnementen een maximale duur van twee jaar hebben, zijn de gevolgen van de kwalificatie als ‘krediettransactie’ minder relevant. Deze scriptie beperkt zich dan ook tot de ‘kredietovereenkomst’ in de zin van artikel 7:57 lid 1 sub c BW en laat de ‘krediettransactie’ verder buiten beschouwing.

4 Zie hierover Loos, WPNR 2005/6638; Rinkes 2011, par. 2.8. en 2.9. 5 Zie o.a. art. 7:6 lid 1 en 7:57 lid 1 sub a BW.

6 Indien er sprake is van een ‘krediettransactie’, is de oude Wet op het consumentenkrediet (Wck (oud)) van toepassing en de oude bepalingen van de Wet of het Financieel Toezicht (Wft); zie art. 1, aanhef en onder a, sub 2e, Wck (oud) voor de definitie van krediettransactie; art. VI Implementatiewet richtlijn consumentenkrediet, Stb. 2011, 246; art. 68a lid 2 en 211a Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek (OBW).

7 Indien er sprake is van een ‘kredietovereenkomst’, is titel 2A van boek 7 BW en de nieuwe bepalingen van de Wft van toepassing. Implementatiewet richtlijn consumentenkrediet, Stb. 2011, 246.

(6)

3

1.2.3. Nationaal versus Europees Recht

Een groot deel van het Nederlandse consumentenrecht vindt haar oorsprong in het Europese recht. Enig begrip van het samenspel tussen Europees en Nederlands recht is dan ook nodig.

Nederland is lid van de Europese Unie (EU) en dient zich als zodanig te houden aan het recht van de EU (Unierecht). Unierecht bestaat zowel uit primair als secundair recht en heeft rechtstreekse werking en voorrang in de Nederlandse rechtsorde.8 Wat betreft het consumentenrecht volgt uit het

primaire Unierecht dat de EU de belangen van consumenten bevordert en een hoog niveau van consumentenbescherming waarborgt. 9 Hierbij hebben de EU en de lidstaten gedeelde

bevoegdheden.10 Op het gebied van secundaire wetgeving heeft de EU een aantal richtlijnen

vastgesteld met daarin materiële consumentrechtelijke regels, waaronder de richtlijn consumentenkrediet.11 Richtlijnen zijn verbindend ten aanzien van het resultaat voor de lidstaten

waar het voor bestemd is.12 Het is aan de Nederlandse wetgever om deze richtlijnen binnen een

bepaalde tijd te implementeren in nationale wetgeving. Tevens zijn er een aantal consumentrechtelijke verordeningen vastgesteld die betrekking hebben op de handhaving van de materiële regels en rechtstreeks toepasselijk zijn.13

1.2.4. Privaat- en publieksrechtelijke sancties en handhaving

Zoals later meer uitgebreid aan bod komt, wordt de consumentenkredietovereenkomst zowel beheerst door privaatrechtelijk als publieksrechtelijke wetten (§ 3.4).14 Dit houdt in dat naast

handhaving via het privaatrecht, ook handhaving van deze regelgeving via het publiekrecht, meer specifiek via het bestuursrecht en strafrecht, kan plaatsvinden. 15 Hoewel deze scriptie zich toespitst

op het privaatrecht, kunnen ook de publieksrechtelijke gevolgen van wezenlijk belang zijn voor de beantwoording van de onderzoeksvraag. Waar nodig zullen ook deze gevolgen worden besproken.

8 HvJ EG 5 februari 1963, 26/62 (Van Gend & Loos); HvJ EG 15 juli 1964, 6/64 (Costa/ENEL).

9 Art. 169 VWEU en herhaalt in de nieuwe richtlijn betreffende consumentenbescherming: Richtlijn 2011/83/EU (PbEU 2011, L 304/64), preambule 3.

10 Art. 4 lid 2 sub f VWEU.

11 Art. 288 VWEU; Richtlijn 2008/48/EG (PbEU 2008, L 133/66). 12 Art. 288 VWEU.

13 Art. 288 VWEU.

14 Kamerstukken II 2009/10, 32339, 3 (MvT), p. 3.

15 Aldus ook Kamerstukken II 2009/10, 32339, 3 (MvT), p. 4-5; Bijv. via een bestuursrechtelijke boete van de AFM (art. 4:34, 1:80 en de bijlage bij 1:80 Wft); Voor meer over de publiekrechtelijke gevolgen van handelen in strijd met de kredietregels Van Poelgeest 2015, hfdst. 4.

(7)

4

II. Het doel van het consumentenrecht

De maatstaf die wordt gehanteerd om te concluderen of het wenselijk is om een telefoonabonnement inclusief toestel ter zake van het toestel te kwalificeren als koop op afbetaling dan wel consumentenkrediet is het doel van het consumentenrecht. Om deze maatstaf duidelijk te kunnen gebruiken, wordt in dit hoofdstuk de algemene doelstelling van het consumentenrecht besproken (§ 2.1). Vervolgens wordt ingegaan op de manier waarop het Europese recht het consumentenrecht benadert (§ 2.2).

2.1. Het algemene doel van het consumentenrecht

Het consumentenrecht wordt vaak gezien als de harde kern van het privaatrecht.16 Weinig

consumentrechtelijke regels staan afwijking ten nadele van de consument toe.17 Afwijken ten nadele

van de (professionele) verkoper wordt vaak wel toegestaan. Dit duidt erop dat de wetgever het belang van de consument voor het belang van de verkoper plaatst. Het beschermen van de consument wordt dan ook vaak aangehaald als het doel van het consumentenrecht. Waar komt deze beschermingsgedachte echter vandaan?

De beschermingsgedachte komt in principe voort uit de ongelijkheid die er tussen partijen bestaat bij een consumentrechtelijke transactie. Consumenten staan zowel juridisch als economisch gezien in een zwakke positie tegenover hun professionele wederpartij. De contractvrijheid biedt hiertoe verheldering. Het houdt in dat partijen (i) vrij zijn om te bepalen óf ze een overeenkomst sluiten, (ii) met wie ze dit doen en (iii) vrij zijn om de inhoud van de overeenkomst te bepalen.18 Indien één van

de partijen echter in een zwakkere positie ten opzichte van de ander staat, kan deze zwakke partij deze vrijheden niet ten volle benutten. In het consumentenrecht is de consument deze zwakke partij.19 Zo heeft de consument (i) geen mogelijkheid af te zien van het aangaan van een

overeenkomst: consumeren is veelal noodzakelijk, (ii) weinig keuze met wie hij overeenkomsten sluit als het aantal aanbieders beperkt is en (iii) zelden invloed op de inhoud van de overeenkomst.20

Tevens kan het gebruik van reclame en verkooptechnieken de consument beïnvloeden en zijn keuzevrijheid verder beperken.21

Het consumentenrecht compenseert en herstelt deze ongelijkheid tussen partijen door de consument een hoger niveau van consumentenbescherming te bieden.22 Hierbij houdt de consument wel zelf de

16 Rinkes 2011, p. 31 en 43; Loos 2014, p. 3-6.

17 Zie bijv. art. 7:6 lid 1 BW (consumentenkoop) en art. 7:73 lid 1 BW (consumentenkredietovereenkomst). 18 Zie uitgebreid over contractvrijheid Hartlief 1999.

19 Andere voorbeelden zijn huurders (tegenover verhuurders) en werknemers (tegenover werkgevers). 20 Rinkes 2011, par. 2.2.

21 Rinkes 2011, par. 2.2.

22 Rinkes 2011, p. 33; Rinkes, Contracteren 2009/3, p. 56; voor meer over ongelijkheidscompensatie in het consumentenrecht zie Rinkes, SR 1996/11.

(8)

5

verantwoordelijkheid om goed geïnformeerd te zijn en om op te letten bij het aangaan van een overeenkomst.23

Ook de consumentrechtelijke regeling van de koop op afbetaling en consumentenkrediet hebben volgens de Hoge Raad als doelstelling om de consument te beschermen, met name tegen overkreditering. 24

2.2. Europeesrechtelijke benadering van het consumentenrecht

Aangezien veel consumentrechtelijke wetgeving haar oorsprong vindt in het Europese recht is de Europeesrechtelijke benadering van het consumentenrecht ook van belang. Volgens het Europese recht is het bevorderen van de belangen van consumenten en het waarborgen van een hoog niveau van consumentenbescherming één van de doelstellingen van de EU.25 De verwezenlijking hiervan

wordt echter gekoppeld aan het tot stand brengen van een interne markt: de Unie draagt bij aan de verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming door middel van maatregelen die zij in het kader van het tot stand komen van een interne markt neemt.26 Verschillende richtlijnen

volgen deze benadering bij het vermelden dan hun doelstellingen.27 Het tot stand brengen van een

interne markt is de kern van het Europese recht en als doelstelling verankerd in artikel 3 VEU.28 Als

lid van de EU dient Nederland bij te dragen tot de verwezenlijking van deze doelstellingen.29

In 2004 nam de Europese Commissie een aanvang met de herziening van een groot deel van het consumentenrecht.30 Hierbij werd bovenstaande benadering wederom herhaald: het belangrijkste

23 HvJ EG 16 juli 1998, C-210/96 (Gut Springenheide). In casu ging het om de vraag of een bepaalde handelspraktijk de consument kan misleiden. Het Hof van Justitie (HvJ) oordeelde dat de nationale rechter bij de beoordeling hiervan mag ‘uitgaan van de vermoedelijke verwachting van een gemiddeld geïnformeerde, omzichtige en oplettende gewone consument’; Rinkes 2011, p. 42.

24 HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.4.3; m.b.t. koop op afbetaling zie r.o. 3.4.2. (i); zie ook Richtlijn 2008/48/EG (PbEU 2008, L 133/66), preambule 7-9 en Van Poelgeest 2015, p. 2 m.b.t. consumentenkrediet. 25 Art. 169 lid 1 VWEU.

26 Art. 169 lid 1 en 2 sub a VWEU, 114 lid 1 en 3 VWEU, 26 VWEU en 3 lid 2 VEU.

27 Bijv. de Richtlijn consumentenkoop (Richtlijn 1999/44/EG (PbEG 1999, L 171/12), art. 1 lid 1); Richtlijn oneerlijke handelspraktijken (Richtlijn 2005/29/EG (PbEG 2005, L 149/22), art. 1) en de Richtlijn consumentenrechten (Richtlijn 2011/83/EU (PbEU 2011, L 304/64), art. 1).

28 Art. 3 lid 3 VEU en 26 VWEU. Ingevolge art. 26 lid 2 VWEU omvat de interne markt ‘een ruimte zonder binnengrenzen waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd volgens de bepalingen van de Verdragen’; Eijsbouts e.a. 2012, p. 69-60.

29 Art. 4 lid 3 VEU.

30 De herziening vond o.a. plaats vanwege het feit dat de minimumharmonisatie waar veel richtlijnen tot dat moment vanuit gingen een negatief effect op de interne markt hadden. Het leidde tot sterk uiteenlopende bescherming van de consument in de lidstaten, waardoor consumenten niet zeker van hun rechten waren en minder snel overgingen tot een koop in het buitenland. Zie Groenboek 2006, par. 3.3; Zie ook Cauffman, Faure & Hartlief 2009, p. 39 e.v. voor wat betreft de herziening van het consumentenacquis; Inmiddels is het consumentenrecht herzien op het gebied van time-sharing (Richtlijn 2008/122/EG (PbEU 2008, L 33/10)), consumentenkrediet (Richtlijn 2008/48/EG (PbEU 2008, L 133/66)) en is de Richtlijn consumentenrecht tot stand gekomen (Richtlijn 2011/83/EU (PbEU 2011, L 304/64)). Wat betreft pakketreizen hebben de Europese Commissie, het Europees Parlement en de Europese Raad

(9)

6

doel van de herziening was om ‘tot een echte interne markt voor de consument te komen en daarbij […] het juiste evenwicht te vinden tussen een hoog beschermingsniveau voor de consument en het concurrentievermogen van het bedrijfsleven’. 31 Het bieden van een hoog niveau van

consumentenbescherming zou het vertrouwen van de consument in de interne markt versterken.32

Wat betreft het concurrentievermogen van het bedrijfsleven zou dit onder andere bereikt worden door het terugdringen van nalevingskosten waardoor bedrijven makkelijker in staat zouden zijn om handel te drijven in de EU.33 Het doel van de herziening is dan ook eerder het tot stand brengen van

een interne markt, waarbij consumentenbescherming juist als middel wordt gebruikt om dit te bereiken en waarbij ook de belangen van het bedrijfsleven een rol spelen. Aangezien het aannemen van dergelijke richtlijnen moet plaatsvinden binnen het constitutionele kader van de EU,34 had de

Europese wetgever echter weinig keus in het bepalen van het doel van de verschillende richtlijnen. Bovendien komen grensoverschrijdende overeenkomsten op het terrein van telefoonabonnementen in de praktijk nauwelijks voor. Het zijn vooral de multinationals die telecomabonnementen aanbieden en zij zullen consumenten meestal doorsturen naar het filiaal in hun eigen land. Het doel van de interne markt is dan ook minder van belang.

Geconcludeerd kan worden dat het consumentenrecht inderdaad als doel heeft om de consument te beschermen, waarbij op Europees niveau dit doel wordt ingezet als middel om een interne markt tot stand te brengen. Aangezien grensoverschrijdende overeenkomsten minder vaak voorkomen in de telecomsector, wordt voornamelijk het beschermen van de consument als maatstaf gebruikt om tot een antwoord te komen of de kwalificatie van de Hoge Raad wenselijk is.

onlangs een politiek akkoord gesloten om een nieuwe richtlijn tot stand te brengen. ‘EU Council backs new EU rules giving more protection to over 120 million holidaymakers’, European Commission Press Release 28 mei 2015, Europa.eu (zoek op holidaymakers).

31 Als ideaal wordt gehanteerd dat de rechten van de consument precies hetzelfde zijn, waar de consumenten zich ook binnen de EU bevinden. Groenboek 2006, p. 3.

32 Groenboek 2006, p. 4.

33 Het eenvoudiger en voorspelbaarder maken van de regelgeving zou – o.a. doordat de nalevingskosten omlaag gaan – bedrijven makkelijker in staat stellen om binnen de EU handel te drijven; Groenboek 2006, p. 4; SER-Advies 2007, p. 15.

(10)

7

III. Kwalificatie

De Hoge Raad heeft de afsluiting van een telefoonabonnement inclusief toestel, ter zake van het toestel gekwalificeerd als een koop op afbetaling en tevens als een kredietovereenkomst.35 Om te

beoordelen of de kwalificatie wenselijk is, is het nodig om te weten wat de vereisten van deze kwalificatie zijn: wanneer is een telefoonabonnement ter zake van het toestel een koop op afbetaling of kredietovereenkomst? Dit hoofdstuk begint met een bespreking van de feitelijke en juridische handelingen die het afsluiten van een telefoonabonnement omvat (§ 3.1). Vervolgens wordt de kwalificatie van de Hoge Raad besproken. Aangezien het voor beide kwalificaties nodig is om te bepalen of het toestel in werkelijkheid ‘gratis’ is of niet, wordt een aanvang genomen met deze bespreking (§ 3.2). Vervolgens worden de koop op afbetaling (§ 3.3) en kredietovereenkomst (§ 3.4) met bijbehorend juridisch kader uiteengezet.36 Afsluitend worden de gevallen behandeld waarin de

besproken kwalificaties juist niet opgaan (§ 3.5).

3.1. De feitelijke en juridische benadering van het afsluiten van een abonnement met

‘gratis’ toestel

Een overeenkomst waarbij een telefoonabonnement met ‘gratis’ toestel wordt afgesloten, kan op diverse manieren worden aangegaan. In deze scriptie zal echter worden uitgegaan van de (veelvoorkomende) situatie waarin de consument het abonnement in de winkel afsluit. Feitelijk gezien stapt de consument de winkel in en wordt geadviseerd door de verkoper over de diverse abonnementen en toestellen. Nadat de consument een keus heeft gemaakt, tekent hij een contract bij de telecomaanbieder. Vervolgens sluit de telecomaanbieder – vaak direct – het abonnement af en krijgt de koper het toestel in zijn handen. Een kwartier nadat de koper de winkel binnenkwam, staat hij weer buiten met een nieuwe telefoon en de mogelijkheid om – afhankelijk van het door hem gesloten abonnement – te bellen, sms’en en internetten. Juridisch gezien houden deze handelingen in ieder geval in dat er een wederkerige overeenkomst in de zin van artikel 6:261 Burgerlijk Wetboek (BW) tot stand is gekomen tussen de koper en de telecomaanbieder. De koper heeft zich verplicht tot het betalen van een maandelijks bedrag en de telecomaanbieder tot het leveren van telecomdiensten en het toestel.37 Door het tekenen van het contract hebben zij elkaars aanbod aanvaard.38 Om te

bepalen of er ook sprake is van de bijzondere overeenkomsten koop op afbetaling en consumentenkrediet, is meer informatie nodig.

35 HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.5.2. 36 HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.5.2.

37 Art. 6:261 lid 1 BW; De levering vond in dit geval waarschijnlijk zelfs al plaats. Voor eigendomsoverdracht is levering krachtens geldige titel, door hem die bevoegd is over het goed te beschikken vereist (3:80 lid 1 en 3 BW, 3:83 lid 1 BW en 3:84 lid 1 BW). Levering vindt in dit geval plaats door de consument het ‘bezit’ over het toestel te verschaffen (3:90 lid 1 BW). De consument verkrijgt in dit geval het bezit doordat de aanbieder de consument de telefoon meegeeft. Hij heeft de ‘feitelijke macht’ over het toestel verschaft (3:112 BW en 3:113 lid 1 BW).

(11)

8

3.2. Een ‘gratis’ toestel?

Bij het afsluiten van telefoonabonnementen worden consumenten, in de gevallen waar deze scriptie op ziet, een ‘gratis’ toestel aangeboden.39 Of dit toestel in werkelijkheid gratis is, is volgens de Hoge

Raad bepalend voor de kwalificatie van de overeenkomst als koop op afbetaling dan wel consumentenkrediet. Zonder deze vaststelling, kan geen oordeel worden gegeven over de kwalificaties: bespreking hiervan vóórdat specifiek wordt ingegaan op de koop op afbetaling (§ 3.3) en consumentenkrediet (§ 3.4) is dan ook op zijn plaats.

De letterlijke tekst van de overeenkomsten biedt geen aanleiding om te concluderen dat de consument voor het toestel betaalt: het toestel is immers ‘gratis’. Om te voorkomen dat voorbij wordt gegaan aan de dwingendrechtelijke regelgeving en beoogde bescherming van de consument bevat zowel de regelgeving van de koop op afbetaling als consumentenkrediet een strekkingsbepaling: zodra een overeenkomst onder de strekking van de overeenkomst valt, is de overeenkomst te kwalificeren als koop op afbetaling, ongeacht de vorm of benaming de overeenkomst.40 De Hoge Raad

overweegt dan ook correct dat voor beiden kwalificaties vereist is dat de kosten die de consument maandelijks betaalt, naar de strekking van de overeenkomst, (deels) betalingen zijn van een koopsom voor de mobiele telefoon.41

Bij het bepalen van de strekking neemt de Hoge Raad (in overeenstemming met een oordeel van het Hof van Justitie)42 de doelstelling van de wettelijke regelingen – het beschermen van de consument,

met name tegen overkreditering – in overweging. Hij kent dan ook ‘bijzonder gewicht toe aan het perspectief en de belangen van de consument’.43 Zo overweegt de Hoge Raad dat een nieuwe telefoon

voor een consument in het algemeen een aanzienlijke waarde vertegenwoordigt. De meeste toestellen die bij een abonnement worden bijgeleverd hebben immers hoge losse verkoopwaarde. Daardoor moet worden aangenomen dat de consument een telefoonabonnement inclusief toestel afsluit ‘mede met het oog op het in eigendom verkrijgen van een dergelijke mobiele telefoon’. Tevens zal de consument door deze hoge waarde van het toestel niet (mogen) verwachten dat hij het toestel geheel gratis verkrijgt. Hij moet er rekening mee houden dat de telecomaanbieder een bedrag voor het toestel heeft verdisconteerd in de maandelijkse abonnementskosten. 44 Overigens zou het voor

39 Zo ook in de overeenkomst in het geding bij de rechtbank Den Haag die de prejudiciële vraag stelde. Rb. Den Haag 13 juni 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:CA3529 en HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.4.2.

40 Art. 7A:1576 lid 3 BW (koop op afbetaling) en 7:73 lid 2 BW (consumentenkrediet); HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.4.2.

41 HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.4.2.

42 HvJ EG 5 oktober 2004, C-397/01-C-403/01 (Pfeiffer e.a.), nr. 120, waarin het HvJ bepaalt dat de nationale rechter ‘bij de toepassing van nationale voorschriften die ter uitvoering van de uit een richtlijn voortvloeiende verplichtingen zijn vastgesteld, het gehele nationale recht in beschouwing moet nemen, en dit zoveel mogelijk in het licht van de bewoordingen en de doelstelling van deze richtlijn moet uitleggen om tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met het daarmee beoogde doel’.

43 HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.4.3. 44 HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.5.1.

(12)

9

de consument ook duidelijk moeten zijn dat hij voor het toestel betaalt aangezien soortgelijke abonnementen waar geen toestel bij zit in de regel een stuk goedkoper zijn. Als laatste neemt de Hoge Raad nog kort het perspectief van de telecomaanbieder in overweging. De aanbieder zal er in veel gevallen van uit gaan dat de door hem gemaakte inkoopkosten voor het toestel weer terugverdiend (moeten) worden door middel van de maandelijkse abonnementskosten.45

De Hoge Raad oordeelt uiteindelijk dat de maandelijkse abonnementskosten die de consument betaalt inderdaad niet alleen bedoeld zijn voor het gebruik van de telecommunicatiediensten, maar mede strekken tot afbetaling van het toestel. Dit is het ‘meest in overeenstemming met de financiële en bedrijfseconomische werkelijkheid, de verwachtingen die partijen mogen hebben en de consumentenbeschermende strekking van de […] wettelijke regelingen’.46 Het toestel wordt dan ook

niet, zoals de letterlijke tekst van de overeenkomsten doet vermoeden, ‘gratis’ verstrekt.

3.3. Koop op afbetaling

De Hoge Raad heeft telefoonabonnementen met ‘gratis’ toestel ter zake van het toestel gekwalificeerd als koop op afbetaling (art. 7A:1576 BW e.v.). Deze wettelijke regelgeving is van dwingend recht.47

Artikel 7A:1576 BW bepaalt dat koop op afbetaling de koop is ‘waarbij partijen overeenkomen dat de koopprijs wordt betaald in termijnen, waarvan twee of meer verschijnen, nadat de verkochte zaak aan de koper is afgeleverd’.48 De Hoge Raad merkt dan ook terecht op dat voor de kwalificatie vereist

is dat de koopprijs van het toestel in termijnen wordt betaald, waarbij minimaal twee termijnen worden betaald nadat de telefoon aan de consument is afgeleverd.49 Dat de consument inderdaad een

koopprijs voor het toestel betaalt, is hiervoor besproken (§ 3.2). Wat betreft de termijnen waarin moet worden betaald: veel abonnementen hebben een duur hebben van 12 of 24 maanden, waarbij maandelijks betaling door de consument plaatsvindt ná de levering van de telefoon. In beginsel lijkt een telefoonabonnement inclusief toestel ter zake van het toestel dan ook aan deze definitie te voldoen, waardoor de koop op afbetaling regelgeving van toepassing is.50

45 HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.5.1.

46 HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.5.2; zie uitgebreid hierover PHR 14 februari 2014, ECLI:NL:PHR:2014:76, r.o. 4.16-4.40.

47 Art. 7A:1576a BW; zie Asser/Hijma 7-I* 2013/123-126 voor koop op afbetaling.

48 Aangezien het artikel over ‘partijen’ spreekt, kan er sprake zijn van koop op afbetaling bij zowel overeenkomsten tussen een consument en een professionele partij, als tussen twee professionele partijen. In deze scriptie ligt de focus echter op koop op afbetaling tussen een consument en een professionele partij.

49 HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.4.1. 50 HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.5.2.

(13)

10

Hoewel niet besproken door de Hoge Raad, leidt de kwalificatie als koop op afbetaling er tevens toe dat voldaan is aan de vereisten voor kwalificatie als consumentenkoop in de zin van artikel 7:5 BW waardoor de dwingendrechtelijke consumentenkoopregeling van toepassing is.51

3.4. Consumentenkredietovereenkomst

De Hoge Raad heeft telefoonabonnementen inclusief toestel tevens gekwalificeerd als een ‘krediettransactie’ en ‘kredietovereenkomst’. Zoals eerder aangegeven (§ 1.2.2), beperkt deze scriptie zich tot de overeenkomsten die op of na 25 mei 2011 zijn gesloten, namelijk de ‘kredietovereenkomst’ van artikel 7:57 BW e.v. (art. 7:57 BW e.v.). Ook deze regelgeving is van dwingend recht: er mag niet ten nadele van de consument van af worden geweken.52

De consumentenkredietovereenkomst vindt haar oorsprong in het Europese recht: zij berust op de Richtlijn consumentenkrediet.53 De richtlijn is omgezet in de bepalingen van titel 2A Boek 7 BW en

heeft geleid tot wijzigingen in de Wet op het financieel toezicht (Wft) en in de Wet op het consumentenkrediet (Wck).54 Hierbij moet in gedachten worden gehouden dat de Wft uitstrekt over

de hele financiële markt en daardoor een bredere strekking heeft dan de bepalingen uit titel 2A Boek 7 BW, die enkel zien op de consumentenkredietovereenkomst.55

Ingevolge artikel 7:57 lid 1 sub c BW is een consumentenkredietovereenkomst een overeenkomst waarbij een kredietgever aan een consument krediet verleent of toezegt in de vorm van uitstel van betaling, waarbij de consument de kosten daarvan in termijnen betaalt. 56 Ingevolge artikel 1:1 Wft is

er sprake van ‘krediet’ bij het aan een consument verschaffen van het genot van een roerende zaak, ter zake waarvan de consument gehouden is een of meer betalingen te verrichten. 57 In

overeenstemming met artikel 7:57 BW stelt de Hoge Raad dan ook terecht dat een telefoonabonnement inclusief toestel gekwalificeerd kan worden als een kredietovereenkomst ‘indien sprake is van krediet in de vorm van uitstel van betaling’.58 Bij de afsluiting van een

telefoonabonnement met een ‘gratis’ toestel krijgt de consument direct de beschikking over het toestel dat een geldsom vertegenwoordigt, waar hij later voor betaalt door middel van maandelijkse betalingen (§ 3.2). Een telefoonabonnement inclusief toestel moet dan ook ter zake van het toestel in

51 Art. 7:5 BW en 7:6 BW; Kamerstukken II 2012/13, 33520, 3 (MvT), p. 56; Aldus ook Loos, TvC 2014/5, p. 248; zie meer algemeen over de consumentenkoop Klik 2011 en Loos 2014.

52 Art. 7:73 lid 1 BW.

53 Richtlijn 2008/48/EG (PbEU 2008, L 133/66).

54 Implementatiewet richtlijn consumentenkrediet, Stb. 2011, 246. 55 Aldus ook Kamerstukken II 2009/10, 32339, 3 (MvT), p. 8.

56 Hierbij is de kredietgever een natuurlijk- of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten krediet verleent of toezegt; art. 7:57 lid 1 sub b BW en het bijbehorende artikel 3 sub c van Richtlijn 2008/48/EG (PbEU 2008, L 133/66).

57 Zie Van Poelgeest 2015, par. 1.2.

(14)

11

beginsel worden aangemerkt als consumentenkrediet en de betreffende regelgeving is van toepassing.59

3.5. Uitzonderingen

De kwalificatie als een koop op afbetaling dan wel consumentenkredietovereenkomst is echter niet absoluut. De Hoge Raad benoemd twee uitzonderingen, in welk geval een dergelijke kwalificatie niet opgaat en de betreffende regelgeving niet van toepassing is.

De eerste uitzondering is zowel van belang voor de koop op afbetaling als het consumentenkrediet. Zoals besproken is voor de kwalificatie noodzakelijk dat de maandelijkse abonnementskosten naar de strekking van de overeenkomst (deels) betalingen zijn van een koopsom voor de mobiele telefoon.60 Indien de telecomaanbieder aannemelijk maakt dat de consument daadwerkelijk niet

hoefde te betalen voor het toestel, heeft de telecomaanbieder voldoende aangetoond dat de kosten er niet toe strekken om het toestel in eigendom van de consument te brengen en zodoende zal er geen sprake zijn van koop op afbetaling dan wel consumentenkrediet. 61 De vraag doet zich op

wanneer hier in de praktijk sprake van zal zijn. Indien de consument eigenaar van het toestel wordt of kan worden, zal een beroep op deze uitzondering waarschijnlijk niet gehonoreerd worden.62

Indien de consument het toestel aan het einde van de abonnementsperiode echter terug dient te geven aan de aanbieder, zou een dergelijk beroep op kunnen gaan. Immers is er dan geen sprake van eigendomsoverdracht in de zin van artikel 3:80, 3:83 lid 1 en 3:84 BW en geen sprake van koop in de zin van artikel 7:1 BW.63 De kosten zullen er dan ook niet toe strekken om het toestel in eigendom

van de consument te brengen.

De tweede uitzondering heeft alleen betrekking op het consumentenkrediet. Artikel 7:58 lid 2 sub e BW bepaalt dat titel 2a boek 7 BW niet van toepassing is op ‘kredietovereenkomsten zonder rente en andere kosten en kredietovereenkomsten waar het krediet binnen een termijn van drie maanden moet worden terugbetaald en slechts onbetekenende kosten worden aangerekend’ (zacht krediet).64

Bij een kredietovereenkomst zonder rente moet voornamelijk worden gedacht aan koop op afbetaling.65 Indien telecomaanbieders in de maandelijkse kosten die de consument betaalt geen

bedrag verdisconteren voor rente of financieringskosten van het toestel, dan kan er sprake zijn van

59 HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.5.2.

60 HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.4.1. en 3.4.2; zie par. 3.2. 61 HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.5.3.

62 HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.2.; PHR 14 februari 2014, ECLI:NL:PHR:2014:76, r.o. 4.9, 4.16-4.40. 63 Voor eigendomsoverdracht is levering krachtens geldige titel, door hem die bevoegd is over het goed te beschikken vereist (3:80 lid 1 en 3, 3:83 lid 1 en 3:84 lid 1 BW). Al kan er wel voldaan zijn aan de vereisten van levering (3:90 lid 1 BW) door een beschikkingsbevoegde, de geldige titel (zoals koop in de zin van art. 7:1 BW) ontbreekt.

64 Art. 7:58 lid 2 sub e BW; zie Van Poelgeest 2015, p. 168 over de uitzondering van het zachte krediet. 65 Kamerstukken II 2009/10, 32339, 3 (MvT), p. 15.

(15)

12

zacht krediet. 66 Nu dit inzage in de bedrijfsmodellen van de telecomaanbieders vereist, is het aan de

telecomaanbieder om dit te stellen en aannemelijk te maken.67 Doet de aanbieder dit succesvol, dan

is er sprake van ‘zacht krediet’ en zijn de consumentenkredietovereenkomst bepalingen van titel 2a boek 7 BW en de Wck niet van toepassing. Wel valt de overeenkomst nog steeds onder de bepalingen betreffende de koop op afbetaling (art. 7A:1576 e.v. BW) en de Wft.68

66 PHR 14 februari 2014, ECLI:NL:PHR:2014:76, nr. 4.43-4.45. 67 PHR 14 februari 2014, ECLI:NL:PHR:2014:76, nr. 4.46-4.47.

(16)

13

IV. Rechtsgevolgen

Om te beoordelen of de toepasselijkheid van de koop of afbetaling en consumentenkrediet regelgeving wenselijk is, is het van belang om te weten waar deze toepasselijkheid precies toe leidt. Al met al bestaat er nog veel onduidelijkheid over de implicaties die de uitspraak van de Hoge Raad heeft.69 Desondanks zal in dit hoofdstuk getracht worden om de belangrijkste rechtsgevolgen en

implicaties op een rij te zetten, ervan uitgaande dat geen van de eerder genoemde uitzonderingen (§ 3.5) zich voordoen. Allereerst wordt kort ingegaan op de stelling van de telecomsector dat zij uitgezonderd zouden moeten worden van de toepasselijkheid van de regelgeving omdat zij anders ingrijpende gevolgen ondervinden (§ 4.1). Vervolgens wordt besproken wat het gevolg is van de toepasselijkheid van de bepalingen omtrent de koop op afbetaling (§ 4.2) en consumentenkrediet (§ 4.3). Hierbij wordt steeds eerst het betreffende rechtsgevolg besproken, waarna vervolgens de implicaties voor de praktijk voor bestaande en nieuwe telecomabonnementen aan bod komen.

4.1. Een uitzondering voor de telecomsector?

Hoewel de exacte implicaties van de uitspraak nog onduidelijk zijn, heeft de telecomsector al in de prejudiciële procedure bij de Hoge Raad aangevoerd dat (met name) toepasselijkheid van de regelgeving van de kredietovereenkomst tot ingrijpende en kostbare gevolgen leidt voor telecomaanbieders.70 De Hoge Raad oordeelde echter dat het zijn rechtsvormende taak te buiten is

om op deze basis een generieke uitzondering op de wettelijke regeling voor de telecomsector te maken.71 Hij wees wel op de mogelijkheid van de minister om – daar waar de Wft dit toestaat – af te

wijken van bepaalde regels.72

Zeer recent heeft echter ook Minister van Financiën Dijsselbloem zich negatief uitgesproken over het aanpassen van de Wft.73 Aanpassing acht de minister niet wenselijk en niet te rechtvaardigen, gelet

op het feit dat ‘veel mensen kampen met schulden als gevolg van overkreditering en de aanpak van schulden een belangrijke prioriteit is voor het kabinet’.74 Nu de minister niet afwijkt, zou het aan de

wetgever zijn om te beoordelen of een generieke uitzondering gemaakt dient te worden op de Wft.75

De Nederlandse wetgever heeft weinig ruimte om af te wijken.76 Dit, in combinatie met het feit dat

69 Alsdus ook Pavillon, annotatie TvC 2015/3, p. 156, verwijzend naar Spanjaard, Contracteren 2014/3 en Van Boom

AA 2014/11.

70 HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.7. 71 HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.7.

72 HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.7; zie bijv. art. 4:32-34 over afwijking per algemene maategel van bestuur (AMvB).

73 Kamerbrief Dijsselbloem, ‘Toepasselijkheid Wft in telecomsector’ 1 juli 2015. 74 Kamerbrief Dijsselbloem, ‘Toepasselijkheid Wft in telecomsector’ 1 juli 2015, p. 1. 75 Aldus ook HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.7.

76 De consumentenkrediet regelgeving is gebaseerd op Richtlijn 2008/48/EG (PbEU 2008, L 133/66), welke in principe volledige harmonisatie beoogt. Toch hebben lidstaten beperkte ruimte om nationale regels hand te haven. De richtlijn is niet van toepassing op kredietovereenkomsten voor een totaal bedrag van minder dan € 200,- en meer

(17)

14

de wetgever al eerder oordeelde dat ook kredieten die bestaan uit lage bedragen kunnen bijdragen aan overkreditering, maakt dat ik de kans klein acht dat er een uitzondering voor de telecomsector zal worden gemaakt.77

Nog niet aangekaart, maar wel van belang hier, is een eventuele aanpassing van de koop op afbetaling regelgeving. In tegenstelling tot consumentenkrediet is de koop op afbetaling niet gebaseerd op Europees recht. De Nederlandse wetgever zou dan ook artikel 1:88 BW kunnen aanpassen, zodat het vereiste van toestemming van de echtgenoot of geregistreerd partner van de consument (zie § 4.2.2) niet opgaat bij het afsluiten van telefoonabonnementen waarbij krediet wordt verleend in de vorm van een toestel. De tijd zal leren of de wetgever van deze mogelijkheid gebruik zal maken.

4.2. De gevolgen van de kwalificatie als koop op afbetaling

De kwalificatie als koop op afbetaling (§ 3.3) heeft een aantal gevolgen. Zo dient de verkoopprijs in de overeenkomst te worden opgenomen (§ 4.2.1) en is toestemming van de geregistreerd partner of echtgenoot vereist (§ 4.2.2). Behalve deze specifieke gevolgen van de koop op afbetaling zijn er tevens een aantal gevolgen die voortkomen uit het feit dat de overeenkomst tevens gekwalificeerd kan worden als consumentenkoop (§ 4.2.3).

4.2.1. Vermelding van de prijs in de overeenkomst

Artikel 7A:1576 lid 2 BW bepaalt dat een overeenkomst niet van kracht is voordat partijen de door de koper te betalen prijs hebben bepaald. Overeenkomsten waarbij een telecomabonnement met ‘gratis’ toestel wordt aangegaan, bepalen per definitie niet de exacte prijs die voor het toestel moet worden betaald.78 Dit lijkt in eerste instantie tot de conclusie te leiden dat de overeenkomst ter zake

van het toestel niet van kracht is geworden. Er ontstaat echter veel onzekerheid over wat dit niet van kracht worden in werkelijkheid inhoudt.

De rechtspraak heeft verschillend geoordeeld over het gevolg van het ontbreken van een expliciete koopprijs in een overeenkomst betreffende een telefoonabonnement. Zo is geoordeeld dat het ontbreken van de prijs van het toestel ertoe leidt dat (i) er geen overeenkomst tot stand is gekomen ten aanzien van het toestel,79 (ii) er wel een overeenkomst tot stand is gekomen omdat de ten eerste

de betalingsverplichting blijkt uit de maandelijkse abonnementskosten en ten tweede een ander

dan € 75.000,- (art. 2 sub c), maar lidstaten kunnen er voor kiezen om de richtlijn ook op dat soort overeenkomsten van toepassing te laten zijn (preambule 10); De Nederlandse wetgever heeft vanuit de optiek van consumentenbescherming hiervan gebruik gemaakt, waardoor de consumentechtelijke bescherming van de richtlijn ook van toepassing is op kredieten van minder van € 200,-. Kamerstukken II 2009/10, 32339, 3 (MvT), p. 2, 12 en 31. 77 Kamerstukken II 2009/10, 32339, 3 (MvT), p. 31.

78 Zie par. 3.2 over het oordeel van de Hoge Raad dat in werkelijkheid wel wordt betaald voor het toestel. 79 Zie PHR 14 februari 2014, ECLI:NL:PHR:2014:76, r.o. 3.8.3.

(18)

15

oordeel onaanvaardbaar zou zijn naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid80 en (iii) er wel een

overeenkomst tot stand is gekomen maar deze vernietigbaar is op grond van artikel 3:40 lid 2.81 Dit

laatste gevolg nam de rechtbank aan in de eerste gepubliceerde uitspraak waarin gevolg werd gegeven aan de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad.82 Om onzekerheid hieromtrent te

voorkomen, is het aan te raden dat de telecomaanbieder expliciet de koopprijs van het toestel in de overeenkomst opneemt.83

Tot op heden heeft de Hoge Raad zich onthouden van een oordeel hierover. Wel benadrukte hij dat een overeenkomst die ter zake van het toestel niet tot stand is gekomen, wel in stand kan blijven ten aanzien van het abonnement zelf.84 Hiermee houdt de Hoge Raad impliciet rekening met de

mogelijkheid dat een dergelijke overeenkomst niet bindend is. Gezien de onzekerheid over de gevolgen is Rechtbank Midden-Nederland voornemens om een nieuwe prejudiciële vraag te stellen aan de Hoge Raad. De vraag gaat over het al dan niet tot stand komen van een overeenkomst, de nietigheid dan wel vernietiging van de overeenkomst en ambtshalve toetsing hiervan.85 Een

uitspraak van de Hoge Raad hieromtrent zou zeer welkom zijn.

4.2.2. Toestemming van de echtgenoot

Het tweede gevolg van de kwalificatie is dat consumenten die gehuwd zijn of een geregistreerd partnerschap zijn aangegaan voor het sluiten van een telecomabonnement inclusief toestel de toestemming van zijn of haar echtgenoot (of geregistreerd partner) nodig hebben (art. 1:88 lid 1 sub d BW). 86 Ontbreekt deze toestemming, dan kan de overeenkomst gedurende drie jaar vernietigd

worden, maar enkel door de echtgenoot die de overeenkomst niet is aangegaan. 87 Vernietiging heeft

terugwerkende kracht en leidt ertoe dat zowel de consument als de telecomaanbieder vorderingen op elkaar hebben op grond van onverschuldigde betaling.88 De consument dient het toestel terug te

80 Rb. Midden-Nederland 24 april 2013, ECLI:NL:RBMNE:2013:BZ9460, r.o. 3.10: De betalingsverplichting blijkt uit de maandelijkse abonnementskosten. Dat hierin mede een bedrag is begrepen voor het gebruik van het telecommunicatienetwerk betekent niet dat (in het geheel) geen koopprijs is overeengekomen; en r.o. -3.11: Het houden van de telefoon en zich na geruime tijd het geheel ontbreken van een overeenkomst te beroepen is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.

PHR 14 februari 2014, ECLI:NL:PHR:2014:76, r.o. 3.8.3.

81 Rb. Gelderland 10 december 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:7699, r.o. 4.5. en 4.8. 82 Rb. Gelderland 10 december 2014, ECLI:NL:RBGEL:2014:7699, r.o. 4.5. en 4.8. 83 Aldus ook Van Boom, AA 2014/11, p. 831.

84 Zie HR 13 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1385, r.o. 3.6.

85 Rb. Midden-Nederland 18 maart 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:1813, r.o. 3.8; zie uitgebreid hierover Pavillon, annotatie, TvC 2015/3; zie over de ambtshalve toetsing Rapport Ambtshalve toetsing II 2014 en Pavillon, ‘Het LOVCK-rapport Ambtshalve toetsing II kritisch getoetst’, TvC 2015/3.

86 Art. 1:80b BW, 1:88 BW en 1:89 BW; uitgebreid over het toestemmingsvereiste Van Poelgeest 2015, par. 2.3.5.1; Wortmann & Van Duijvendijk-Brand 2015, nr. 50 en 54; Van Duijvendijk-Brand, in: T&C Burgerlijk Wetboek, art. 1:88 BW, aant. 6.

87 Art. 1:80b BW, 1:88 BW, 1:89 BW en 3:52 lid 1 sub d BW.. Wortmann & Van Duijvendijk-Brand 2015, nr. 56; zie ook Loos, TvC 2014/5, p. 248.

(19)

16

leveren aan de aanbieder en de telecomaanbieder dient de door de consument betaalde koopsom terug te betalen. Nu de telecomaanbieder door vernietiging altijd eigenaar van het toestel is gebleven, staat hem tevens revindicatie ter beschikking.89 Indien in de loop van deze scriptie wordt gesproken

over vernietiging, dan gelden dezelfde gevolgen.

In principe geldt er geen vormvereiste voor de toestemming, waardoor de consument geen schriftelijk bewijs van toestemming hoeft te overleggen. Mondelinge toestemming is voldoende.90

Indien de overeenkomst echter ook te kwalificeren is als huurkoop, dient de toestemming wel schriftelijk te worden gegeven.91 Van huurkoop is immers sprake indien de overeenkomst waarbij

het abonnement wordt aangegaan (i) bepaalt dat levering van het toestel plaatsvindt onder de opschortende voorwaarde van algehele betaling van de koopsom of (ii) uit de strekking van de overeenkomst blijkt dat hiervan sprake is.92

In theorie kunnen de implicaties voor reeds afgesloten telefoonabonnementen groot zijn: consumenten kunnen de overeenkomsten (via hun partners) vernietigen, waardoor de telecomaanbieder het bedrag dat de consument voor het toestel heeft betaald aan de consument terug dient te betalen. De consument dient in een dergelijk geval ook het toestel terug te geven aan de aanbieder. Hoe ingrijpend de implicaties in werkelijkheid zijn, hangt echter af van de hoeveelheid consumenten die zich op vernietiging zullen beroepen. Het feit dat een consument veelal de overeenkomst aangaat met het oog op het in eigendom verkrijgen van het toestel, lijkt tot de conclusie te leiden dat dit aantal beperkt zal zijn. Het is echter niet te voorspellen hoeveel consumenten gebruik willen maken van deze mogelijkheid en wat hun redenen zijn. Zo kunnen consumenten willen vernietigen omdat zij de maandelijkse lasten niet meer kunnen dragen, maar ook omdat zij inmiddels liever een ander toestel willen aanschaffen. Het is dan ook moeilijk te zeggen wat de exacte praktische implicaties zijn. Bij de hierop volgende paragrafen dient in gedachten te worden gehouden dat bovenstaande beredenering opgaat in alle gevallen waarbij de overeenkomst vernietigd kan worden. In dit specifieke geval dient er nog rekening mee te worden gehouden dat partners in geval van echtscheidingen de overeenkomst zouden kunnen vernietigen, simpelweg om hun partner dwars te zitten.

De implicaties van het toestemmingsvereiste voor toekomstige abonnementen kunnen beperkt blijven. Mondelinge toestemming is voldoende en telecomaanbieders hoeven dan ook geen bewijs van toestemming van de consument te vragen. Mondelinge toestemming is echter niet eenvoudig te controleren voor de aanbieder. Wil de aanbieder voorkomen dat hij hierdoor het risico van vernietiging loopt, of wordt het toestel aangeboden als huurkoop, dan zal de telecomaanbieder een

89 Art. 5:2 BW.

90 Zie art. 1:88 lid 2 BW in combinatie met het feit dat de koop op afbetaling geen vorm voorschrijft. 91 Art. 7:1576h lid 1 BW en 7:1576i BW.

(20)

17

schriftelijk bewijs van toestemming kunnen vragen aan de consument. Het praktische gevolg hiervan kan zijn dat consumenten het afsluiten van een telefoonabonnement inclusief toestel te veel gedoe vinden en er eerder voor een andere abonnementsvorm of los toestel kiezen. De huidige vorm van een telefoonabonnement inclusief toestel kan hierdoor worden teruggedrongen.

4.2.3. Toepassing consumentenkoopregeling

De kwalificatie als koop op afbetaling heeft tevens tot gevolg dat er sprake is van consumentenkoop in de zin van artikel 7:5 lid 1 BW. Dit betekent dat buiten de koop op afbetaling bepalingen de dwingendrechtelijke consumentenkoopregeling eveneens van toepassing is.93 Aangezien deze

scriptie zich specifiek toespitst op de koop op afbetaling en consumentenkrediet volstaat een korte beschrijving van de mogelijke gevolgen van de kwalificatie als consumentenkoop hier.

Allereerst is de kwalificatie van belang in geval van non-conformiteit. De consument geniet meer bescherming dan de niet-consument koper en indien het toestel niet aan de overeenkomst beantwoord kan hij (i) eerder herstel of vervanging van het toestel eisen,94 (ii) de overeenkomst

ontbinden, (iii) de prijs verminderen95 of (iv) schadevergoeding vorderen.96 Ten tweede houdt de

kwalificatie in dat in geval van wanbetaling door de consument de telecomaanbieder slechts twee jaar heeft om zijn vordering te innen. Dit in tegenstelling tot de gebruikelijke termijn van vijf jaar.97

4.3. De gevolgen van de kwalificatie als consumentenkrediet

De kwalificatie als kredietovereenkomst (§ 3.4), heeft een aanzienlijk aantal rechtsgevolgen. Behalve privaatrechtelijke gevolgen, kunnen dit ook publiekrechtelijke gevolgen zijn. Bij de bespreking hiervan dient in het achterhoofd te worden gehouden dat de regelgeving voortkomt uit Europees recht.98 Allereerst worden de rechtsgevolgen besproken die zien op de precontractuele fase: de

precontractuele informatieverplichtingen (§ 4.3.1) en reclameverplichtingen (§ 4.3.2). Hierna wordt ingegaan op de specifieke eisen die het zijn van kredietgever met zich mee brengt, waaronder de vergunningseis en het controleren van de kredietwaardigheid van de consument (§ 4.3.3). Vervolgens worden de formele (§ 4.3.4) en materiële eisen (§ 4.3.5) van de kredietovereenkomst besproken, de wettelijke bedenktijd die van toepassing is (§ 4.3.6) en het recht van de consument op

93 Art. 7:5 BW en 7:6 BW; Kamerstukken II 2012/13, 33520, 3 (MvT), p. 56; aldus ook Loos, TvC 2014/5, p. 248; zie meer algemeen over de consumentenkoop Klik 2011 en Loos 2014.

94 Art. 7:17 BW en 7:21 lid 1, 4 en 5 BW en 7:22 lid 1 BW; Castermans & Krans, in: T&C Burgerlijk Wetboek, art. 7:21 BW, aant. 1; hierbij wordt wel rekening gehouden met de bedrijfseconomische belangen van ondernemingen (zie. art. 7:21 lid 5 BW en Loos 2014, p.

95 Art. 7:17 BW, 7:21 BW en 7:22 lid 1 en 2 BW; Ontbinding en prijsvermindering kan pas plaatsvinden wanneer herstel en vervanging onmogelijk zijn of niet gevergd kunnen worden; zie uitgebreid Loos 2014, nr. 30 en 36. 96 Art. 7:17 BW en 7:24 BW; zie uitgebreid Loos 2014 nr. 38.

97 Art. 7:28 BW; art. 3:307 BW; aldus ook Loos, TvC 2014/5, p. 248. 98 Richtlijn 2008/48/EG (PbEU 2008, L 133/66).

(21)

18

vervroegde aflossing (§ 4.3.7). Als laatste wordt het gevolg voor ontbinding door de telecomaanbieder behandeld (§ 4.3.8).

4.3.1. Precontractuele informatieverplichtingen

Het eerste gevolg van de kwalificatie als consumentenkrediet ziet op de fase voordat de overeenkomst is gesloten. De telecomaanbieder moet de consument geruime tijd voordat deze door de overeenkomst wordt gebonden bepaalde precontractuele informatie op ‘papier of op een andere duurzame drager’ verschaffen.99

De formele eis is dat de informatie ‘geruime tijd’ van te voren aan de consument moet worden verstrekt. Het begrip ‘geruime tijd’ wordt niet gedefinieerd en de betekenis hiervan zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld. Het gaat erom dat de consument genoeg tijd heeft om de informatie tot zich te nemen en eventueel andere aanbiedingen te vergelijken om uiteindelijk een overwogen keuze te maken.100 Van een gemiddelde consument kan niet in redelijkheid worden

verwacht dat hij – zoals het geval bij het afsluiten van een telefoonabonnement – binnen enkele minuten in staat is om alle informatie tot zich te nemen en een weloverwogen besluit te nemen.101

Hiervoor heeft de consument enkele dagen de tijd nodig. 102 Indien de kredietgever

standaardovereenkomsten gebruikt waarvan de inhoud al eerder openbaar is gemaakt, dan kan deze tijd worden verkort.103 De consument kan immers in een dergelijk geval de informatie al tot zich

nemen voordat het hem persoonlijk is verstrekt en op basis daarvan een overwogen keuze maken. De materiële eis betreft de informatie die de telecomaanbieder aan de consument moet verstrekken om aan deze verplichting is te voldoen. Zo moet de telecomaanbieder informatie verstrekken met betrekking tot het soort krediet, de debetrentevoet en de voorwaarden hiervan, het jaarlijkse kostenpercentage, de contante prijs van het toestel en het totale door de consument te betalen bedrag104 Het is verplicht dat de aanbieder het format van het standaardformulier ‘Europese

standaardinformatie inzake consumentenkrediet’ gebruikt, zodat consumenten overeenkomsten

99 Art. 7:60 BW, 4:33 Wft, 112 Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft (Bgfo) en art. 5 Richtlijn 2008/48/EG (PbEU 2008, L 133/66); zie ook Biemans 2013, hfdst. III en Van Poelgeest 2015, par. 2.3.3. over de precontractuele verplichtingen; alleen de in art. 5 Richtlijn 2008/48/EG (PbEU 2008, L 133/66) genoemde precontractuele informatieverplichtingen zijn van toepassing op de reguliere kredietovereenkomsten. Biemans 2013 p. 28.

100 Kamerstukken II 2009/10, 32339, 3 (MvT), p. 16.

101 Aldus ook Kamerstukken II 2009/10, 32339, 3 (MvT), p. 34. 102 Kamerstukken II 2009/10, 32339, 3 (MvT), p. 34.

103 Aldus ook Biemans 2013, p. 30.

(22)

19

makkelijker met elkaar kunnen vergelijken.105 Indien de telecomaanbieder dit formulier gebruikt,

voldoet hij ten aanzien van de inhoud aan de precontractuele informatieverplichting.106

Het gevolg van het niet voldoen aan alle precontractuele informatieverplichtingen, is dat de telecomaanbieder een oneerlijke handelspraktijk in de zin van artikel 6:193b BW verricht.107 De

handelspraktijk kan zelfs misleidend zijn.108 Op basis hiervan staan er twee mogelijkheden open voor

de consument: (i) een schadevergoeding vragen via de weg van de onrechtmatige daad (art. 6:162 BW)109 of (ii) voor overeenkomsten die gesloten zijn op of na 13 juni 2013 het vernietigen van de

overeenkomst op grond van artikel 7:60 lid 3 BW en 6:193j lid 3 BW.110

Hoewel de implicaties voor de praktijk betreffende reeds afgesloten telefoonabonnementen theoretisch gezien groot kunnen zijn, is het lastig om de werkelijke implicaties in te schatten. In weinig tot geen gevallen zullen consumenten geruime tijd voor het afsluiten van het abonnement precontractuele informatie van de telecomaanbieder hebben ontvangen.111 Hebben zij deze wel

ontvangen, dan zal deze informatie qua inhoud vaak niet voldoen aan de materiële vereisten. De toestellen worden immers aangeprezen als ‘gratis’, terwijl vereist is dat de contante prijs wordt vermeld.112 De huidige praktijk op dit punt is dan ook een (bijzonder) oneerlijke handelspraktijk en

de telecomaanbieder kan voor een zeer grote kostenpost komen te staan indien consumenten schadevergoeding vorderen of de overeenkomst vernietigen. Toch hoeft dit niet direct tot veel problemen te leiden voor telecomaanbieders. Ten eerste zouden aanbieders weliswaar geconfronteerd kunnen worden met schadeclaims van consumenten, de vraag rijst echter wat gekwalificeerd kan worden als de schade van consumenten. Ten tweede zou de consument – met betrekking tot overeenkomsten die op of na 13 juni 2014 zijn gesloten – de overeenkomst ter zake van het toestel kunnen vernietigen. Zoals eerder besproken,113 zullen echter niet alle consumenten

de overeenkomst willen vernietigen. Consumenten die zich op vernietiging beroepen zullen vooral degenen zijn die de maandelijkse abonnementskosten niet meer kunnen dragen of een nieuw toestel

105 Kamerstukken I 2010/11, 32339, C (MvA), p. 9; Bijlage II, Richtlijn 2008/48/EG (PbEU 2008, L 133/66); art. 4:33 Wft, 112 Bgfo en Bijlage D Bgfo.

106 Art. 7:60 BW en art 5 lid 1 en bijlage II Richtlijn 2008/48/EG (PbEU 2008, L 133/66).

107 Art. 7:60 BW en 6:193b lid 3 BW; afdeling 6.3.3.a BW is het resultaat van implementatie van de richtlijn oneerlijke bedingen (Richtlijn 2005/29/EG (PbEG 2005, L 149/22)). Biemans 2013, p. 36.

108 Vanwege het misleiden omtrent de prijs en wijze van berekening. Art. 6:193b lid 2 sub a en 6:193c lid 1 sub d BW. 109 Art. 7:60 lid 3 BW, 6:193b lid 3 BW en 6:193j lid 2 BW.

110 Art. 7:60 lid 3 BW, 6:193j lid 3 BW en art. I sub C en art. X Implementatiewet richtlijn consumentenrechten, Stb. 2014, 140; Het feit dat de vernietigingsgrond niet kan worden ingeroepen voor overeenkomsten die vóór 13 juni 2014 zijn afgesloten, volgt uit art. 79 OBW in combinatie met art. X Implementatiewet richtlijn consumentenrechten,

Stb. 2014, 140, welke in werking trad op 13 juni 2014. Art. 79 bepaalt dat – tenzij anders is bepaald – nieuwe

vernietigingsgronden geen toepassing vinden ten aanzien van rechtshandelingen die verricht zijn voordat de nieuwe vernietigingsgrond in werking is getreden. Aldus ook Loos, TvC 2015/2, p. 92.

111 Art. 7:60 BW en art 5 lid 1 Richtlijn 2008/48/EG (PbEU 2008, L 133/66).

112 Art. 7:60 lid 1 en artikel 5 lid 1 sub e Richtlijn 2008/48/EG (PbEU 2008, L 133/66). 113 Zie par. 4.2.2.

(23)

20

willen aanschaffen. Indien weinig consumenten zich op vernietiging beroepen, blijven de implicaties beperkt.

Wat betreft toekomstige overeenkomsten heeft het vereiste van het ‘geruime tijd’ van te voren verstrekken van precontractuele informatie tot gevolg dat het spontaan aanschaffen van een telefoonabonnement inclusief toestel in de winkel bemoeilijkt zal worden. De consument moet immers in ieder geval een paar dagen hebben om zijn opties af te wegen. Indien consumenten snel een telefoonabonnement willen afsluiten, zullen zij dan ook moeten kiezen voor een andere abonnementsvorm of los toestel. Dit kan ertoe leiden dat de abonnementsvorm waarbij een toestel bij het abonnement wordt geleverd wellicht wordt teruggedrongen. De tweede implicatie betreft de inhoud van de informatie die verstrekt moet worden. Telecomaanbieders dienen inzage te geven in de manier waarop de maandelijkse abonnementskosten zijn opgebouwd, waarbij onder andere de prijs van het toestel, de rente en het totaal te betalen bedrag vermeld moeten worden. Sommige providers hebben hier al een aanvang mee gemaakt, waarbij zij bij de abonnementen en toestellen aangegeven wat de maandelijkse abonnementskosten zijn en welk bedrag hiervan bestemd is voor het toestel.114 Indien blijkt dat het (geldelijk) voordeel van de consument tegenvalt, bijvoorbeeld ten

opzichte van het los aanschaffen van een toestel, kan dit wederom als implicatie hebben dat de abonnementsvorm waarbij een toestel wordt verstrekt, wordt teruggedrongen.

4.3.2. Reclameverplichtingen

Het tweede gevolg dat hier besproken wordt, ziet ook op de fase voordat de overeenkomst is gesloten. Indien de telecomaanbieder reclame maakt, dient hij standaardinformatie hierin op te nemen. Hieronder valt onder andere het totale kredietbedrag, het jaarlijks kostenpercentage, de duur van de kredietovereenkomst, de contante prijs, het totale door de consument te betalen bedrag en het bedrag van de afbetalingstermijnen.115 Het niet opnemen van deze informatie in de reclame heeft

hetzelfde gevolg als het niet verstrekken van precontractuele informatie: het maakt dat de telecomaanbieder een (bijzonder) oneerlijke handelspraktijk verricht, wat jegens de consument onrechtmatig is. 116 De consument kan schadevergoeding eisen van de aanbieder en bij

overeenkomsten gesloten op of na 13 juni 2014 de overeenkomst vernietigen.117

114 Zie bijv. Vodafone’s aanbieding voor de Samsung Galaxy S6 32GB Blue, waarvan de maandelijkse kosten worden opgesplitst in de maandelijkse abonnementskosten en de maandelijkse toestelkosten. Tevens kan de consument ervoor kiezen om een eenmalige bedrag te betalen voor het toestel, waardoor – afhankelijk van de hoogte van de betaling – de maandelijkse kosten omhoog of omlaag gaan. Vodafone.nl (zoek op Samsung Galaxy S6 32GB Blue). 115 Art. 7:59 lid 1 BW, 4:22 Wft, 52 Bgfo en 4 lid 2 Richtlijn 2008/48/EG (PbEU 2008, L 133/66); Implementatiewet richtlijn consumentenkrediet, Stb. 2011, 246; zie uitgebreid Van Poelgeest, par. 2.2.7.4. en Biemans 2013, nr. 18. 116 Art. 7:59 lid 1 BW en 6:193b lid 1 BW; Art 6:193b lid 3 sub a BW en 6:193c lid 1 sub d BW en 6:193g sub t BW. 117 Art 7:59 lid 1 BW, 6:193b lid 1 BW, 6:162 BW, 6:193j lid 2 en 3 BW; zie ook Biemans 2013, p. 26-28 en Van Poelgeest 2015, p. 123.

(24)

21

De implicaties hiervan voor reeds gesloten abonnementen zijn hetzelfde als die van de hiervoor beschreven precontractuele informatieverplichtingen.118 Telecomaanbieders voldeden tot op het

moment van de uitspraak bijna nooit aan de reclameverplichtingen: het toestel werd immers aangeprezen als ‘gratis’. In al deze gevallen verrichtte de telecomaanbieder een (bijzonder) oneerlijke handelspraktijk. Consumenten kunnen de overeenkomst vernietigen dan wel schadevergoeding vorderen indien de overeenkomst op of na 13 juni 2014 is gesloten. Aangezien niet duidelijk is hoeveel consumenten zich op vernietiging zullen beroepen, blijft het gissen naar de praktische implicaties.

De implicaties van de reclameverplichtingen voor toekomstige overeenkomsten zijn deels vergelijkbaar met die van de hiervoor beschreven precontractuele informatieverplichtingen.119 Het

opnemen van alle vereiste informatie – vooral het totale bedrag dat de consument uiteindelijk betaalt – kan ertoe leiden dat er minder abonnementen inclusief toestel worden afgesloten indien blijkt dat het voordeel voor de consument tegenvalt.

4.3.3. Het zijn van een kredietgever

De kwalificatie van de Hoge Raad brengt eveneens mee dat telecomaanbieders kredietgevers zijn.120

Dit brengt – buiten de al eerder besproken precontractuele- en reclameverplichtingen – diverse bestuursrechtelijke verplichtingen uit de Wft met zich mee. Hieronder worden de twee meest relevante nader toegelicht.

4.3.3.1. Vergunningsplicht

Een publiekrechtelijk gevolg van de kwalificatie dat veel impact kan hebben, is de vergunningsplicht. Het is in Nederland verboden om zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) verleende vergunning krediet aan te bieden.121 Handelen in strijd met deze verplichting heeft tot

gevolg dat de AFM handhavend kan optreden: de AFM kan een last onder dwangsom of boete opleggen.122 Tevens levert het ontbreken van een vergunning – op grond van de Wet economische

delicten (Wed) – een economisch delict op.123

De implicaties hiervan voor de praktijk kunnen groot zijn, zowel voor reeds gesloten als voor nieuwe overeenkomsten. Wat betreft de eerste groep hebben telecomaanbieders jarenlang in strijd met de vergunningsplicht gehandeld. In principe riskeren zij daarmee een boete van de AFM of zelfs

118 Zie par. 4.3.1

119 Zie par. 4.3.1

120 Art. 7:57 lid 1 sub b BW en art. 3 Richtlijn 2008/48/EG (PbEU 2008, L 133/66); de telecombedrijven zijn tevens aanbieders van krediet in de zin van de Wft. Art. 1:1 Wft. Zie ook Van Poelgeest 2015, par. 2.2.1.

121 Art 2:60 lid 1 Wft; Van Poelgeest 2015, par. 2.2.3.-2.2.6; aldus ook Poelgeest & Biemans, JOR 2014/206, nr. 5. 122 Art. 2:60 Wft; 1:75 Wft; 1:79 Wft (last onder dwangsom); 1:80 Wft (boete); Van Poelgeest 2015, par. 4.3. 123 Art. 1 sub 2 Wed;; zie uitgebreid Van Poelgeest, par. 2.2.3.-2.2.6., en 4.3.-4.5. Aldus ook PHR 14 februari 2014, ECLI:NL:PHR:2014:76, r.o. 3.24.

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

• Jeugdigen onder de 16 jaar worden niet bekwaam geacht om zelfstandig de op grond van Wvggz vereiste beslissingen die samenhangen met het al dan niet toepassen van verplichte

Echter, in een situatie van krapte op de arbeidsmarkt zijn maatregelen gewenst die zorgen voor vergroting van het arbeidsaanbod om daarmee te zorgen voor het behoud van

Bij het aanmelden (of daarvoor) wordt niet altijd de plakinstructies opgevolgd. Het plakken op de mobiele telefoon wordt door de consument wel gedaan al zijn een

Vorig jaar is Proximus gestart met de procedure voor de geplande vernieuwing van zijn mobiele RAN- en Core-apparatuur, met een duidelijk doel voor ogen: de leidende positie

Vernieuwende initiatieven die tijdens de lockdown ontstonden, waren ener- zijds initiatieven die naar verwachting vooral bruikbaar zijn in crisistijd. Anderzijds ontstonden

Hij sprak met drie gepeste leraren en geeft op basis van hun verhalen advies om pesten tussen collega’s tegen te gaan.. men bang was dat het verhaal door het bestuur of directie

In de zaak waarin de Hoge Raad zich nu heeft uitgesproken, had het gerechtshof eerder geoordeeld dat de verzoeker niet-ontvankelijk was omdat hij geen belanghebbende was.. Bij