Mediaopvoeding voor Dummies
De modererende rol van opvoedingsondersteuning op de longitudinale samenhang tussen het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal en seksueel risicogedrag bij adolescenten.
Masterscriptie Opvoedingsondersteuning Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen
Universiteit van Amsterdam Student: M. H. van den Berg; 10674233 Begeleiders: Prof. Dr. G.J. Overbeek
Dr. D. van de Bongardt
Tweede beoordelaar: Dr. C. Zwiep Amsterdam, juni, 2015
Abstract
In this study we examined the bidirectional and longitudinal relations between adolescents’ sexualized media consumption and sexual risk behaviour, and investigated whether parent– child communication about sexuality and parents’ criticism on sexualized media content moderated these relations. We used data from a four-wave longitudinal sample of 658 Dutch adolescents aged 13–16 years at baseline. Results showed that the relation between sexualized media consumption and sexual risk behavior is indeed bidirectional: higher levels of
sexualized media consumption at predicted subsequently higher levels of sexual risk behavior, and vice versa. Only for boys, but not for girls, parental criticism moderated the link between sexualized media consumption and adolescents’ sexual risk behavior . That is, for boys these associations were bufferend by higher levels of parental criticism.
Inhoudsopgave Abstract 2 Inleiding 4 Huidige studie 10 Methode 10 Steekproef 10 Procedure 11 Meetinstrumenten 12 Analyses 13 Resultaten 14 Descriptieve analyses 14
Hiërarchische regressieanalyses voor seksueel risicogedrag 15 Hiërarchische regressieanalyses consumeren van seksueel expliciet
internetmateriaal
18
Discussie 20
Referenties 26
Mediaopvoeding voor Dummies Inleiding
In Westerse landen is vandaag de dag internetgebruik onder adolescenten zo
vanzelfsprekend als water uit de kraan. Door de jaren heen is het gebruik van internet onder adolescenten gestegen (Van Rooij & Schoenmakers, 2013) en zijn zij bereid een groot gedeelte van hun (vrije) tijd aan dit medium te besteden. Daardoor vragen ouders, opvoeders en docenten zich steeds vaker af hoe adolescenten het internet precies gebruiken, en wat voor effecten dat heeft op hun ontwikkeling, zowel algemeen als op het gebied van seksualiteit en hoe zij hen hierbij het beste kunnen begeleiden. Om adolescenten beter te kunnen begeleiden bij het raadplegen van internet is het van belang dat deze groep (ouders en opvoeders) zich realiseert hoe vaak en hoe lang de adolescenten achter de computer zitten en met name welke sites worden bezocht. Hierbij moet worden bedacht dat adolescenten het niet zullen toelaten dat zij hierbij voortdurend in de gaten worden gehouden, bij dit proces zal dan ook moeten worden gezocht naar een balans tussen “vrijlaten en meekijken”. Om een nuttig instrument hierbij te kunnen zijn is het Deltaplan Mediaopvoeding ontwikkeld dat zich richt op de bewustwording van de noodzaak van mediaopvoeding binnen Nederland door zowel opvoeders als professionals (Nederlands jeugdinstituut, 2013). Mediaopvoeding omvat het deel van de opvoeding dat ertoe bijdraagt dat kinderen (en) adolescenten bewust, prettig en veilig om kunnen gaan met media (radio, televisie, films, kranten en internet) (Nikken & Addink, 2011).
Een thema waarover onder opvoeders zorgen bestaat is de consumptie (het zien) van seksueel expliciet internetmateriaal door adolescenten (Nikken, 2013) en de mogelijke effecten daarvan op de ontwikkeling van seksueel risicogedrag. Met seksueel risicogedrag wordt bedoeld het hebben van seks op jongere leeftijd, zonder voorbehoedsmiddelen, zonder verliefd te zijn, onder dwang of in ruil voor geld of andere materiële zaken.
Ook politici raken er van doordrongen dat mediaopvoeding te lang door hen
onderbelicht is gebleven. Zij zien inmiddels de noodzaak om mediaopvoeding meer onder de aandacht te brengen van opvoeders en professionals. Het is bijvoorbeeld oud-staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, Fred Teeven, niet ontgaan dat internetten onder adolescenten “hot” is en dat opvoeders vaak weinig besef hebben van het onlineleven van hun kinderen. (Teeven, 2013). Dit onderstreept volgens hem het belang van de zogenaamde “digitale bewustwording” bij professionals en opvoeders. Ook bijzonder hoogleraar Mediaopvoeding Peter Nikken benadrukt dit doorgebroken besef en heeft hierover in het NRC Handelsblad het volgende gezegd: “Ouder moet meekijken met kind” (Weeda, 2011). In dit artikel wijst Nikken ouders op het belang van meekijken met het mediagebruik van hun kind, omdat ouders vaak
nauwelijks weet hebben van wat (hun) kinderen allemaal doen en zien op het internet. In Nederland is sinds 1 januari 2015 het nieuwe jeugdstelsel van start gegaan. Binnen dit stelsel heeft mediaopvoeding een prominente plaats verkregen door middel van het Deltaplan Mediaopvoeding (Nederlands jeugdinstituut, 2013). Dit plan richt zich op
opvoedingsondersteuning van opvoeders en professionals om hun kennis en competenties met betrekking tot het verkrijgen van inzicht in en vervolgens het begeleiden van hun kinderen bij hun onlineleven te verbeteren om zo een effectieve mediaopvoeding te kunnen geven. Een voorbeeld hiervan is het belang van het hebben van gesprekken tussen opvoeders en kinderen over media en het mediagebruik van kinderen (Nikken & Addink, 2011). Uiteindelijk is het doel van het Deltaplan Mediaopvoeding om een samenhangend beleid te ontwikkelen voor het thema “kind, media en opvoeding”. De actuele ontwikkelingen op het gebied van mediaopvoeding, de noodzaak om ouders en professionals bewust te maken van het belang van mediaopvoeding en de mogelijk grote effecten van mediagebruik, hebben gezamenlijk geleid tot het inzicht dat het meer dan waarschijnlijk lijkt dat de consumptie van
internetmateriaal invloed heeft op het functioneren van kinderen en adolescenten. Hiervoor moet dan ook een verklaring kunnen worden gegeven.
Een eerste theoretische verklaring voor het verband tussen consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal en seksueel risicogedrag kan worden gegeven vanuit de Sociale Leertheorie van Bandura (1986). Deze theorie stelt dat menselijk gedrag interpersoonlijk aangeleerd wordt door middel van het observeren van een rolmodel, dit wordt modeling genoemd (Bartholomew, Parcel, Kok, Gottlieb, & Fernandez, 2011). De belangrijkste determinanten die volgens deze theorie bepalend zijn voor de uitkomst zijn: eerst het waarnemen van gedrag binnen de omgeving en daarna het vermogen om dat gedrag uit te voeren (Bartholomew et al., 2011). Door anderen te observeren kunnen gedragsnormen worden gevormd die leidend kunnen zijn in eigen toekomstige gedragingen (Bartholomew et al., 2011). Vanuit deze theorie kan worden aangenomen dat ook wanneer adolescenten gedrag niet daadwerkelijk uitvoeren, ze kunnen leren van het observeren van het gedrag van anderen (Escobar-Chaves, Tortolero, Markham, Low, Eitel, & Thickstun, 2005).
De Sociale Leertheorie en het principe van modeling kunnen ook worden toegepast op het begrijpen van de mogelijke effecten van (consumptie van) seksueel expliciet
internetmateriaal op gedragingen van adolescenten. Als adolescenten via het internet
voorbeelden te zien krijgen van rolmodellen die seks afschilderen als leuk en zorgeloos, dan zouden zij kunnen gaan denken dat dit normaal is. Een voorbeeld hiervan is dat seks in de eerste plaats vaak wordt geschetst als louter iets fysieks en als een gewone toevallige
gebeurtenis, in plaats van dat het liefdevol is en een relationele betekenis heeft (Baams et al., 2015). Mocht dit gemodelleerde gedrag in lijn zijn met de eigen ideeën van adolescenten, dan kunnen zij geprikkeld worden om dit gedrag ook zelf uit te voeren. Op basis hiervan kan worden verondersteld dat adolescenten die meer seksueel expliciet internetmateriaal
Een andere mogelijke theoretische verklaring voor het verband tussen het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal en seksueel risicogedrag komt voort uit het Media Practice-model (Brown, 2000). In dit model wordt belicht dat er zowel tussen als binnen adolescenten verschillen zijn voor wat betreft de consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal (Doornwaard, Van den Eijnden, Lugtig, Ter Bogt, & Overbeek, 2012, Escobar-Chaves et al., 2005; Brown, 2000). Op basis van het Media Practice-model kan worden aangenomen dat verbanden tussen de consumptie van seksueel expliciet
internetmateriaal en seksuele gedragingen bij adolescenten hierdoor niet uniform zijn. Niet alle adolescenten consumeren evenveel of dezelfde seksueel expliciete internetmaterialen (Brown, 2000). Dus kunnen bepaalde eigenschappen van adolescenten zorgen voor een verschil in consumptie. Van belang hierbij is nog dat ook bij het Media Practice-model het begrip modeling wordt gebruikt. Modeling betekent ook hier dat adolescenten bijvoorbeeld via het internet beelden te zien kunnen krijgen van rolmodellen en zij hierdoor aangezet worden om dit gedrag ook zelf uit te voeren.
Tussen de beide theorieën bestaat een tweetal belangrijke overeenkomsten. Volgens zowel de Sociale Leertheorie, als het Media Practice-model kunnen adolescenten
geobserveerde gedragingen en normen in internetmateriaal incorporeren in hun eigen seksuele gedrag. Beide theorieën gaan uit van beïnvloeding van consumptie van mediabeelden op seksueel risicogedrag via modeling. De theorieën verschillen echter ook van elkaar. In
tegenstelling tot de sociale leertheorie, waarin consumptie van internetmateriaal via modeling wordt gezien als aanleiding voor gedrag, wordt de consumptie van seksueel expliciet
internetmateriaal in het Media Practice-model meer gezien als een doelgericht en gemotiveerd proces: adolescenten kiezen het internetmateriaal op basis van wie zij zijn, of wie zij willen zijn (Doornwaard et al., 2012, Escobar-Chaves et al., 2005). Daarnaast is het Media Practice-model circulair. Dit betekent dat volgens het Practice-model de identiteit en het ontwikkelingsstadium
van de adolescenten de keuze van mediabeelden beïnvloedt. Het gevolg hiervan is dan weer dat de consumptie van dit materiaal een versterkende of instandhoudende invloed uitoefent op de identiteit en ontwikkeling van de adolescenten. Vanuit de Sociale Leertheorie wordt de identiteit en het bijbehorende mediaconsumptie gedrag van adolescenten louter beïnvloed door een rolmodel, dus één kant op.
Cross-sectionele studies laten zien dat de consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal samenhangt meteen verhoogde kans van ontwikkeling van seksueel
risicogedrag van adolescenten (Buhi & Goodson, 2007; Hald, Malamuth & Lange, 2013). Een beperking van cross-sectionele studies is, dat op slechts één moment gemeten wordt. Hierdoor kan geen uitspraak worden gedaan over oorzaak en gevolg relatie tussen de ontwikkeling van seksueel risicogedrag en het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal.
Een sterker onderzoeksdesign is het longitudinale design, waarbinnen de ontwikkeling van adolescenten over de tijd heen wordt gevolgd. Uit reeds bestaande longitudinale studies naar samenhang tussen de consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal en de
ontwikkeling van seksueel (risico)gedrag van adolescenten blijkt dat dit verband
bidirectioneel is (Nikken & De Graaf, 2013; Peter & Valkenburg, 2010). Hiermee wordt bedoeld dat de consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal een voorspeller is voor het ontwikkelen van seksueel risicogedrag en vice versa (Nikken & De Graaf, 2013).
De vraag is of dit verband voor individuele adolescenten even sterk is. Sommige adolescenten consumeren namelijk meer seksueel expliciet internetmateriaal dan anderen, bijvoorbeeld omdat dat past bij hun huidige seksuele ontwikkeling (Baams et al., 2015; Nikken & De Graaf, 2013). Het verband tussen consumeren van seksueel expliciet
internetmateriaal en seksueel risicogedrag kan daarnaast versterkt of verzwakt worden door de mate van ontvangen van mediakritiek van ouders (Nikken & De Graaf, 2013) door de mate waarin adolescenten communiceren met de opvoeders over seks. Heden ten dagen valt nog
veel informatie te winnen over de rol van mediakritiek van ouders en opvoeder-adolescent communicatie over seks (Meschke, Bartholomae & Zentall, 2002). Studies hiernaar vinden een verband tussen opvoeder-adolescentcommunicatie over seks en vertraging in het hebben van seks bij adolescenten (Fasula & Miller, 2006; Meschke et al., 2002), maar er zijn ook studies, waarbij een positief verband tussen communicatie met ouders over seks en het eerder hebben van seks empirisch wordt aangetoond (Van de Bongardt, De Graaf, Reitz & Deković, 2014;Widmer, 1997). Ook uit studies naar onder andere mediaopvoeding van ouders op het mediagebruik van hun kinderen komen verschillende resultaten (Nikken & De Graaf, 2011). Mediaopvoeding wordt gezien als het geven van commentaar door ouders aan kinderen op de beelden die zij (de kinderen) in de media tegenkomen (Nikken & de Graaf, 2011). Met mediakritiek wordt bedoeld dat opvoeders naar adolescenten toe kritiek geven op specifieke mediabeelden, bijvoorbeeld van sexy vrouwen in reclames of op wat in muziekclips gebeurt. Opvoeders zeggen daarmee dat sommige televisieprogramma’s een slecht voorbeeld (kunnen) geven. Uit studies blijkt het verband tussen het consumeren van seksueel expliciet
internetmateriaal en seksueel risicogedrag het sterkst te zijn wanneer de opvoedende rol van de ouders hierin zwakker is (Nikken & De Graaf, 2013). Gerapporteerd wordt voorts dat meisjes vaker mediakritiek ontvangen dan jongens. In lijn met deze literatuur, wordt ook in de huidige studie gekeken of het ontvangen van mediakritiek en bufferende werking heeft op seksueel risicogedrag of op het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal. Nog niet eerder heeft een studie onderzoek gedaan naar de mogelijke bidirectionele verbanden tussen de consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal en de ontwikkeling van seksueel risicogedrag, en de modererende rol van communiceren met ouders over seks en mediakritiek van ouders op die verbanden. De verwachting is dat beide moderatoren een bufferend effect kunnen hebben op de samenhang tussen de consumptie van seksueel expliciet internmateriaal en seksueel risicogedrag -met name voor jongens, omdat bekend is dat jongens meer seksueel
expliciet internmateriaal consumeren (refs), en een bufferende rol van ouders op media-effecten juist bij veel consumptie naar voren kan komen.
Huidige studie
In de huidige studie zullen twee onderzoeksvragen worden beantwoord. De eerste vraag is: Hoe hangen consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal en het ontwikkelen van seksueel risicogedrag met elkaar samen over tijd? De tweede vraag is: Modereert
opvoeding dit verband, specifiek 1) communicatie met ouders over seks en 2) mediakritiek van ouders op de media die door adolescenten wordt geconsumeerd? Verwacht wordt dat adolescenten die meer seksueel expliciet internetmateriaal consumeren meer ervaring hebben met seksueel risicogedrag een half jaar later. Andersom wordt verwacht dat adolescenten die meer seksueel risicogedrag vertonen ook vervolgens meer seksueel expliciet internetmateriaal gaan consumeren. Ten aanzien van de rol van opvoeding wordt verwacht dat zowel
communicatie met ouders over seks, als mediakritiek van ouders een bufferend effect hebben op de relatie tussen de consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal en seksueel risicogedrag met name voor jongens.
Methode Steekproef
Voor deze studie zijn vragenlijsten afgenomen op zeven middelbare scholen in Nederland. Hierbij zijn op T1scholieren uit de derde klas meegenomen. De data zijn verzameld binnen longitudinaal onderzoeksproject (een 4 waves) naar romantische en seksuele ontwikkeling. Tijdens de eerste meting (T1) in oktober 2009 vulden 658 derdejaars leerlingen de vragenlijst in. De tweede, derde en vierde metingen van de dataverzameling (T2, T3 en T4) vonden respectievelijk zes, twaalf en achttien maanden later plaats. Omdat de klassamenstelling tussen de meetmomenten is veranderd, bestond de steekproef op de vierde wave uit 420 leerlingen (211 meisjes, 50.2% ). De analysesample waarmee gewerkt is waren de respondenten die ook na T1 op één of meerdere meetmomenten hebben meegedaan. De
respondenten die na T1 de vragenlijst helemaal niet meer hebben ingevuld zijn echter niet meegenomen in analyses. Door het uitvoeren van een logistische regressieanalyse is gevonden dat er geen sprake was van selectieve uitval. De gemiddelde leeftijd van de uiteindelijke steekproef tijdens de eerste meting was 14.51 jaar (SD = 0.64 | range 13-17 jaar). De
steekproef bestond voornamelijk uit adolescenten met een Nederlandse achtergrond (83.1%). De resterende adolescenten hadden een Turkse (4.5%), Marokkaanse (3.1%), Antilliaanse (1.2%), Surinaamse (0.6%), Indonesische (0.8%) of overige (6,8%) achtergrond. Iets meer dan de helft van de adolescenten (51.6%, n = 340) zaten op het VMBO. De andere
adolescenten zaten de HAVO (19.4%), het VWO (6.4%) of volgden een andere middelbare schoolopleiding (0.3%). Een ruime meerderheid van de adolescenten rapporteerde
heteroseksueel te zijn (81.7%), 11.8% was homoseksueel, 0.8% was biseksueel en 5.8% twijfelde over de geaardheid.
Procedure
Voor de studie is goedkeuring verleend vanuit de commissie ethiek van de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Universiteit Utrecht. Adolescenten mochten meedoen met het onderzoek wanneer ze zelf hadden ingestemd deel te nemen en hun ouders geen bezwaar hadden gemaakt tegen deelname van hun kind. Gedurende de vier meetmomenten is door geen enkele ouder of adolescent bezwaar aangetekend. Adolescenten ontvingen geen compensatie voor hun deelname. Scholen kregen op verzoek een rapportage over de ontwikkeling van hun leerlingen, in vergelijking met leerlingen van andere deelnemende scholen. De afname van de vragenlijsten duurde een lesuur. Twee onderzoeksassistenten waren altijd aanwezig in het klaslokaal om vragen te beantwoorden, om de vragenlijsten toe te lichten, en te benadrukken dat de verzamelde gegevens vertrouwelijk werden behandeld. Alle deelnemers konden zich te allen tijde terugtrekken en waren daarvan verzekerd omdat deze mogelijkheid in de inleiding van de vragenlijst uitvoerig werd behandeld. Als
respondenten vragen niet wilden invullen, konden zij gebruik maken van de daartoe aangeboden optie in de antwoordmogelijkheden zoals: “Zijn er vragen in deze vragenlijst waarop je niet helemaal eerlijk antwoord hebt gegeven?” Voorts konden respondenten aangeven op het eind van de vragenlijst waarom ze een vraag/vragen niet eerlijk hadden ingevuld. Van de respondenten op T1 heeft 16.4% hier ja ingevuld. Uit een vergelijking van de analyses met en zonder deze groep kwam naar voren dat dit nauwelijks invloed heeft op de resultaten.
Meetinstrumenten
Communicatie met ouders over seks. De communicatie werd voor moeder en vader
apart gerapporteerd. Uiteindelijk is dit concept samengenomen voor beide ouders tegelijk. De schaal bestond uit 5 items bijvoorbeeld: “Hoe vaak praat jij met je moeder/vader over wat jij leuk vindt op seksueel gebied?” en “Hoe vaak praat jij met je moeder/vader over verliefdheid en relaties?” De adolescenten gaven antwoord op een 5-punts Likert schaal (1 = nooit; 5 =
heel vaak) een hogere score betekent meer frequente communicatie. Cronbach’s alpha’s
waren α = .80 op T1, α = .90 op T2, α = .87 op T3 en α = .90 op T4.
Mediakritiek van ouders. Dit werd geconceptualiseerd met 9 items. Voorbeelden
hiervan zijn “Mijn ouders praten met mij over het maken van afspraakjes via internet” en “Mijn ouders zeggen dat ik te lang achter de computer of TV zit” en “Mijn ouders geven kritiek op de beelden van sexy vrouwen in reclames”. Adolescenten gaven antwoord op een 5-punts Likert schaal (1 = nooit; 3 = heel vaak). Cronbach’s alpha’s waren α = .79 op T1, α = .84 op T2, α = .83 op T3 en α = .90 op T4.
De consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal. Dit concept bestond uit 4
items: “Hoe vaak heb je in de afgelopen 6 maanden op het internet bewust gekeken naar foto’s met duidelijk zichtbare geslachtsdelen of naar filmpjes van mensen die seks met elkaar
hebben”. Adolescenten gaven antwoord op een 5-punts Likert schaal (1 = nooit; 5 =
dagelijks). De Cronbachs alpha’s waren α = .92-.96 over de T1, T2, T3 en T4.
Seksueel risicogedrag. Dit werd gemeten met 8 items bijvoorbeeld: “Heb jij ooit
weleens geld of iets anders gekregen voor seks” of “Heb jij ooit weleens meegemaakt dat iemand je dwong om seksuele dingen te doen” en “Heb jij ooit weleens seks gehad zonder condoom”. Adolescenten gaven antwoord op een 3-punts Likert schaal (1 = best vaak; 3 =
nooit). Cronbach’s alpha’s waren α = .67 op T1 en α = .77-.86 over T2, T3 en T4 .
Analyses
Binnen de steekproef werd eerst naar de gemiddelden en standaard deviaties gekeken voor seksueel risicogedrag en het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal. De gegevens maakten duidelijk dat er in de gehele steekproef nauwelijks sprake was van seksueel risicogedrag op baseline. Vervolgens zijn ANOVA’s uitgevoerd om verschillen in
gemiddelde scores op seksueel risicogedrag, consumptie van seksueel expliciet
internetmateriaal en communiceren met ouders over seks en het ontvangen van mediakritiek van ouders tussen adolescenten te onderzoeken. Hierbij is ook gekeken naar verschil in geslacht en schoolniveau.
Om de bidirectionele, longitudinale relaties tussen seksueel risicogedrag en het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal te onderzoeken zijn hiërarchische multipele regressieanalyses uitgevoerd. In stap 1 van de regressiemodellen werden gender en schoolniveau meegenomen, omdat de descriptieve analyses lieten zien dat deze
demografische kenmerken samenhingen met verschillen in tenminste één van de
uitkomstmaten. Etniciteit en religie werden eveneens meegenomen als controlevariabelen in de regressieanalyse. Op deze manier kan onderzocht worden hoeveel variantie variabelen samen en afzonderlijk verklaren binnen het model.
Vervolgens werd in stap 2 gecontroleerd voor eerder niveau van seksueel risicogedrag of het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal in de voorspelling van deze uitkomstvariabelen. In stap 3 werden de hoofdeffecten van communiceren met ouders over seks en het ontvangen van mediakritiek, beide opvoedingvariabelen, gespecificeerd. Tenslotte werden in stap 4 de tweewegs-interacties tussen seksueel risicogedrag of consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal en communicatie met ouders over seks of mediakritiek van ouders meegenomen, evenals de driewegsinteracties tussen seksueel risicogedrag of consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal en communicatie met ouders over seks of mediakritiek van ouders en gender. Het doel van de tweewegs-interacties was om na te gaan of de bidirectionele verbanden tussen consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal en seksueel risicogedrag verschilden voor adolescenten die onder-gemiddeld of
boven-gemiddeld scoorden op de twee opvoedvariabelen. De driewegsinteracties met gender werden getoetst om te zien of deze moderatie-effecten verschillend waren voor jongens en meisjes. Voor het maken van de interactie effecten zijn de variabelen gecentreerd (Aiken & West, 1991). Om significante moderatie-effecten te kunnen interpreteren werd per moderatie
variabele een mean split gemaakt, waarna voor subgroepen met “lage” (onder-gemiddelde) en “hoge” (boven-gemiddelde) scores op de moderatievariabele het verband tussen de
voorspeller en afhankelijke variabele werd getoetst in een enkelvoudige regressieanalyse. Bij significante driewegs-interactietermen zijn meisjes en jongens apart geselecteerd voordat een
mean split is uitgevoerd.
Resultaten Descriptieve analyses
De ANOVA’s lieten geen significante verschillen zien in seksueel risicogedrag tussen jongens en meisjes (F(1, 359) = 1.10 p = .295) of tussen adolescenten in verschillende
significant verschil zien in consumptie van expliciet seksueel internetmateriaal tussen jongens en meisjes (F(1, 451) = 61,52 p = .000). Jongens rapporteerden op T1 vaker seksueel expliciet internetmateriaal te consumeren dan meisjes. Wat betreft verschillen tussen schoolniveaus bleek dat adolescenten met een hoger schoolniveau significant meer seksueel expliciet internetmateriaal consumeerden op T1 (F(1, 448) = 4.42 p = .036) dan adolescenten met een laag schoolniveau. Op T1 was de correlatie tussen communicatie met ouders over seks en consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal significant (r = .13, n = 457, p =.000). Hoe meer ouders communiceerden over seks hoe meer seksueel expliciet internetmateriaal geconsumeerd werd. Dit gold niet voor het verband tussen communicatie met ouders over seks en seksueel risicogedrag (r = -.01, n = 361, p =.838). Mediakritiek ontvangen van ouders was niet significant gecorreleerd aan de consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal (r = .06, n = 449, p =.187) en ook niet aan seksueel risicogedrag (r = -.08, n = 359, p =.157). Hiërarchische regressieanalyses voor seksueel risicogedrag op T2
Resultaten van de hiërarchische regressieanalyses voor het voorspellen van seksueel risicogedrag op T2 zijn gepresenteerd in Tabel 2. Het regressiemodel liet zien dat seksueel risicogedrag op T1 en het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal op T1 positief geassocieerd werden met seksueel risicogedrag een half jaar later, op T2. Meer seksueel risicogedrag op en meer consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal voorspelde meer seksueel risicogedrag op T2. Ook het communiceren met ouders over seks op T1 en het ontvangen van mediakritiek van ouders op T1 waren significant gerelateerd aan de
ontwikkeling van seksueel risicogedrag op T2. Hieruit blijkt dat meer communicatie op T1, en meer mediakritiek op T1 meer seksueel risicogedrag voorspelde op T2.
In stap 4 werd gekeken naar de interactie-effecten uit de regressieanalyse op T2. Significante interactietermen waren communiceren met ouders over seks × consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal, en mediakritiek van ouders × consumeren van seksueel
expliciet internetmateriaal. Significante driewegsinteractie termen waren communicatie met ouders over seks × consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal × gender en ten slotte mediakritiek van ouders × consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal × gender.
Uit de vervolganalyses (zie Tabel 3) bleek dat het verband tussen seksueel
risicogedrag en consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal sterker was voor de groep adolescenten die onder-gemiddeld met ouders communiceerden over seks. Uit de
vervolganalyses bleek ook dat het verband tussen seksueel risicogedrag en consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal sterker was voor de groep adolescenten die boven-gemiddeld mediakritiek ontvingen van ouders.
Uit de analyses van driewegsinteracties (zie Tabel 4) bleek dat het interactie-effect tussen communicatie met ouders over seks en consumptie van seksueel expliciet
internetmateriaal alleen significant was voor jongens. Voor jongens die onder-gemiddeld communiceerden met ouders over seks was het verband tussen communiceren met ouders over seks en de consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal sterker dan voor jongens die boven-gemiddeld communiceerden met ouders over seks. Daarnaast bleek het interactie-effect tussen mediakritiek ontvangen door ouders en consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal ook alleen significant voor jongens. Voor jongens die boven-gemiddeld mediakritiek van ouders van ouders ontvingen was het verband tussen mediakritiek van ouders en consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal sterker dan voor jongens die onder-gemiddeld mediakritiek ontvingen.
Hiërarchische regressieanalyses voor seksueel risicogedrag op T3
Aan de hand van de regressieanalyse van seksueel risicogedrag op T3 zijn de volgende resultaten gevonden (zie Tabel 5). Seksueel risicogedrag op T2 voorspelde meer seksueel risicogedrag op T3. In deze wave werd geen enkele significante interactieterm gevonden. Hiërarchische regressieanalyses voor het voorspellen van seksueel risicogedrag op T4
In Tabel 6 zijn de resultaten van de analyse van seksueel risicogedrag op T4 weergegeven. Seksueel risicogedrag op T3 had een significante relatie met seksueel
risicogedrag op T4. Dit betekent dat hoe meer risicogedrag werd vertoond door adolescenten op T3, hoe meer zij dat gedrag een half jaar daarna op T4 zullen laten zien. In stap 4 werd gekeken naar de interactie-effecten uit de regressieanalyse op T3 (zie Tabel 7). Significante interactietermen waren mediakritiek van ouders × consumptie van seksueel expliciet
internetmateriaal × gender, en communicatie met ouders over seks × consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal × gender.
Uit de vervolganalyses bleek dat het interactie-effect bleek het interactie-effect tussen mediakritiek ontvangen door ouders en consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal significant voor jongens. Voor jongens die boven-gemiddeld mediakritiek van ouders ontvingen was het verband tussen mediakritiek van ouders en consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal sterker dan voor jongens die onder-gemiddeld mediakritiek ontvingen.
Ook bleek dat het interactie-effect tussen mediakritiek ontvangen door ouders en consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal significant was voor meisjes. Voor
meisjes die boven-gemiddeld mediakritiek ontvingen was het verband mediakritiek ontvangen door ouders en consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal sterker dan voor meisjes die onder-gemiddeld mediakritiek ontvingen van ouders.
Tevens bleek uit vervolganalyses dat het interactie-effect tussen communicatie met ouders over seks en consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal significant was voor meisjes. Voor meisjes die onder-gemiddeld communiceerden met hun ouders over seks was het verband tussen communicatie met ouders over seks en consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal sterker dan voor meisjes die boven-gemiddeld communiceerden met ouders over seks.
Hiërarchische regressieanalyses voor seksueel risicogedrag op T4
Ten slotte werd gekeken naar langere termijnverbanden in het voorspellen van
seksueel risicogedrag op T4 met T1 variabelen (zie Tabel 8). Seksueel risicogedrag op T1 had een positief verband met seksueel risicogedrag op T4. Communicatie met ouders over seks op T1 liet ook een significant verband met seksueel risicogedrag op T4 zien. Meer communicatie met ouders over seks voorspelde meer seksueel risicogedrag twee jaar later, op T4. Uit deze analyse kwamen geen significante interactie-effecten naar voren.
Hiërarchische regressieanalyse voor seksueel expliciet internetmateriaal op T2
Ook voor het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal zijn hiërarchische regressieanalyses uitgevoerd (zie Tabel 2). De variabele seksueel risicogedrag op T1 en het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal op T1 kwamen hierbij als significant voorspellers uit de analyse. Meer seksueel risicogedrag op T1 voorspelde meer consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal op T2. Ook had gender op T1 een negatieve
significante relatie met het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal op T2. Dit indiceert dat jongens vaker seksueel expliciet internetmateriaal consumeerden dan meisjes.
Uit deze regressieanalyse kwam bij stap 4 de significante drieweginteractie mediakritiek van ouders × seksueel risicogedrag × gender (zie Tabel 9). Uit de
vervolganalyses bleek dat het interactie-effect tussen mediakritiek ontvangen door ouders en seksueel risicogedrag alleen significant was voor jongens. Voor jongens die boven-gemiddeld mediakritiek ontvingen van ouders was het verband tussen seksueel risicogedrag en
mediakritiek ontvangen door ouders sterker dan voor jongens die onder-gemiddeld mediakritiek ontvingen van ouders.
Hiërarchische regressieanalyse voor seksueel expliciet internetmateriaal op T3
In Tabel 5 zijn de resultaten van de regressieanalyse van het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal op T3 vermeld. Gender op T2 was negatief significant verbonden
met het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal op T3, hieruit kan afgeleid worden dat jongens meer seksueel expliciet internetmateriaal consumeren dan meisjes. Seksueel risicogedrag op T2 en consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal op T2 hadden ook een significante relatie met consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal op T3. Deze uitkomst laat zien meer seksueel risicogedrag en meer consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal op T2 zorgt voor meer consumeren van consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal op T3.
Hiërarchische regressieanalyse voor seksueel expliciet internetmateriaal op T4
Ook werd voor T4 een hiërarchische regressieanalyse uitgevoerd (zie Tabel 6). Gender op T3 had hier een negatief significant verband met de consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal op T4, wat laat zien dat jongens meer seksueel expliciet internetmateriaal consumeren dan meisjes op T4. In relatie tot het consumeren van seksueel expliciet
internetmateriaal op T4 waren zowel communicatie met ouders over seks op T3, als
consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal op T3, positief significante voorspellers. Hieruit kan dan ook worden afgeleid dat adolescenten die al eerder meer seksueel expliciet internetmateriaal consumeerden dit op T4 ook zullen gaan doen. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat meer communicatie met ouders over seks op T3 meer consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal voorspeld op T4.
Hiërarchische regressieanalyses voor seksueel expliciet internetmateriaal op T4 Ten slotte werd nog gekeken naar het voorspellen van de consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal op T4 met T1 variabelen (zie Tabel 8). Gender op T1 hangt
negatief significant samen met het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal op T4. Concluderend kan gezegd worden dat jongens meer seksueel expliciet internetmateriaal consumeerden op T4. Daarnaast hing consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal op T1 significant samen met dat op T4. Met andere woorden, hoe meer consumptie van seksueel
expliciet internetmateriaal door adolescenten op een bepaald moment (T1) werd gedaan, hoe meer zij na een periode van twee jaar (T4) zullen consumeren.
Discussie
In de huidige studie is gekeken naar de bidirectionele, longitudinale relaties tussen de consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal en seksueel risicogedrag bij adolescenten. Daarnaast is ook onderzocht of deze relaties gemodereerd werden door
opvoeder-adolescentcommunicatie over seks en kritiek van ouders op de media die door adolescenten worden geconsumeerd. Hiertoe zijn 4 waves data van 658 scholieren in de leeftijd van 14 tot 16 jaar geanalyseerd. De analyses wezen uit dat er inderdaad bidirectionele longitudinale samenhangen bestaan tussen seksueel risicogedrag van de consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal onder adolescenten. Dat wil zeggen dat de consumptie van seksueel
expliciet internetmateriaal de ontwikkeling van seksueel risicogedrag stimuleert, en andersom dat seksueel risicogedrag de daaropvolgende consumptie van seksueel expliciet
internetmateriaal in de hand werkt. Deze verbanden werden gemodereerd door mediakritiek van ouders, maar alleen voor jongens.
Het bidirectionele aspect dat in deze studie naar voren is gekomen, is interessant omdat dit aspect nog altijd in veel studies ontbreekt en er vaak nog wordt uitgegaan van een unidirectioneel verklaringsmodel: van de consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal naar seksueel risicogedrag. De huidige resultaten, die laten zien dat seksueel risicogedrag ook voorspellend is voor consumptie van seksueel geladen mediabeelden, zijn dus belangwekkend en zeker een aanvulling op eerdere studies (Buhi & Goodson, 2007; Hald, Malamuth & Lange, 2013). Dat er sprake is van een bidirectioneel verband is belangrijk omdat het denkbaar is dat op basis van deze constatering, richtlijnen kunnen worden ontwikkeld voor het begeleiden van ouders en professionals bij mediaopvoeding. Daarnaast onderstrepen de
resultaten de validiteit van het Media Practice Model van Brown (2000), dat is gebaseerd op een transactionele samenhang tussen mediagebruik en seksuele ontwikkeling van jongeren.
Uit de resultaten is naar voren gekomen dat seksueel risicogedrag en het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal allebei genderspecifiek zijn. Dit verschilt dus voor jongens en voor meisjes. De resultaten bevestigen de hypothese dat er in de consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal verschillen zijn tussen jongens en meisjes. Meer in het bijzonder bleek dat het verband tussen seksueel risicogedrag en het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal voor jongens op ieder meetmoment sterker was dan voor meisjes. Deze studie ondersteunt ook de bevinding van Aubrey (2004) dat jongens vaker seksueel expliciet internetmateriaal rapporteren te consumeren dan meisjes. Een verklaring hiervoor kan zijn dat jongens die frequenter seksueel expliciet internetmateriaal consumeren meer seksueel geïnteresseerd en meer seksueel permissief zijn maar strookt ook met de
veronderstelling dat tijdens de adolescentie zich een verhoogde seksuele nieuwsgierigheid voltrekt en dat dit wellicht met name bij jongens kan leiden tot het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal (Doornwaard et al., 2012).
Ook is gekeken naar de moderatie-effecten van communicatie met ouders over seks en het ontvangen van mediakritiek van ouders. Uit de moderatie-analyses kwamen enkele
interessante bevindingen naar voren. Zo bleek dat minder communiceren met ouders over seks, of een hogere mate van mediakritiek, het verband tussen het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal en seksueel risicogedrag kan versterken. Deze resultaten komen overeen met die uit eerder gedane studies, die vonden dat mediakritiek ontvangen door ouders en communiceren met ouders over seks moderatoren waren in het verband tussen consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal en seksueel (risico)gedrag (Nikken & De Graaf, 2012). De mate waarop gecommuniceerd wordt over seks (Doornwaard et al., 2012) en de mate van mediakritiek ontvangen door ouders (Nikken & De Graaf, 2013) verschillen binnen
verbanden van het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal. Voor jongens is een verband gevonden tussen het boven gemiddeld ontvangen van mediakritiek en seksueel (risico)gedrag (Nikken & De Graaf, 2012). Dat mediakritiek ontvangen door ouders louter voor jongens een moderator bleek te zijn kan verklaard worden door het feit dat jongens meer seksueel expliciet internetmateriaal consumeerden (Baams, et al., 2015). Als er minder
seksueel expliciet internetmateriaal geconsumeerd wordt, zoals bij meisjes het geval is, ontvangen adolescenten minder mediakritiek door ouders. Daarnaast zou verondersteld kunnen worden, op basis van het Media Practice-model, dat adolescenten die frequenter communiceren met ouders over seks minder seksueel expliciet internetmateriaal zullen consumeren. Ouders kunnen in dit geval dan als informant over seks dienen. Als ouders onder-gemiddeld communiceren over seks is het mogelijk dat jongens om informatie te verschaffen over seks, seksueel expliciet internetmateriaal zullen consumeren (Doornwaard et al., 2012). Effecten van de consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal en van
seksueel risicogedrag op het onderlinge verband moeten dus niet als een “one size fits all” fenomeen gezien worden, maar als iets dat individu-afhankelijk is (Baams et al., 2015).
Uit de resultaten is ook een aantal onverwachte bevindingen naar voren gekomen met betrekking tot het modererende effect van opvoeder-adolescentcommunicatie over seks. Er is sprake van verbanden tussen ontwikkeling van seksueel risicogedrag en consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal die versterkt worden als onder-gemiddeld
gecommuniceerd wordt met ouders over seks. Dit kwam overeen met de hypothese. Ook geldt dat het verband tussen seksueel risicogedrag en het consumeren van seksueel expliciet
internetmateriaal versterkt wordt als ouders boven-gemiddeld veel mediakritiek geven. Er was ook voorzien dat een bovengemiddelde frequentie van het ontvangen van mediakritiek zou leiden tot een versterkende verband op de ontwikkeling van seksueel risicogedrag en het
niet systematisch vast te stellen voor iedere analyse op verschillende tijdsintervallen maar voor zover een beeld kon worden verkregen, kan concluderend gezegd worden dat boven-gemiddeld veel mediakritiek ontvangen door ouders dit verband versterkt. Anders gezegd, meer mediakritiek of weinig communiceren met ouders over seks versterkten het verband tussen het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal en seksueel risicogedrag. Dit geldt ook voor het geconstateerde verband tussen adolescenten die bovengemiddeld
mediakritiek ontvingen.
Deze studie kent enkele methodologisch sterke punten. Ten eerste zijn de data longitudinaal geanalyseerd. Hierdoor kan met grotere stelligheid uitspraak gedaan worden over de richting en de ontwikkeling van de gevonden verbanden in de studie. Daarnaast waren de Cronbach’s alpha’s van de meetinstrumenten hoog. Ondanks deze sterke punten kent de studie ook enkele beperkingen. Eén daarvan is dat de gegevens van dit onderzoek gebaseerd zijn op zelfrapportage. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid voor sociaal wenselijke
antwoorden. Deze beperking zou ondervangen kunnen worden door ouders ook een
vragenlijst over hun kind te laten invullen. Echter bij de vragen naar seksueel gedrag wordt zelfrapportage wel als een wenselijke manier van meten gezien. Verwacht wordt namelijk dat ouders niet betrouwbaar kunnen rapporteren over de mate waarin hun kinderen seksueel risicogedrag vertonen omdat dit onderwerp vaak een taboe is. Opgemerkt moet worden dat de onderzoeksgroep op het gebied van Nederlandse en niet-Nederlandse achtergrond erg
homogeen is. Hierdoor kunnen de resultaten niet gegeneraliseerd worden naar adolescenten met een niet-Nederlandse achtergrond. Ten slotte moet nog worden vermeld dat in het kader van deze studie de mogelijke invloed van leeftijdsgenoten op seksueel risicogedrag en het consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal niet is gemeten. Uit onderzoek blijkt dat leeftijdsgenoten een belangrijke invloed hierop uitoefenen (Nikken & De Graaf, 2011; Nikken & De Graaf, 2013). In de onderhavige studie en in literatuur wordt internetgebruik gezien als
een “super peer” voor adolescenten (Brown, Halpern & L’Engle, 2005). Dus omdat de beschikbaarheid van andere peers over seksuele informatie niet in deze studie is onderzocht, is het mogelijk dat adolescenten naar alternatieve bronnen wenden als informant (Brown et al., 2005).
De belangrijkste conclusie uit deze studie is dat de over-tijd verbanden tussen consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal en seksueel risicogedrag bidirectioneel zijn en dat deze bidirectionele verbanden verschillen voor adolescenten. Hierbij springt in het oog dat de mate van communiceren met ouders over seks en het ontvangen van mediakritiek door ouders de belangrijkste modererende factoren blijken te zijn in het verband tussen het
consumeren van seksueel expliciet internetmateriaal en seksueel risicogedrag van
adolescenten. Hierbij moet de kanttekening worden geplaatst dat uitsluitend de frequentie van het communiceren met ouders is gemeten. Vervolgonderzoek zou kunnen nagaan in hoeverre de kwaliteit van deze communicatie uitmaakt voor het effect daarvan.
De bevindingen van deze studie onderstrepen de relevantie van het Deltaplan
Mediaopvoeding. Zij bevestigen dat bij het in dit plan ontwikkelde beleid specifiek aandacht moet zijn voor de consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal door adolescenten en de rol van opvoeders bij het helpen van jongeren om op internet te navigeren. Ook zou benadrukt moeten worden dat opvoeders en professionals voornamelijk met kinderen in gesprek gaan en blijven over de seksueel gerelateerde informatie die via het internet die door de kinderen wordt geconsumeerd of anders gezegd deze informatie gebruiken om de kinderen via een dialoog te laten nadenken over datgene wat ze te zien hebben gekregen of nog kunnen krijgen. Zo wordt invulling gegeven aan het “hoe” van het communiceren. Door het
Nederlands jeugdinstituut is op 1 juni 2015 de toolbox Mediaopvoeding: “Media? Gewoon opvoeden!” gelanceerd. In de titel daarvan ligt al besloten wat in dit onderzoek naar voren is gekomen. Bij het opvoeden van kinderen door ouders en ook professionals speelt, zoals
gezegd de mate en, de frequentie en kwaliteit van communiceren over seks en
mediaconsumptie een belangrijke rol. Hieraan kan nog worden toegevoegd dat, juist omdat opvoeden een doorgaand proces is, ouders en professionals min of meer voortdurend, met kinderen in gesprek moeten blijven over seks en seksualiteit gerelateerde informatie via het internet. Door dit onderzoek is duidelijk geworden dat ouders, opvoeders en professionals een verantwoordelijke rol vervullen bij de mediaopvoeding van adolescenten. Voor “dummies” zoals in de titel van dit onderzoek is vermeld, is dan ook geen plaats. Dummies zijn
onwetend, of onvoldoende geïnformeerd, omdat zij nauwelijks op de hoogte zijn van de ontwikkelingen op een bepaald gebied. Deze studie probeert dan ook een bijdrage te leveren aan het inmiddels breed gedragen streven, ouders en professionals te scholen en handvaten aan te reiken bij de begeleiding van hun kinderen met betrekking tot mediaopvoeding.
Referenties
Aiken, L. S., & West, S. G. (1991). Multiple regression: testing and interpreting
interactions. Newbury Park, CA: Sage Publications
Aubrey, J. S. (2004). Sex and punishment: An examination of sexual consequences and the sexual double standard in teen programming. Sex Roles, 50, 505-514.
Baams, L., Overbeek, G., Dubas, J. S., Doornwaard, S. M., Rommes, E., & Van Aken, M. A. G. (2015). Perceived realism moderates the relation between sexualized media
consumption and permissive sexual attitudes in dutch adolescents. Archives of Sexual
Behavior, 44,743-754. doi:10.1007/s10508-014-0443-7
Bandura, A. (1986). Social foundations of thought and action: A social cognitive theory. Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall.
Bartholomew, L. K., Parcel, G. S., Kok, G., Gottlieb, N. H., & Fernandez, M. E. (2011).
Planning health promotion programs: An intervention mapping approach. San
Francisco, CA: Jossey-Bass.
Brown, J. D. (2000). Adolescents’ sexual media diets. Journal of Adolescent Health, 27, 35-40. doi:10.1016/S1054-139X(00)00141-5
Brown, J. D., Halpern, C. T., & L’Engle, K. L. (2005). Mass media as a sexual super peer for early maturing girls. Journal of adolescent Health, 36,420-427.
doi:10.1016/j.jadohealth.2004.06.003
Doornwaard, S., Van den Eijnden, R., Lugtig, P., Ter Bogt, T., & Overbeek, G. (2012). Ontwikkelingstrajecten in en voorspellers voor het gebruik van seksueel expliciet internetmateriaal. Kind en Adolescent, 33, 226-238. doi:10.1007/s12453-012-0029 -x
Escobar-Chaves, S. L., Tortolero, S. R., Markham, C. M., Low, B. J., Eitel, P., & Thickstun, P. (2005). Impact of the media on adolescent sexual attitudes and behaviors.
Pediatrics, 116, 303-326. doi:10.1542/peds.2005-0355D
Fasula, A. M., & Miller, K. S. (2006). African-American and Hispanic adolescents' intentions to delay first intercourse: Parental communication as a buffer for sexually active peers. Journal of Adolescent Health, 38, 193-200.
doi:10.1016/j.jadohealth.2004.12.009
Hald, G. M., Malamuth, N. M., & Lange, T. (2013). Pornography and sexist attitudes among heterosexuals. Journal of Communication, 63,638-660. doi:10.1111/jcom.12037 Meschke, L. L., Bartholomae, S., & Zentall, S. R. (2002). Adolescent sexuality and parent
adolescent processes: Promoting healthy teen choices. Journal Adolescent Health, 31, 264-279. doi:10.1016/S1054-139X(02)00499-8
Nederlands Jeugdinstituut., Ouders Online., Mijn Kind Online., Stichting Opvoeden.nl., & Mediawijzer.net. (2013). Mediaopvoeding: visie en aanpak. Verkregen op 5 januari, 2015 van, http://nji.nl/nl/MediaopvoedingPraktijk/Deltaplan-mediaopvoeding. Nikken, P. (2013). Media-risico’s voor kinderen. Verkregen op 8 november, 2014 van,
http://www.nji.nl/nl/Media-risicos-voor-kinderen.pdf
Nikken, P., & Addink, A. (2011). Opvoedondersteuning bij mediaopvoeding. Verkregen op 28 november, 2014 van,
http://www.nji.nl/nl/opvoedondersteuning_bij_mediaopvoeding.pdf
Nikken, P., & De Graaf, H. (2011). Seks in de media: wat doen jongeren ermee? Verkregen op 12 november, 2014 van,
Nikken, P., & De Graaf, H. (2013). Reciprocal relationships between friends’ and parental mediation of adolescents’ media use and their sexual attitudes and behavior. Journal
of Youth and Adolescence, 42,1696-1707. doi:10.1007/s10964-012-9873-5
Peter, J., & Valkenburg, P. M. (2010). Processes underlying the effects of adolescents’ use of sexually explicit material: The role of perceived realism. Communication Research,
37, 375-399. doi:10.1177/0093650210362464
Peter, J., & Valkenburg, P. (2010). Adolescents’ use of sexually explicit internet material and sexual uncertainty: The role of involvement and gender. Communication
Monographs, 77, 357–375. doi:10.1080/03637751.2010.498791
Van de Bongardt, D., De Graaf, H., Reitz, E., & Deković, M. (2014). Parents as moderators of longitudinal associations between sexual peer norms and Dutch adolescents’ sexual initiation and intention. Journal of Adolescent Health, 55, 388-393.
doi:10.1016/j.jadohealth.2014.02.017
Van Rooij, A. J., & Schoenmakers, T. M. (2013). Het (mobiele) gebruik van sociale media en games door jongeren. Rotterdam: Center for behavioral internet science & IVO. Monitor Internet en Jongeren 2010-2012.
Teeven, F. (2013). Vragen van de leden Hilkens, Oosenbrug en Ypma aan de
staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de bescherming en de bewustwording van jongeren op internet. Verkregen op 12 november, 2014 van,
http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/kamervragen/detail?id=2013D15984 Weeda, F. (2011). Ouder moet meekijken met kind. Nieuw Rotterdamsche Coutant.
Verkregen op 11 november, 2014 van,
http://www.nrc.nl/handelsblad/van/2011/januari/10/ouder moet-meekijken-met-kind 11986515
Widmer, E. D. (1997). Influence of Older Siblings on Initiation of Sexual Intercourse.
Tabel 1 Descriptieve analyses op T1 Jongens (n = 172) Meisjes (n = 189) Schoolniveau Laag (n = 243) Schoolniveau Hoog (n = 115) Communicatie (n = 361) Mediakritiek (n = 454) Variabele M(SD) M(SD) M(SD) M(SD) M(SD) M(SD) Seksueel risicogedrag (1-3) M(SD) 2.14(.55) 1.01(.15) 1.00(.00) 1.00(.00) 1.02(.19) 1.01(.06) 1.01(.06) Consumptie (1-5) M(SD) 1.39(.82) 1.69(.95)*** 1.12(.56) 1.34(.80) 1.51(.86)* 1.39(.82)** 1.39(.82)
Noten, (1-3): 1 = best vaak 3 = nooit. (1-5): 1 = nooit 5 = heel vaak. Consumptie = consumptie van
seksueel expliciet internetmateriaal, communicatie = communicatie met ouders over seks, mediakritiek = mediakritiek ontvangen van ouders, *p < .05. **p < .01. ***p < .001.
Hiërarchische regressieanalyses van seksueel risicogedrag en consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal op T2 met T1 variabelen
Variabelen op T1 Seksueel risicogedrag T2 (n = 310) Consumptie T2 (n = 334) Stap 1 β β Gender -.06 -.33*** Etniciteit .16* -.02 Schoolniveau -.00 .02 Godsdienstig .05 -.03 Seksueel risicogedrag .13* .18*** Consumptie -.05 .33***
Communicatie met ouders .25*** .08
Mediakritiek van ouders -.13* .08
R2Adjusted Totaal .08*** .39*** Stap 2 Gender -.01 -.34***
Seksueel risicogedrag .11* .50*** Consumptie .54* .30*** Communicatie met ouders .50*** .08
Mediakritiek van ouders -.12* .07
Communicatie × Seksueel risicogedrag - .01
Communicatie × Seksueel risicogedrag × gender - -.06
Mediakritiek × seksueel risicogedrag - .21
Mediakritiek × seksueel risicogedrag × gender - .17**
Communicatie × consumptie -.30*** -
Communicatie × consumptie × gender .43*** -
Mediakritiek × consumptie .57* -
Mediakritiek × consumptie × gender -.19** -
R2Adjusted Totaal .16 .40***
Noten. Consumptie = consumptie seksueel expliciet internetmateriaal, Communicatie = communicatie
Tabel 3
Specificatie van significante tweewegs-interacties op T1
Communicatie Mediakritiek Stap 1 Variabele T1 BG (n = 114) OG (n = 219) BG (n = 104) OG (n = 228) Consumptie -.02 .32*** .34*** .08 R2Adjusted Totaal -.01 .00** .11** .00
Noten. Consumptie = consumptie seksueel expliciet internetmateriaal, Communicatie =
communicatie met ouders over seks, BG = boven-gemiddeld OG = onder-gemiddeld, *p < .05. **p < .01. ***p < .001.
Tabel 4
Specificatie van significante driewegs-interacties als voorspeller voor seksueel risicogedrag op T2 voor jongens en meisjes apart
Jongens (n = 153) Meisjes (n = 180) Communicatie BG (n = 47) Communicatie OG (n = 106) mediakritiek BG (n = 37) Mediakritiek OG (n = 115) Communicatie BG (n = 67) Communicatie OG (n = 113) Mediakritiek BG (n = 67) Mediakritiek OG (n = 113) Stap 1 Variabele T1 Consumptie -.16 .48*** .40* .10 .05 -.07 -.06 -.04 R2Adjusted Totaal .01 .22*** .14 .00 -.01 -.00 -.01 -.01
Noten. Consumptie = consumptie seksueel expliciet internetmateriaal, Communicatie = communicatie met ouders over seks, BG = boven-gemiddeld OG =
Hiërarchische regressieanalyses van seksueel risicogedrag en consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal op T3 met T2 variabelen
Variabele T2 Seksueel risicogedrag T3 (n = 212) Consumptie internetmateriaal T3(n = 256) Stap 1 Gender -.06 -24*** Etniciteit -.05 .01 Schoolniveau -.07 .03 Godsdienstig .06 -.06 Seksueel risicogedrag .41*** -.14** Consumptie -.05 .48*** Communicatie .04 .03
Mediakritiek van ouders -.12 -.09
R2Adjusted Totaal .16***
Stap 2
Seksueel risicogedrag .41*** -.16**
Consumptie -.05 .60***
Communicatie .03 .01
Mediakritiek van ouders -.12 -.08
Communicatie × Seksueel risicogedrag - .09 Communicatie × Seksueel risicogedrag ×
gender
- -.03
Mediakritiek × seksueel risicogedrag - .08 Mediakritiek × seksueel risicogedrag ×
gender
- .05
Communicatie × consumptie .05 -
Communicatie × consumptie × gender .01 -
Mediakritiek × consumptie -.05 -
Mediakritiek × consumptie × gender .01 -
R2Adjusted Totaal .14*** .39
Noten. Consumptie = consumptie seksueel expliciet internetmateriaal, Communicatie =
Hiërarchische regressieanalyses van seksueel risicogedrag en consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal op T4 met T3 variabelen
Variabele T3 Seksueel risicogedrag T4 (n = 195) Consumptie internetmateriaal T4 (n = 212) Stap 1 Gender .08 .25*** Etniciteit -.06 .02 Schoolniveau .01 .03 Godsdienstig .03 .03 Seksueel risicogedrag .40*** -.07 Consumptie .06 .38*** Communicatie .15 .22***
Mediakritiek van ouders .02 -.01
R2Adjusted Totaal .16*** .36***
Stap 2
Seksueel risicogedrag .37*** -.08
Consumptie -.01 .37***
Communicatie .11 .23***
Mediakritiek van ouders .06 -.04
Communicatie × Seksueel risicogedrag - .10 Communicatie × Seksueel risicogedrag ×
gender
- -.12
Mediakritiek × seksueel risicogedrag - -.07 Mediakritiek × seksueel risicogedrag ×
gender
- .10
Communicatie × consumptie -.00 -
Communicatie × consumptie × gender -.18* -
Mediakritiek × consumptie -.03 -
Mediakritiek × consumptie × gender .30*** -
R2Adjusted Totaal .26*** .36***
Noten. Consumptie = consumptie seksueel expliciet internetmateriaal, Communicatie =
communicatie met ouders over seks, BG = boven-gemiddeld OG = onder-gemiddeld, *p < .05. **p < .01. ***p < .001.
Tabel 7
Specificatie van significante driewegs-interacties als voorspeller seksueel risicogedrag op T4 voor jongens en meisjes apart
Jongens (n = 170) Meisjes (n = 171) Communicatie BG (n = 34) Communicatie OG (n = 62) mediakritiek BG (n = 52) mediakritiek OG (n = 118) Communicatie BG (n = 43) Communicatie OG (n = 65) Mediakritiek BG (n = 67) Mediakritiek OG (n = 109) Stap 1 Variabele T3 Consumptie -.15 -.00 -.06 .19* -.06 .50*** .36** .05 R2Adjusted Totaal -.01 -.01 -.02 .03* -.02 .24*** .12** -.01
Noten. Consumptie = consumptie seksueel expliciet internetmateriaal, Communicatie = communicatie met ouders over seks, BG = boven-gemiddeld OG
Tabel 8
Hiërarchische regressieanalyses van seksueel risicogedrag en consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal op T4 met T1 variabelen
Variabele T1 Seksueel risicogedrag T4 (n = 195) Consumptie internetmateriaal T4 (n = 212) Stap 1 Gender .01 -.44*** Etniciteit .08 .04 Schoolniveau -.07 -.03 Godsdienstig .01 -.02 Seksueel risicogedrag .16* .12** Consumptie -.10 .16** Communicatie .15* .07
Mediakritiek van ouders -.13 .00
R2Adjusted Totaal .03 .30***
Stap 2
Seksueel risicogedrag .16* .05
Consumptie .03 .14**
Communicatie .10 .08
Mediakritiek van ouders -.15* .00
Communicatie × Seksueel risicogedrag .02
Communicatie × Seksueel risicogedrag × gender
-.02
Mediakritiek × seksueel risicogedrag -.15
Mediakritiek × seksueel risicogedrag × gender .10
Communicatie × consumptie .05
Communicatie × consumptie × gender -.08
Mediakritiek × consumptie .20
Mediakritiek × consumptie × gender -.11
R2Adjusted Totaal .03 .29***
Noten. Consumptie = consumptie seksueel expliciet internetmateriaal, Communicatie =
communicatie met ouders over seks, BG = boven-gemiddeld, OG = onder-gemiddeld, *p < .05. **p < .01. ***p < .001.
Tabel 9
Specificatie van significante driewegs-interacties als voorspeller consumptie van seksueel expliciet internetmateriaal T2 voor jongens en meisjes apart
Jongens (n=173) Meisjes (n=188) Mediakritiek BG (n = 50) Mediakritiek OG (n = 123) Mediakritiek BG (n = 69) Mediakritiek OG (n = 119) Stap 1 Variabele T1 Seksueel risicogedrag .51*** .32*** .29* .16 R2Adjusted Totaal .25*** .10*** .07* .02