• No results found

Relationeel conflict en gezondheid : de rollen van de ervaring van pestgedrag, sekse en etniciteit

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Relationeel conflict en gezondheid : de rollen van de ervaring van pestgedrag, sekse en etniciteit"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Relationeel Conflict en Gezondheid

De Rollen van de Ervaring van Pestgedrag, Sekse en Etniciteit

Masterthesis van Kim de Jong

Studentnummer: 10136975

Programmagroep: Arbeids –en Organisatiepsychologie (PAG) Begeleider: mw. dr. H. Aaldering

Tweede beoordelaar: mw. dr. M. van den Heuvel Datum: 15 september 2015

(2)

2

INHOUDSOPGAVE

Abstract 3

Inleiding 4

Relationeel conflict en gezondheid 5

De ervaring van pesten 7

Sekse als risicogroep 10

Etniciteit als risicogroep 13

Methode 15 Deelnemers 15 Procedure 15 Materialen 16 Resultaten 18 Beschrijvende statistiek 18 Hypothesetoetsing 19 Exploratieve analyses 23 Discussie 26 Kanttekeningen 30 Conclusie 32 Literatuurlijst 35 Appendices 42

Ap’dix A Vragenlijst demografische gegevens 43

Ap’dix B Vragenlijst relationeel conflict 44

Ap’dix C Vragenlijst ervaring van pesten 45

Ap’dix D Vragenlijst fysieke gezondheid 46

Ap’dix E Vragenlijst psychische gezondheid 47

(3)

3 ABSTRACT

Relationeel conflict op de werkvloer heeft negatieve consequenties voor de

gezondheid. In dit onderzoek is bekeken of en hoe pesten deze negatieve consequenties

mogelijk verslechtert. Hierbij werden ook risicogroepen op basis van sekse en etniciteit

onderzocht. Er werden vragenlijsten afgenomen bij werknemers van verschillende bedrijven

binnen Nederland. Uit de resultaten (N = 104) kwam naar voren dat relationeel conflict was

gerelateerd aan pesten en in geringe mate aan fysieke gezondheid. Pesten was echter noch aan

fysieke, nog psychische gezondheid gerelateerd. Wat betreft de onderzochte risicogroepen

bleken vrouwen niet meer pesterijen en gezondheidsklachten te ervaren dan mannen.

Niet-Nederlandse werknemers ervaren in geringe mate wel wat meer pesterij dan Niet-Nederlandse

werknemers. In de discussie worden mogelijke verklaringen gegeven voor het uitblijven van

(4)

4 INLEIDING

Organisaties streven naar goed functionerende teams. Teams zouden de prestaties van

werknemers namelijk verbeteren ten opzichte van diegenen die zich bevinden in een

solofunctie (Richter, Dawson & West, 2011). Wanneer men werkt in teamverband is de kans

ook groter dat er misverstanden ontstaan, welke kunnen leiden tot conflicten. Deze conflicten

kunnen betrekking hebben op het uitvoeren van de taak, maar ook op de werknemers zelf.

Interpersoonlijke conflicten op de werkvloer kunnen dan ook verdeeld worden in twee

categorieën: taakconflicten en relationele conflicten. Een taakconflict op het werk is een

geschil tussen collega’s met betrekking tot ideeën en meningen over de taak die wordt

uitgevoerd (Jehn, Greer, Levine & Szulanski, 2008). Zoals verdeeldheid over de juiste

sollicitatiestrategieën binnen een organisatie. Een relationeel conflict op het werk betreft de

onenigheid in omgangsvorm tussen collega’s (Jehn, 1997). Denk hierbij aan irritaties,

botsende persoonlijkheden en strijd over verschillende normen en waarden. Taakconflicten

worden nog wel eens gezien als positief. Zo zouden zij in gematigde vorm voordelig zijn voor

de creativiteit binnen een team (Farh, Lee & Farh, 2010). Ook zijn taakconflicten onder

bepaalde omstandigheden geassocieerd met betere groepsprestaties, omdat dit type conflicten

ervoor zorgt dat er betere beslissingen worden genomen wat betreft het uitvoeren van de taak

(Jehn & Mannix, 2001). Een oplossing die naar voren wordt gebracht door een team, is

namelijk over het algemeen superieur aan een oplossing naar voren gebracht door slechts één

individu (Schwenk, 1990). Anders dan taakconflicten, zijn relationele conflicten in geen enkel

geval te beschouwen als positief. Zo bevorderen zij zowel de creativiteit –als groepsprestaties

niet en lijdt vooral het welzijn van de betrokkenen onder deze conflicten, omdat relationeel

conflict een negatieve invloed zou hebben op zowel de fysieke –als psychische gezondheid

(5)

5

van angstige –en depressieve gevoelens (Guerra, Martínez, Munduate & Medina, 2005).

Ook brengt een relationeel conflict de identiteit en zelfwaarde van een werknemer in

gevaar (De Dreu & Van Vianen, 2001). Tijdens dit type conflict kan men zich namelijk

persoonlijk aangevallen voelen, waardoor het relationele conflict vervolgens kan worden

ervaren als pesterij (Einarsen, Raknes & Matthiesen, 1994).Volgens het onderzoeksinstituut

TNO (2015) waren het afgelopen jaar een half miljoen werknemers in Nederland slachtoffer

van pesterijen op de werkvloer. Dit leidde volgens het onderzoeksinstituut tot vier miljoen

extra verzuimdagen en de hierbij komende 900 miljoen euro aan kosten voor werkgevers.

Pestgedrag op het werk blijkt dan ook een noemenswaardig probleem in Nederland.

Hoewel eerder onderzoek verscheidene keren een relatie heeft gevonden tussen

relationeel conflict en gezondheid (De Dreu & Van Vianen, 2001; Hahn, 2000; Guerra et al.,

2005), is er nog niet bekend of deze relatie wordt verklaard doordat betrokken werknemers

zich hierbij slachtoffer voelen van pesterij. Ook de mogelijke aanwezigheid van risicogroepen

voor pesterijen op basis van sekse en etniciteit bij deze relatie, is nog niet nader bekeken.

Door pestgedrag bij risicogroepen te onderzoeken, ontstaat er een beter begrip over hoe een

relationeel conflict zou kunnen leiden tot een verslechterde gezondheid. Werkgevers zouden

op deze manier meerdere meespelende factoren aandacht kunnen geven om het welzijn van

werknemers te waarborgen bij de aanwezigheid van een relationeel conflict en/of pesterij.

De hoofdvraag van het huidige onderzoek betreft daarom: Welke rollen spelen de

ervaring van pestgedrag, sekse en etniciteit bij de relatie tussen relationeel conflict en gezondheid?

Relationeel conflict en gezondheid

Zoals hierboven beschreven blijkt uit eerder onderzoek dat een relationeel conflict op

(6)

6

1998) zou dat verklaard kunnen worden door negatieve emoties die werknemers ervaren bij

een stressvolle situatie zoals zo’n conflict. Voorbeelden van dergelijke emoties zijn boosheid,

angst en frustratie. Deze negatieve emoties zouden vervolgens onder andere het menselijke

immuunsysteem onderdrukken en de productie van stresshormonen verhogen (O’leary, 1990;

Frankenhaeuser & Johansson, 1986). Ten gevolge hiervan komt een verslechterde fysieke –en

psychische gezondheid tot uiting, op zowel de korte –als lange termijn (Bruk-Lee, Nixon &

Spector, 2013).

Een voorbeeld van een dergelijk korte termijn effect voor de gezondheid is logischerwijs een

verhoogd stressniveau bij de betrokken werknemers (Friedman, Tidd, Currall, & Tsai, 2000).

Deze stress gaat vaak gepaard met hoofdpijn, gespannen spieren, hartkloppingen,

duizeligheid, flauwvallen en tintelingen in de ledematen (De Dreu, Van Dierendonck &

Dijkstra, 2004). Ook problemen met het verteringsstelsel (bv. misselijkheid, maagkrampen)

en ademhalingssysteem (bv. druk op de borst, niet in staat om diep adem te halen) komen

voor (Watson & Pennebaker, 1989). Bovenstaande psychosomatische klachten signaleren dat

het relationele conflict zijn tol eist van het lichaam (Pennebaker, 1982).

Daarnaast stelt een relationeel conflict ook de psychische gesteldheid van de betrokken

werknemers op de proef, wanneer de psychosomatische klachten voor een langere tijd worden

genegeerd. De klachten kunnen dan chronisch worden en zorgen voor een gevoel van

burn-out (De Dreu et al., 2004). Een burn-burn-out bestaat uit mentaal –en fysieke uitputting, cynisme

tegenover de uit te voeren werktaken en een verminderd zelfvertrouwen met betrekking tot de

eigen werkprestaties (Maslach & Leiter, 1997). Daarnaast kunnen er depressieve symptomen

ontstaan, met name bij een lage mate van sociale steun (Dormann & Zapf, 1999). Deze

symptomen betreffen vooral zinloosheid, eenzaamheid en terneergeslagenheid. Werknemers

met depressieve symptomen lopen op hun beurt weer een verhoogd risico op somatische

(7)

7

(Meier, Semmer & Gross, 2014).

Uit eerder onderzoek lijken psychische –en fysieke klachten dus aan elkaar gerelateerd

te zijn (Meier et al., 2014). In het huidige onderzoek wordt gezondheid echter onderscheiden

in fysieke –en psychische gezondheid, omdat het nog onduidelijk is of relationeel conflict

verschillende effecten heeft op het type gezondheid. Door gezondheid te onderscheiden in

fysieke –en psychische gezondheid kan dit nader worden bekeken. Hierbij betreft fysieke

gezondheid de afwezigheid van fysieke klachten zoals maagproblemen, rugpijn,

slaapproblemen, hoofdpijn, oorsuizen, duizeligheid en vermoeidheid. Psychologische

gezondheid betreft de ervaren mate van stress. Dit is een verbetering in het onderzoeksdesign

ten opzichte van eerder genoemde studies, waarin voornamelijk naar slechts één van de twee

werd gekeken (Dormann & Zapf, 1999; Meier et al., 2014) . De huidige studie is echter wel

een correlationeel onderzoek, waarbij enige voorzichtigheid met betrekking tot de

interpretatie van de resultaten wordt geadviseerd.

Op basis van bovenstaand eerder onderzoek met betrekking tot relationele conflicten

en gezondheid zijn de volgende hypotheses opgesteld (zie ook Figuur 1):

H1: a) Relationeel conflict laat een negatieve relatie zien met fysieke gezondheid b) Relationeel conflict laat een negatieve relatie zien met psychische

gezondheid

De ervaring van pesten

Een relationeel conflict op het werk kan dus negatieve gevolgen hebben. Met name

wanneer bij een relationeel conflict de persoonlijke identiteit van de betrokken collega’s

wordt aangevallen, zal de situatie vaak escaleren (Einarsen, 1999). De negatieve emoties die

(8)

8

tegenover elkaar. Op deze manier begint de situatie op het werk mogelijk te lijken op een

vorm van pesterij. De definitie van pestgedrag op het werk betreft namelijk het herhaaldelijk

en ongewenst fysiek en/of non-fysiek vijandig gedrag gericht op één of meerdere

medewerkers (Einarsen, 1999). Pesten op de werkplek kan verschillende vormen aannemen.

Denk hierbij aan gerichte belediging, beschuldigingen en publiekelijke vernedering. Maar ook

aan meer subtiele –en indirecte vormen als roddelen, het verspreiden van geruchten en

buitensluiten (Einarsen, Hoel & Notelaers, 2009). Zelfs deze subtiele –en indirecte vormen

van pestgedrag kan zich ontwikkelen als een grote bron van stress op het werk (Zapf, 1999).

Bekende voorspellers van pestgedrag kunnen worden onderverdeeld in individuele –en

situationele factoren (Hauge et al., 2009). Onder de individuele factoren vallen sekse en in het

verleden zelf slachtoffer zijn geweest van pesterij. Zo zijn de daders van pesterijen vaak

mannen die ooit zelf de rol van slachtoffer hebben vervuld. Rol –en interpersoonlijke

conflicten blijken de situationele factoren. Zo kunnen rol –en interpersoonlijke conflicten op

het werk spanning en frustratie veroorzaken, welke collega’s mogelijk via pesterij op elkaar

projecteren (Tedeschi & Felson, 1994). Er is verder onderzoek gedaan naar welk type

interpersoonlijk conflict deze spanning, frustratie en pesterijen veroorzaakt. Hieruit is naar

voren gekomen dat dit het relationele conflict blijkt te zijn (Jennifer, Cowie & Ananiadou,

2003). Om precies te zijn, een relationeel conflict op het werk is een belangrijke voorspeller

van de ervaring van pestgedrag (Jennifer et al., 2003). De tweede hypothese luidt dan ook als

volgt (zie ook Figuur 1):

H2: Relationeel conflict laat een positieve relatie zien met de ervaring van pesten

Pesterijen op het werk hebben verschillende nadelige gevolgen. Allereerst voor de

organisatie: Pesterijen blijken een voorspeller te zijn van contraproductief werkgedrag

(9)

9

materialen en voorzieningen, aan het met opzet verkeerd uitvoeren van taken en aan het met

opzet schade berokkenen aan waardevolle bezittingen van de werkgever. Daarnaast bestaan er

grote nadelige gevolgen voor de betrokken personen zelf. Zo wordt er vaak gezegd dat

pesterijen op het werk een groter probleem zijn voor de aangedane individuen, dan alle andere

stressvolle situaties op het werk samen (Hauge, Skogstad & Einarsen, 2010). Net als

relationeel conflict, zouden pesterijen volgens het job stress model (Spector, 1998) dan ook

uiteindelijk leiden tot een verminderde gezondheid. Hierbij kan worden gedacht aan

slapeloosheid, gewichtstoename –of verlies, hoofdpijn, huidproblemen, gordelroos en

problemen met de spijsvertering (van Heugten, 2013). Mogelijk verklaard door overgewicht

ten gevolge van de pesterijen, kunnen pesterijen op het werk daarnaast leiden tot

cardiovasculaire ziekten (Kivimäki, Virtanen, Vartia, Elovainio, Vahtera &

Keltikangas-Järvinen, 2003).

Ook zijn pesterijen op het werk sterke voorspellers van zowel angst –als depressie

(Hauge et al., 2010). Blootstelling aan heftige pesterijen die lang aanhouden, zou zelfs kunnen

leiden tot symptomen die overeenkomen met die van een posttraumatische stressstoornis

(Mikkelsen & Einarsen, 2002). Pesterijen op het werk zijn om deze reden eigenlijk meer dan

een job stressor. Door de symptomatische overlap met een posttraumatische stressstoornis,

zouden zij als een traumatische gebeurtenis kunnen worden gezien (Hauge et al., 2010).

Problemen met het geheugen en de concentratie ten gevolge van de pesterijen komen tevens

voor (van Heugten, 2013). De eerder gevonden negatieve relaties tussen pesterijen op het

werk en de gezondheid, leidt dan ook tot de derde groep hypotheses (zie ook Figuur 1):

H3: a) De ervaring van pesten laat een negatieve relatie met fysieke gezondheid b) De ervaring van pesten laat een negatieve relatie zien met psychische gezondheid

(10)

10

Zoals eerder uitgelegd is relationeel conflict een belangrijke voorspeller van de

ervaring van pestgedrag (Jennifer et al., 2003) en een verminderde gezondheid (Friedman et

al., 2000; De Dreu et al., 2004; Dormann & Zapf, 1999). De ervaring van pesten bleek een

vergelijkbare, negatieve relatie te laten zien met gezondheid (van Heugten, 2013; Kivimäki et

al, 2003; Hauge et al., 2010). Omdat relationeel conflict wordt geassocieerd met pesten en

deze ervaring van pesten net als relationeel conflict samenhangt met een verminderde

gezondheid, wordt de relatie tussen een relationeel conflict op het werk en de negatieve

gevolgen voor de gezondheid mogelijk ook verklaard door de ervaring van pesten. De vierde

hypothese is daarom (zie ook Figuur 1):

H4: De relatie tussen relationeel conflict en a) fysieke gezondheid en b) psychische gezondheid wordt verklaard door de ervaring van pesten

Sekse als risicogroep

Naast de verwachting dat de ervaring van pestgedrag een rol speelt bij de relatie tussen

relationeel conflict en gezondheid, zijn er mogelijk ook bepaalde risicogroepen die zich

sneller slachtoffer zullen voelen van pesterij dan andere werknemers. Zo blijken vrouwen

meer te worden gepest dan mannen (Salin & Hoel, 2013). Dit zou verklaard kunnen worden

doordat er al jaren sprake is van sekse-ongelijkheid op de werkvloer, ten nadele van vrouwen

(Trentham & Larwood, 1998; Bobbitt-Zeher, 2011). Zo wordt er gediscrimineerd bij

selectieprocessen (Gorman, 2005), promoties (Olson & Becker, 1983), salarissen (Meitzen,

1986) en beoordelingsgesprekken (American Bar Association, 2006). Dit blijkt vooral het

geval te zijn bij vrouwen met een tijdrovende, leidinggevende functie (Schein, 2007). Aan

(11)

11

Zo wordt in veel culturen het baren van kinderen gezien als voornaamste rol van de vrouw

(Bobbitt-Zeher, 2011). Met andere woorden, vrouwen zouden meer capabel zijn –en meer tijd

moeten vrijhouden om te zorgen voor hun kinderen dan om te werken. Zonder hier ook maar

enige invloed op te hebben uitgeoefend, zitten vrouwen dus vanaf het begin van hun loopbaan

al in een benadeelde positie. Omdat vrouwen door deze discriminatie niet dezelfde kansen op

de werkvloer krijgen als mannen, kunnen vrouwen mogelijk al gauw het gevoel hebben dat ze

worden gepest. Pestgedrag en discriminatie zijn namelijk gedragingen die veel gelijkenissen

met elkaar vertonen (Parkins, Fishbein & Ritchey, 2006). Zo kan het in beide gevallen gaan

om één dader of een groep mensen en heeft het slachtoffer meestal weinig mogelijkheden zich

te beschermen tegen deze dader(s). Daarnaast gaat het grootste verschil tussen pesten en

discriminatie in dit geval niet op, namelijk de doelgroep. Zo is discriminatie specifiek gericht

op sociaal achtergestelde groepen, zoals vrouwen. Pesten kan zowel gericht zijn op het

individu –als op een (sociaal achtergestelde) groep. Sociaal achtergestelde groepen zijn dus

doelwitten van zowel discriminatie –als pesterij, wat ook geldt voor vrouwen (Parkins et al.,

2006). Bovenstaande resulteert in de vijfde hypothese (zie ook Figuur 1):

H5: Er bestaat een directe relatie tussen sekse en de ervaring van pesten, waarbij vrouwen een hogere mate van pesten ervaren dan mannen

Omdat relationeel conflict een belangrijke voorspeller is van de ervaring van pesten

(Jennifer et al., 2003), voelen vrouwen zich mogelijk ook in hogere mate slachtoffer van

pesterij dan mannen door een gevoeligheid voor het ervaren van relationeel conflict. Dit

wordt bevestigd in eerder onderzoek, namelijk dat interpersoonlijke –en zo ook relationele

conflicten sneller worden ervaren door vrouwen dan door mannen (Narayanan, Menon &

Spector, 1999). Interpersoonlijke relaties zouden voor vrouwen een grotere rol spelen dan

(12)

12

zelfvertrouwen te baseren op sociale relaties (Josephs, Markus & Tafarodi, 1992). Het lijkt

daarom aannemelijk dat vrouwen interpersoonlijke conflicten sneller als pesterij kunnen

waarnemen dan mannen. De zesde hypothese luidt dan ook (zie ook Figuur 1):

H6: Er bestaat een interactie-effect tussen relationeel conflict en sekse op de ervaring van pesten, waarbij de positieve relatie tussen relationeel conflict en de ervaring van pesten sterker is voor vrouwen dan voor mannen

Gezien de verwachte negatieve relatie van zowel relationeel conflict –als pesterijen met

gezondheid en de verwachte verklarende rol van de ervaring van pesten voor de relatie tussen

relationeel conflict en gezondheid, loopt de redenering logischerwijs door tot de volgende

hypotheses (zie ook Figuur 1):

H7: Er bestaat een interactie-effect tussen relationeel conflict en sekse op zowel de fysieke –als psychische gezondheid, waarbij de relatie tussen

relationeel conflict en beide typen gezondheid sterker is voor vrouwen dan voor mannen

H8: De relatie tussen het interactie-effect van relationeel conflict en sekse op gezondheid wordt verklaard door de ervaring van pesten

Figuur 1. Onderzoeksmodel met sekse als moderator

Relationeel conflict Ervaring van pesten

Gezondheid fysiek Sekse Gezondheid psychologisch H5 H6 H7 H8 H7

(13)

13 Etniciteit als risicogroep

Naast vrouwen, blijken ook werknemers met een niet-westerse etniciteit vaak

slachtoffer te zijn van pesterijen op de werkvloer (Lewis & Gunn, 2007). Racisme zou hieraan

vooraf kunnen gaan, maar een duidelijke scheidingslijn met pestgedrag is er niet. Zo zou

pestgedrag net als racisme, leiden tot stigmatisering waarbij het slachtoffer negatieve

kenmerken wordt toegekend (Zapf & Gross, 2001). Daarom kan racisme ook wel worden

gezien als een vorm van pesten. Racisme wordt gedefinieerd als het geloof dat ras een

vooraanstaande determinant is van karaktertrekken en capaciteiten (Reid, 1988). Hierbij

wordt er een aanname gecreëerd van een superieur ras. Pesterijen in de vorm van racisme zijn

aangetoond een veelvoorkomend probleem te zijn bij verschillende etniciteiten. Met name een

etniciteit die in de minderheid aanwezig is binnen een organisatie, is frequent slachtoffer van

racisme en pesterij (Archer, 1999). Voorbeelden van etniciteiten die vaak in de minderheid

zijn binnen een organisatie in de westerse wereld zijn Afro-Amerikanen, Aziaten en

hispanics/latino’s. Zij geven dan ook aan meer last te hebben van pesterijen ten opzichte van

blanke werknemers (Fox & Stallworth, 2005). Voor de mogelijkheid dat deze minderheden

een relationeel conflict sneller ervaren als pesterij –en zij hierdoor meer last hebben van

gezondheidsklachten dan westerse werknemers, zijn nog weinig aanwijzingen.

De social identity theory (SIT) (Tajfel & Turner, 1979) zou een rol kunnen spelen bij het

verklaren van pestgedrag jegens minderheden. Deze theorie stelt dat mensen de neiging

hebben overzicht te krijgen over de sociale omgeving door zichzelf en anderen te classificeren

binnen verschillende sociale categorieën zoals de organisatie waarin men werkt, religie, sekse

en leeftijdsgroep. De groepen waarmee wij onszelf identificeren, worden ook wel in-groups

genoemd. De resterende groepen ook wel out-groups. Ter bescherming van de in-groups is er

(14)

14

zoals eerder aangegeven worden gezien als pesten (Einarsen et al., 2009). Bovenstaande

brengt de volgende en tevens laatste hypothese teweeg:

H9: Er bestaat een directe relatie tussen etnische achtergrond en de ervaring van pesten, waarbij werknemers met een niet-westerse –en niet-Nederlandse etniciteit een hogere mate van pesten ervaren dan werknemers met een westerse –en Nederlandse etniciteit

Het onderzoeksdesign zal een kwantitatief, cross-sectioneel correlationeel survey

onderzoek betreffen. Hierbij zijn relationeel conflict, sekse en etniciteit de predictoren en

gezondheid het criterium. Ervaring van pestgedrag vormt zowel een predictor als criterium,

afhankelijk van de gevoerde analyse. Zowel de predictoren als het criterium worden

geoperationaliseerd met online vragenlijsten, waarvan de deelnemers de link via de mail

zullen ontvangen. Het volledige onderzoeksmodel wordt hieronder nog eens weergegeven (zie

Figuur 2):

Figuur 2. Volledige onderzoeksmodel

Relationeel conflict Ervaring van

pesten Gezondheid fysiek Sekse Gezondheid psychologisch Etniciteit

(15)

15

METHODE

Deelnemers

Aan het huidige onderzoek deden werknemers (N = 153) mee, werkzaam binnen

verschillende bedrijven in Nederland. Van de 153 geworven deelnemers zijn er uiteindelijk

104 (37 mannen, 67 vrouwen) meegenomen in de analyses. Volgens een vooraf uitgevoerde

poweranalyse ligt dit boven het minimaal aantal benodigde deelnemers, namelijk 85 (f2 = .15, α = .05). In totaal zijn er 49 verwijderd, omdat het overgrote deel van deze deelnemers (N = 48) de vragenlijst niet geheel had ingevuld. Daarnaast is er nog een deelnemer uit de dataset

verwijderd, omdat twee van de 153 ingevulde vragenlijsten waren beantwoord door

werknemers werkzaam in hetzelfde team van een bedrijf. Voor aanvang van het onderzoek is

besloten dat slechts één werknemer per team van een bedrijf kan meewerken aan de studie,

zodat de onafhankelijkheid van de data wordt gewaarborgd. Welke van de twee deelnemers

uiteindelijk is verwijderd, was gebaseerd op willekeurigheid. Deelnemers ontvingen geen

vergoeding voor hun deelname, maar konden wel aangeven of zij achteraf nog meer

informatie wilden ontvangen over het onderzoek.

Procedure

Deelname aan het onderzoek vereiste dat men werkzaam was binnen een team van een

organisatie. Potentiële deelnemers werden persoonlijk bericht via Facebook of e-mail, met de

vraag een aantal vragenlijsten in te vullen over werkbeleving en welzijn. Ook stond daar een

verzoek in om het bericht door te sturen naar familie, vrienden en/of kennissen die ook in

aanmerking kwamen voor deelname aan het onderzoek. Via een weblink konden de

deelnemers op elk gewenst moment de vragenlijsten invullen, waarvan werd verwacht dat dit

ongeveer 10 minuten in beslag zou nemen. Bij het openen van de weblink kregen de

(16)

16

vertrouwelijk zouden worden behandeld. Wanneer deelnemers na het lezen van de introductie

besloten door te gaan met het onderzoek, werden er allereerst een aantal vragen gesteld over

demografie. Hierna volgden de vragenlijsten over relationeel conflict, de ervaring van pesten,

fysieke gezondheid en psychische gezondheid. Allen werden voorafgegaan aan een beknopte

instructie. Deelnemers konden tot slot op de exit vragenlijst aangeven of zij een debriefing via

de mail wilden ontvangen.

Materialen1

Demografische gegevens

Deelnemers werden gevraagd hun demografische gegevens in te vullen: Sekse,

Etniciteit, Leeftijd, Hoogst genoten opleiding, Aantal jaren werkervaring, Aantal personen

binnen het team, Gemiddeld aantal werkuren per week en Ervaring met pesten/discriminatie

in het verleden.

Relationeel conflict

Het meten van relationeel conflict binnen een team werd gedaan aan de hand van vier

items van de Intragroup Conflict Scale (ICS) van Jehn (1995). Deelnemers gaven bij elke

stelling aan in hoeverre deze over het algemeen op hun huidige team van toepassing was. Dit

deden zij op een zeven-punts Likertschaal, die liep van ‘helemaal niet van toepassing’ (1) tot

‘helemaal van toepassing’ (7). Een voorbeelditem was: ‘’In ons team zijn er emotionele

conflicten tussen teamleden’’. Een lage score op relationeel conflict wilde zeggen dat men een

lage mate van relationeel conflict binnen het team ervoer, een hoge score op relationeel

conflict wilde zeggen dat men een hoge mate van relationeel conflict binnen het team ervoer.

De betrouwbaarheid was uitstekend, namelijk .94.

1 Zie appendices A t/m F.

(17)

17 De ervaring van pesten

Het meten van de ervaring van pesten binnen een team werd gedaan aan de hand van

de subschaal Workplace Bullying van The Workplace Relationships Questionnaire (WRQ) van

Jennifer et al. (2003). Deelnemers gaven bij elke stelling aan in hoeverre deze op hun huidige

team van toepassing was. Dit deden zij op een vier-punts Likertschaal, die liep van ‘helemaal

oneens’ (1) tot ‘helemaal eens’ (4). Een voorbeelditem was: ‘’Pesterijen bij ons op de

werkvloer verlagen mijn motivatie om te werken’’. Een lage score op de ervaring van pesten

wilde zeggen dat men een lage mate van pestgedrag binnen het team ervoer, een hoge mate

van de ervaring van pesten wilde zeggen dat men een hoge mate van pestgedrag binnen het

team ervoer. De betrouwbaarheid was goed, namelijk .83.

Gezondheid

Fysieke gezondheid. Het meten van fysieke gezondheid werd gedaan aan de hand van

de Physical Symptoms Inventory (PSI-13) van Spector en Jex (1998). Deelnemers gaven bij

elk symptoom aan hoe vaak deze in de afgelopen maand door henzelf is ervaren. Dit deden zij

op een vijf-punts Likertschaal, die liep van ‘helemaal niet’ (1) tot ‘elke dag’ (5). Een

voorbeeld van een symptoom was vermoeidheid. Een lage score op fysieke gezondheid wilde

zeggen dat men een hoge mate van fysieke gezondheid ervoer, een hoge mate op fysieke

gezondheid wilde zeggen dat men een lage mate van fysieke gezondheid ervoer. De

betrouwbaarheid was redelijk, namelijk .77.

Psychische gezondheid. Het meten van psychische gezondheid werd gedaan aan de

hand van de subschaal Stress van de Depression Anxiety Stress Scale (DASS-42) van

Lovibond en Lovibond (1995). Deelnemers gaven bij elke stelling aan in hoeverre deze in de

afgelopen maand op henzelf van toepassing was. Dit deden zij op een vier-punts Likertschaal,

(18)

18

voorbeelditem was: ‘’Ik merkte dat ik erg onrustig was’’. Een lage mate op psychische

gezondheid wilde zeggen dat men een hoge mate van psychische gezondheid ervoer, een hoge

mate op psychische gezondheid wilde zeggen dat men een lage mate van psychische

gezondheid ervoer. De betrouwbaarheid was uitstekend, namelijk .95.

Exit vragenlijst

Hierin werden de deelnemers gevraagd in hoeverre zij de vragenlijst serieus hadden

ingevuld, hoeveel zij van de vragenlijsten hadden begrepen en of zij een idee hadden over het

doel van het onderzoek. Daarnaast kon er worden aangegeven of er werd gewenst meer

informatie over het onderzoek te ontvangen via e-mail.

RESULTATEN Beschrijvende statistiek

De gemiddelde scores, standaarddeviaties en betrouwbaarheden van elke schaal

worden weergegeven in Tabel 1. In deze tabel staan ook de correlaties tussen de variabelen.

Relationeel conflict en de ervaring van pesten en fysieke –en psychische gezondheid bleken

positief gerelateerd (zie Tabel 1). Bij het toetsen van de hypothesen zijn Sekse, Leeftijd,

Etniciteit, Hoogst genoten opleiding, Aantal jaren werkervaring, Aantal personen binnen het

team, Gemiddeld aantal werkuren per week en Ervaring met pesten/discriminatie in het

verleden meegenomen in de analyses. Zij leverden het merendeel van de tijd geen significante

toename op in de proportie verklaarde variantie, indien dit wel het geval was wordt dit bij de

rapportage van de hypothesetoetsing aangegeven in een voetnoot. De leeftijd van de

deelnemers lag tussen de 20 en 62 jaar (M = 33.00, SD = 13.40). Van deze deelnemers waren

er 10 westers allochtoon, zeven waren er niet-westers allochtoon en 87 waren autochtoon. De

(19)

19

zakelijke dienstverlening of de zorg. Er waren er 19 die in het verleden weleens te maken

hebben gehad met pesterij, als slachtoffer en/of als pester. De meeste deelnemers hadden een

HBO opleiding – of lager genoten (72.1%), de rest een WO Bachelor (17.3%) of een WO

Master (10.6%). Deelnemers waren ongeveer al 13 jaar aan het werk (M = 13.20, SD = 12.45)

en gemiddeld 29 uur per week werkzaam (M = 29.19, SD = 14.12). Tot slot varieerde het

aantal personen binnen het team waarin de deelnemers werkzaam zijn van drie tot 200

personen (M = 17.21, SD = 22.59).

Tabel 1

Gemiddelden (M), Standaarddeviaties (SD) en Correlatiecoëfficiënten

Variabele M SD 1 2 3 4

1. Relationeel conflict 3.16 1.67 (.94)

2. Ervaring van pesten 1.44 0.62 .20* (.83)

3. Fysieke gezondheid 1.53 0.40 .18 -.02 (.77)

4. Psychische gezondheid 1.71 0.64 .11 .11 .57** (.95)

Noot. N = 104. * p < .05; ** p < .01. Cronbach’s α tussen haakjes op de diagonaal.

Hypothesetoetsing

De eerste hypothese betrof een negatieve relatie tussen relationeel conflict en gezondheid, zowel fysiek als psychisch. Om dit na te gaan zijn er twee enkelvoudige

regressieanalyses uitgevoerd, met relationeel conflict als voorspeller in beide regressies.

Tegen verwachting in, bleek relationeel conflict geen significante voorspeller van zowel

fysieke (β = .04, t(94) = 1.53, n.s.)2 –als psychische gezondheid (β = .02, t(94) = .61, n.s.). Een slechtere fysieke –of psychische gezondheid hing dus niet samen met meer ervaren

relatieconflict op de werkvloer.

De tweede hypothese betrof een positieve relatie tussen relationeel conflict en de

2

Wanneer de covariaten niet werden meegenomen in de analyse, bleek er wel sprake van een duidelijke trend tussen relationeel conflict en fysieke gezondheid (β = .04, t(102)= 1.87, p = .065). De relatie zonder covariaten kan daarom marginaal significant worden genoemd.

(20)

20

ervaring van pesten. Er werd wederom een enkelvoudige regressieanalyse uitgevoerd, met

relationeel conflict als voorspeller. Zoals verwacht, bleek relationeel conflict een significante voorspeller van de ervaring van pesten (β = .10, t(94) = 2.65, p = .010). De ervaring van pestgedrag van (een) collega(‘s) hing dus samen met meer ervaren relatieconflict op de

werkvloer.

De derde hypothese betrof een positieve relatie tussen de ervaring van pesten en

gezondheid, zowel fysiek als psychisch. Ook nu werden er enkelvoudige regressieanalyses

uitgevoerd, maar ditmaal met de ervaring van pesten als voorspeller. Tegen verwachting in,

bleek de ervaring van pesten geen significante voorspeller noch van fysieke (β = -.03, t(94) = -.48, n.s.) noch van psychische gezondheid (β = .13, t(94) = 1.25, n.s.). Een slechtere fysieke –of psychische gezondheid hing dus niet samen met meer ervaren pestgedrag op de

werkvloer.

De vierde hypothese was dat de negatieve relatie tussen relationeel conflict en

gezondheid wordt verklaard door de ervaring van pesten. Echter, uit de resultaten van

hypothese één bleek dat er geen significante relatie bestaat tussen relationeel conflict en

gezondheid. Om deze reden kan er dan ook niet worden gesproken over een mediator. Uit

enkelvoudige regressieanalyses met relationeel conflict als voorspeller in het eerste blok en de

ervaring van pesten in het tweede blok bleek echter dat de relatie tussen relationeel conflict en

zowel fysieke (F(1, 102)= 3.49, p = .065 tegenover F(2, 101)= 1.92, p = .152) –als

psychische gezondheid (F(1, 102)= 1.27, p = .262 tegenover F(2, 101)= 1.00, p = .372) toch

iets zwakker werd wanneer pesten mee werd genomen. Om te onderzoeken of dit indirecte

effect significant was, is er een bootstrapanalyse uitgevoerd. Hieruit kwam naar voren dat de

95% betrouwbaarheidsinterval, 1000 resamples niet verschilde van nul voor zowel fysieke

[-.0210; .0057] –als psychische gezondheid [-.0062; .0304]. Er was dus geen sprake van een

(21)

21

op de werkvloer en gezondheid.

De vijfde hypothese betrof een directe relatie tussen sekse en de ervaring van pesten,

waarbij vrouwen een hogere mate van pesten ervaren dan mannen. Om dit na te gaan werd er

een enkelvoudige regressieanalyse uitgevoerd, met sekse als voorspeller in de regressie. Tegen verwachting in, bleek sekse geen significante voorspeller van de ervaring van pesten (β = -.07, t(95) = -.53, n.s.). Vrouwelijke werknemers ervoeren geen hogere mate van pesten dan

mannelijke werknemers.

De zesde hypothese betrof een interactie-effect tussen relationeel conflict en sekse op

de ervaring van pesten, waarbij de relatie tussen relationeel conflict en de ervaring van pesten

sterker is voor vrouwen dan voor mannen. Hiervoor werd er een multipele regressie

uitgevoerd, waarbij er een interactieterm werd gemaakt door de gecentreerde waarde van

relationeel conflict te vermenigvuldigen met sekse. Het toevoegen van de interactie aan

relationeel conflict en sekse in het regressiemodel, leverde geen significante toename op in de

proportie verklaarde variantie in de ervaring van pesten (∆R² = .00, Fchange(1, 93) = .02, n.s.).

Er was geen sprake van een interactie-effect van relationeel conflict en sekse op de ervaring van pesten (β = -.01, t(93) = -.14, n.s.). De relatie tussen relationeel conflict op de werkvloer en de ervaring van pesten was niet sterker voor vrouwen dan voor mannen.

De zevende hypothese betrof een interactie-effect tussen relationeel conflict en sekse

op zowel de fysieke –als psychische gezondheid, waarbij de relatie tussen relationeel conflict

en beide typen gezondheid sterker is voor vrouwen dan voor mannen. Hiervoor werden er

twee multipele regressies uitgevoerd, waarbij de interactieterm van relationeel conflict en

sekse wederom werd gebruikt. Het toevoegen van de interactie aan relationeel conflict en

sekse in het regressiemodel, leverde geen significante toename op in de proportie verklaarde

variantie voor zowel fysieke (R² = .02, Fchange(1, 93) = 2.26, n.s.) –als psychische (R² = .00,

(22)

22

relationeel conflict en sekse op zowel de fysieke (β = -.08, t(93) = -1.50, n.s.) –als psychische (β = -.04, t(93) = -.46, n.s.) gezondheid. De relatie tussen relationeel conflict op de werkvloer en beide typen gezondheid was niet sterker voor vrouwen dan voor mannen.

De achtste hypothese was dat de relatie tussen het interactie-effect van relationeel

conflict en sekse op gezondheid wordt verklaard door de ervaring van pesten. Echter, uit de

resultaten van hypothese zeven bleek dat er geen significant interactie-effect bestaat tussen

relationeel conflict en sekse op gezondheid. Om deze reden kon er dan ook geen mediatie

analyse worden uitgevoerd. Hypothese acht werd niet ondersteund: er was geen sprake van

een mediërend effect van de ervaring van pesten bij de indirecte relatie tussen het

interactie-effect van relationeel conflict op de werkvloer en sekse en gezondheid.

De negende hypothese betrof een directe relatie tussen etnische achtergrond en de

ervaring van pesten, waarbij werknemers met een niet-westerse –en niet-Nederlandse

etniciteit een hogere mate van pesten ervaren dan werknemers met een westerse –en

Nederlandse etniciteit. Om dit na te gaan zijn er twee enkelvoudige regressieanalyses

uitgevoerd, met etniciteit als voorspeller in beide regressies. Hiervoor zijn er dummy

variabelen gemaakt, zodat er onderscheid kon worden gemaakt tussen niet-westerse –en

westerse etniciteit en niet-Nederlandse –en Nederlandse etniciteit. Tegen verwachting in,

bleek etniciteit geen significante voorspeller van de ervaring van pesten. Dit gold zowel voor

het onderscheid tussen niet-westerse –en westerse etniciteit (β = .06, t(94) = .22, n.s.) en niet-Nederlandse –en Nederlandse etniciteit (β = .12, t(94) = .22, n.s.)3. Werknemers met een niet-westerse –en niet-Nederlandse etniciteit ervoeren geen hogere mate van pesten dan

werknemers met een westerse –en Nederlandse etniciteit.

3

Wanneer de covariaten niet werden meegenomen in de analyse, bleek er wel sprake van een duidelijke trend tussen niet-Nederlandse etniciteit en de ervaring van pesten (β = .29, t(102)= 1.79, p = .077). De relatie zonder covariaten kan daarom marginaal significant worden genoemd.

(23)

23 Exploratieve analyses

Correlaties. Naast bovenstaande hypotheses, is er exploratief gekeken naar samenhang

tussen de gemeten constructen. Hieruit zijn een aantal interessante bevindingen naar voren

gekomen. Zo bleek uit de correlatietabel (Tabel 2) dat er een significante, positieve correlatie

is tussen fysieke en psychische gezondheid. Met andere woorden, hoe meer fysieke

gezondheidsklachten werknemers ervaren, hoe meer psychische gezondheidsklachten

daarmee gepaard gaan. Daarnaast bestaat er een significante, negatieve correlatie tussen

opleidingsniveau en de ervaring van pesten (zie Tabel 2). Dit wil zeggen dat werknemers met

een lager opleidingsniveau meer pestgedrag ervaren dan werknemers met een hoger

opleidingsniveau. Echter, middels een chi-kwadraat-toets bleken de verschillen tussen de

verschillende opleidingsniveaus niet significant (

χ

2(66, N = 104) = 79.03, p = .130). Ook is er sprake van een significante, positieve correlatie tussen het aantal jaren werkervaring en

relationeel conflict (zie Tabel 2). Hoe langer werknemers meedraaien op de arbeidsmarkt, hoe

meer relationeel conflict zij ervaren. Naast het aantal jaren werkervaring laat ook het aantal

personen binnen het team een significante, positieve correlatie zien met relationeel conflict

(zie Tabel 2). Hoe groter het team, hoe meer relationeel conflict wordt ervaren op de

werkvloer. Tot slot bleek er een significante, positieve correlatie tussen sekse en psychische

gezondheid (zie Tabel 2). Vrouwelijke werknemers ervaren meer psychische

gezondheidsklachten dan mannelijke werknemers.

Sekse en psychische gezondheid. Zoals hierboven genoemd ervaren vrouwelijke

werknemers meer psychische gezondheidsklachten (M = 1.84, SD = 0.67) dan mannelijke

werknemers (M = 1.49, SD = 0.51). Om deze reden is er met een onafhankelijke t-toets (α = .05) onderzocht of dit verschil significant was. Dit bleek het geval te zijn, vrouwelijke

werknemers scoorden significant hoger op psychische gezondheidsklachten dan mannelijke

(24)
(25)

25

Sekse, het aantal jaren werkervaring en het aantal personen binnen het team als moderatoren. Omdat vrouwelijke werknemers meer psychische gezondheidsklachten ervaren

dan mannelijke werknemers, zou sekse een mogelijke moderator kunnen zijn in de relatie

tussen relationeel conflict en psychische gezondheid. Om dit te onderzoeken is er een

multipele regressie uitgevoerd, waarbij er een interactieterm werd gemaakt door de

gecentreerde waarde van relationeel conflict te vermenigvuldigen met sekse. Het toevoegen

van de interactie aan relationeel conflict en sekse in het regressiemodel, leverde geen

significante toename op in de proportie verklaarde variantie voor psychische gezondheid (∆R² = .01, Fchange(1, 101) = .78, n.s.). Er was dus geen sprake van een modererend effect van sekse

bij de conditionele relatie tussen relationeel conflict en psychische gezondheid. Daarnaast

bleek dat hoe langer men al werkzaam is, hoe meer relationele conflicten men ervaart op de

werkvloer. Omdat er al eerder naar voren is gekomen dat relationeel conflict een positieve

relatie laat zien met de ervaring van pesten, zou het aantal jaren werkervaring deze relatie

kunnen versterken. Er werd wederom een multipele regressie uitgevoerd, waarbij er een

interactieterm werd gemaakt door de gecentreerde waarde van relationeel conflict te

vermenigvuldigen met aantal jaren werkervaring. Het toevoegen van de interactie aan

relationeel conflict en aantal jaren werkervaring in het regressiemodel, leverde geen

significante toename op in de proportie verklaarde variantie in de ervaring van pesten (∆R² = .01, Fchange(1, 101) = 1.00, n.s.). Er was dus geen sprake van een modererend effect van het

aantal jaren werkervaring bij de conditionele relatie tussen relationeel conflict en de ervaring

van pesten. Tot slot gold dat men meer relationele conflicten ervaart op de werkvloer

naarmate het team meer personen betreft. Het aantal personen binnen het team is om deze

reden dan ook de moeite waard om te bekijken als mogelijke moderator bij de relatie tussen

relationeel conflict en de ervaring van pesten. Ook hiervoor werd een multipele regressie

(26)

26

relationeel conflict te vermenigvuldigen met aantal personen binnen het team. Het toevoegen

van de interactie aan relationeel conflict en aantal personen binnen het team in het

regressiemodel, leverde geen significante toename op in de proportie verklaarde variantie in

de ervaring van pesten (∆R² = .01, Fchange(1, 101) = .72, n.s.). Er was dus geen sprake van een

modererend effect van het aantal personen binnen het team bij de conditionele relatie tussen

relationeel conflict en de ervaring van pesten.

DISCUSSIE

Relationeel conflict en gezondheid

We weten dat relationeel conflict op de werkvloer negatieve consequenties voor zowel

de fysieke –als psychische gezondheid kan hebben (Hahn, 2000; Guerra et al., 2005). In dit

onderzoek is bekeken of deze negatieve consequenties voortkomen uit het associëren van

relationeel conflict met pesterij. Hierbij werden ook risicogroepen op basis van sekse (Salin &

Hoel, 2013) en etniciteit (Lewis & Gunn, 2007) in consideratie genomen. De etniciteit van

werknemers werd hierbij ingedeeld in westers allochtoon, niet-westers allochtoon en

autochtoon.

Relationeel conflict bleek in tegenstelling tot eerder onderzoek niet gerelateerd aan

psychische –en fysieke gezondheidsklachten. Onenigheid tussen collega’s wil dus niet

zeggen, dat de betrokken personen ook gezondheidsklachten zullen ervaren. Deze

werknemers hebben namelijk niet in meerdere mate last van bijvoorbeeld prikkelbaarheid en

hoofdpijn. De huidige steekproef gaf over het algemeen echter opvallend weinig fysieke –en

psychische gezondheidsklachten aan4. Het zou daarom zo kunnen zijn dat het beeld van

4 Dit wordt ook wel een floor effect genoemd.

(27)

27

ervaren gezondheidsklachten bij de deelnemers van het huidige onderzoek enigszins is

verstoord, waardoor relationeel conflict niet kon worden gerelateerd aan een verslechterde

gezondheid. Mogelijk deden de deelnemers van de huidige studie minder hun best zich de

gezondheidsklachten van de afgelopen tijd te herinneren dan deelnemers van vorige studies.

In vorige studies naar de relatie tussen relationeel conflict en gezondheid, werd namelijk vaak

een persoonlijke terugkoppeling van de resultaten aan de deelnemers beloofd (Guerra et al.,

2005). Hierbij kregen deelnemers dus feedback over hun welzijn, waarmee zij eventueel actie

zouden kunnen ondernemen wanneer het er niet goed voor stond met hun gezondheid. Soms

werd er zelfs advies gegeven over hoe men om zou moeten gaan met specifieke

gezondheidsklachten (Meier et al., 2014). In de huidige studie miste er daarom mogelijk

motivatie bij de deelnemers om de vragenlijsten accuraat in te vullen, omdat energie steken in

het herinneren –en aangeven van gezondheidsklachten voor hunzelf niets zou opleveren.

Relationeel conflict bleek in overeenkomst met eerder onderzoek echter wel positief

gerelateerd aan de ervaring van pesten. Onenigheid tussen collega’s wordt dus vaak

gekoppeld aan pesterij, waarbij het slachtoffer het herhaaldelijk moeilijk heeft met zichzelf te

verdedigen (Jennifer et al., 2003).

Net als relationeel conflict, bleek de ervaring van pesten niet gerelateerd aan zowel

fysieke –als psychische gezondheid. Wanneer er pesterijen worden ervaren op de werkvloer,

wil dit dus niet zeggen dat de betrokken personen ook gezondheidsklachten zullen ervaren.

Dit gevonden resultaat strookt niet met eerder onderzoek (Hauge et al., 2010; van Heugten,

2013; Kivimäki et al., 2003). Dit zou te maken kunnen hebben gehad met de manier waarop

de ervaring van pestgedrag en gezondheid in het huidige onderzoek werden gemeten,

namelijk afzonderlijk van elkaar. Eerder onderzoek maakte juist gebruik van

diepte-interviews, waarbij men dieper in kon gaan op de vorm van het pestgedrag en de impact (op

(28)

28

werk in het huidige onderzoek niet kon worden gerelateerd aan een verslechterde gezondheid,

heeft dus mogelijk te maken met het feit dat de deelnemers niet de mogelijkheid kregen

gezondheidsklachten te linken aan pesterij.

Relationeel conflict en gezondheidsklachten bleken niet aan elkaar te zijn gerelateerd

en de ervaring van pesten bracht hier eveneens geen verandering in. Er waren niet meer

gezondheidsklachten wanneer een relationeel conflict werd ervaren als pesterij dan wanneer

dit niet werd gedaan. Dit heeft hoogstwaarschijnlijk te maken met het gegeven dat zowel

relationeel conflict –als de ervaring van pestgedrag in dit onderzoek niet waren gerelateerd

aan een verslechterde gezondheid.

Risicogroepen

In dit onderzoek werd er ook gekeken naar risicoroepen wat betreft ervaren pestgedrag

op het werk. Hierbij bleek er geen verschil te zijn tussen mannen en vrouwen in de mate

waarin zij pestgedrag ervaren. Ondanks het bestaan van sekse-ongelijkheid op de werkvloer

(Trentham & Larwood, 1998; Bobbitt-Zeher, 2011) ervaren vrouwen niet meer pesterijen op

het werk dan dat mannen doen. Ook ervaren vrouwen onenigheid tussen collega’s (relationeel

conflict) niet sneller als pesterij dan mannen en hebben zij niet meer last van

gezondheidsklachten bij zo’n onenigheid. Dit komt niet overeen met eerder onderzoek,

mogelijk omdat er in de huidige steekproef weinig vrouwen waren met een leidinggevende

functie. Zoals eerder beschreven gelden de negatieve gevolgen van sekse-ongelijkheid

namelijk met name voor vrouwen met een leidinggevende functie (Schein, 2007).

Net als het geval was bij sekse, bleek etniciteit ook geen risicogroep voor pesterijen op de

werkvloer. De social identity theory (Tajfel & Turner, 1979) lijkt hiermee ontkracht. Volgens

(29)

29

Nederlandse werknemers, omdat westerse –en Nederlandse werknemers geneigd zijn andere

etniciteiten buiten te sluiten wegens zelfbescherming van de eigen groep (Hagendoorn, 1993).

Dit bleek echter niet het geval, omdat werknemers met een niet-westerse etniciteit niet meer

pestgedrag op het werk ervoeren dan westerse werknemers. Werknemers met een

niet-Nederlandse etniciteit hebben slechts marginaal meer last van pesterij dan werknemers met

een Nederlandse etniciteit. Bij de interpretatie van het bovenstaande is er wel enige

voorzichtigheid geboden, omdat er maar weinig allochtonen deelnamen aan het huidige

onderzoek. Hierdoor was er sprake van een grote ongelijkheid in het vergelijken van de

verschillende etniciteiten wat betreft ervaren pestgedrag op het werk.

Exploraties

Met de exploratieve analyses zijn er nog een aantal verbanden aangetoond. Zo bleek

dat hoe meer fysieke gezondheidsklachten werknemers ervaren, hoe meer psychische

gezondheidsklachten daarmee gepaard gaan. Fysieke gezondheid schijnt psychische

gezondheid dan ook te beïnvloeden (Fox, 1999). Het lichaam gezond houden zou namelijk

leiden tot verminderde angst –en depressie. Dat een verminderde fysieke gezondheid leidt tot

een verminderde psychische gezondheid lijkt daarom ook aannemelijk.

Daarnaast zijn er aanwijzingen dat werknemers met een lager opleidingsniveau meer

pestgedrag zouden ervaren dan werknemers met een hoger opleidingsniveau. Deze verschillen

tussen de opleidingsniveaus wat betreft pesten kunnen mogelijk al worden afgeleid uit het

verleden. Cijfers laten immers zien dat VMBO-leerlingen vaker pesten dan VWO-leerlingen

(HBSC, 2009; HBSC, 2013). Het gevonden verband tussen opleidingsniveau en pesten zal

echter nog verder moeten worden onderzocht, omdat de verschillen tussen de

(30)

30

Ook zouden werknemers meer relationeel conflict ervaren, naarmate zij langer meedraaien op

de arbeidsmarkt. Dit gold ook voor het aantal personen binnen het team. Het is dan ook

waarschijnlijk voor een werknemer dat hoe meer mensen er op zijn of haar pad komen, hoe

groter de kans is dat er een relationeel conflict wordt ervaren. Meer jaren werkervaring en

personen binnen het team zorgden er echter niet voor dat werknemers vonden dat er meer

werd gepest.

Tot slot ervaren vrouwelijke werknemers meer psychische gezondheidsklachten dan

mannelijke werknemers. Vrouwen lijden dan bijvoorbeeld ook al tweemaal zo snel aan

depressie dan mannen, omdat zij meer te maken hebben met stressvolle gebeurtenissen door

onder andere de eerder genoemde sekse-ongelijkheid (Nolen-Hoeksema, 2001). Psychische

gezondheidsklachten bij vrouwen bleken in dit onderzoek echter niet te verergeren bij een

relationeel conflict.

Kanttekeningen

Zoals uit bovenstaande kan worden opgemaakt, zijn er een aantal uitgebleven relaties.

Hieruit moeten echter niet te snel conclusies worden getrokken, omdat het huidige onderzoek

een aantal beperkingen bevat. Zo was het floor effect bij de vragenlijsten over gezondheid

waarschijnlijk de voornaamste reden dat verwachtingen geen kans kregen te worden bevestigd

en dat bevindingen uit eerder onderzoek niet konden worden gerepliceerd. Mogelijk was dit

het gevolg van het missen van een persoonlijke terugkoppeling van de resultaten aan de

deelnemers, maar het is ook aannemelijk dat werknemers die ernstige klachten ervaren thuis

zitten en dus niet mee hebben gedaan aan het onderzoek. Op deze manier ontstaat er een

biased sample van gezonde personen. Vervolgonderzoek zou daarom ook de werknemers die

(31)

31

kan worden gecreëerd van de negatieve gevolgen van een relationeel conflict. Hierbij moet er

wel rekening worden gehouden met de tijdsduur van het invullen van de vragenlijsten, zodat

het de werknemer niet teveel energie kost. De fysieke gezondheid zou bovendien ook

objectiever kunnen worden vastgesteld aan de hand van fysiologische metingen, zoals

cortisolniveau.

Naast het floor effect, zijn relaties mogelijk uitgebleven doordat alle constructen in het

huidige onderzoek afzonderlijk van elkaar werden gemeten. Vervolgonderzoek heeft dan ook

misschien het meeste baat bij het afnemen van een (semigestructureerde) interview. Op deze

manier kan er dieper worden ingegaan op de manier waarop relationeel conflict mogelijk

samenhangt met pestgedrag en of dit zich ook specifiek uit in fysieke –en/of psychische

klachten. Onderzoekers dienen er dan wel voor te waken dat deelnemers geen klachten gaan

fabuleren, omdat ze denken dat dit van hen wordt verwacht na te hebben aangegeven te zijn

blootgesteld aan relationele conflicten en/of pesterijen op het werk. Dit kan bijvoorbeeld

worden voorkomen door deelnemers niet direct naar gezondheidsklachten te vragen, maar dit

hun eventueel zelf aan te laten kaarten door meer globaal te vragen wat hun ervaringen met

relationeel conflict en/of pestgedrag op het werk bij hen teweeg heeft gebracht.

Voor de relaties die wel zijn gevonden, dient men bovendien voorzichtig te zijn met de

interpretatie. Er is hier namelijk sprake van een studie van cross-sectionele aard, wat wil

zeggen dat er slechts van relaties kan worden gesproken en niet van causale verbanden zoals

bij een experiment of longitudinaal onderzoek. Zo geldt dit ook voor de in deze studie

gevonden relatie tussen relationeel conflict en de ervaring van pesten: leidt een relationeel

conflict tot de ervaring van pesten? Of leidt de ervaring van pesten tot meer relationeel

(32)

32

mogelijk5. Bij een bilaterale relatie leidt relationeel conflict tot de ervaring van pesten, maar

leidt de ervaring van pesten tevens ook tot relationeel conflict. Een derde variabele zou een

competitief werkklimaat kunnen zijn (Vartia-Väänänen, 2003). In dit type werkklimaat is er

namelijk meer sprake van jaloezie en minder sprake van sociale steun tussen collega’s

onderling. Dit zou zowel relationeel conflict -als de ervaring van pesten tot stand kunnen

brengen. Een andere potentiële derde variabele is de mate van ontvangen sociale steun (Cobb,

1976). Sociale steun wordt namelijk al lange tijd erkend als buffer tegen stressvolle

gebeurtenissen, zoals relationeel conflict en de ervaring van pesten. Steun van bijvoorbeeld

een leidinggevende zou dan ook de negatieve gevolgen van relationele conflict en pesterij

verminderen (Hansen, Hogh, Persson, Karlson, Garde & Ørbæk, 2006).

Een experiment voor het onderzoeken van de relatie tussen relationeel conflict en gezondheid

is niet realistisch, omdat het provoceren van relationele conflicten onethisch kan worden

bevonden. Maar vervolgonderzoek zou zich wel moeten richten op causale verbanden door

middel van longitudinale studies, waarbij er wordt gecontroleerd voor derde variabelen zoals

bijvoorbeeld werkklimaat en sociale steun. Hierbij zijn relationeel conflict en de ervaring van

pesten dan de predictoren, de fysieke –en psychische symptomen de criteria en het

werkklimaat en de ontvangen sociale steun beide mogelijke controlevariabelen.

Conclusie

In eerder onderzoek zijn de nadelige gevolgen van relationele conflicten en pesterijen

op het werk voor de gezondheid vaak naar voren gekomen. De huidige studie heeft weinig

5

Omdat relationeel conflict is gerelateerd aan de ervaring van pesten, bestaat er ook de mogelijkheid dat de constructen zodanig met elkaar overlappen dat er eigenlijk geen sprake is van een aanzienlijk verschil tussen de twee. Vervolgonderzoek zou er daarom ook goed aan doen de definities van beide constructen helder voor ogen te krijgen, inclusief de verschillen en overeenkomsten.

(33)

33

van deze eerder gevonden resultaten kunnen repliceren, maar aanwijzingen voor meer fysieke

gezondheidsklachten bij een relationeel conflict zijn er wel. Fysieke gezondheidsklachten

zouden ook weer standhouden met psychische gezondheidsklachten (Fox, 1999), waar

vrouwen in eerste instantie al gevoeliger voor zijn dan mannen (Nolen-Hoeksema, 2001). Dit

werd ook bevestigd in het huidige onderzoek. Daarnaast wordt relationeel conflict gekoppeld

aan pesterij en zijn er indicaties dat werknemers met een niet-Nederlandse etniciteit meer last

hebben van pesterij dan Nederlandse werknemers. Er wordt leidinggevenden dan ook

aanbevolen om relationeel conflict op de werkvloer zoveel mogelijk binnen de perken te

houden. Dit zou kunnen worden bereikt door werknemers elkaar beter te laten leren

begrijpen, omdat relationeel conflict immers vaak ontstaat door onbegrip naar elkaar toe

(Jehn, 1997). Ieder individu heeft zijn of haar eigen manier van reageren op verschillende

situaties en door middel van bijvoorbeeld teambuilding activiteiten zullen werknemers elkaar

hierin beter leren kennen. Ook wekelijkse lunchmeetings waarin er over persoonlijke zaken

mag worden gesproken zijn een mogelijk alternatief.

Ondanks dat vrouwen en allochtonen in dit onderzoek niet duidelijk naar voren zijn gekomen

als risicogroepen voor pestgedrag op het werk, zijn hier wel genoeg aanwijzingen voor. Er

wordt leidinggevenden dan ook aangeraden om vrouwen en werknemers met een

niet-Nederlandse etniciteit extra steun te verlenen wanneer er sprake lijkt te zijn van onenigheid

tussen collega’s. Dit kan aan de hand van positieve discriminatie, door bijvoorbeeld vrouwen

meer doorstroomkansen te geven en meer werknemers met een niet-Nederlandse etniciteit aan

te nemen. Bovenstaande maatregelen zullen werknemers helpen zich gezond –en veilig te

(34)

34 Literatuurlijst

American Bar Association Commission on Women in the Profession. 2006. Visible

invisibility: Women of color in law firms. Chicago: American Bar Association.

Archer, D. 1999. ‘Exploring ‘’Bullying’’ Vulture in the Para-military Organization’,

International Journal of Manpower, 20 1/2, 94-105.

Ayoko, O. B., Callan, V. J., & Härtel, C. E. (2003). Workplace conflict, bullying, and

counterproductive behaviors. The International Journal of Organizational

Analysis, 11(4), 283-301.

Bobbitt-Zeher, D. (2011). Gender discrimination at work connecting gender stereotypes,

institutional policies, and gender composition of workplace. Gender & Society, 25(6),

764-786.

Bruk-Lee, V., Nixon, A. E., & Spector, P. E. (2013). An expanded typology of conflict at

work: Task, relationship and non-task organizational conflict as social stressors. Work

& Stress, 27(4), 339-350.

Cobb, S. (1976). Social support as a moderator of life stress. Psychosomatic medicine, 38(5),

300-314.

De Dreu, C. K., Van Dierendonck, D., & Dijkstra, M. T. (2004). Conflict at work and

individual well-being. International journal of conflict management, 15(1), 6-26.

De Dreu, C. K., & Van Vianen, A. E. (2001). Managing relationship conflict and the

effectiveness of organizational teams. Journal of Organizational Behavior, 22(3),

(35)

35

de Looze, M., van Dorsselaer, S., de Roos, S., Verdurmen, J., Stevens, G., Gommans, R., ...

& Vollebergh, W. (2014). HBSC 2013: Gezondheid, welzijn en opvoeding van

jongeren in Nederland.

Dormann, C., & Zapf, D. (1999). Social support, social stressors at work, and depressive

symptoms: Testing for main and moderating effects with structural equations in a

three-wave longitudinal study. Journal of Applied Psychology, 84, 874–884.

Einarsen, S. (1999). The nature and causes of bullying at work. International journal of

manpower, 20(1/2), 16-27.

Einarsen, S., Hoel, H., & Notelaers, G. (2009). Measuring exposure to bullying and

harassment at work: Validity, factor structure and psychometric properties of the

Negative Acts Questionnaire-Revised. Work & Stress, 23(1), 24-44.

Einarsen, S., Raknes, B. R. I., & Matthiesen, S. B. (1994). Bullying and harassment at work

and their relationships to work environment quality: An exploratory study. European

journal of work and organizational psychology,4(4), 381-401.

Farh, J. L., Lee, C., & Farh, C. I. (2010). Task conflict and team creativity: A question of how

much and when. Journal of Applied Psychology, 95(6), 1173.

Fox, K. R. (1999). The influence of physical activity on mental well-being. Public health

nutrition, 2(3a), 411-418.

Fox, S., & Stallworth, L. E. (2005). Racial/ethnic bullying: Exploring links between bullying

and racism in the US workplace. Journal of Vocational Behavior, 66(3), 438-456.

Frankenhaeuser, M., & Johansson, G. (1986). Stress at work: psychobiological and

(36)

36

Friedman, R. A., Tidd, S. T., Currall, S. C., & Tsai, J. C. (2000). What goes around comes

around: The impact of personal conflict style on work conflict and stress. International

Journal of Conflict Management, 11(1), 32-55.

Gorman, Elizabeth H. 2005. Gender stereotypes, same-gender preferences, and organizational

variation in the hiring of women: Evidence from law firms. American Sociological

Review 70 (4): 702-28.

Guerra, J. M., Martínez, I., Munduate, L., & Medina, F. J. (2005). A contingency perspective

on the study of the consequences of conflict types: The role of organizational culture.

European Journal of Work and Organizational Psychology, 14, 157–176.

Hagendoorn, L. (1993). Ethnic categorization and outgroup exclusion: cultural values and

social stereotypes in the construction of ethnic hierarchies. Ethnic and Racial

Studies, 16(1), 26-51.

Hahn, S. E. (2000). The effects of locus of control on daily exposure, coping and reactivity to

work interpersonal stressors: A diary study. Personality and Individual Differences,

29, 729 –748.

Hansen, Å. M., Hogh, A., Persson, R., Karlson, B., Garde, A. H., & Ørbæk, P. (2006).

Bullying at work, health outcomes, and physiological stress response.Journal of

psychosomatic research, 60(1), 63-72.

Hauge, L. J., Skogstad, A., & Einarsen, S. (2009). Individual and situational predictors of

workplace bullying: why do perpetrators engage in the bullying of others?. Work &

(37)

37

Hauge, L. J., Skogstad, A., & Einarsen, S. (2010). The relative impact of workplace bullying

as a social stressor at work. Scandinavian Journal of Psychology, 51(5), 426-433.

Jehn, K. A. (1995). A multimethod examination of the benefits and detriments of intragroup

conflict. Administrative science quarterly, 256-282.

Jehn, K.A. (1997). A Qualitative Analysis of Conflict Types and Dimensions in

Organizational Groups. Administrative Science Quarterly, 42, 530-557.

Jehn, K. A., Greer, L., Levine, S., & Szulanski, G. (2008). The effects of conflict types,

dimensions, and emergent states on group outcomes. Group Decision and

Negotiation, 17(6), 465-495.

Jehn, K. A., & Mannix, E. A. (2001). The dynamic nature of conflict: A longitudinal study of

intragroup conflict and group performance. Academy of management journal, 44(2),

238-251.

Jennifer, D., Cowie, H., & Ananiadou, K. (2003). Perceptions and experience of workplace

bullying in five different working populations. Aggressive Behavior,29(6), 489-496.

Josephs, R. A., Markus, H. R., & Tafarodi, R. W. (1992). Gender and self-esteem. Journal of

personality and social psychology, 63(3), 391.

Kivimäki, M., Virtanen, M., Vartia, M., Elovainio, M., Vahtera, J., & Keltikangas-Järvinen,

L. (2003). Workplace bullying and the risk of cardiovascular disease and

depression. Occupational and Environmental Medicine, 60(10), 779-783.

Lewis, D., & Gunn, R. O. D. (2007). Workplace bullying in the public sector: Understanding

(38)

38

Lovibond, P. F., & Lovibond, S. H. (1995). The structure of negative emotional states:

Comparison of the Depression Anxiety Stress Scales (DASS) with the Beck

Depression and Anxiety Inventories. Behaviour Research and Therapy, 33(3),

335-343.

Maslach, C, & Leiter, M. P. (1997). The truth about burnout. How organizations cause

personal stress and what to do about it. San Francisco: Jossey-Bass.

Meier, L. L., Semmer, N. K., & Gross, S. (2014). The effect of conflict at work on well-being:

Depressive symptoms as a vulnerability factor. Work & Stress,28(1), 31-48.

Meitzen, Mark E. 1986. Differences in male and female job-quitting behavior. Journal of

Labor Economics 4 (2): 151-67.

Mikkelsen, E. G. E., & Einarsen, S. (2002). Basic assumptions and symptoms of post

traumatic stress among victims of bullying at work. European journal of work and

organizational psychology, 11(1), 87-111.

Narayanan, L., Menon, S., & Spector, P. E. (1999). Stress in the workplace: A comparison of

gender and occupations. Journal of Organizational Behavior.

Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek. (2015, 1 juni).

Kwart van de werknemers ooit gepest. Geraadpleegd van

http://www.monitorarbeid.tno.nl/nieuws/kwart-van-de-werknemers-ooit-gepest

Nolen-Hoeksema, S. (2001). Gender differences in depression. Current directions in

psychological science, 10(5), 173-176.

O'leary, A. (1990). Stress, emotion, and human immune function.Psychological

(39)

39

Olson, Craig Α., and Brian E. Becker. 1983. Sex discrimination in the promotion process. Industrial and Labor Relations Review 36 (4): 624-41.

Parkins, I. S., Fishbein, H. D., & Ritchey, P. N. (2006). The influence of personality on

workplace bullying and discrimination. Journal of Applied Social Psychology, 36(10),

2554-2577.

Pennebaker, J. W. (1982). The psychology of physical symptoms. New York: Springer

Verlag.

Reid, P. T. (1988). Racism and sexism: Comparisons and conflicls. In Katz, P. A., and Taylor,

D. A. (eds.), Eliminating Racism: Conflicts and Controversies, Plenum Press, New

York.

Richter, A. W., Dawson, J. F., & West, M. A. (2011). The effectiveness of teams in

organizations: A meta-analysis. The International Journal of Human Resource

Management, 22(13), 2749-2769.

Ridgeway, C. L., & England, P. (2007). Sociological approaches to sex discrimination in

employment. Sex discrimination in the workplace: Multidisciplinary perspectives,

189-211.

Salin, D., & Hoel, H. (2013). Workplace bullying as a gendered phenomenon. Journal of

Managerial Psychology, 28(3), 235-251.

Schwenk, C. R. (1990). Conflict in organizational decision making: An exploratory study of

its effects in for-profit and not-for-profit organizations.Management Science, 36(4),

(40)

40

Spector, P. E. (1998). A control theory of the job stress process. Theories of organizational

stress, 153-169.

Stewart, A. J., & Lykes, M. B. (1985). Conceptualizing gender in personality theory and

research. Journal of Personality, 53(2), 93-101.

Tajfel, H., & Turner, J. C. (1979). An integrative theory of intergroup conflict.The social

psychology of intergroup relations, 33(47), 74.

Tedeschi, J. T., & Felson, R. B. (1994). Violence, aggression, and coercive actions. American

Psychological Association.

Trentham, S., & Larwood, L. (1998). Gender discrimination and the workplace: An

examination of rational bias theory. Sex Roles, 38(1-2), 1-28.

van Dorsselaer, S., de Looze, M. E., Vermeulen-Smit, E., de Roos, S., Verdurmen, J., ter

Bogt, T. F. M., & Vollebergh, W. A. M. (2010). Gezondheid, welzijn en opvoeding

van jongeren in Nederland. Trimbos-instituut.

van Heugten, K. (2013). Resilience as an underexplored outcome of workplace

bullying. Qualitative health research, 23(3), 291-301.

Vartia-Väänänen, M. (2003). Workplace bullying: A study on the work environment,

well-being and health.

Vliert, E. (1984), ``Conflict: prevention and escalation'', in Drenth, P.J.D., Thiery, H.K.,

Willems, P.J. and deWolff, C.J. (Eds), Handbook of Work and Organizational

Psychology, John Wiley & Sons, Chichester, pp. 521-46.

Watson, D., & Pennebaker, J. W. (1989). Health complaints, stress, and distress: exploring the

(41)

41

Zapf, D. (1999). Organisational, work group related and personal causes of mobbing/bullying

at work. International journal of manpower, 20(1/2), 70-85.

Zapf, D., & Gross, C. (2001). Conflict escalation and coping with workplace bullying: A

replication and extension. European journal of work and organizational

psychology, 10(4), 497-522.

(42)

42 APPENDICES

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Influence of growth conditions on the production of lactocin 705, a bacteriocin produced by Lactobacillus casei CRL 705. Parente E., Brienza C.,

Voor mensen die zorg nodig hebben en verzekerd zijn bij Zorg en Zekerheid is dit goed nieuws.. Zij hoeven voor hun medicijnen en hulpmiddelen

dat wijlen sijn schoonvaeder den Borgemr Bindriek PELT de krefte en visvangs in deese banke Heerle voor den Heer Voogt heeft geobserveert ende in agt genoomen,

Zoals Paul Scholten in zijn Algemeen Deel bij de Asser­serie het privaatrecht en Hugo Krabbe in De moderne staatsidee het staatsrecht opnieuw op de werkelijkheid betrokken, zo wordt

Wanneer accounting niet meer als instrument of inter- mediair, maar als mediator wordt gezien, krijgt het begrip transparantie een andere betekenis.. Want

The current multicenter study aimed to assess the presence of subclinical synovitis and enthesitis in psoriasis patients free from clinical arthritis or enthesitis, in comparison

[r]

For that reason, different evaluations of mainte- nance practices and development practices can be expected, not only in terms of the JD-R criteria job alleviation, job enrichment,