• No results found

De lange termijn effecten van stemming en emotieregulatie op de reactivatie van het episodisch geheugen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De lange termijn effecten van stemming en emotieregulatie op de reactivatie van het episodisch geheugen"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Lange Termijn Effecten van Stemming en Emotieregulatie op de Reactivatie van het Episodisch Geheugen

Ymco de Koe

Naam: Ymco de Koe

Studentnummer: 10136681 Datum: 11-07-2017

(2)

Abstract

Er zijn steeds meer aanwijzingen dat onze herinneringen niet vast liggen, maar met de tijd veranderen. Deze veranderingen zouden mogelijk plaatsvinden tijdens het ophalen, en opnieuw opslaan van het geheugen. De huidige stemming zou kunnen beïnvloeden hoe deze herinnering wordt ervaren, en daarmee bepalen met welke lading de herinnering weer wordt opgeslagen. In dit onderzoek werd gekeken of reactivatie van een neutrale herinnering tijdens een negatieve stemming zou leiden tot een verandering in de valentie van die herinnering een week later. Reactivatie is het ophalen van een specifieke herinnering door middel van een stimulus. De hypothese was dat men zich een ambigue verhaal negatiever zou herinneren nadat deze werd opgehaald tijdens het zien van een sombere film, dan wanneer deze werd opgehaald tijdens het zien van een neutrale film. Dit zou komen doordat de sombere stemming zorgt voor een negatieve interpretatie van het verhaal, waardoor de herinnering vervolgens met een negatievere inhoud consolideert. Daarnaast werd er rekenening gehouden met twee emotieregulatiestragieën, reappraisal en suppression. Emotieregulatiestrategieën zijn processsen waarmee mensen bewust of onbewust hun emoties moduleren (Rottenberg, & Gross, 2003), om deze aan de eisen van hun omgeving aan te passen. Reappraisal, het interpreteren van een situatie op een manier die de emotionele impact veranderd, is een effectieve manier om stemming the moduleren. Suppression, het onderdrukken van externe emotionele uitingen, is daarentegen geen effectieve methode (Gross & John, 2003). De mate waarin de deelnemers gebruik maakten van deze twee methodes zou mogelijk kunnen beinvloeden in welke mate de stemmingsmanipulatie effect had op de uiteindelijke interpretatie. De 27 deelnemers leerden twee verhalen, die een aantal ambigue elementen bevatten. In de twee daaropvolgende dagen kregen ze een neutrale en een gedeelte van een sombere film te zien, halverwege deze film moesten de deelnemers een van beide verhalen reproduceren. Een week later beantwoordden zij vragen over hun interpretatie van het verhaal. De resultaten lieten na een gedeeltelijk geslaagde stemmingsmanipulatie geen verschil zien bij de interpretatie van de twee

(3)

verhalen. Dit suggereert dat een korte reactivatie in een negatieve stemming niet in staat is de valentie van een herinerring te veranderen. De emotieregulatiestrategie reappraisal bleek echter wel een rol te spelen. Deelnemers die in hogere mate gebruik maakten van deze strategie hadden uiteindelijk een minder negatieve interpretatie van het verhaal dat gereactiveerd werd in de sobere conditie dan de deelnemers die deze strategie minder toepasten. Dit resultaat heeft een aantal toepassingen bij het voorspellen en voorkomen van emotiestoornissen zoals depressie.

(4)

Inleiding

Onze stemming kleurt onze perceptie van het heden en het verleden (Clore & Huntsinger, 2007 en Blaney, 1986). Wanneer iemand negatief gestemd is, zal hij dingen die zich in het verleden hebben afgespeeld vaak negatiever herinneren dan dat ze daadwerkelijk waren. De traditionele ideeën over geheugen stellen dat elke keer wanneer we ons iets herinneren, het oorspronkelijke geheugen wordt opgehaald (McGaugh (2000). Bij het aanmaken van een nieuwe herinnering is na een periode van labiliteit het geheugen geconsolideerd, wat wordt gezien als een permanente opslag van de herinnering (Glickman, 1961; McGaugh, 1966). De manier waarop we vandaag aan iets terugdenken, gekleurd door stemming en omstandigheden, kan volgens deze redenatie geen invloed hebben op hoe we morgen aan diezelfde herinnering terugdenken. Alleen de manier waarop het opgeslagen is, en de huidige toestand zouden van belang zijn. Meer recent onderzoek laat echter zien dat herinneringen tijdelijk gevoelig zijn voor verandering wanneer ze worden opgehaald. Dit ophalen, of activeren van geheugen, wordt ‘reactivatie’ genoemd (Nader, Schafe, Le Doux, 2000). Na verandering wordt de herinnering in aangepaste vorm opgeslagen, dit wordt ‘reconsolidatie’ genoemd. Geheugen is dus niet een statische kopie van de oorspronkelijke gebeurtenis, maar verandert en is mogelijk beïnvloedbaar. Dit zou kunnen betekenen dat wanneer men zich in een negatieve stemming iets herinnert, deze nieuwe, negatievere, versie van de herinnering wordt opgeslagen, in plaats van de oorspronkelijke gebeurtenis. Mogelijk kleurt onze stemming dus niet alleen de perceptie van het verleden, maar verandert het ook de manier waarop we het verleden in ons geheugen hebben opgeslagen. Of een dergelijk mechanisme plaatsvindt is tot zover nog onbekend. In dit onderzoek wordt er daarom gekeken naar de lange termijn effecten van stemming op de reactivatie van het episodisch geheugen.

Het principe van reconsolidatie is bij ratten veelvuldig aangetoond. Bij deze onderzoeken wordt door middel van klassieke conditionering een angst aangeleerd bij ratten. Op een later moment wordt dit angstgeheugen weer geactiveerd door de ratten in de gevreesde situatie te plaatsen, dit noemt men

(5)

reactivatie van het geheugen. Tijdens deze reactivatie wordt de synthese vanproteïne geblokkeerd, een proces dat belangrijk is bij de reconsolidatie van geheugen (Dębiec & Ledoux, 2004). Deze reactivatie leidt tot het verdwijnen van de angstrespons(de herinnering). Dit onderzoek laat zien dat het mogelijk is om geconsolideerd geheugen na reactivatie te veranderen (Nadel, Hupbach, Gomez, & Newman-Smith, 2012). Meer recentelijk is deze vorm van onderzoek ook bij mensen uitgevoerd. Onderzoek op dit gebied bij mensen kan meer inzicht verschaffen bij bijvoorbeeld angststoornissen. Een herinnering (bijvoorbeeld gebeten worden door een hond) die gekoppeld wordt aan een bepaalde stimulus

(honden) kan er voor zorgen dat deze stimulus een voorspellende waarde krijgt (honden zijn gevaarlijk). Na verloop van tijd kan het gevaar of de beloning die volgt op deze stimulus echter veranderen (andere honden blijken niet te bijten). Reconsolidatie is hierbij in principe een adaptief proces dat de

voorspellende waarde van de stimulus kan corrigeren. Onderzoek op het gebied van reconsolidatie kan helpen bij het behandelen van disfunctionele angsten. Er is echter nog maar zeer beperkt onderzoek gedaan naar de plasticiteit van het geheugen bij mensen. In een recent onderzoek van Soeter & Kindt (2010) werd bij mensen met een spinnenfobie getest of het verstoren van het reconsolidatieproces door het toedienen van propranolol persistent de angstreactie zou verminderen. Door deze niet-selectieve beta-blokker na reactivatie (dus aannemlijkerwijs tijdens het reconsolidatieproces) toe te dienen werd het heropslagproces verstoord en verdween de angstrespons, het verdere geheugen van de angst bleef intact. Voor therapeuten die liever geen farmacologische manipulaties gebruiken is het laten verdwijnen van het angstrespons een relatief praktische oplossing. Soms vinden therapeuten of patiënten,

bijvoorbeeld bij traumatische gebeurtenissen het echter beter als een herinnering niet geheel verdwijnt, maar alleen een minder negatieve lading krijgt, of minder belastend is voor de rest van het leven. Door middel van reactivatie in een positieve stemming zouden negatieve of zelfs traumatische herinneringen een positievere lading kunnen krijgen. Dit zou van belang zijn bij het behandelen van onder andere PTSS en depressie. Onderzoek naar reconsolidatie bij mensen is dus zeer relevant op het gebied van

(6)

behandeling van psychische stoornissen. Wanneer bepaalde herinneringen van mensen dysfunctioneel zijn voor hun dagelijks leven is belangrijk te leren begrijpen hoe we deze herinneringen kunnen

aanpassen of doen vergeten. Het is aan de andere kant ook belangrijk om de lange termijn effecten van reactivatie te beschouwen ten opzichte van de etiologie en het verloop van dit soort stoornissen. Wanneer een negatieve stemming bij reactivatie inderdaad effect lijkt te hebben op het geheugen, zou dit bovendien van belang kunnen zijn bij het verklaren van het ontstaan en verloop van langdurige

depressie. Bij mensen met een depressie is er veel sprake van reactivatie in een negatieve stemming, zij ervaren namelijk een groot gedeelte van hun leven negatieve gevoelens. Bij depressie bestaan de neiging om ambigue situaties eerder negatief te intepreteren (Eley, Gregory & Lau et al, 2008; Dearing & Gotlib, 2009). Deze negatieve herinneringen zouden de depressie in stand kunnen houden, door op zichzelf weer te leiden tot een negatieve stemming. Er zou dus sprake kunnen zijn van een vicieuze cirkel waarin een negatieve stemming leidt tot negatieve herinneringen, die leiden tot een negatieve

stemming. Door dit proces om te draaien, en herinneringen op te halen in een positieve stemming, kan deze vicieuze cirkel mogelijk doorbroken worden.

In het huidige onderzoek werd het episodisch geheugen gerepresenteerd door twee verhalen die de deelnemer op een eerste dag las. Een dag later, na consolidatie van het geheugen, werd er door middel van een sombere of neutrale film een bijbehorende stemming geïnduceerd. Halverwege de film reproduceerden de deelnemers één van beide verhalen (reactivatie). Op de derde dag keken de deelnemers de andere film, somber of neutraal, en reproduceerden halverwege het tweede verhaal. Hierdoor was er bij één van beide verhalen dus sprake geweest van reactivatie in een negatieve stemming en bij de ander in een neutrale stemming. Een week later beantwoordden de deelnemers enkele vragen over hun interpretatie van beide verhalen. Naar aanleiding van de theorie werd er verwacht dat de deelnemers het verhaal dat gereactiveerd werd tijdens de sombere film negatiever interpreteerden dan het verhaal dat gereactiveerd werd tijdens de neutrale film.

(7)

Een belangrijke moderator van stemming zijn emotieregulatiestrategieën, de processes die we gebruiken om te controleren welke emoties we voelen en hoe we deze uiten (Gross, 2002). Een effect van stemming op geheugen tijdens reactivatie zou kunnen ontbreken omdat mensen actief proberen een negatieve stemming te vermijden of op te lossen. Wanneer er effectief gebruik wordt gemaakt van een dergelijke strategie zal er ook geen negatief effect te vinden zijn van stemming op geheugen tijdens reactivatie. Cognitive reappraisal en suppression lijken de meest relevante strategieën bij het omgaan met een sombere stemming (Cutuli, 2014). Onderzoek van D’Avanzato, Joormann, en Siemer (2013) liet zien dat mensen met een depressieve stoornis meer gebruik maakten van suppression en minder gebruik maakten van reappraissal. Onderzoek van Wisco en Nolen-Hoeksema (2010) laat zien dat cognitive reappraisal geassocieerd is met een hogere positiviteit van het geheugen. Mensen met deze stijl van emotieregulatie proberen de situatie meer positief te bekijken, of verkleinen negatieve aspecten (Gross, & Oliver, 2003), om zo hun negatieve stemming te doorbreken. Deze manier van emotieregulatie kan van invloed zijn op de reconsolidatie van geheugen in een negatieve stemming. Mogelijk probeert men de herinnering bij reactivatie in een meer positief licht te zien, waardoor in tegenstelling tot verwachtingen, juist sprake is van een meer positieve herinnering. Een andere vorm van emotieregulatie is suppression, dit is het onderdrukken van negatieve emotie uitingen (Gross, 1998). Suppression blijkt geen effectieve strategie voor het onderdrukken van de negatieve gevoelens zelf, het leidt mogelijk zelf tot meer negatieve gevoelens. Suppression wordt gebruikt om de negatieve uitingen te onderdrukken, en daarmee eventuele nadelige sociale gevolgen van dit gedrag te

voorkomen. Het onderzoek van Wisco en Nolen-Hoeksema (2010) liet zien dat cognitieve reappraisal alleen effectief is wanneer er sprake is van lage mate van suppression. Mogelijk maakt het

onderdrukken van de informatie die geherinterpreteerd moet worden, de herinterpretatie minder effectief. Deze twee emotieregulatie stijlen zouden mogelijk een interactie effect kunnen hebben op de valentie van het geheugen na reactivatie in een negatieve stemming. Bij deelnemers met hoge mate van

(8)

cognitieve reappraisal wordt verwacht dat het verhaal dat wordt gereactiveerd in de negatieve stemming positiever wordt beoordeeld dan bij deelnemers met een lage mate van cognitieve reappraisal en/of hoge mate van suppression. Bovendien zou het ook mogelijk kunnen zijn dat deze groep het verhaal dat wordt gereactiveerd in de negatieve stemming positiever beoordeeld dan het verhaal dat wordt gereactiveerd in de neutrale stemming.

In dit onderzoek verwachtten we ten eerste dat deelnemers het verhaal dat gereactiveerd werd in de sombere conditie achteraf negatiever interpreteerden dan het verhaal dan gereactiveerd werd in de neutrale conditie. Gebaseerd op de mogelijke rol van emotieregulatiestrategieën verwachtten we als tweede dat deelnemers die hoge mate van reappraisal gebruikten het verhaal dat in de sombere conditie werd gereactiveerd minder negatief interpreteerden dan deelnemers die minder gebruik maakten van reappraisal. Ten slotte werd er verwacht dat er geen verschil zou zijn tussen deelnemers met hoge of lage mate van reappraisal wanneer er ook sprake is van een hoge mate van suppression.

Methode

Deelnemers

De 27 deelnemers hadden zich aangemeld via de onderzoekswebsite van de Universiteit van

Amsterdam. Voor deelname kreeg men tien euro per uur. Uva studenten konden proefpersoonpunten verdienen die zij nodig hadden tijdens hun studiejaar. Aan het onderzoek deden vijf mannen en tweeëntwintig vrouwen mee. Deelnemende mannen hadden een gemiddelde leeftijd van 29,8 jaar, deelnemende vrouwen hadden een gemiddelde leeftijd van 21,7 jaar.

Stemminginductie

In deze studie werden films gebruikt om een stemming te induceren. De film die werd gebruik om een neutrale stemming te induceren is ‘Happy Go Lucky’. Dit is een film die een kort stuk uit het leven van

(9)

een vrolijke maar onhandige basisschool lerares volgt. Deze film werd gepauzeerd op 0:51:11 (totale duur 1:48:22), na de free recall en de POMS werd deze hervat. Om de sombere stemming te induceren werd de film ‘Lilya 4-ever’ gebruikt. Dit is een drama over een jong meisje uit Estland dat terecht komt in de vrouwenhandel. Het bevat zeer nare thema’s zoals verkrachting, mensenhandel, prostitutie, pesten en de dood. Deelnemers werden van tevoren geïnformeerd dat ze mogelijk een dergelijke film te zien kregen, hierbij werd benadrukt dat de deelnemers vrij waren op elk moment zonder opgaaf van reden het onderzoek stop te zetten. Deze film werd gepauzeerd op 1:11:34 (totale duur 1:52:12), na de free recall en de POMS werd deze hervat. Halverwege de films reproduceerden de deelnemers telkens één van beide verhalen. Dit werd halverwege gedaan om rekening te houden met concentratieverlies tegen het eind van de films. De films werden niet exact halverwege stop gezet, er is in beide films gezocht naar een punt waarbij de pauze natuurlijk aanvoelde en zo niet verwarrend werkte. Deelnemers keken de ene film op dag twee en de ander op dag drie, de volgorde was van tevoren gerandomiseerd. De proefleiders gedroegen zich congruent aan de conditie ten opzichte van de deelnemers, afstandelijk en kil in sombere conditie, neutral op de andere dagen.

Induceren Episodisch Geheugen

Om voor alle deelnemers een gelijke herinnering te hebben uit het episodisch geheugen, kregen de deelnemers twee ambigue sociale vignettes te horen, die een herinnering uit het episodisch geheugen representeerden. De ambigue sociale vignette taak, ontwikkeld door Constans et al. (1999), werd (in aangepaste versie) gebruikt om de herinnering van de ambigue situatie te meten. De deelnemer kreeg door een koptelefoon het verhaal te horen. De beide verhalen waren 1.5 pagina lang (elk precies 800 woorden) en gingen over een date tussen twee jongeren. De verhalen speelden zich echter af in een andere context en met andere personen. De verhalen bevatten veel ambigue informatie die het wel of niet slagen van de date in het midden lieten liggen (Bijv., wanneer Eva Pieter ontmoette zei zij, ‘ Je bent anders dan ik had verwacht’). De hoofdpersoon van het verhaal had altijd hetzelfde geslacht als de

(10)

deelnemer. De deelnemers werden gevraagd het verhaal goed te onthouden, omdat ze er nog enkele vragen over zouden krijgen.

Reactivatie

De reactivatie vond op dag twee en drie halverwege de film plaats. Dit ging door middel van een simpele

free recall taak. De deelnemers werden geïnstrueerd één van beide verhalen (van tevoren random

bepaald) zo letterlijk mogelijk te reproduceren met pen en papier. Zij kregen hiervoor 10 minuten. Er werd benadrukt dat het belangrijker was dat de deelnemers uiteindelijk het eind van het verhaal hadden bereikt, dan dat ze dat ze elk detail hadden genoteerd. Dit om te voorkomen dat deelnemers te lang bleven piekeren over de kleine details die de vignettes bevatten.

Meten valentie geheugen

Het effect van de reactivatie op het episodisch geheugen, de valentie van de uiteindelijke herinnering, werd gemeten met een korte vragenlijst. Deze bevatte 23 vragen over de interpretatie van de

gebeurtenissen en 4 over feitelijke informatie in het verhaal. Een voorbeeld van een vraag was; ‘Eva vond Pieter leuk’, waarbij de deelnemers op een 7-puntsschaal konden aangeven in hoeverre zij het eens waren met de stelling. De 4 feitelijke vragen werden gebruikt om te meten of de deelnemers zich het verhaal nog konden herinneren. De 23 interpretatieve vragen bepaalden de uiteindelijke valentie van de herinnering. Er kon daarmee dus een minimale score van 23 punten (zeer negatief) worden behaald, en een maximale score van 161 (zeer positief).

Meten Emotieregulatiestrategieën

De Emotion Regulation Questionnaire (ERQ) is een korte vragenlijst ontwikkeld om verschillen in het gebruik van twee emotieregulatie strategieën te testen: cognitive reappraisal en suppression. Bij deze vragenlijst wordt op een zevenpunts likert schaal aangegeven in hoeverre men het eens is met bepaalde

(11)

stellingen. Zes items gaan in deze vragenlijst over reappraisal (bijvoorbeeld: ‘’Wanneer ik meer positieve emoties wil ervaren (zoals blijdschap of vermaak) verander ik waar ik aan denk’’) en vier over

suppression (bijvoorbeeld: Wanneer ik negatieve emoties ervaar, zorg ik ervoor dat ik deze niet uit). Op reappraisal kon dus een minimale score van 7 (maakt weinig gebruik van reappraisal) en een maximale score van 42 (maakt veel gebruik van reappraisal) worden behaald. Bij suppression was dit

respectievelijk 4 en 28.

Herkenningstaak oorspronkelijk episodisch geheugen

Om te controleren of de deelnemers de twee verhalen wel goed hadden onthouden en van elkaar wisten te onderscheiden werd er gebruik gemaakt van een herkenningstaak. Deze taak werd uitgevoerd in het software programma Presentation. Deelnemers kregen 50 woorden te zien die in de verhalen werden genoemd afgewisseld met 50 nieuwe woorden, en dienden bij ieder woord aan te geven of het oud of nieuw was. Vervolgens werd de deelnemers gevraagd bij de oude woorden aan te geven of deze uit verhaal 1 of verhaal 2 afkomstig was, of dat ze dat niet wisten

Meten Stemming

Stemming werd gemeten met de Profile of Mood State Questionnaire (POMS). Dit is een zelfrapportage vragenlijst voor stemming. De betrouwbaarheid van de vragenlijst is hoog, subschalen hebben een Chronbach’s α tussen .78 en .92 (Curran, Andrykowski & Studts, 1995). Deze vragenlijst werd op papier ingevuld. In totaal werd hij acht keer afgenomen. Zie het figuur 1 voor een overzicht van de afname momenten.

Procedure

Een schema van de procedure is gegeven in figuur 2. Deelnemers werden random ingedeeld bij één van beide filmvolgordes en één van beide verhaalvolgordes. De helft van de deelnemers deed de free recall taak van verhaal A op dag twee en free recall taak van verhaal B op dag drie, de andere helft draaide dit

(12)

om. Zo werd ook de volgorde van de sombere en neutrale film gecounterbalanced. Vervolgens lazen de deelnemers de informatiebrochure door en ondertekenden de informed consent. Daarna vulden ze de eerst POMS in. Na de POMS kregen zij via de koptelefoon het eerste ambigue verhaal te horen, met de instructie deze zo goed mogelijk te onthouden. Hierop kregen ze een pen en een vel papier om het eerste verhaal binnen 10 minuten zo precies mogelijk te reproduceren. Vervolgens zetten de

deelnemers de koptelefoon weer op en kregen ze het tweede verhaal te horen. Ook dit verhaal moesten ze daarna weer reproduceren. Een dag later vulden de deelnemers de tweede POMS in. Hierna kregen ze de eerste helft van een van beide films te zien. Toen de film werd gepauzeerd werden de deelnemers geïnstrueerd één van beide verhalen, afhankelijk van de counterbalance conditie waar ze in zaten, te reproduceren op dezelfde manier als op dag één. Daarna vulden ze de derde POMS meting in. Hierna keken ze de eerste film af. Dag twee werd afgesloten met de vierde meting van de POMS. Dag drie verliep identiek aan dag twee, maar met een ander verhaal, een andere film en een andere proefleider. Dag vier begon met de achtste en laatste POMS. Vervolgens gingen de deelnemers nogmaals de beide verhalen reproduceren, achter elkaar in een zelfgekozen volgorde. Daarna vulden ze de herkenningstaak van het oorspronkelijk episodisch geheugen in. Deze werd gevolgd door de interpretieve vragenlijsten, die voor beide verhalen werd afgenomen. De deelnemers sloten af met de ERQ. Ten slotte vond de debriefing plaats, en werden eventueel betalingsgegevens genoteerd.

(13)

Figuur 1 Overzicht procedure

Data Analyse

Om het effect van de stemmingsmanipulatie op de stemming van de deelnemers te meten is er een repeated measures anova uitgevoerd. Hierbij was de within subject factor tijd, deze had drie niveaus (vlak voor, tijdens en na de film). Daarnaast was er een within subject factor emotie, deze had twee niveaus (somber en neutraal). We hadden voorspeld dat er een interactie-effect zou zijn tussen tijd en emotie. We verwachten dat men een negatievere (lagere) POMS score zou behalen tijdens en na de sombere film dan voor de film.

Onze hoofdvraag keek of dit verschil in stemming een blijvend effect had op de interpretatie van de verhalen uit de twee stemmingscondities. Hierbij werd de score van de interpretieve vragenlijst over het verhaal dat gereactiveerd werd in de sombere conditie vergeleken met de score op de interpretieve vragenlijst over het verhaal dat gereactiveerd werd in de neutrale conditie. We verwachten dat het verhaal dat gereactiveerd werd in de sombere conditie negatiever zou worden geinterpreteerd, oftewel

Dag 1

POMS 1 ambigue verhaal 1 Free recall ambigue verhaal 2 Free recall

Dag 2

(1 dag later)

POMS 2 Film somber of neutraal deel

1

Free recall ambigue verhaal 1 POMS 3 Film somber of neutraal deel

2 POMS 4

Dag 3

(1 dag later)

POMS 5 Films somber of neutraal deel

1

Free recall ambigue verhaal 2 POMS 6 Film somber of neutraal deel

2 POMS 7

Dag 4

(1 week later)

POMS 8 Free Recall ambigue verhaal 1

en 2 Herkenningstaak oorspronkelijk episodisch geheugen Interpretieve vragenlijst ERQ

(14)

een lagere score op de vragenlijst zou behalen, dan het verhaal dat werd gereactiveerd in de neutrale conditie.

Om het effect van de stemmingsmanipulatie op de subjectieve interpretatie van de herinnering te toetsen is er een afhankelijke t-toets uitgevoerd. Hierbij werd de gemiddelde totale score op de interpretieve vragenlijst van de sombere conditie vergeleken met die van de neutrale conditie.

Naast deze analyses zijn er een aantal controle analyses uitgevoerd. We vermoeden dat er mogelijk een aantal variabelen waren die konden beinvloeden in welke mate de negatieve stemming die de film induceerde ook daadwerkelijk invloed had op de subjectieve interpretatie van het verhaal. Onze verwachting was echter dat deze variabelen geen effect zouden hebben op de subjectieve interpretatie van het verhaal. Er werd een multiple regression analysis voor het effect van een aantal

controlevariabelen (leeftijd, sekse, verhaalvolgorde, filmvolgorde en werkgeheugen) op de afhankelijke variabele, de score op de interpretieve vragenlijst. Er werd vermoed dat de gemiddelde jongere zich beter in het verhaal kon verplaatsen dan een oudere deelnemer, aangezien het vanuit het oogpunt van een jongere is geschreven. Als zij zich beter in het verhaal konden plaatsen, had hun eigen emotionele toestant mogelijk ook meer effect op de interpretatie. Om het effect van sekse betrouwbaar te testen heeft aan dit onderzoek waarschijnlijk een te klein aantal mannen meegedaan (5 mannen ten opzichte van 22 vrouwen). Het effect van de stemmingsinductie zou mogelijk anders kunnen zijn bij mannen dan vrouwen gezien de inhoud van de sombere film (verkrachting, vrouwenhandel). Met de verhaalvolgorde is rekening gehouden, omdat er mogelijk bij het tweede verhaal verveling zou kunnen optreden, gezien de gelijkenissen met het eerste verhaal. Hierdoor zou dit verhaal mogelijk minder levendig opgeslagen worden, wat mogelijk een gevolg zou kunnen hebben voor de mate waarop het beinvloedt kan worden door stemming. Andersom zou er een trainingseffect hebben kunnen plaatsgevonden, deelnemers hebben bij het tweede verhaal al ervaring met het inleven en doen dit dus mogelijk beter. De filmvolgorde achtten we belangrijk, omdat we bang waren voor een overschrijvingseffect. Omdat de

(15)

verhalen in de tijd en in thema vlak bij elkaar lagen kan het ophalen van het ene verhaal, mogelijk ook (delen van) het andere verhaal activeren. Daarmee zou het effect van de eerste stemminginductie mogelijk overschreven worden, wanneer het verhaal tijdens de activatie in de tweede conditie ook naar boven komt.

Om het effect van reappraisal en suppression op de valentie van het geheugen te meten werd een multiple regression uitgevoerd. De afhankelijke variabele was de verschilscore, die werd berekend door de score op de interpretieve vragenlijst van de neutrale conditie af te trekken van de score op de interpretieve vragenlijst van de sombere conditie. Een positieve verschilscore geeft dus aan dat men in de negatieve conditie meer negatieve antwoorden geeft op de interpretieve vragenlijst dan in de neutrale conditie. Een negatieve verschilscore geeft aan dat in de neutrale conditie meer negatieve antwoorden worden gegeven op de interpretieve vragenlijst dan in de negatieve conditie. Dit stelt het effect van stemming op reactivatie voor. De onafhankelijke variabelen waren de reappraisal en

suppression scores. Stapsgewijs werden de twee onafhankelijke variabelen, en de interactie ertussen,

ingevoegd. Er werd verwacht dat reappraisal een positief effect had op de subjectieve interpretatie van het verhaal in de negatieve conditie. Dit zou dus betekenen dat de verschilscore tussen de condities kleiner was wanneer men deze strategie veel gebruikte. Daarnaast zou suppression het effect van

reappraisal mogelijk onderdrukken. De verschilscore zou dus niet kleiner worden als gevolg van hoge

mate van reappraisal wanneer dit samen ging met hoge mate van suppression. Resultaten

Stemmingsmanipulatie

Er werd niet voldaan aan de assumptie voor sfericiteit, X2(27) = < .05. Na het toepassen van de

Greenhouse-Geisser correctie bleek er desondanks een significant verschil op de POMS score tussen de verschillende meetmomenten, F(3.03, 72,75) = 9.54, p < .05. Bij een gepaarde vergelijking bleek echter

(16)

alleen de derde emotionele meting significant te verschillen van andere meetmomenten. Belangrijker nog, de derde emotionele meting verschilde niet significant van het tweede meetmoment in de neutrale conditie (halverwege de neutrale film) en het derde meetmoment in de neutrale conditie (aan het eind van de neutrale film), beide p> .059. Zie figuur 1 voor een overzicht van de gemiddelde POMS scores.

Figuur 2 Gemiddelde POMS Scores per Meting.

Episodisch Geheugen

Uit de afhankelijke t-toets bleek dat deelnemers gemiddeld niet lager scoorden op de interpretatieve vragenlijst in de negatieve conditie (M = 120.37, SD = 11.63) dan in de neutrale conditie (M = 117.89, SD = 12.12), t(26)= .87, p = .393, dit was niet in lijn met de verwachtingen dat de deelnemers in deze conditie na de manipulatie een negatievere interpretatie van de herinnering zouden hebben. Uit een

multiple regression analyse bleek dat geen van de controlevariabelen (leeftijd, sekse, verhaalvolgorde,

filmvolgorde en werkgeheugen) significante variantie in de score op verhaalinterpretatie voorspelden,

0 2 4 6 8 10 12 14 16 18

Voor film Tijdens film Na film

Stemming

(17)

p> .05, dit was in lijn met de verwachten dat deze variabelen geen invloed zouden hebben op de

subjectieve interpretatie van het verhaal.

Emotieregulatiestratiegieen

Uit de multiple-regression analyse bleek dat reappraisal een significante mate van de variantie bij verschilscores van de interpretieve vragenlijsten verklaarde, F(1,24) = 7.41, p = .012, R2 = .24 (zie tabel 1 voor gegevens).

B SD B β

Stap 1

Constant 39.04 13.81

Reappraisal -1.26 .46 -.46

Tabel 1 Multiple Regression Analyse voor Voorspellende Variabelen Geheugenemotionaliteit

Het toevoegen van suppression of de interactie tussen reappraisal en suppression verklaarde geen significante mate van variantie, beide p> .17. De samenhang tussen reappraisal, suppression en verschilscores op de interpretieve vragenlijsten zijn weergegeven in grafiek 1 en grafiek 2.

(18)

Grafiek 1 Samenhang tussen de reappraisal score op de ERQ en de verschilscore op de interpretieve vragenlijsten

Grafiek 2. Geen samenhang tussen de suppression score op de ERQ en de verschilscore op de interpretieve vragenlijsten

Discussie

Het doel van deze studie was te kijken of reactivatie van het episodisch geheugen in een negatieve stemming lange termijn effecten had op de interpretatie van dit geheugen. Er bleek geen verschil te zijn tussen het induceren van een neutrale of een negatieve stemming tijdens heractivatie in het effect op de interpretatie van het episodisch geheugen. In andere woorden, een korte heractivatie van het episodisch geheugen in een negatieve stemming leek niet voldoende om een lange termijn verandering in de valentie van het geheugen te bewerkstelligen. Wel bleek er een relatie te bestaan tussen de negatieviteit van de herinnering na reconsolidatie en het gebruik van de emotieregulatiestrategie reappraisal. Hogere mate van reappraisal werden geassocieerd met een minder negatieve herinnering

(19)

van het verhaal. Er zou dus gesteld kunnen worden dat er wel degelijk een effect van de reactivatie was in de negatieve stemming, maar dat de lange termijn gevolgen op de interpretatie van het episodisch geheugen werden voorkomen door het toepassen van de reappraisal strategie.

In het huidige onderzoek had de geinduceerde herinnering betrekking tot een ander persoon. Wanneer men echter praat over het eigen episodisch geheugen, praat men indirect ook over de persoon zelf. Het episodisch geheugen draagt bij aan de structuurgeving en framing van ons dagelijks leven, en geeft richting aan onze verwachtingen over dagelijkse uitdagingen. Deze herinneringen bepalen hoe wij onszelf zien (Prebble, Addis, & Tippett, 2013). Beck (2008) suggereert dat depressie het gevolg is van negatieve dysfunctionele schema’s over onszelf, de wereld en de toekomst. Deze schemas zorgen zelf weer voor het ontstaan van negatieve cognitieve processen die de dysfunctionele schemas bevestigen en in stand houden. Mensen die door middel van reappraisal herinnering dus minder negatief

reconsolideren zullen daarmee dus ook minder snel een negatief zelfbeeld ontwikkelen. Dit sluit aan op de resultaten van Martin & Dahlen (2005) die vonden dat reappraisal negatief correleerde met

depressieve symptomen. Hiermee kan gedeeltelijk verklaard worden waarom mensen op lange termijn verschillend reageren op dezelfde negatieve herinerringen. De emotieregulatiestrategie heeft niet alleen een positief effect op de huidige emotionele toestand, maar ook op de heropslag van de herinneringen en daarmee het zelfbeeld. Dit heeft een positief effect op de cognitieve schema’s en help de persoon in de toekomst ook positiever om te gaan met dit soort situaties.

Waar mensen die gebruik maken van reappraisal een positieve invloed hebben op hun geheugen en gedachten gebeurd bij mensen met depressie het tegenovergestelde. Deze populatie maakt niet alleen minder gebruik van reappraisal (D’Avanzato et al, 2013), er bestaat een sterke bias voor negatieve herrineringen. Negatieve gebeurtenissen worden bij deze populatie beter onthouden dan niet negatieve gebeurtenissen (Gotlib & Joorman 2010; Watts, Dalgleish, Bourke & Healy 1990) en worden sneller opgehaald (Lemogne, Piolino, Jouvent, Allilaire & Fossati 2006; Lloyd & Lishman 1975).

(20)

Dit wordt mogelijk veroorzaakt door een selectieve aandacht voor negatieve gebeurtenissen (Beck & Haigh, 2014; Gotlib & Joorman, 2014). Daarnaast worden ambigue situaties eerder negatief

geinterpreteerd (Eley et al., 2008; Dearing & Gotlib, 2009). Het meest voorkomende kenmerk bij de depressieve populatie op het gebied van autobiografish geheugen is overgeneraliseren (Liu, Li, Xiao, Yang, & Jiang, 2012). Dit is de neiging om algemene informatie of patronen uit het verleden te herinneren in plaats van specifieke gebeurtenissen. Vermoedelijk komt dit vanwege de zeer actieve negatieve schema’s bij de depressieve populatie (Beck & Haigh, 2014). Uit het huidige onderzoek blijkt dat reappraisal een goede oplossing kan zijn bij het voorkomen van overgeraliseren. Door de aandacht te richten op de alternatieve interpretaties in het hier en nu, wordt voorkomen dat de negatieve schema’s worden geactiveerd. Hiermee wordt er voorkomen dat er een generaliseerde negatieve herinnering ontstaat, of kunnen genereliseerde herinnering meer specifiek worden gemaakt.

Vergelijkbare effecten van Mindfullness-based cognitieve therapie zijn eerder gevonden door Williams et al. (2000).

Er zijn een aantal kanttekeningen te zetten bij het huidige onderzoek. Ten eerste was er vanwege de beperkte tijd en middelen een zeer kleine steekproef genomen. Mogelijk zou er met een groter aantal deelnemers wel een verschil gevonden kunnen worden tussen de neutrale en sombere conditie onafhankelijk van de emotieregulatiestrategie. Het feit dat de sombere conditie positiever scoorde dan de neutrale conditie doet echter vermoeden doet echter vermoeden dat er niet alleen sprake is voor een te kleine steekproef voor een significant resultaat.

Daarnaast is het mogelijk verstandig om in een vervolgstudie de timing van de

stemmingsmanipulatie te veranderen. Het induceren van een sombere stemming kan gevolgen hebben zoals verminderde energie en concentratie (Trivedi et al., 2004). Omdat deelnemers zelf zorgen voor de reactivatie door middel van het op papier reproduceren van het verhaal, kunnen deze symptomen zorgen voor een minder effectieve reactivatie. Wanneer er geen effectieve reactivatie plaats vind is er

(21)

dus geen sprake van een manipulatie in de experimentele conditie. Dit zou overeenkomen met het gebrek aan verschil tussen de twee groepen dat gevonden is in het huidige onderzoek. Zoals gebleken in het onderzoek van Soeter & Kindt (2015), kan het heropslag proces ook worden beinvloed wanneer de manipulatie pas plaatsvind na de reactivatie. In eenzelfde opzet zouden de deelnemers op dag 2 en 3 dus eerst het verhaal opnieuw reproduceren (heractivatie) en pas daarna de sombere of neutrale film bekijken (stemmingsmanipulatie). In dit geval is er geen sprake van een onbedoeld effect van de manipulatie op de heractivatie.

Het gebrek aan een gevonden effect zou mogelijk ook kunnen liggen aan de gebruikte sociale vignettes. Er zat een relatief lage variantie in de scores. Mogelijk dat de situaties die voor dit onderzoek ontwikkeld zijn te weinig ruimte lieten voor een negatieve interpretatie, waardoor het resultaat beperkt bleef. Toekomstige studies zouden zich kunnen richten op het ontwikkelen van sociale vignettes waarbij er een grotere variatie is aan interpretatie van de herinnering.

Dit onderzoek liet zien dat het effect van een negatieve stemming op de valentie van het geheugen na reactivatie gemoduleerd kan worden door het gebruik van cognitieve reappraisal. Deze bevinding heeft zeer veel relevantie bij de ethiologie en behandeling van depressie. Het ontbreken van deze emotieregulatiestrategie kan verklaren waarom bepaalde mensen gevoeliger zijn voor depressie dan anderen. Daarnaast biedt het een behandelmogelijkheid voor de negatieve bias in het geheugen die een centrale rol speelt bij depressie. Door een nieuwe manier van emotieregulatie aan te leren kan voorkomen worden dat zowel nieuwe als bestaande herinneringen worden opgeslagen in

gegeneraliseerde negatieve context. Dit overgegeneraliseerde autobiografisch geheugen heeft een negatieve invloed op het beeld van de zelf, de wereld en de toekomst. Het aanleren van deze strategie kan helpen met het doorbreken van de vicieuze cirkel van negatieve verwachtingen en negatieve perceptie.

(22)

Deze bevinden geven ook mogelijkheden voor nieuw onderzoek. Zo vonden Ehring et al. (2010) dat reappraisal een effectieve strategie was voor het voorkomen van negatieve emoties wanneer dit spontaan door deelnemers zelf gedaan werd, maar niet wanneer ze hier instructies toe kregen. Dit leidt tot de vraag hoe een nieuwe emotieregulatiestrategie effectief kan worden aangeleerd bij een

depressieve populatie. Daarnaast is het belangrijk om te onderzoeken of het toepassen van een strategie als cognitieve reappraisal effect kan hebben wanneer dit wordt toegepast in een depressieve populatie, die last heeft van een negatieve bias op het gebied van geheugen. Ten slotte is het belangrijk om ook onderzoek uit te voeren op gebied van andere emotieregulatiestrategieën die een positieve invloed zouden kunnen hebben op het geheugen.

(23)

Literatuurlijst

Arntz, A., Tiesema, M., Kindt, M., (2007). Treatment of PTSD: A Comparison of Imaginal Exposure with and without Imagery Rescripting. Journal of Behaviour Therapy and

Experimental Psychiatry, 38(4), 345-370.

Beck, A. T. (2008). The Evolution of the Cognitive Model of Depression and its Neurobiological Correlates. The American Journal of Psychiatry, 165 (8), 969-977.

Beck, A. T., Haigh, E. A. (2014). Advances in Cognitive Theory and Therapy: the Generic Cognitive Model.

Annual Review of Clinical Psychology, 10, 1-24.

Blaney, P. H., (1986). Affect and Memory: A Review. Psychological Bulletin, 99, 229-246. Bos, M. G. N., Schuijer, J., Lodestijn, F., Beckers, T., Kindt, M. (2014). Stress Enhances

Reconsolidation of Declarative Memory. Psychoneuroendocrinology, 46, 102-113. Clore, G. L., Huntsinger, J. R., (2007). How Emotions Inform Judgement and Regulate Thought.

Trends in Cognitive Science, 11(9), 393-399.

Constans, J. I., Penn, D. L., Ihen, G. H., & Hope, D. A. (1999). Interpretive Biases for

Ambiguous Stimuli in Social Anxiety. Behaviour Research and Therapy, 37, 643-651. Curran, S. L., Andrykowski, M. A., Studts, L. (1995). Short Form of the Profile of Mood States

(POMS-SF): Psychometric Information. Psychological Assesment, 7(1), 80-83.

Cutuli, D. (2014). Cognitive Reappraisal and Expressive Suppression Strategies Role in the Emotion Regulation : an Overview on their Modulatory Effects and Neural Correlates. Frontiers in Systems :

Neuroscience, 8 (175), 1-6.

D’Avanzato, C., Joorman, J., Siemer, M., et al. (2013). Emotion Regulation in Depression and Anxiety: Examining Diagnostic Specifity and Stability of Strategy Use. Cognitive Therapy and Research,

37(5), 968-980.

Dearing, K. F., Gotlib, I. H. (2009). Interpretation of ambigious information in girls at risk for depression.

Journal of Abnormal Child Psychology, 37(1), 79-91.

Dębiec J., Ledoux J. (2004). Disruption of Reconsolidation but not Consolidation of auditory Fear Conditioning by Noradrenergic Blockade in the Amygdala. Neuroscience, 129(2), 267-272. Eley, T. C., Gregory, A. M., Lau, J. Y. F., Mcguffin, P., Napolitano, M., Rijsdijk F. V. et al (2008). In the Face

(24)

of Uncertainty: A Twin Study of Ambigious Information, Anxiety, and Depression in Children.

Journal of Abnormal Child Psychology, 36(1), 55-65.

Ehring, T., Tuschen-Caffier, B., Schnülle, J., Fischer, S., Gross, J. (2010). Emotion Regulation and Vulnerability to Depression: Spontaneous Versus Instructed Use of Emotion Suppression and Reappraisal. Emotion, 10(4), 563-572.

Glickman, S. (1963). Perseverative Neural Processes and Consolidation of the Memory Trace.

Psychological Bulletin, 58, 218-233.

Gotlib, I. H., Joormann, J. (2010). Cognition and Depression: Current Status and Future Directions.

Annual Review of Clinical Psychology, 6, 285-312

Gross, J. J., (2002). Emotion Regulation: Affective, Cognitive, and Social Consquences. Psychophysiology,

39, 281-291.

Gross, J. J., & Oliver, J. P. (2003). Individual Differences in Two Emotion Regulation Processes: Implictions for Affect, Relationships, and Well-Being. Journal of Personality and Social

Psychology, 85(2), 348-362.

Gross, J. J., & John, O. P. (2003). Individual Differences in Two Emotion Regulation Processes:

Implications for Affect, Relationships, and Well-being. Journal of Personality & Social Psychology,

85 (2), 348-362.

Lemogne, C., Piolino, P., Jouvent, R., Allilaire, J.-F., & Fossati, P. (2006). Episodic Autobiographical Memory in Depression: A Review. L’Encéphale, 32(5), 781-788.

Liu, X., Li, L., Xiao, J., Yang, J., Jiang, X. (2013). Abonormalities of Autobiographical Memory of Patients with Depressive Disorders: A Meta-Analyses. Psychology and Psychotherapy Theory Research and

Practice, 86(4), 353-373.

Lloyd, G. G., Lishman, W. A. (1975). Effect of Depression on the Speed of Recall of Pleasant and Unpleasant Experiences. Psychological Medicine, 5(2), 173-180.

Marin, M., Pilgrim, K., Lupien, S. J. (2010). Modulatory effects of stress on reactivated emotional memories. Psychoneuroendocrinology, 35 (9), 1388-1396.

Martin, R. C., Dahlen, E. R. (2005). Cognitive Emotion Regulation in the Prediction of Depression, Anxiety, Stress, and Anger. Personality and Individual Differences, 39, 1249-1260.

(25)

McGaugh, J. L. (1966). Time-Dependent processes in memory storage. Science, 153, 1351-1358. Nadel, L., Hupbach, A., Gomez, R., Newman-Smith, K. (2012). Memory Formation, Consolidation and

Transformation. Neuroscience and Biobehavioral Revieuws, 36 (7), 1640-1645.

Nader, K., Schafe, G. E., Le Doux, J. E. (2000). Fear Memories Require Protein Synthesis in the Amygdala for Reconsolidation after Retrieval. Nature, 406, 722-726.

Predbble, S. C., Addis, D. R., Tippett, L. J. (2013). Autobiographical Memory and Sense of Self.

Psychological Bulletin, 139 (4), 815-840.

Rottenberg, J., Gross, J. J. (2003). When Emotion Goes Wrong: Realizing the Promise of Affective Science. Clinical Psychology: Science and Practice, 10, 227-232.

Sheldon, K. M., Ryan, R. M., Rawsthorne, L. J., Ilardi, B. (1997). Trait Self and True Self: Cross- Role Variation in the Big-Five Personality Traits and its Relations With Psychological Authenticity and Subjective Well-Being. Journal of Personality and Social Psychology.

73(6), 1380-1393.

Shubert, S., Lee, C. W., (2009). Adult PTSD and its Treatment with EMDR: A Review of

Controversies, Evidence and Theoretical Knowledge. Journal of EMDR Practice and Research,

3(3), 117-132.

Stickgold, R., Walker, M. P. (2007). Sleep Dependent Memory Consolidation and Reconsolidation. Sleep Medicine. 8(4), 331-343.

Soeter, M., Kindt, M. (2010) Dissociating response system: Erasing Fear from Memory

Neurobiology of Learning and Memory, 94(1), 30-41.

Trivedi, M. H., Rush A. J., Ibrahim, H. M., Carmody, T. J., Biggs, M. M., Suppes, T., et al. (2004). The Inventory of Depressive Symptomatology, Clinician Rating (IDS-C) and Self Report (IDS-SR), and the Quick Inventory of Depressive Symptomatology, Clinician Rating (QIDS-C) and Self-Report (QIDS-SR) in Public Sector Patients with Mood Disorders: a Psychometric Evaluation. Psychological

Medicine, 34 (1), 73-82.

Van den Hout, M. A., Bartelski, N., Engelhard, I. M, (2013). On EMDR: Eye Movements During Retrieval Reduce Subjective Vividness and Objective Memory Accessibility during Future Recall. Cognition and Emotion, 27(1), 177-183.

(26)

Watts, F. N., Dalgleish, T., Bourke, P., Healy, D. (1990). Memory Deficit in Clinical Depression: Processing resources and the Structure of Materials. Psychological Medicine, 20(2), 345-349.

Williams, J., Mark, G., Teasdale J. D., Segal Z. V., Soulsby J. (2000). Mindfulness-Based Cognitive Therapy Reduces Overgeneral Autobiographical Memory in Formerly Depressed Patients. Journal of

Abnormal Psychology, 109(1), 150-155.

Wisco, B. E., Nolen-Hoeksema, S., (2010). Valence of Autobiographical Memories: The Role of Mood, Cognitive Reappraisal, and Suppression. Behaviour Research and Therapy, 48(4), 335- 340.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Ten tweede bleek uit de resultaten van deelvraag 2 ‘Wat is de samenhang tussen welbevinden, PTSS klachten, zelfcompassie en posttraumatische groei op de meetmomenten T0, T1, T2 en

resultaten verklaard kunnen worden door de valentie van de woorden, wordt in deze studie gekeken of de opvallendheid van woorden in plaats van de valentie het SIRE effect in de

Uit de steekproef is een deelgroep afgebakend van werknemers met de volgende kenmerken: (1) sta- tuut van arbeider (tijdens de eerste dip ging het nog uitsluitend om werknemers

Uit de literatuur is bekend dat personen die tijdens de zwangerschap een zwangerschapsmasker (chloasma gravidarum) hebben gehad een groter risico lopen op het ontwikkelen van

jaarlijks conform afspraken cie. Verbonden Partijen okt. Keulen toegevoegd LTA-overleg nov. Paterswoldsewegtunnel) de Rook collegebrief 28-8-15. 3e kw 16 2015-228 B&amp;V PvA

Beziet men die nu, dan is het duidelijk dat geen enkele directie zich kan ver­ oorloven aan de betreffende onderwerpen voorbij te gaan. Verschillende kunnen

• Endometriumcarcinoom: zorg voor adequate progestageendosering en duur (zie Schema’s en doseringen). • Ovariumcarcinoom: laag extra risico. Toedieningsvorm estradiol