• No results found

En later word ik….? : een onderzoek naar het studiekeuzeproces van VMBO-leerlingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "En later word ik….? : een onderzoek naar het studiekeuzeproces van VMBO-leerlingen"

Copied!
107
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

En later word ik….?

Een onderzoek naar het studiekeuzeproces van VMBO-leerlingen.

Masterscriptie Onderwijskunde

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

R. Oosterkamp studentnr. 5997399 Begeleiding: Dr. L. Elffers Amsterdam, september 2012

(2)
(3)

Pagina | 3

And later I will become…?

a research into the educational decision-making process by

students in the VMBO.

(4)

Pagina | 4 Abstract

Early school leaving is considered to be one of the major problems in Dutch education. Most students drop-out during their first year at the MBO (intermediate vocational education). Regret of their educational choice is known to be the most important reason for these students to drop out of school. In this thesis is explored how young people can be guided during their decision-making process, in order to improve their choice for an MBO-study. The research consists of two studies. First, by means of a questionnaire, the educational decision-making process of a complete year group of a VMBO-school (lower vocational education) was explored. These results were used for the follow-up study in which sixteen students from this year group were interviewed about their experiences and opinions concerning the decision-making process for the MBO.

Students want to make their own educational choices, but they need to be guided in the decision-making process. Based on the outcomes of the research, these recommendations are made to improve guidance in the decision-making process for the MBO:

• A prominent, active role for the VMBO-school

The VMBO-school should take a prominent and active role in the educational decision-making process. The school should provide the right information at the right time and give students personal attention and guidance in order to encourage/oblige students to think about their interests, abilities and profession preferences. Also, the school should encourage

students (and parents) to orient on the students educational possibilities. By visiting MBO-schools for example, by talking with MBO- students and by visiting companies.

• Involve parents in the process

Parents are most influential in students decision-making, but they often lack sufficient knowledge of the Dutch educational system. Especially parents with a different ethnic background. By involving parents in the decision-making process, they are encouraged and better equipped to help their child find an education program that suits them.

• Pay extra attention to the vulnerable groups; students of basisberoepsgerichte leerweg, boys and students from single-parent families

The results of the questionnaire showed a high percentage of students who took their decision at the very last moment and their choice was largely based on little information or guidance.

(5)

Pagina | 5 Especially students in the basisberoepsgerichte leerweg (basic vocational education), boys and students from single-parent families do little effort to find an education program that suits them. These pupils are herein also minimally encouraged by their social environment. These groups in particular require guidance, support and encouragement of the VMBO-school.

• Invest in internships

The professional environment gives a realistic picture of the sector in which pupils might want to work. Experiences from internships can be very valuable, provided that the internship content is good and the pupils are properly supervised by school and the providing company.

• Involve MBO-students in the decision-making process

Pupils from the VMBO value information by MBO-students and it is a good, honest

supplement to the information from the school itself. There are several ways in which these students can be involved in the process. The MBO-school could deploy students during open days for instance. Or students can give presentations about their educational programm on VMBO-schools. The VMBO schools could invite alumni to speak about their vocational training and experiences. These alumni could also advise current students in the way they could discover the education program that suits them best.

(6)

Pagina | 6 Inhoudsopgave

woord vooraf ... 8

Hoofdstuk 1 Inleiding ... 9

Hoofdstuk 2 Het Nederlands schoolsysteem: van VMBO naar MBO ... 10

2.1 Doorstromen van VMBO naar MBO ... 10

2.2 Wellant Amsterdam Sloten ... 13

Hoofdstuk 3 Studiekeuze ... 15

3.1 Aanval op de schooluitval ... 15

3.2 Invloeden op de studiekeuze ... 17

3.2.1 Beroeps- en Studiekeuzetheorieën ... 17

3.2.2 Invloed van persoonlijke kenmerken op de studiekeuze ... 19

3.2.3 Invloed van de sociale omgeving op de studiekeuze ... 20

3.2.4 School en studiekeuzebegeleiding ... 21

3.3 Informatiebronnen in het oriëntatieproces ... 22

3.4 Theoretisch model van het studiekeuzeproces ... 23

3.5 Begeleiding van het studiekeuzeproces voor het MBO ... 25

Hoofdstuk 4 Methode ... 28 4.1 Onderzoeksgroepen ... 28 4.2 Onderzoeksopzet ... 30 4.3 Procedure ... 34 4.4 Analyse ... 35 Hoofdstuk 5 Resultaten ... 37

5.1 Analyse kwantitatieve deelstudie: enquête ... 37

5.1.1 Persoonlijke kenmerken en omgevingskenmerken ... 39

5.1.2 Studiestakers en reden voor studiestaken ... 39

5.1.3 Moment van studiekeuze en reden van studiekeuze... 40

5.1.4 Studiekeuzetevredenheid ... 43

(7)

Pagina | 7

5.1.6 Etniciteit en studiekeuzeproces ... 47

5.1.7 Gezinssituatie en studiekeuzeproces ... 48

5.1.8 Opleidingsniveau VMBO en studiekeuzeproces ... 50

5.1.9 Studiestakers/-switchers en studiekeuzeproces ... 53

5.2 Analyse kwalitatieve deelstudie: focusgroep ... 55

5.2.1 Studiekeuzetevredenheid ... 55

5.2.2 Moment van informatievoorziening en studiekeuze ... 57

5.2.3 Belangrijke informatie ... 58

5.2.4 Gebruik van informatiebronnen ... 59

5.2.5 Gebruik van hulpbronnen ... 61

5.2.6 Aanbevelingen voor de VMBO-school ... 63

5.2.7 Aanbevelingen voor MBO-opleidingen ... 65

Hoofdstuk 6 Conclusie en aanbevelingen ... 67

6.1 Beantwoording onderzoeksvragen ... 67 6.2 Aanbevelingen ... 73 Hoofdstuk 7 Discussie ... 75 Literatuur ... 77 Bijlagen A. Vragenlijst MBO-studenten ... 83 B. Codeboek ... 88 C. Vragenlijst focusgroep ... 101 D. Presentatie focusgroep ... 104 E. Voorbereiding focusinterview ... 106

(8)

Pagina | 8 Woord vooraf

Met dit onderzoek rond ik de master-fase van mijn opleiding Onderwijskunde aan de Universiteit van Amsterdam af. Hoewel dit op zich al een goede stimulans was, was dit niet de enige reden voor mijn interesse in het studiekeuzeproces van VMBO-leerlingen. Als docent wiskunde en mentor op het Wellantcollege Sloten zie ik ieder jaar veel scholieren de keuze voor een MBO-opleiding maken. Veel leerlingen maken de studiekeuze vol vertrouwen en enthousiasme, maar vaak blijkt het ook heel lastig om de juiste opleiding te kiezen. De studiekeuze is voor een belangrijk deel bepalend voor hun toekomst en te vaak blijkt dat leerlingen niet de opleiding kiezen die het best bij hen past. Hopelijk bieden de uitkomsten en conclusies van dit onderzoek aanknopingspunten die ervoor zorgen dat scholieren betere keuzes maken en sneller op de juiste plek belanden in het MBO.

Zonder hulp had dit onderzoek niet volbracht kunnen worden. De ruimte hieronder gebruik ik graag om een aantal mensen te bedanken. Ten eerste noem ik graag mijn

afstudeerbegeleidster Louise Elffers. Dank voor de prettige overleggen en de positieve feedback. Jouw adviezen en commentaar hebben mij enorm geholpen bij het richting geven aan mijn onderzoek, bij het analyseren van informatie en bij de tekstuele vormgeving.

Mijn dank gaat natuurlijk uit naar de leerlingen van het Wellantcollege Sloten, examenjaar 2011-2012. In het bijzonder naar Savannah, Kimberly, David, Mitchel, Merve, Emily, Barber, Chantal, Jade, Jeroen, Emre, Mirte, Dominique, Laura en Kimberley. Zonder hun

constructieve medewerking in de focusgroep was dit mooie resultaat niet mogelijk geweest. Mijn dank gaat ook uit naar de schoolleiding van het Wellantcollege Sloten die mij de mogelijkheid gaf dit onderzoek uit te voeren. Met name bedank ik mijn collega’s Marian Hilke en Stijn Tettero die enorm hebben geholpen bij de documentatie van leerling-gegevens en het verzamelen van de onderzoeksgegevens.

Een speciaal woord van dank gaat uit naar mijn vriendin Paula. Haar bijdrage aan dit onderzoek begon al een aantal jaar geleden, toen ze me de ruimte gaf naast een drukke baan een studie te starten. Achteraf zal ze hier vast wel eens spijt van hebben gehad, maar haar steun en geduld zijn doorslaggevend geweest bij het afronden van deze opleiding. Paula, bedankt voor alles. Dit was de laatste studie! (denk ik.)

(9)

Pagina | 9 Hoofdstuk 1 Inleiding

Ieder jaar maken duizenden VMBO-scholieren de belangrijke keuze voor een vervolgopleiding in het MBO. Deze beslissing zal voor een groot deel bepalend zijn voor hun toekomst. Het maken van de juiste studiekeuze blijkt voor veel studenten heel lastig. Cijfers van het ministerie van OCW (2011a) laten zien dat de meeste schooluitval plaatsvindt in het MBO (75%) en bijna de helft van de uitval vindt plaats in het eerste leerjaar. Als voornaamste reden voor studiestaken komt de verkeerde studiekeuze naar voren. Uit maatschappelijk oogpunt enerzijds, maar meer nog vanuit persoonlijke ontwikkelkansen van jongeren is dit een ongewenste situatie.

In deze scriptie is daarom onderzoek gedaan naar hoe VMBO-scholieren begeleid kunnen worden in hun studiekeuzeproces, met als doel om de definitieve studiekeuze voor het MBO te verbeteren. Als scholieren betere keuzes maken, komen ze sneller op de juiste plek terecht, zullen ze gemotiveerder zijn en vaker en sneller een diploma behalen. Om advies te kunnen geven over de begeleiding is het studiekeuzeproces onderzocht vanuit het perspectief en de beleving van de jongeren zelf. Dit is gedaan door oud-leerlingen van een VMBO-school in Amsterdam, het Wellantcollege Sloten, zelf aan het woord te laten. Aan de hand van hun ervaringen en adviezen is het keuzeproces in kaart gebracht en zijn aandachtspunten voor de begeleiding van jongeren samengesteld.

Opbouw van de scriptie

Alvorens het studiekeuzeproces voor het MBO te onderzoeken is relevante literatuur bestudeerd. In hoofdstuk 2 bespreek ik het Nederlands schoolsysteem waarbij de doorstroming van VMBO naar MBO centraal staat. In dit hoofdstuk is een paragraaf over het Wellantcollege Amsterdam Sloten toegevoegd. Het onderzoek is uitgevoerd onder oud-leerlingen afkomstig van deze VMBO-school. In hoofdstuk 3 wordt een beeld gegeven van de (toegenomen) aandacht voor voortijdig schoolverlaten en het belang van de juiste begeleiding. Vervolgens omvat dit hoofdstuk een overzicht van bestaande theorieën over studie- en beroepskeuzegedrag en zijn factoren beschreven die de studiekeuze beïnvloeden. Dit hoofdstuk sluit af met de formulering van de onderzoeksvragen. In hoofdstuk 4 bespreek ik de twee deelstudies die zijn uitgevoerd om de onderzoeksvragen te beantwoorden. In hoofdstuk 5 worden de resultaten van beide onderzoeken gepresenteerd. De resultaten leiden uiteindelijk tot conclusies en aanbevelingen, die in hoofdstuk 6 zijn beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 gereflecteerd op de uitvoering van het onderzoek.

(10)

Pagina | 10 Hoofdstuk 2 Het Nederlands schoolsysteem: van VMBO naar MBO

Voordat in hoofdstuk drie wordt ingegaan op het studiekeuzeproces aan het einde van het VMBO, is het van belang inzicht te hebben in het Nederlands schoolsysteem. In paragraaf 2.1 is het Nederlands schoolsysteem beschreven, waarbij de doorstroming van VMBO naar MBO centraal staat. in paragraaf 2.2 wordt het Wellantcollege Amsterdam Sloten voorgesteld. De onderzoeksgroep werd gevormd door oud-leerlingen van deze VMBO-school.

2.1 Doorstromen van VMBO naar MBO

In Nederland geldt de startkwalificatie als minimum opleidingsgrens. Dit wordt gezien als het niveau dat minimaal noodzakelijk is om op een goede manier te kunnen functioneren op de arbeidsmarkt. Een startkwalificatie is een HAVO- of VWO-diploma of MBO-diploma niveau 2 of hoger. Een VMBO-diploma is niet toereikend. Een leerling is tot 23 jaar leerplichtig tot een startkwalificatie is behaald (Ministerie van OCW, 2006b).

Na afronding van het basisonderwijs stromen leerlingen door naar het voortgezet onderwijs dat is gesplitst in verschillende schoolniveaus; het VMBO, de HAVO en het VWO. Voor leerlingen met een lichamelijke of geestelijke handicap is er speciaal onderwijs, voor leerlingen met grote leerproblemen is er praktijkonderwijs. Van alle scholieren in het voorgezet onderwijs zit bijna 60% op het VMBO. De overige leerlingen zijn ongeveer gelijk verdeeld over de HAVO en het VWO (CBS, 2011). Een klein percentage volgt het praktijkonderwijs/ speciaal onderwijs.

Het VMBO (Voorbereidend Middelbaar Beroeps Onderwijs) bestaat sinds 1999 en omvat wat voorheen de MAVO en het VBO was. Het VMBO is een vierjarig traject (op het speciaal onderwijs kan dit vijf jaar duren) en biedt de keuze tussen vier leerwegen. Na het VMBO kan een vervolgopleiding worden gekozen op het MBO (Middelbaar Beroeps Onderwijs).

Het VMBO is verdeeld in de volgende opleidingsniveaus/leerwegen;

Basisberoepsgerichte leerweg: (BB) Deze richting is bestemd voor leerlingen die meer op de praktijk zijn ingesteld. Leerlingen doen examen in vier algemene vakken en een beroepsgericht vak.

Kaderberoepsgerichte leerweg: (KB) De benaming verwijst naar de gedachte dat leerlingen een opleiding volgen die gericht is op een functie binnen het kader van de gekozen sector. De leerlingen doen examen in

(11)

Pagina | 11 vier algemene vakken en een beroepsgericht vak of programma.

Gemengde leerweg: (GL) De benaming verwijst naar een vermenging van theoretisch en praktisch onderwijs. De gemengde leerweg en de theoretische leerweg zijn van hetzelfde niveau. Leerlingen doen echter examen in vijf algemene vakken, en een beroepsgericht vak van een sector (Economie, landbouw, Techniek, Zorg&Welzijn).

Theoretische leerweg: (TL) Deze leerweg is te vergelijken met het D-niveau van de vroegere MAVO. Scholen die slechts deze leerweg aanbieden mogen zich ook nog MAVO blijven noemen. De examenpakketten bestaan minimaal uit zes algemene vakken.

Een apart kader;

LWOO: Het leerwegondersteunend onderwijs is bedoeld voor leerlingen die extra begeleiding nodig hebben in een van de leerwegen. Leerlingen komen hiervoor in aanmerking bij een leerachterstand en een IQ dat ligt tussen 75-90 en bij een IQ dat ligt tussen 91- 120 in combinatie met sociaal-emotionele problematiek.

Sectorkeuze

In de bovenbouw van het VMBO maken leerlingen een sectorkeuze. Er zijn vier sectoren waaruit aan het eind van het tweede leerjaar een keuze gemaakt moet worden: Landbouw, Techniek, Zorg en Welzijn en economie. Voor elke sector moeten enkele vakken verplicht worden opgenomen in het examenpakket en binnen de sectoren bestaan verschillende programma’s. Niet iedere VMBO-school biedt alle sectoren aan. Groengerichte scholen bijvoorbeeld bieden veelal een vakkenpakket aan dat slechts aansluit bij de sector Landbouw. Dit betekent dat leerlingen zich al bij de keuze voor een VMBO-school bewust moeten zijn van een sectorvoorkeur. De sectorkeuze is in grote mate bepalend voor de vervolgopleiding die een leerling kan gaan doen. Een leerling kan voor het MBO een andere sectorkeuze maken dan in het VMBO. Maar doordat soms de vereiste basiskennis ontbreekt zijn niet alle opleidingen zonder meer toegankelijk. Om toegelaten te kunnen worden tot een opleiding in een andere richting kunnen toelatingseisen gelden.

(12)

Pagina | 12 Het MBO (Middelbaar Beroepsonderwijs)

Het MBO bereidt leerlingen voor op de beroepspraktijk of op een vervolgopleiding in het HBO (alleen MBO-4). Het MBO kent vier opleidingsniveaus:

niveau 1: Assistent beroepsbeoefenaar. Leidt op voor eenvoudige werkzaamheden. (Afronding is niet voldoende voor een startkwalificatie.)

niveau 2: Basisberoepsopleiding. Leidt op voor uitvoerende werkzaamheden. • niveau 3: Vakopleiding. Leidt op tot zelfstandige uitvoering van werkzaamheden. • niveau 4: Middenkaderopleiding/ specialist. Leidt op tot zelfstandige uitvoering van

werkzaamheden en specialisatie. Na afronding kan de student ervoor kiezen door te stromen naar het HBO.

De meeste MBO-opleidingen worden gegeven op Regionale Opleidingcentra (ROC’s). Deze centra vallen onder het Ministerie van OCW. Groene opleidingen worden gegeven op Agrarische Opleidingscentra (AOC’s). Deze opleidingscentra vallen onder het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Hiernaast bestaan er vakscholen die zich specifiek richten op een beroepenveld, zoals de horecavakschool. Ook bestaan er veel particuliere opleidingsinstituten die een MBO-opleiding mogen aanbieden. Denk hierbij aan kappersopleidingen en schoonheidscentra. Zij krijgen geen geld van de overheid en daarom betalen studenten in de regel meer schoolgeld.

BOL/BBL

In het MBO kunnen studenten kiezen uit twee leerwegen; de BOL of BBL leerweg. De BOL (Beroepsopleidende leerweg) is de meeste gangbare en is een combinatie van leren en stage. De student zit vijf dagen in de week op school waarbij theorie centraal staat. De praktijkervaring wordt opgedaan door middel van stages. De BBL (Beroepsbegeleidende leerweg)-variant is een combinatie van leren en werken. Studenten volgen één dag in de week les en werken vier dagen in de week bij een bedrijf of organisatie. De praktische ervaring doen studenten op in de praktijk. De theorie en begeleiding worden verzorgd op de opleiding. Doorstromen

De doorstroming van VMBO naar MBO is op verschillende manieren mogelijk. De basisberoepsgerichte leerweg geeft toegang tot niveau 2 en 3 van het MBO. De kaderberoepsgericht, gemengde en theoretische leerwegen van het VMBO sluiten aan op alle niveaus van het MBO. Het is ook mogelijk met een afgeronde HAVO- of VWO- opleiding in te stromen in MBO- niveau 4. Na afronding van een MBO-opleiding niveau 4 kunnen

(13)

Pagina | 13 studenten doorstromen naar het HBO. Een schematisch overzicht van de huidige doorstroommogelijkheden naar de MBO-niveaus is in figuur 1 weergegeven.

Veel schoolverlaters wijzigen van sector bij de doorstart in het MBO

Hoewel het niet zonder meer mogelijk is om door te stromen in een andere richting dan de richting die gekozen is in het VMBO, laten onderzoekscijfers zien dat veel leerlingen kiezen voor een overstap. De VO-Monitor 2004 (ROA, 2008) toont dat zo’n 46% van de VMBO-ers in het MBO ovVMBO-erstapt naar een andere studierichting. Bij VMBO-scholieren met een landbouwachtergrond wijkt zelfs 60,5% uit naar vervolgopleidingen buiten de eigen sector. 2.2 Wellantcollege Amsterdam Sloten.

De onderzoeksgroep wordt gevormd door oud-leerlingen van het Wellantcollege Amsterdam Sloten. In deze paragraaf wordt deze VMBO-school voorgesteld. Eerst is de speciale positie van het groen onderwijs binnen het Nederlands onderwijssysteem beschreven. Vervolgens zijn het Wellantcollege en de vestiging Amsterdam Sloten belicht.

Groen Onderwijs

Het groenonderwijs biedt een breed scala aan opleidingen op het gebied van plant, dier, bloem, voeding, natuur, recreatie, gezondheid en milieu. Leerlingen die de keuze maken voor een ‘groene’ VMBO-school, hoeven in klas 2 geen sectorkeuze te maken. Zij stromen door in

(14)

Pagina | 14 de sector landbouw. Groen onderwijs heeft zich ontwikkeld vanuit de land- en tuinbouwscholen. Deze scholen boden vooral opleidingen aan voor agrarische ondernemers. Vanwege deze achtergrond is het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en innovatie verantwoordelijkheid voor de opleidingen en niet het Ministerie van OCW.

Het Wellant VMBO Amsterdam Sloten

Het Wellantcollege vestiging Amsterdam Sloten biedt drie leerwegen van het VMBO aan; de basisberoeps gerichte leerweg , de kaderberoeps gerichte leerweg en de gemengde leerweg. Ieder schooljaar biedt deze vestiging plaats aan circa 100 leerlingen. Hoewel de organisatie zich onderscheidt door het aanbod van groenonderwijs, kiezen ouders de laatste jaren met name voor het Wellantcollege als veilige leeromgeving in plaats van het Wellantcollege als groene school (Wellant schoolgids, 2011). Dit blijkt onder andere uit de doorstroomcijfers die de school publiceert in haar schoolgids. Slechts 5% van de geslaagde leerlingen kiest ervoor de studie voort te zetten op een MBO-opleiding van het Wellantcollege of een andere ‘groene’ MBO-opleiding. Doordat het onderwijs kleinschalig is opgezet en men veel investeert in leerlingbegeleiding, is de school ook populair bij ouders van leerlingen met een eerder genoemde LWOO-verklaring.

(15)

Pagina | 15 Hoofdstuk 3 Studiekeuze

In het vorige hoofdstuk is een overzicht gegeven van het schoolsysteem in Nederland, met centraal aandacht voor de doorstroom van VMBO naar MBO. In dit hoofdstuk is de bestudeerde literatuur met betrekking tot studiekeuzeprocessen samengevat. In paragraaf 3.1 schets ik de relatie tussen het lastige studiekeuzeproces en voortijdig schoolverlaten. Paragraaf 3.2 bevat een uiteenzetting van enkele gangbare studie- en beroepskeuzetheorieën. Ook worden factoren die van invloed zijn op het studiekeuzeproces samengevat. In paragraaf 3.3 zijn de informatiebronnen in het oriëntatieproces beschreven. Paragraaf 3.4 vat de bevindingen in dit hoofdstuk samen in een theoretisch model. Het hoofdstuk sluit af met de formulering van de onderzoeksvragen in paragraaf 3.5.

3.1 Aanval op de schooluitval

Voortijdig schoolverlaten is al een heel oud probleem. De maatschappij en de politiek maken zich al jaren zorgen over voortijdig schooluitval en het wordt algemeen beschouwd als één van de grote problemen van het huidige Nederlandse onderwijs. Juist voor degenen die geen of weinig scholing hebben gehad kunnen de vooruitzichten op werk in de komende jaren weinig rooskleurig zijn door de slecht lopende economie en toenemende opleidingseisen. Dit kan betekenen dat een groep jongeren de boot dreigt te missen. Een andere achtergrond van de noodzaak van maatregelen betreft de kosten die gemoeid zijn met de uitval. Verkeerde studiekeuzes in de vorm van onderbenutting van talent, uitval, niet-optimale doorstroom naar vervolgopleiding of arbeidsmarkt en ‘afstroom’ kunnen Nederland jaarlijks tot miljarden euro’s kosten (Nationale DenkTank, 2007). Naar aanleiding van het Lissabon-overleg van de Europese Unie in 2000 heeft Nederland in Europees verband afgesproken om de strijd aan te gaan met het voortijdig schoolverlaten (Ministerie van OCW, 2006a). Het Ministerie van OCW startte met de campagne ‘aanval op schooluitval’ (2011b) diverse initiatieven met wisselend succes. Ondanks alle aandacht en maatregelen blijft het aantal voortijdig schoolverlaters te hoog.

De moeizame overstap naar het MBO door verkeerde studiekeuze

Naar oorzaken van voortijdig schoolverlaten is veel onderzoek verricht. Oorzaken liggen op verschillende niveaus: het niveau van de samenleving, de arbeidsmarkt, het onderwijsstelsel, de school, de leerling zelf en diens sociale milieu. Dit onderzoek richt zich op factoren die vanuit het onderwijs beïnvloed kunnen worden. Verschillende onderzoeken laten zien dat de grootste schooluitval in Nederland plaatsvindt in het eerste jaar na de overstap naar het MBO (Ministerie van OCW, 2011: Luken, 2009). Dit geeft aan dat de transitie van het VMBO naar

(16)

Pagina | 16 het MBO voor veel studenten lastig is. Uit onderzoek van Zijlstra en Meijers (2006) blijkt dat de voornaamste reden om de studie te staken een verkeerde studiekeuze is. Dit sluit aan bij resultaten van soortgelijk onderzoek door Derriks en Vergeer (2010) en Voncken et al. (2000). Studieverlaters noemden ook hier als voornaamste reden van stoppen op dat de opleiding niet is wat ze ervan verwacht hadden.

Door verkeerde studiekeuze minder leermotivatie

Dat de verkeerde studiekeuze een belangrijke reden is om de opleiding te staken wordt onderstreept door Elffers (2011). Ze deed onderzoek naar verschillende processen binnen en buiten school die kunnen bijdragen aan studiesucces dan wel uitval van studenten na de overgang naar het MBO. Haar onderzoek laat zien dat een succesvolle start in het MBO sterk afhangt van de ervaringen die studenten hebben in hun nieuwe onderwijsomgeving. Prettige contacten met docenten en medestudenten, en het ervaren van een goede aansluiting met de school en opleiding bevorderen de emotionele en gedragsmatige betrokkenheid bij op school. De betrokkenheid bij de opleiding wordt aangedreven door een ervaren inhoudelijke aansluiting met het geboden onderwijs. De resultaten van het onderzoek laten tevens zien dat studenten die negatief oordelen over het belang van hun opleiding voor hun toekomstige loopbaan een grotere kans hebben om uit te vallen.

Als toevoeging op deze bevindingen kan het artikel ‘Kiezen of binden’ van Luken (2009) over studiestaken in het hoger onderwijs worden genoemd. Gebrek aan uitdaging wordt hier vaak genoemd als reden voor studiestaken. Luken wijst nadrukkelijk op ‘intrinsieke’ motivatie als belangrijke factor bij studiesucces: het werkelijk geïnteresseerd zijn in het onderwerp, plezier hebben in leren en doen op het gekozen gebied of een persoonlijke betrokkenheid bij de maatschappelijke doelen waarvoor men wordt opgeleid.

Studenten helpen de juiste keuze te maken

Voor de doorstroming naar het MBO moeten leerlingen een opleiding kiezen die hen voorbereidt op het werken in een bepaalde sector of een specifiek beroep. Deze keuze vereist van leerlingen dat zij inzicht hebben in hun eigen interesses en mogelijkheden, maar ook inzicht in de structuur van de arbeidsmarkt en het onderwijssysteem. Aankomend eerstejaars MBO-studenten ontbreekt het vaak aan beide (Elffers, 2011). Deze jongeren hebben vaak moeite om een route uit te stippelen die past bij hun loopbaanplannen, en over de keuze voor een MBO-opleiding lijkt soms nauwelijks te zijn nagedacht. In interviews met VMBO- en

(17)

Pagina | 17 MBO-leerlingen geven leerlingen aan moeite te hebben met het maken van de juiste studie- en beroepskeuze(Meijers et al., 2010a). De leerlingen geven aan dat ze hulp kunnen gebruiken, maar vinden het moeilijk aan te geven hoe. Gesprekken willen ze wel voeren, maar geen preken of praten over wat ze niet goed doen. Ze willen vooral hun interesses onderzoeken en in de praktijk ontdekken wat bij hen past. In dit onderzoek zijn leerlingen op het moment van de keuze voor een vervolgopleiding ervan overtuigd de juiste keuze gemaakt te hebben. Tegelijkertijd beseffen ze dat ze hun keuze niet op echt goede gronden hebben gemaakt: ze geven aan dat ze niet veel hebben nagedacht over voor- en nadelen van de verschillende keuzes; ze zijn niet zo zeker dat ze een goed beeld hebben van de vervolgopleiding, en de keuze is vooral gebaseerd op het rondkijken in de vervolgopleiding.

3.2 Invloeden op de studiekeuze

Om ervoor te zorgen dat jongeren een weloverwogen studiekeuze kunnen maken, is een goede begeleiding van jongeren in hun studie- en beroepskeuze van belang. Doordat veel factoren van invloed zijn op de uiteindelijke studiekeuze is het studiekeuzeproces een complex geheel. Op basis van literatuur kunnen factoren die van invloed zijn op de studiekeuze gesplitst worden in drie onderdelen: persoonlijke kenmerken, sociale omgevingskenmerken en de studiekeuzebegeleiding door VMBO- en MBO- scholen. In deze paragraaf wordt een overzicht van de geraadpleegde literatuur bij ieder onderdeel gegeven.

3.2.1 Beroeps- en Studiekeuzetheorieën

Om VMBO-scholieren de juiste vorm van begeleiding met betrekking tot hun studiekeuze aan te kunnen bieden, is het van belang om inzicht te krijgen in de manier waarop die studiekeuze tot stand komt. De ontwikkeling van het beroeps- en studiekeuzeproces is door diverse beroepskeuzepsychologen beschreven. Hierbij worden vooral de theorieën van Ginzberg, Super, en Holland veel genoemd (Luken, 1995: Meijers, 2010b). In recente onderzoeksliteratuur komt de theorie van Gottfredson (1981) vaak voor. Overeenkomstig in de vier theorieën is de grote invloed die kenmerken als persoonlijkheid, eigen interesses en capaciteiten en waarden wordt toegedicht in het keuzeproces.

De theorieën laten zien dat er bij keuzeprocessen verschillende ontwikkelingspatronen herkend kunnen worden. Zowel Super, Ginzberg als Gottfredson maken gebruik van fases of stadia, welke zouden moeten leiden tot een bewuste beroepskeuze. Zo beschrijft Ginzberg het fantasiestadium, tentatief stadium en het realistisch stadium. Supers beschrijving (in Meijers,

(18)

Pagina | 18 2010b) komt erg overeen met die van Ginzberg. Super maakt onderscheid tussen de ontdekkingsfase, de groeifase en de exploratieve fase. In de groeifase of het tentatief stadium zou het individu voldoende ontwikkeld zijn om voldoende inzicht in eigen interesses (11-12 jaar), capaciteiten (13-14 jaar) en waarden (15-16 jaar) te hebben om een beroeps- en studiekeuze te maken die past bij de persoonlijkheid.

De doelgroep van dit onderzoek, VMBO-leerlingen van een groene VMBO-school, lijkt de meeste overeenkomsten te vertonen met het door Ginzberg genoemde tentatieve stadium of de door Super genoemde groeifase, aangezien deze leerlingen in hun vierde leerjaar een keuze moeten maken voor een vervolgstudie. Hierbij moet opgemerkt worden dat het studiekeuzeproces een dynamisch proces is dat bij de ene leerling eerder begint dan bij de andere en dat door veel factoren wordt beïnvloed (Timmer, 2011). Leerlingen ontwikkelen zich via verschillende wegen en de stappen zijn niet eenvoudig te ordenen in een voorspelbaar proces.

Inzicht in eigen interesses en capaciteiten

De keuze voor een studierichting wordt beïnvloed door het inzicht in eigen interesses en capaciteiten en het ontwikkelde beroepsperspectief. Uit de beroepskeuzepsychologie blijkt dat interesse en capaciteiten dicht bij elkaar liggen. Naarmate een persoon ouder wordt, wordt deze zich meer bewust van zijn eigen interesses en capaciteiten. Een leerling met veel zelfkennis kan zijn eigen kwaliteiten beter benoemen. Hierdoor kan de leerling beter onderbouwde beslissingen nemen op het gebied van opleidingsniveau en studierichting (Luken, 1995).

Instrumentele en expressieve studiekeuzemotieven

Motieven om voor een opleiding te kiezen splitst Foppen (in Meijers, 2010a) in instrumentele en expressieve studiekeuzemotieven. Expressieve studiekeuzemotieven omvatten onder meer zelfontplooiing en plezier hebben in de opleiding. De bovengenoemde beroepskeuzetheorieën noemen ontwikkeling en zelfontplooiing als basis voor de uiteindelijke beroepskeuze en zijn met name expressief van aard. Belangrijke instrumentele motieven zijn onder andere dat de opleiding leidt tot een interessante baan, een beter inkomen en meer aanzien. Uit de literatuur komt naar voren dat expressieve motieven iets zwaarder lijken te wegen dan instrumentele studiekeuzemotieven. Volgens Bloemen & Dellaert (2000) kiezen jongeren een opleiding vooral vanuit interesse of om zichzelf te ontplooien. Ook de kans op een baan is tijdens de studiekeuze een punt dat ter overweging wordt meegenomen. Ook in Meijers (2010b) komt

(19)

Pagina | 19 naar voren dat arbeidsperspectieven wel een rol spelen in de beslissing, maar dat deze minder meewegen dan expressieve studiekeuzemotieven. Brenninkmeijer & Verijdt (2007) vonden echter dat leerlingen zich in hun keuzegedrag vooral laten leiden door het verwachte salaris en de verwachte mogelijkheden om carrière te maken.

3.2.2 Invloed van persoonlijke kenmerken op de studiekeuze

Uit de literatuur komt naar voren dat het studiekeuzeproces wordt beïnvloed door persoonlijke kenmerken als sekse en etniciteit. Hieronder wordt zijn de invloedrijke persoonlijke kenmerken samengevat.

Invloed van sekse op studiekeuze, studiemotivatie en studiegedrag

Jongens en meisjes verschillen in studiekeuze, studiemotivatie en studiegedrag (van Langen, 2006). Meisjes lijken bewuster over hun keuze na te denken dan jongens. Meisjes zijn vaker bezig zijn met loopbaanreflectie, meer gemotiveerd voor hun studie en meer tevreden over de keuzes die ze maken voor een stage en studierichting. Zij trekken ook meer tijd uit om overzicht te krijgen van het onderwijsaanbod bij het selecteren van een vervolgopleiding. Jongens zouden in het algemeen meer materialistische (of instrumentele) motieven hebben bij het maken van hun keuze, waarbij ze belang hechten aan sociale status, carrière maken of financiële zekerheid.

In de sectorkeuzes zijn ook duidelijke sekseverschillen te zien (CBS, 2011). Meisjes kiezen relatief weinig voor Techniek en relatief veel voor Zorg en Welzijn. Jongens kiezen nauwelijks voor de sector Zorg en Welzijn en relatief vaak voor een technische richting. De verdeling in het MBO is vergelijkbaar met de verdeling over de sectoren in het VMBO (CBS, 2011).

Invloed van de etnische achtergrond op het studiekeuzeproces

Crul (2000) merkt op dat het studiekeuzeproces van allochtone jongeren verschilt ten opzichte van autochtone jongeren, vooral in de mate waarin het netwerk van familie, vrienden en docenten wordt aangesproken om tot een weloverwogen studiekeuze te komen. De perceptie en context van deze leerlingen is heel anders dan die van autochtone leerlingen. Ouders kunnen niet altijd helpen, doordat ze weinig kennis hebben van het onderwijssysteem, maar ze willen wel graag dat het goed gaat met hun kinderen. Allochtone leerlingen willen nog meer dan autochtone leerlingen dat hun ouders trots op ze zijn. Van huis uit wordt ook meer gestimuleerd dat kinderen een hoge opleiding afronden. Volgens Crul nemen oudere broers en

(20)

Pagina | 20 zussen of andere familieleden de onderwijsondersteunende rol van ouders gedeeltelijk of helemaal over als die deze door gebrek aan kennis over en ervaring met het Nederlands onderwijssysteem zelf niet kunnen vervullen.

3.2.3 Invloed van de sociale omgeving op de studiekeuze

Verschillende personen binnen de sociale omgeving hebben invloed op het studiekeuzeproces. Het betreft ouders, broers/zussen, andere familieleden, vrienden/klasgenoten. En ook docenten hebben in meer of mindere mate invloed op de keuze en het keuzeproces. Hieronder wordt voor iedere groep een overzicht van de geraadpleegde literatuur gegeven. De invloed van onderwijsgerelateerde contacten komt aan bod in paragraaf 3.2.4.

Ouders spelen een belangrijke rol in het keuzeproces

Om een goede keuze te maken kunnen jongeren de ondersteuning van de omgeving goed gebruiken. De Onderwijsraad constateerde in 2008 dat ouders verreweg de meeste invloed hebben op de studiekeuze en dringt aan op het betrekken van ouders bij studiekeuze, beroepskeuze en loopbaanontwikkeling van jongeren in primair, voortgezet en beroepsonderwijs. De invloed van ouders kan eruit bestaan dat jongeren nadenken over en leren ontdekken wat bij hen past, maar ook bestaat de invloed er voor sommige jongeren uit dat zij door hun ouders worden gestuurd of zelfs verplicht om een keuze maken die hun ouders voor ogen hebben. Hiernaast worden ouders vaak gezien als rolmodel. Jongeren kiezen beduidend vaker voor een technische opleiding in het MBO als hun vader werkzaam is in een technisch beroep. Techniekleerlingen geven zelf relatief vaak aan werkzaam te willen zijn hetzelfde beroep als dat van hun vader (Cörvers, 2009).

Om ouders een zo neutraal mogelijk advies te laten geven zouden ze betrokken moeten worden bij voorlichtingsactiviteiten van de school. Hierdoor krijgen ouders en hun kinderen, een breder beeld van de studie- en beroepsmogelijkheden. Het is hierbij belangrijk dat de studiekeuzevoorlichtingen leerlingen in staat stelt om een zelfstandige keuze te maken. Dit betekent: een studiekeuze die gemaakt wordt op basis van zelfgekozen criteria (Voncken et al., 2000).

Overige familieleden worden minder geraadpleegd in het studiekeuzeproces

In het onderzoek van Evers (2006) geven MBO-studenten aan hulp gevraagd te hebben van broers, zussen en andere familieleden. Studenten gaven aan dat zij ook nauwelijks invloed hadden op de uiteindelijke studiekeuze. Onderzoek van Blenkinsop et al. (2006) geeft een

(21)

Pagina | 21 positiever beeld. In dit onderzoek worden familieleden door jongeren juist genoemd als een prima mogelijkheid om informatie en ervaringen te verzamelen. Via familieleden kan eenvoudig kennis worden verworven over banen en werk. En ook vroegere ervaringen binnen de familie kunnen enorme invloed hebben op de ontwikkeling van interesses in bepaalde beroepen.

Vrienden en klasgenoten spelen nauwelijks een rol in de studiekeuze

Hoewel jongeren veel tijd doorbrengen met vrienden en klasgenoten, lijken ze geen grote invloed te hebben op de definitieve studie- en beroepskeuze. Blenkinsop (2006) laat een ambivalent beeld zien over vrienden en klasgenoten: Jongeren vinden het fijn en goed om met hen van gedachten te wisselen over een vervolgopleiding, maar hun adviezen houden niet per definitie in dat jongeren dezelfde keuze maken. Ze worden geraadpleegd om nieuwe informatie en invalshoeken te geven over opleidingen, maar ze kunnen ook druk uitoefenen in het maken van een bepaalde keuze. Ook in Evers (2006) geven jongeren aan wel van gedachten te wisselen over mogelijke vervolgopleidingen met vrienden of klasgenoten, maar dit heeft uiteindelijk nauwelijks invloed op de uiteindelijke studiekeuze.

3.2.4 School en studiekeuzebegeleiding

Om een goede keuze te kunnen maken heeft een leerling goede keuzebegeleiding nodig. Goede loopbaanoriëntatie en -begeleiding (LOB) helpt jongeren bij het vormen van een duidelijk, realistisch en aantrekkelijk opleidings- en beroepsbeeld dat goed aansluit bij hun interesses en capaciteiten.

Loopbaanoriëntatie en keuzebegeleiding in het VO laat ruimte voor verbetering

In de meeste scholen in het voortgezet onderwijs blijkt weinig of geen beleid te zijn ten aanzien van loopbaanoriëntatie en keuzebegeleiding (Kuijpers, et al., 2006). De begeleiding die leerlingen in het Nederlandse onderwijs bij hun studie- en beroepskeuze krijgen concentreert zich voornamelijk op het geven van informatie over vervolgopleidingen en in mindere mate op ‘verplichte reflectie’ in de vorm van Persoonlijke Ontwikkel Plannen en portfolio’s. Kuijpers, et al. (2006) constateerden dat leerlingen vooral spreken met mensen van buiten de school over hun studieloopbaan. Als ze met mensen uit de school zelf spreken, dan is dat vooral met de mentor en veel minder met de decaan. In het verlengde van deze cijfers constateert het LAKS (2011) in haar onderzoek dat veel scholieren ontevreden zijn over de hoeveelheid aandacht die de school besteedt aan het helpen bij studie- en beroepskeuzes (LAKS, 2011). Op het gebied van begeleiding willen leerlingen meer

(22)

Pagina | 22 individuele gesprekken (en dus niet klassikaal) en de school moet meer aandacht besteden aan keuzebegeleiding.

Op het gebied van studiekeuze en loopbaanbegeleiding lijkt het Nederlands onderwijs nog veel te kunnen winnen. Onderzoek van Blenkinsop (2006) in het Verenigd Koninkrijk laat zien dat op scholen met een uitgebreide studieloopbaanbegeleiding en -ondersteuning, scholieren betere keuzes maakten voor een vervolgopleiding en minder geneigd waren om van gedachte te veranderen en uiteindelijk gelukkiger waren met hun keuze. Het is belangrijk dat jongeren advies krijgen van deskundige professionals, die een goede inschatting kunnen maken van de mogelijkheden en beste studiekeuze (Meijers, et al., 2006). Een studiebegeleider moet zich verdiepen in de persoonlijkheid van de leerling. Dit zou al moeten starten bij binnenkomst van de leerling in het VMBO. Door te kijken naar de interesses, competenties en activiteiten van een leerling kan een loopbaanadvies steeds beter ingekaderd worden.

3.3 Informatiebronnen in het oriëntatieproces

Leerlingen hebben behoefte aan een realistisch beeld van een opleiding. Ze willen weten wat de opleiding inhoudt en wat ze hier later mee kunnen. In de oriëntatie op de studiemogelijkheden in het MBO, zijn er veel voorlichtingsmiddelen voor handen die leerlingen een goed beeld kunnen geven van de opleiding.

Informatiebronnen

Informatiebronnen die gebruikt worden zijn: bezoek van open dagen, ervaringen uit stages, informatie van internet of folders/brochures die ze van school hebben gekregen (Meijers et al., 2010). Veel VMBO-scholen bieden ook keuzetests en boeken aan die leerlingen informatie geven. Scholieren maken veelvuldig gebruik van internet en folders om informatie te verwerven over studiemogelijkheden(ROA, 2008). Deze informatie wordt echter niet als doorslaggevend genoemd in de eindkeuze. Deze bronnen worden vooral gebruikt ter oriëntatie. Scholieren geven aan dat voorlichtingsmogelijkheden waarbij persoonlijk contact plaatsvindt een grotere invloed heeft op de uiteindelijke studiekeuze. Met name het bezoek van open dagen wordt genoemd als belangrijke informatiebron waarop een studiekeuze wordt gebaseerd. (ROA, 2008).

(23)

Pagina | 23 Naast de reguliere voorlichtingsdagen bieden enkele ROC’s en AOC’s snuffelstages, bedrijfsbezoeken, meeloopdagen, gastlessen aan. Enkele MBO-scholen laten deelnemers op informatiebijeenkomsten op de VMBO-school iets vertellen over hun opleiding aan VMBO leerlingen (ROA, 2008).

Locatie van de nieuwe opleiding is belangrijk

In de keuze voor een vervolgopleiding is de locatie belangrijk. De reisafstand en de reistijd die daarmee gepaard gaat mogen niet te lang zijn (Sarti et al., 2009). Leerlingen geven aan wel eerst een opleiding te zoeken en daarna pas te kijken waar deze wordt aangeboden, maar ze voelen er zelf niets voor om lang te moeten reizen. Hiernaast komen leerlingen door hun leeftijd veelal nog niet in aanmerking voor een OV-jaarkaart, zodat het reizen een behoorlijke kostenpost met zich meebrengt.

De juiste informatie inwinnen en doelmatig gebruiken blijkt lastig

Om een goede keuze te kunnen maken heeft een leerling voldoende toegang tot informatiebronnen nodig en moet de informatie naar waarde gebruikt worden. In Meijers et al. (2006) blijkt uit het gebruik en het effect, dat informatie niet optimaal wordt benut als leerlingen hier niet goed bij begeleid worden. Er is wel belangstelling voor informatie, maar er wordt niet veel moeite voor gedaan. Bovendien beantwoordt de informatie die men krijgt niet altijd aan de informatiebehoefte, wordt er weinig mee gedaan en speelt de informatie ook een kleine rol bij de uiteindelijke beslissing. Blenkinsop (2006) en ook Elffers (2011) pleiten er in dit kader voor om er niet alleen voor te zorgen dat jongeren toegang hebben tot de juiste informatie, maar dat hen ook de vaardigheden aangeleerd wordt om optimaal gebruik te kunnen maken van deze informatie.

3.4 Theoretisch model van het studiekeuzeproces

In paragraaf 3.2 is ingegaan op de factoren die invloed hebben op de studiekeuze. In deze paragraaf worden de factoren samengevat in een theoretisch model. Met behulp van de geraadpleegde literatuur is een overzicht samengesteld met persoonlijke kenmerken en andere factoren die bij vierdejaars VMBO-leerlingen een belangrijke rol lijken te spelen in het studiekeuzeproces.

De eerste invloed in het model is samengevat als ‘persoonlijke kenmerken’ en is tevens als startpunt van het keuzeproces geschetst. Het is interessant om te meten of bepaalde achtergrondkenmerken invloed hebben op het studiekeuzeproces. Daarom zijn

(24)

Pagina | 24 achtergrondkenmerken opgesomd die in dit theoretisch model invloed hebben op de overige invloeden en de studiekeuze zelf. Het betreft hier de kenmerken: interesses en capaciteiten, leeftijd, sekse, etnische achtergrond, gezinssamenstelling, sociaal economische status, opleidingsniveau en de sectorkeuze op het VMBO.

De invloed van de sociale omgeving heeft betrekking op de invloed van ouders, broers/zussen, familieleden, vrienden en klasgenoten.

De invloed van de school heeft betrekking op de invloed van studiekeuzebegeleiding van de Vschool, het gebruik van informatiebronnen, de voorlichting en begeleiding van MBO-scholen tijdens de oriëntatie en de invloed van deelnemers die reeds de MBO-opleiding volgen.

De invloed van studiekeuzemotieven is gesplitst in twee invloeden. De eerste betreft de instrumentele motieven en heeft betrekking op de studiekeuze als middel om een bepaald doel te bereiken. De tweede invloed omvat expressieve keuzemotieven en heeft betrekking op algemene ontwikkeling, zelfontplooiing, plezier hebben in de opleiding zelf of interesse hebben in het onderwerp van de opleiding.

Deze vijf factoren beïnvloeden het studiekeuzegedrag. De invloed ‘toelatingsvoorwaarden’ heeft directe invloed op de opleidingskeuze, omdat ondanks de studiekeuze toelatingseisen een inschrijving kunnen voorkomen. Dit theoretisch model is uitgewerkt in Figuur 2.

(25)

Pagina | 25 Figuur 2: Theoretisch model invloeden op het studiekeuzeproces

Het studiekeuzeproces in zijn geheel is een ingewikkeld proces, dat bestaat uit meerdere beslissingen: de keuze voor een opleiding en de keuze voor een instelling. De doelgroep van dit onderzoek, VMBO-leerlingen, lijkt de meeste overeenkomsten te vertonen met het door Ginzberg genoemde tentatieve stadium of de groeifase van Super. In het model zijn beide benamingen genoemd. Tijdens het keuzeproces is de leerling bezig met het oriënteren op een vervolgopleiding. De mate waarin de leerling moeite heeft met dit keuzeproces hangt af van de genoemde invloeden.

(26)

Pagina | 26 3.5 Begeleiding van het studiekeuzeproces voor het MBO.

De aandacht in deze scriptie is gericht op het studiekeuzeproces van VMBO-scholieren, met als doel advies te kunnen geven over voorlichting en begeleiding van deze jongeren in hun keuzeproces. Door middel van de geraadpleegde literatuur is al een algemeen beeld geschetst van het studiekeuzeproces. Dit onderzoek voegt hier ervaringen en behoeften van VMBO-leerlingen bij de voorlichting en begeleiding aan toe. Om dit te realiseren zijn in deze scriptie de jongeren zelf aan het woord gelaten. Aan de hand van hun ervaringen en kennis zijn aandachtspunten, succesfactoren en behoeften in kaart gebracht. Het onderzoek is uitsplitst in een aantal onderzoeksvragen;

1. Hoe is het studiekeuzeproces voor hun vervolgopleiding bij MBO-studenten verlopen?

- Wanneer startten de studenten hun zoektocht naar een vervolgstudie en –opleiding? - Welke informatiebronnen gebruikten de studenten?

- Welke hulpbronnen waren van invloed op de uiteindelijke studiekeuze?

2. Zijn verschillen te ontdekken in het doorlopen van het studiekeuzeproces van MBO-studenten naar achtergrondkenmerken?

- Zijn verschillen te ontdekken tussen jongens en meisjes?

- Zijn verschillen te ontdekken tussen studenten met een autochtone en allochtone achtergrond?

- Zijn verschillen te ontdekken tussen studenten uit verschillende gezinssituaties? - Zijn verschillen te ontdekken tussen studenten van verschillende VMBO- niveaus?

3. Zijn verschillen in het doorlopen van het studiekeuzeproces te onderscheiden tussen MBO-studenten die nog steeds deelnemen aan hun eerst gekozen MBO-opleiding en leerlingen die inmiddels gestopt of geswitcht zijn?

4. Welke aanbevelingen doen MBO-studenten zelf met betrekking tot verbetering van het studiekeuzeproces?

- Waar hebben VMBO-scholieren behoefte aan bij het maken van hun studiekeuze? - Waar zou de studiekeuzebegeleiding door een VMBO- school volgens de studenten in

(27)

Pagina | 27 - Waar zou de studievoorlichting door een MBO-opleiding volgens de studenten in

moeten voorzien?

In hoofdstuk 4 bespreek ik de twee deelstudies die zijn uitgevoerd om de onderzoeksvragen te beantwoorden. In hoofdstuk 5 zijn de resultaten van beide studies gepresenteerd. De resultaten leiden uiteindelijk tot conclusies en aanbevelingen, die in hoofdstuk 6 zijn beschreven. Tot slot wordt in hoofdstuk 7 een gereflecteerd op het uitgevoerde onderzoek.

(28)

Pagina | 28 Hoofdstuk 4 Methode

In dit hoofdstuk zijn de twee deelstudies beschreven die gehanteerd zijn om de onderzoeksvragen te beantwoorden. Achtereenvolgens worden de samenstelling van de onderzoekgroepen, de onderzoeksopzet, de gevolgde onderzoeksprocedure en de wijze van analyseren van de onderzoeksgegevens besproken.

Dit onderzoek bestaat uit twee deelstudies. Ten eerste is op basis van een literatuuronderzoek een vragenlijst opgesteld over het studiekeuzeproces voor het MBO. Deze vragenlijst is ingevuld door de jaargroep van Wellantcollege in Sloten die in leerjaar 2011-2012 is doorgestroomd naar het MBO. Doel van de vragenlijst is om significante verschillen in studiekeuzeproces, studiekeuze en studiekeuzetevredenheid tussen studenten met verschillende persoonlijke- en omgevingskenmerken te ontdekken. Vervolgens vormden de resultaten van deze vragenlijst de basis voor de tweede studie, waarbij zestien studenten uit de jaargroep zijn geïnterviewd over hun ervaringen en adviezen omtrent het studiekeuzeproces voor het MBO.

De onderzoeken zijn afgenomen bij studenten die allen afkomstig zijn van het Wellant VMBO Amsterdam Sloten en in schooljaar 2010-2011 doorgestroomd zijn naar het MBO. Hierdoor kon een dwarsdoorsnede gemaakt worden van de studiekeuzes en het keuzeproces van één jaargroep waardoor een realistisch beeld geschetst kon worden. Het feit dat de MBO-studenten elkaar al kennen en een gezamenlijke achtergrond hebben, bevordert de interactie en overleg in de tweede studie. Bijkomend voordeel is dat ik reeds bekend ben bij de onderzoeksgroep en de school en zodoende eenvoudig toegang heb tot de populatie. De verwachting was dat ook dit gegeven een positief effect heeft op de participatie van studenten en de voortgang van het onderzoek.

4.1 Onderzoeksgroepen

Kwantitatieve deelstudie: Enquête

In deze eerste deelstudie wordt de onderzoeksgroep gevormd door MBO-studenten die afkomstig zijn van het VMBO Wellant Amsterdam Sloten en in schooljaar 2010-2011 doorgestroomd zijn naar het MBO. De leerlingen hebben hun VMBO-diploma behaald op Basisberoeps, Kaderberoeps of Gemengd leren niveau. De opleidingniveaus op het MBO variëren van niveau 2 tot en met 4. De samenstelling van de onderzoeksgroep in de kwantitatieve deelstudie is weergegeven in Tabel 1.

(29)

Pagina | 29 Tabel 1: samenstelling onderzoeksgroep kwantitatieve deelstudie

Kenmerken n Leeftijd 16 28 17 48 18 17 Geslacht Man 40 Vrouw 53 Leerwegverdeling VMBO

Basisberoeps gerichte leerweg 41

Kaderberoepsgerichte leerweg 43

Gemengde leerweg 9

Kwalitatieve deelstudie: Focusgroep

Voor de vervolgstudie is gebruikt gemaakt van een focusgroep (het groepsinterview). Een focusgroep wordt veel gebruikt in kwalitatief onderzoek. In het algemeen gaat het hierbij om 6-8 personen die uitgenodigd worden mee te denken over een onderzoeksvraag. Voor deze deelstudie zijn zestien MBO-studenten uitgenodigd deel te nemen, omdat getracht is een groep samen te stellen die de diversiteit in de gehele onderzoeksgroep voldoende representeert. De samenstelling van de focusgroep is weergegeven in Tabel 2.

Tabel 2:samenstelling focusgroep

M/V Achtergrond VMBO-niveau MBO-sector

en-opleiding

MBO-niveau

1 V Marokkaans Basisberoeps Sector Zorg en Welzijn Niveau-2

2 V Antilliaans-Nederlandse Basisberoeps Sector Techniek Niveau-2

3 V Nederlandse Basisberoeps Sector Zorg en Welzijn Niveau-3

4 M Nederlandse Kaderberoeps Sector Zorg en Welzijn Niveau-3

5 V Nederlandse Kaderberoeps Sector Zorg en Welzijn Niveau-3

6 M Turks Kaderberoeps Sector Techniek Niveau-4

7 M Nederlands Kaderberoeps Sector Techniek Niveau-3

8 M Nederlands Kaderberoeps Sector Zorg en Welzijn Niveau-4

9 V Nederlandse Kaderberoeps Sector Landbouw Niveau-4

10 M Portugees Kaderberoeps Sector Economie Niveau- 3

11 V Nederlandse Kaderberoeps Sector Zorg en Welzijn Niveau-4

(30)

Pagina | 30

13 V Nederlandse Kaderberoeps Sector Zorg en Welzijn Niveau-3

14 V Marokkaanse Kaderberoeps Sector Zorg en Welzijn Niveau-3

15 V Nederlandse Gemengde leerweg Sector Economie Niveau-4

16 V Surinaams Gemengde leerweg Sector Zorg en Welzijn Niveau-4

4.2 Onderzoeksopzet

Kwantitatieve deelstudie: Enquête

Voor de kwantitatieve deelstudie is gebruik gemaakt van een vragenlijst met 26 vragen. De vragenlijst is een bewerking van bestaande vragenlijsten die ontwikkeld zijn om schoolervaringen en studiekeuze te onderzoeken in een andere setting (Elffers, 2011; Evers, 2006; Deltametaal, 2008; Verkroost, 2007). De enquête is verdeeld in een zestal variabelen en één schaal. De volledige vragenlijst is toegevoegd als bijlage A. De zes variabelen zijn:

• Persoonlijke kenmerken • Omgevingskenmerken • Moment van studiekeuze • Reden van studiekeuze

• Gebruik van informatiebronnen • Gebruik van hulpbronnen

De schaal ‘Studiekeuzetevredenheid’ is overgenomen van eerder onderzoek op dit gebied door Elffers (2011). De schaal bestaat uit zes items in de vragenlijst, namelijk:

18b. Deze opleiding past goed bij mij

18c. Ik wil graag mijn diploma halen op deze opleiding

18d. Het diploma van deze opleiding heeft veel waarde op de arbeidsmarkt 18e. Ik ben blij dat ik voor deze opleiding heb gekozen

18f. Ik ga deze opleiding zeker afmaken

Over deze items werd een alpha van 0,895 gemeten. Deze waarde is al enorm hoog en kon niet worden verhoogd door items te verwijderen.

In Tabel 3 is de verdeling van items in de vragenlijst onder de variabelen weergegeven. Per variabele is het aantal items aangegeven en een voorbeelditem toegevoegd.

(31)

Pagina | 31 Tabel 3: overzicht onderzoeksvariabelen kwantitatieve deelstudie:

variabelen Items per

schaal

Voorbeelditem

1. Persoonlijke kenmerken

7 Welke leerweg heb je gevolgd op het Wellantcollege? O vmbo Basisberoepsgerichte leerweg

O vmbo Kaderberoepsgerichte leerweg O vmbo Gemengde leerweg

2. Omgevingskenmerken 2 Bij wie woon je in huis?

O Ik woon alleen

O Bij één ouder/ verzorger O Bij beide ouders/ verzorgers

O Bij andere familie (opa/oma, broer/zus, enz.) O Bij mijn partner

O Bij kennissen/ vrienden

O Wisselend; Ik heb geen vast adres O Anders

3. Moment studiekeuze

3 Hoe lang wist je al dat je voor deze opleiding zou kiezen? O Al heel lang (bijna heel mijn leven)

O Al een behoorlijke tijd O Kort

O Pas op het laatste moment

4. Reden studiekeuze 5 Waarom heb je deze opleiding gekozen?

O Andere opleidingen zijn niet leuk O Mijn vrienden kozen dezelfde opleiding O Mijn ouders wilden het graag

O Voor het beroep dat ik later wil gaan doen O Om later veel geld te verdienen

O Je kunt met deze opleiding gemakkelijk werk vinden O Met deze opleiding kan ik door naar het hbo

Anders, namelijk _________________________ 5. Gebruik

Informatiebronnen

6 Hoe vaak heb je voor het zoeken naar je mbo-opleiding gebruik gemaakt van onderstaande informatiebronnen?

Heel vaak Vaak Redelijk vaak Weinig nooit Internet Folders en brochures Open dagen Voorlichting op school Beroepskeuzetest Bedrijven bezocht

(32)

Pagina | 32

6. Gebruik hulpbronnen 5 Aan wie heb je weleens informatie gevraagd over je MBO-opleiding? Heel

vaak

Vaak Soms niet

Ouders.verzorgers Broers of zussen Andere familieleden Vrienden/ klasgenoten Docenten op school 7. Studiekeuze-tevredenheid α = 0,895

6 Geef aan in hoeverre je het eens bent met onderstaande uitspraken.

Helemaal mee oneens Mee oneens Neutraal Mee eens Helemaal mee eens

Deze opleiding past goed bij mij

Ik wil graag mijn diploma halen op deze opleiding

Kwalitatieve deelstudie: Focusgroep

Op basis van de onderzoeksresultaten zijn zestien MBO-studenten uit de onderzoekgroep uitgenodigd deel te nemen aan de focusgroep (het groepsinterview). Getracht is een groep samen te stellen die de diversiteit in de gehele onderzoeksgroep goed representeert. In de focusgroep wilde ik de diversiteit binnen de populatie in de volgende thema’s terug laten komen: - etnische achtergrond. - woonsituatie - sekse - opleidingsniveau VMBO - instapniveau MBO - sectorkeuze MBO

- Studiestakers en studenten de MBO-opleiding vol tevredenheid nog volgen.

Doel van de bijeenkomt was om de studenten interactief te laten reflecteren op de onderzoeksgegevens en gezamenlijk tot ideeën en inzichten te komen tot verbetering van het studiekeuzeproces. Voordeel van deze aanpak is de interactie in de groep die het mogelijk maakt tot nieuwe inzichten te komen. Jongeren wordt gestimuleerd om ervaringen uit te wisselen, op elkaar mening te reageren en van elkaar te leren. Ook raken jongeren door de setting gemotiveerd om zich in te zetten voor veranderen en verbeteringen. Hiernaast maakte dit groepsinterview het mogelijk de eerdere onderzoeksgegevens beter te interpreteren. Als opbrengst voor het focusinterview zijn de volgende doelstellingen geformuleerd:

(33)

Pagina | 33 • Nader inzicht verkrijgen in het studiekeuzeproces van VMBO-scholieren van het

Wellant.

• Aanbevelingen formuleren voor VMBO-scholieren bij het maken van hun studiekeuze.

• Aanbevelingen formuleren voor de VMBO-school bij de begeleiding van het studiekeuzeproces van hun scholieren.

• Aanbevelingen formuleren voor MBO-opleidingen bij het voorlichten van VMBO-scholieren

Voortgang

De participanten beantwoordden bij de start een aantal gesloten vragen omtrent hun studiekeuze voor het MBO. De respondenten konden de antwoorden gebruiken tijdens het hoofdgesprek. De volledige vragenlijst is aan dit rapport toegevoegd als bijlage B. De respondenten is gevraagd na te denken over de volgende elementen:

• Hoe bevalt je nieuwe school?

• Vanaf welk moment ben jij je gedaan verdiepen in een opleiding na het VMBO? • Welke informatie van over jouw MBO-opleiding vond jij belangrijk?

• Welke informatiebronnen hadden de meeste invloed op jouw studiekeuze?

Vervolgens heeft de focusgroep zich, aan de hand van een presentatie (bijlage C) gedurende de bijeenkomst, stap voor stap gebogen over de volgende thema’s:

1. Studie- en beroepskeuze: Hoe ontdekte je wat je leuk vindt en waar je goed in bent? Vanaf wanneer?

2. Studiekeuze- informatie: Vanaf welk moment heb jij je druk gemaakt om wat je na het VMBO wilde doen? Was dit op tijd? Wat is jouw advies naar andere leerlingen?

3. Belangrijke informatie: Welke informatie over een vervolgopleiding vond jij belangrijk?

4. Informatie- Hoe: Welke informatiebronnen had de meeste invloed op jouw studiekeuze? Zou je het vinden van informatie nu anders doen?

5. Hulp bij het zoeken: Van wie krijg je het liefst hulp in je zoektocht naar de juiste vervolgopleiding? Wie heeft uiteindelijk de meeste invloed?

(34)

Pagina | 34 6. Dat komt later wel: Leerlingen die totaal niet bezig zijn met een

vervolgopleiding. Hoe moet een school hiermee omgaan? 7. Ten slotte: Hoe vinden scholieren de vervolgopleiding die het best bij ze

past? Afronding

Ter afsluiting zijn gezamenlijk de belangrijkste aandachtspunten en tips door de deelnemers geformuleerd en toegevoegd aan grote verzamelvellen die aan de muur gehangen zijn. Het betreft hier tips voor aankomend MBO-studenten die de keuze nog moeten maken en voor begeleiders van het keuzeproces; de VMBO-school en MBO-opleidingen. Uit alle tips is vervolgens door de hele focusgroep per item een top drie gekozen.

4.3 Procedure

In de voorbereiding en gedurende de uitvoering van beide deelstudies heeft het Wellantcollege Amsterdam Sloten alle medewerking verleend. De namenlijsten, niveauregistraties en het doorstroomoverzicht naar de vervolgopleiding zijn door de organisatie ter beschikking gesteld. De enquête is schriftelijk afgenomen tijdens de eenmalige terugkomdag van de jaargroep op het Wellantcollege. Oud-leerlingen die afwezig waren hebben een enquête via de post ontvangen. De vragenlijst was in dit geval voorzien van een begeleidende brief, een retourenvelop en een groepsfoto van de diploma-avond als dank voor de hulp. Deze leerlingen is ook telefonisch om medewerking gevraagd. In de vragenlijst hebben de oud-leerlingen aangegeven of zij bereid waren zitting te nemen in de focusgroep. In eerste instantie is gehoopt een selectie te kunnen maken uit alle studenten van de onderzoeksgroep. Een aantal studenten gaf echter aan liever niet mee te werken aan het vervolgonderzoek. Uit de groep studenten is vervolgens een zo goed mogelijke selectie voor de focusgroep gemaakt. Voorafgaand aan de bijeenkomst van de focusgroep is de leerlingen een maaltijd aangeboden door de school.

4.4 Analyse

Voor het analyseren van de vragenlijst is gebruik gemaakt van het statistische softwareprogramma SPSS 17.0. Voor de analyses is uitgegaan van het theoretisch kader dat in hoofdstuk 3 is beschreven. De toetsen die zijn gebruikt per onderzoeksthema zijn weergegeven in tabel 8 in paragraaf 4.4.1. In deze paragraaf zijn ook de onderzoeksthema’s en gehanteerde toetsen samengevat. De wijze van analyseren van het focusinterview is beschreven in paragraaf 4.4.2

(35)

Pagina | 35 Kwantitatieve deelstudie

Frequentietelling en percentages

De verdeling van persoonlijke kenmerken, achtergrondkenmerken en demografische gegevens zijn gemeten als frequentietellingen en percentages in relatie tot de gehele onderzoeksgroep. Hierbij zijn de volgende kenmerken en gegevens in kaart gebracht; Sekse, Etnische achtergrond, woonsituatie, opleidingsniveau VMBO, sectorkeuze MBO, instapniveau MBO, aantal studiestakers/- switchers na een half schooljaar, redenen tot staken/ switchen. Ten slotte is de algemene studiekeuzetevredenheid gemeten van de totale onderzoeksgroep.

One sample T-test en independent samples T-test

Om uitspraken te kunnen doen over verschillen in het studiekeuzeproces en de studiekeuzetevredenheid tussen studenten van verschillend geslacht, etnische achtergrond, woonsituatie, opleidingsniveau op het VMBO is gebruikt gemaakt van one sample T-tests en independent samples T-test (zie tabel 8). In deze test is de totale verscheidenheid van de etnische diversiteit geclusterd in twee groepen: autochtone achtergrond en allochtone achtergrond. De totale verscheidenheid van opleidingsniveaus in het VMBO is verdeeld in de groepen VMBO Basisberoeps gerichte leerweg en VMBO Kaderberoepsgerichte leerweg/ Gemengde leerweg. De totale verscheidenheid in woonsituaties is verdeeld in de groepen: thuiswonend bij beide ouders en niet thuiswonend bij beide ouders. Ook zijn met behulp van de independent samples T-test verschillen in het studiekeuzeproces tussen studiestakers/-switchers en studenten die de eerstgekozen opleiding nog volgen. Bij de T-toetsen is een overschrijdingskans van p < 0,05 gehanteerd. Wanneer de overschrijdingskans groter is dan p ≥ 0,05 is de kans dat het gevonden verschil op toeval berust te groot om er conclusies aan te verbinden.

F-toets: Levene's Test for Equality of Variances

De standaard two sample ongepaarde t-toets veronderstelt dat beide groepen uit een verdeling komen met dezelfde variantie (spreiding). Met de 'Levene's Test for equality of variance' is getoetst of de variantie in beide groepen gelijk verondersteld kan worden. SPSS geeft van de independent samples t-toets dit toetstresultaat plus het resultaat van de t-toets bij het wel of niet veronderstellen van gelijke variantie.

(36)

Pagina | 36 Chi-kwadraat toets

Met de chi-kwadraat toets is onderzocht of twee variabelen met elkaar samenhangen. Wanneer samenhang is aangetoond, is met behulp van een kruistabel gekeken wat deze samenhang inhoudt. Een hoge chi-kwadraat waarde betekent dat er veel samenhang is tussen twee variabelen. Aan de hand van de chi-kwadraat verdeling is nagegaan of de toetswaarde groter is dan op basis van toeval verwacht zou worden. De p-waarde geeft aan hoe onverwacht de combinatie van chi-kwadraat waarde en aantal vrijheidsgraden is. Wanneer p < 0.05 wordt van een statistisch significant effect gesproken. De kans dat de geobserveerde waarden gevonden worden zonder verband tussen de variabelen, is dan kleiner dan 5 procent. In dit geval is het verband bewezen.

In onderstaand overzicht is de toepassing van de hierboven beschreven toetsen per onderzoeksthema schematisch weergegeven.

Tabel 4: overzicht gebruikte toetsen per onderzoeksthema

Type toets Onderzoeksthema’s

Frequentietelling en percentages Persoonskenmerken en achtergrondkenmerken:

• Sekse, etnische achtergrond en woonsituatie

• Leerwegverdeling VMBO, Gekozen sector MBO en Instapniveau MBO

• Studenten dat de opleiding reeds gestaakt heeft • Redenen tot staken van opleiding

• Studiekeuzetevredenheid totale onderzoeksgroep

One sample T-toets

Independent samples T-toets

• Verschil in geslacht en studiekeuzeproces

• verschil in studiekeuzeproces studiestakers/-switchers en overige leden van de onderzoeksgroep.

• Verschil in geslacht en studiekeuzetevredenheid

Geclusterd:

• Verschil etnische achtergrond en studiekeuzeproces • Verschil woonsituatie en studiekeuzeproces

• Verschil opleidingsniveau VMBO en studiekeuzeproces • Verschil etnische achtergrond en studiekeuzetevredenheid • Verschil woonsituatie en studiekeuzetevredenheid

• Verschil opleidingsniveau VMBO en studiekeuzetevredenheid

Chi-kwadraattoets • Verschil sectorkeuze en studiekeuzetevredenheid

• Verschil opleidingsniveau VMBO en studiekeuzetevredenheid • Verschil etnische achtergrond en studiekeuzetevredenheid

(37)

Pagina | 37 Kwalitatieve deelstudie

Tijdens het focusinterview zijn belangrijke uitspraken, opmerkingen en aanbevelingen van groepsleden genotuleerd. De analyse is schriftelijke uitgewerkt in zeven thema’s;

• algemene studiekeuzetevredenheid • moment van studiekeuze,

• belangrijke informatie over de vervolgstudie/ -opleiding • invloed van informatiebronnen op de studiekeuze • invloed van hulpbronnen op de studiekeuze • aanbevelingen voor VMBO-leerlingen • aanbevelingen voor VMBO-scholen • aanbevelingen voor MBO-scholen

(38)

Pagina | 38 Hoofdstuk 5 Resultaten

In het vorige hoofdstuk zijn de twee deelstudies besproken. In dit hoofdstuk worden de resultaten van beide studies weergegeven. In paragraaf 5.1 is de analyse van het kwantitatief onderzoek, de vragenlijst beschreven. De resultaten zijn ingedeeld in negen thema’s die in (sub)paragafen zijn ondergebracht. In paragraaf 5.2 zijn de resultaten van het focusinterview beschreven. De resultaten zijn in de zeven thema’s ingedeeld. Bij elk thema zijn de ervaringen en ideeën van de MBO-studenten beschreven. Enkele citaten en opvattingen zijn cursief toegevoegd en geven een beeld van de opvattingen binnen de focusgroep.

5.1 Analyse kwantitatieve deelstudie: enquête.

In dit hoofdstuk zijn tabellen opgenomen waarin significante resultaten zijn weergegeven. Voorkomende kolomtitels omvatten m, N, n, t, df en p, sd en se. Deze afkortingen worden hier verklaard. De m staat voor de onder de respondenten gemeten gemiddelde waarde. Afhankelijk van de tabel kan dit een subgroep zijn, bijvoorbeeld alle mannelijke respondenten of alle respondenten met een autochtone of allochtone achtergrond. N staat voor het totaal aantal respondenten uit een groep. n staat voor het aantal respondenten uit een bepaald subgroep. De overige kolommen bevatten cijfers die uit de verschillende (statistische) toetsmethodes naar voren komen. T is een toetsgrootheid van de one sample t-toets en de independent samples t-toets. Tot slot staat df voor ‘degrees of freedom’ (vrijheidsgraden), een grootheid die een functie is van het aantal respondenten en het aantal groepen waarover het verschil wordt berekend. Deze gegevens worden gebruikt om de eerder genoemde overschrijdingskans p te bepalen. De overschrijdingskans p is de kans dat een gevonden verschil op toeval berust. In sociaalwetenschappelijk onderzoek wordt vaak een limiet aan deze overschrijdingskans gesteld van p ≤ 0,05. Wanneer bij een toets een overschrijdingskans van p≤ 0,05 wordt gevonden, wordt gesproken van een significant verschil. Ook in dit onderzoek wordt geconcludeerd dat een verschil bestaat wanneer de overschrijdingskans 0,05 of lager is. Wanneer de overschrijdingskans p > 0,05 is, is de kans dat het gevonden verschil op toeval berust te groot om er harde conclusies aan te verbinden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als een school haar kwaliteit heeft vastgesteld (fase 1), is het zaak te meten wat anderen vinden van de kwaliteit van de school (fase

Als een school haar kwaliteit heeft vastgesteld (fase 1), is het zaak te meten wat anderen vinden van de kwaliteit van de school (fase

Het lukt mij goed om grotere taken te plannen (ik weet wat eerst moet gebeuren en wat daarna moet

Om een goede band tussen leerkracht en leerling te krijgen, verwachten leerlingen en studenten een leerkracht die streng, eerlijk en grappig is. Een strenge leerkracht die de

De gemiddelde score van eigen school (GSES) De gemiddelde score van andere scholen (GSOS) Het verschil tussen GSES en GSOS.

Daarna laat je een aantal leerlingen voor de klas komen en het nog een keer vertellen.. Terwijl ze hun verhaal vertellen, moeten ze steeds een leerling uit het publiek echt

In dit rapport worden de resultaten beschreven van de Vragenlijst tevredenheid leerlingen 2019 van Openbare Basisschool Branding1. De gebruikte vragenlijst is afkomstig van

De gemiddelde score van eigen school (GSES) De gemiddelde score van andere scholen (GSOS) Het verschil tussen GSES en GSOS.