• No results found

“ Verschillen tussen vaders en moeders in het verband tussen uitdagend, overbeschermend en overcontrolerend opvoedingsgedrag en angst bij baby’s.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "“ Verschillen tussen vaders en moeders in het verband tussen uitdagend, overbeschermend en overcontrolerend opvoedingsgedrag en angst bij baby’s."

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

F

ACULTEIT DER

M

AATSCHAPPIJ

-

EN GEDRAGSWETENSCHAPPEN

“ Verschillen tussen vaders en moeders in het verband tussen uitdagend,

overbeschermend en overcontrolerend opvoedingsgedrag en angst bij

baby’s.

Masterscriptie Orthopedagogiek

Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen Universiteit van Amsterdam

Naam student: Tessa de Groot Studentnummer: 5882273

Begeleiding: E.L. Möller, MSc Tweede beoordelaar: Prof. dr. S.M. Bögels

Datum: april 2013

(2)

Inhoudsopgave

Abstract……….…..2

Inleiding………...3

Angst binnen familie………...……….3

Opvoedingsgedrag………...………3 Sekseverschillen in opvoedingsgedrag……….6 Onderzoeksvragen en hypothesen………...………….8 Methoden………11 Procedure……….………...11 Aantal proefpersonen………..11 Meetinstrumenten………..……….…….12 Resultaten……….…...16 Discussie……….……..23 Literatuurlijst……….……….30 1

(3)

Abstract

Angststoornissen zijn de meest voorkomende psychische stoornissen in de kinderleeftijd. Naast genen spelen omgevingsfactoren, zoals opvoedingsgedrag een belangrijke rol in de ontwikkeling van angst bij kinderen. Er is nog weinig bekend over de rol van de vader in opvoedingsgedrag en angst bij het kind. Onderzocht werd of er verschillen waren in het verband tussen

opvoedingsgedrag van vaders en moeders en angst bij baby’s. Ouders (41 vaders, 41 moeders) werden met hun baby’s (10-15 maanden) tijdens twee vrij-speltaken geobserveerd waarbij drie opvoedingsgedragingen door twee beoordelaars werden gescoord: uitdagend, opdringerig en overbeschermend opvoedingsgedrag. Daarnaast vulden ouders de Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire (CPBQ-1) in om hun zelf-gepercipieerde uitdagend, overcontrolerend en overbeschermend opvoedingsgedrag te meten, de Infant Behavior Questionnaire Revised (IBQ-R) om een beeld te schetsen van de angst van het kind en de SCARED-A om ouders’ eigen

angstsymptomen te meten. Vaders rapporteerden meer overbeschermend opvoedingsgedrag dan moeders. Vaders en moeders verschilden niet significant in gerapporteerd uitdagend en

overcontrolerend opvoedingsgedrag. Tijdens de observatie verschilden vaders en moeders niet significant in opvoedingsgedragingen van elkaar. Een aantal opvoedingsgedragingen bleken gerelateerd te zijn aan angst bij de baby. Uitdagend opvoedingsgedrag van de moeder tijdens de observatie en gerapporteerd overbeschermend en overcontrolerend opvoedingsgedrag van de vader waren positief matig sterk gecorreleerd met angst bij de baby. De uitkomsten suggereren dat zowel het opvoedingsgedrag van moeders als vaders een belangrijke rol spelen bij angst van jonge kinderen. Onderzoek naar opvoedingsgedrag van vaders is dus net zo belangrijk als van moeders.

Abstract

Anxiety disorders are the most common mental disorders in childhood. Beside genes,

environmental factors such as parenting behavior, play an important role in the development of child anxiety. The role of the father in parenting behavior and anxious in children is largely unknown. This study investigated if the association between parenting behavior and infant anxiety differs for fathers and mothers. Parents (41 fathers, 41 mothers) and their babies (10-15 months) participated in two observational free-playtasks and three parenting dimensions were coded by two observers: challenging behavior, intrusiveness and overprotection. Parents filled in the Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire (CPBQ-1) to assess their self-percipitated challenging, overcontrolling and overprotection parenting behavior, the Infant Behavior

Questionnaire Revised (IBQ-R) to assess child anxiety and the SCARED-A to assess parents own anxiety symptoms. Fathers reported more overprotection than mothers. Fathers and mothers did not differ in reported challenging and overcontrolling parenting behavior. During observation fathers and mothers did not differ significantly in parenting behaviors. Several parenting dimensions were related to anxiety of the baby. Maternal observed challenging behavior and reported paternal overprotection and overcontrolling behavior were positively strongly correlated with anxiety of the baby. The results suggest that both the parenting behavior of mothers and

(4)

parenting behavior of fathers plays an important role in the anxiety of very young children. Research in parenting behavior of fathers is thus even important as that of mothers.

Inleiding

Angst binnen families

Angst is een normaal verschijnsel dat ons beschermt tegen gevaar, maar wanneer de angst overdreven of langdurig is waardoor het dagelijks functioneren belemmerd wordt, kan er sprake zijn van een angststoornis. Angststoornissen zijn de meest voorkomende psychische stoornissen in de kinderleeftijd (Braet & Bögels, 2005).

In bepaalde families komen angststoornissen vaker voor dan in andere. Gemiddeld hebben kinderen van ouders met een angststoornis een drie keer grotere kans om een angststoornis te ontwikkelen dan kinderen van ouders zonder een angststoornis. Genetische factoren leveren een significante bijdrage aan de overdracht van angststoornissen (Boer & Bögels, 2002). Uit

Amerikaans tweelingonderzoek van Legrand, McGue en Ianoco (1999) bleek dat de erfelijke invloed van zelfgerapporteerde angst door adolescenten 45% van de variantie in individuele verschillen verklaarde. Angst bleek dus matig erfelijk te zijn en de rest van de variantie werd door niet-gedeelde omgeving en meetfouten verklaard. Uit de review en meta-analyse van Hettema, Neale en Kendler (2001) blijkt dat de geschatte erfelijkheid voor verschillende

angststoornissen varieert tussen de 30 tot 40 procent. Naast genen zijn omgevingsfactoren dus op zijn minst net zo belangrijk (Gregory & Eley, 2007). Opvoedinggedrag is zo’n omgevingsfactor (Boer & Bögels, 2002).

Opvoedingsgedrag

Er is al veel onderzoek gedaan naar de invloed van opvoedingsgedrag op de ontwikkeling van angst bij kinderen. Negativiteit/afwijzing, overbetrokkenheid, overcontrole en

overbescherming zijn opvoedingsgedragingen die geassocieerd worden met angst (Bögels & van Melick, 2004; Hudson & Rapee, 2001; McLeod, Wood & Weisz, 2007; Wood, 2006).

Onder ouderlijke negativiteit/afwijzing wordt gebrek aan warmte, responsiviteit en goedkeuring verstaan. Daarnaast is er sprake van ouderlijke kritiek (Bögels &

Brechman-Toussaint, 2006; McLeod et al., 2007). Negativiteit/afwijzing zou er voor kunnen zorgen dat het

(5)

kind een negatief zelfbeeld ontwikkelt en de omgeving als bedreigend zal ervaren, waardoor de kans op het ontwikkelen van een angststoornis toeneemt (Majdandžić, Möller, Bögels & van den Boom, 2011).

Voor de opvoedingsgedragingen overbetrokkenheid, overcontrole en overbescherming bestaat onenigheid over het gebruik van de terminologieën. Zo gebruiken Hudson en Rapee (2001) de term overcontrole om aan te geven hoe overbetrokken de ouder is, terwijl Mcleod et al. (2007) overcontrole naast overbetrokkenheid van de ouder ook als een gebrek aan het bevorderen van de autonomie zien. Volgens Majdandžić et al. (2011) is overbetrokken opvoedingsgedrag de mate waarin een ouder het kind helpt of ingrijpt wanneer dit niet nodig is. Door overbetrokken opvoedingsgedrag wordt de kwetsbaarheid van angst bij kinderen versterkt, omdat het de verwachting van het kind over gevaar verhoogt en het besef van controle in mogelijke angstige situaties verlaagt. Uiteindelijk zal het kind mogelijk angstige situaties vaker gaan vermijden. Hierdoor zou het kunnen dat ouders die hun kinderen beschermen tegen stressvolle ervaringen of die de controle overnemen bij stressvolle situaties hun kinderen leren dat de wereld een

gevaarlijke plek is waar tegen ze beschermd moeten worden en waar ze geen controle over hebben (Hudson & Rapee, 2001). Minder overbetrokken opvoedingsgedrag zou kinderen zelfvertrouwen kunnen geven en een buffer kunnen vormen tegen overmatige angst (McLeod et al., 2007).

Ouderlijke controle kan naast hoe overbetrokken de ouder is, ook worden beschreven als gedrag waarbij de ouders hun kinderen de hele dag door begeleiden bij dagelijkse activiteiten en routines (Brakel, Muris, Bögels & Thomassen, 2006; Wood, McLeod, Sigman, Hwang & Chu, 2003). Daarnaast leggen ouders hun kinderen beslissingen op waarbij ze strikte regels stellen en macht toepassen door middel van straf en verbieden (Groenendaal & Dekovic, 2000). Er kan ook sprake zijn van psychologische controle waarbij ouders hun kinderen opleggen hoe ze moeten denken of voelen. Ouders verstoren activiteiten die het kind graag alleen doet of beperken het kind in het opdoen van verschillende ervaringen (Hastings et al., 2008). Door het controlerend opvoedingsgedrag krijgen kinderen soms onvoldoende gelegenheid om copingmechanismen te ontwikkelen. Er wordt te weinig appel gedaan op de autonomie van het kind omdat de omgeving soms zo beschermend is (Boer & Bögels, 2002).

Bögels en van Melick (2004) zien overcontrole als een dimensie die gerelateerd is aan overbescherming. Ouderlijke overbescherming kan worden beschreven als het overdreven zorgen

(6)

maken over de gezondheid en veiligheid van het kind. Daarnaast lukt het overbeschermende ouders niet om het kind onafhankelijk te laten functioneren. Kinderen van deze ouders

ontwikkelen geen belangrijke copingstrategieën en probleemoplossende strategieën. Hierdoor hebben zij vaak te maken met problematische interpersoonlijke interacties en sociale situaties. Dit kan uiteindelijk leiden tot een angststoornis en met name sociale angst (Lieb et al. 2000; Rubin, Coplan & Bowker, 2009).

Daarnaast wordt de term opdringerigheid gebruikt. Hudson en Rapee (2001) zien opdringerigheid als een subdimensie van het theoretische construct overcontrole, in het Engels ‘intrusiveness’ (Hudson & Rapee, 2001; McLeod et al., 2007). Ouders die zich opdringerig gedragen zijn geneigd taken onnodig van hun kinderen over te nemen, leggen hun kinderen een laag niveau van functioneren op en beperken ze in hun autonomie (Wood, 2006).

Uit de review van Boer en Bögels (2002) bleek uit onderzoek naar het opvoedingsgedrag van ouders van kinderen met angststoornissen en ouders die zelf angststoornissen hebben dat beide groepen ouders in hun opvoeding meer controlerend opvoedingsgedrag lieten zien. Er is echter nog onenigheid over de vraag of overcontrole met angst geassocieerd is. Wood et al. (2003) concludeerden namelijk dat ouderlijke controle niet specifiek gerelateerd is aan angstproblemen bij kinderen, maar meer een risico vormt voor psychopathologie in het algemeen. Daarentegen suggereren McLeod et al. (2007) juist dat overmatige ouderlijke controle een belangrijke rol speelt bij angststoornissen van kinderen. Ouderlijke controle kan een oorzaak zijn van het ontstaan van angst, een reactie van ouders op de angst van kinderen of als een expressie van de eigen angst van ouders. Boer en Bögels (2002) suggereren dat ouderlijke overcontrole specifiek is voor ouders van kinderen met angststoornissen. Voor de subdimensie opdringerig

opvoedingsgedrag werd gevonden dat moeders van kinderen met een angststoornis in moeilijke en stressvolle situaties meer opdringerig waren dan moeders van kinderen zonder een

angststoornis (Hudson & Rapee, 2001). In het onderzoek van Wood (2006) werd een relatie gevonden tussen opdringerig opvoedingsgedrag en separatieangst. Opdringerig

opvoedingsgedrag was significant gecorreleerd met separatieangstsymptomen van het kind. Voor overbescherming vonden Lieb et al. (2000) dat een hogere mate van overbeschermend

opvoedingsgedrag significant geassocieerd was met sociale angst bij adolescenten van 14 tot 17 jaar. De opvoedingsgedragingen overbetrokkenheid, overcontrole en overbescherming zouden dus een belangrijke rol kunnen spelen bij de ontwikkeling van angst bij kinderen.

(7)

Sekseverschillen in opvoedingsgedrag

Het meeste onderzoek naar relatie tussen opvoedingsgedrag en angst is gebaseerd op het opvoedingsgedrag van de moeder. Er is nog weinig bekend over de invloed van

opvoedingsgedrag van vaders en angst bij het kind (Majdandžić et al., 2011). Paquette (2004) gaat ervan uit dat ouders verschillende rollen binnen de opvoeding hebben. Moeders hebben vooral een verzorgende en beschermende rol, terwijl vaders een activerende en uitdagende rol hebben. Een activerende en uitdagende rol houdt in dat de ouder het kind stimuleert, verrast, het even uit balans brengt en aanmoedigt om risico’s te nemen. Deze rol van de vader is belangrijk in de ontwikkeling van het openstellen van een kind naar de buitenwereld toe. De uitdagende en activerende rol van de vader zorgt ervoor dat het kind wordt aangezet tot het ontdekken van nieuwe dingen, dat het voor zichzelf opkomt en obstakels overwint, maar ook dat het kind zelfverzekerder is in aanwezigheid van onbekenden en meer lef toont in onbekende situaties. Majdandžić, de Vente en Bögels (2012) beschrijven uitdagend opvoedingsgedrag als een speelse manier waarbij de ouder het kind aanmoedigt om over hun normale grenzen te gaan. Dit kunnen grenzen zijn van het kind zelf (iets doen wat hij of zij eng vindt) of die van de omgeving (zoals het dragen van aparte kleding). Dit kan gaan om een fysieke uitdaging, zoals het net even hoger klimmen dan het kind normaal durft, of om een sociaal-emotionele uitdaging, zoals het optreden voor publiek. Andere voorbeelden van uitdagend gedrag zijn: stoeien, het kind laten schrikken, achterna zitten of een beetje plagen, het kind laten verliezen tijdens een spel, iets anders doen met het speelgoed dan waar het normaal voor bedoeld is en een uitdagend voorbeeld geven. Uit het onderzoek van Majdandžić et al. (2012) bleek dat uitdagend opvoedingsgedrag negatief

gerelateerd was aan overbescherming.

Uit het onderzoek van Majdandžić et al. (2011) bleek dat uitdagend opvoedingsgedrag van de vader een ander effect had op het kind dan uitdagend opvoedingsgedrag van de moeder. In dit onderzoek werd gekeken naar verschillen tussen vaders en moeders in uitdagend

opvoedingsgedrag binnen gezinnen met twee kinderen in de peuter- en kleuterleeftijd. Vaders lieten bij hun jongste kind meer uitdagend opvoedingsgedrag zien dan moeders. Moeders waren bij hun jongste kind meer overbetrokken dan vaders. Uitdagend speelgedrag door de vader voorspelde minder latere sociale angst bij het oudste kind, terwijl uitdagend speelgedrag door de moeder meer latere sociale angst voorspelde bij het oudste kind (Majdandžić et al., 2011).

(8)

Mogelijk verschillen ouders dus in de invloed die zij hebben op de ontwikkeling van angst bij hun kind en zouden vaders hierin een belangrijke rol kunnen spelen (Bögels & Phares, 2008). In eerder onderzoek (Groenendaal & Dekovic, 2000) is bovendien gevonden dat vaders vaak gevoeliger zijn voor kwaliteitverlies van hun opvoedingsgedrag dan moeders onder invloed van risicofactoren zoals depressie, lage SES en een slechte huwelijksrelatie.

Uit experimentele onderzoeken, waarbij onderzoekers de effecten van gemanipuleerde angst en zelfverzekerd gedrag van ouders met elkaar vergeleken, bleek dat zowel moeders als vaders een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling of het overwinnen van angsten bij kinderen (Aktar, Majdandžić, De Vente & Bögels, 2013; Bögels, Stevens en Majdandz̆ić, 2011; Burstein & Ginsburg, 2010). Zo was er een positieve relatie tussen de uiting van angst van de ouder en vermijding van het kind na het ontmoeten van een vreemd en een speelgoeddinosaurus bij kinderen met een angstig temperament. De associatie tussen vermijding van het kind en de expressie van angst van ouders was niet significant verschillend voor vaders en moeders (Aktar, Majdandžić, De Vente & Bögels, 2013). In het onderzoek van Burstein en Ginsburg (2010) waarbij kinderen een spellingstest maakten, werden ouders gevraagd om vooraf op een

angstige/bezorgde manier of op een zelfverzekerde/hoopvolle manier te reageren met betrekking tot de capaciteit van het kind op het maken van een spellingstest. De onderzoekers concludeerden dat wanneer ouders op een angstige manier reageerden voorafgaand op de spellingstest kinderen angstiger waren, meer angstgedachten hadden en vaker vermijdingsgedrag vertoonden dan wanneer ouders op een zelfverzekerde manier reageerden voorafgaand op de spellingstest.

Vaders hadden zelfs een grotere invloed op angst en gedachten van hun kinderen dan moeders. In het experimentele onderzoek van Bögels, Stevens en Majdandz̆ić (2011) lazen kinderen

verhaaltjes over ambigue sociale situaties met daarin een angstige of zelfverzekerde reactie van een vader of moeder en moesten de kinderen zich verplaatsen in de situatie. Uit dit onderzoek bleek dat de reactie van vaders meer invloed had op angst en zelfvertrouwen van kinderen met veel sociale angst dan de reactie van moeders. Wanneer vaders een angstige reactie gaven was het kind met veel sociale angst ook angstiger, wanneer vaders een zelfverzekerde reactie gaven was het kind met veel sociale angst ook zelfverzekerder. De reactie van moeders had meer invloed op kinderen met weinig sociale angst dan de reactie van vaders. Wanneer moeders een angstige reactie gaven was het kind met weinig sociale angst ook angstiger, wanneer moeders een zelfverzekerde reactie gaven was het kind met weinig sociale angst ook zelfverzekerder. Bögels,

(9)

Stevens en Majdandz̆ić (2011) suggereren dat moeders een rol spelen bij het aanleren van sociale voorzichtigheid bij kinderen met weinig sociale angst, terwijl vaders een rol spelen bij het

aanleren van sociaal zelfvertrouwen bij sociaal angstige kinderen.

Onderzoeken naar verschillen in opvoedingsgedrag tussen de vader en de moeder laten voor de opvoedingsdimensie overcontrole verschillende resultaten zien. Uit de review van Bögels en Phares (2008) bleek dat vaders van angstige kinderen meer controlerend zijn dan moeders. Uit de review van Möller, Majdandz̆ić, de Vente, Bögels et al. (2013) bleek uit een aantal

onderzoeken dat overcontrole van de moeder meer gerelateerd is aan angst bij kinderen (Hudson et al., 2008; Reitman & Asseff, 2010), terwijl uit andere onderzoeken juist bleek dat

overcontrolerend gedrag van de vader meer geassocieerd is met angst van het kind (Bögels et al., 2008; McShane & Hastings, 2009). Weer ander onderzoek vond geen verschil tussen

overcontrole van vaders en moeders bij angsten van het kind (Karreman et al., 2010; Van der Bruggen, Bögels, et al., 2010). Daarnaast concludeerden Möller et al. (2013) dat verschillen in de relatie van vaderlijke en moederlijke opvoeding gerelateerd aan de angst van het kind varieerden met de leeftijd en geslacht van het kind. Zo vonden Verhoeven, Bögels en van der Bruggen (2011) dat moederlijke overcontrole gerelateerd is aan angst bij kinderen van de basisschoolleeftijd, terwijl vaderlijke overcontrole meer belangrijk is tijdens de adolescentie. Ook bleek uit de review van Möller et al. (2013) dat vaders met een angststoornis vergeleken met vaders zonder een angststoornis meer controlerend opvoedingsgedrag laten zien. Deze verschillen zijn niet gevonden bij moeders met en zonder angststoornissen.

Voor de opvoedingsdimensie overbescherming bleek uit de review van Möller et al. (2013) dat zowel vaderlijke als moederlijke overbescherming geassocieerd is met angst bij kinderen. Er was één onderzoek uit de review van Möller et al. (2013) waaruit bleek dat moederlijke

overbescherming later angst bij kinderen voorspelde, maar dat vaderlijke overbescherming dat niet deed (McShane & Hastings, 2009).

Huidig onderzoek

Uit de literatuur komt naar voren dat onderzoeken elkaar tegenspreken wat betreft de verschillen tussen vaders en moeder in opvoedingsgedrag en de invloed van angst op kinderen. In het huidige onderzoek werden daarom opnieuw de verschillen tussen vaders en moeders in opvoedingsgedrag en de invloed van angst op kinderen onderzocht. Nieuw aan het huidige

(10)

onderzoek was dat het om relatief jonge kinderen ging, namelijk baby’s tussen de 10 en 15 maanden. Ook werd er naast de opvoedingsdimensies overbeschermend, opdringerig en overcontrolerend opvoedingsgedrag de dimensie uitdagend opvoedingsgedrag onderzocht. Uitdagend opvoedingsgedrag werd gemeten met een nieuw ontwikkelde vragenlijst en codeerprotocol (Majdandžić et al., 2012).

Dit onderzoek gaf antwoord op de vraag: Wat is de relatie tussen uitdagend,

overbeschermend en overcontrolerend opvoedingsgedrag en angst bij baby’s en verschillen vaders en moeders hierin van elkaar? Deze vraag werd beantwoord aan de hand van drie deelvragen.

Deelvraag1 luidde: verschillen vaders en moeders in opvoedingsgedrag van elkaar? De hypothese was dat vaders meer uitdagend opvoedingsgedrag zouden laten zien (Majdandžić et al., 2011) en vanwege de verzorgende en beschermende rol van de moeder was de hypothese dat moeders meer overbeschermend opvoedingsgedrag zouden laten zien (Paquette, 2004). Omdat onderzoeken elkaar tegenspreken voor overcontrolerend/opdringerig opvoedingsgedrag (Möller et al., 2013) werd er geen verschil verwacht.

Deelvraag 2A: verschillen angstige ouders en niet-angstige ouders in opvoedingsgedrag van elkaar? Er werd verwacht dat angstige ouders minder uitdagend opvoedingsgedrag zouden laten zien omdat deze ouders zich vaker zorgen maken over de veiligheid van hun kinderen en daardoor moeite hebben met het nemen van risico’s (Majdandžić et al., 2012). Op basis van de literatuur werd verwacht dat angstige ouders meer overbeschermend (Lieb et al., 2000) en overcontrolerend (Boer & Bögels, 2002) opvoedingsgedrag zouden vertonen dan niet-angstige ouders.

Deelvraag 2B: verschillen angstige moeders en niet-angstige moeders in

opvoedingsgedrag van elkaar? Of angstige moeders minder uitdagend opvoedingsgedrag laten zien dan niet-angstige moeders is nog niet eerder onderzocht. Omdat er verwacht werd dat angstige ouders in het algemeen minder uitdagend opvoedingsgedrag zouden laten zien dan niet-angstige ouders (Majdandžić et al., 2012) werd verwacht dat angstige moeders ook minder uitdagend opvoedingsgedrag zouden vertonen dan niet-angstige moeders. Omdat verwacht werd dat angstige ouders in het algemeen meer overcontrolerend opvoedingsgedrag laten zien dan niet-angstige ouders werd er verwacht dat er ook verschil zou worden gevonden tussen niet-angstige moeders en niet-angstige moeders (Boer & Bögels, 2002). Daarnaast werd verwacht dat angstige

(11)

moeders meer overbeschermend zouden zijn dan niet-angstige moeders. Omdat moeders van zichzelf al een beschermende rol hebben zullen angstige moeders waarschijnlijk nog meer de neiging hebben hun kinderen te beschermen (Paquette, 2004).

Deelvraag 2C: verschillen angstige vaders en niet-angstige vaders in opvoedingsgedrag van elkaar? Er werd verwacht dat vaders met een angststoornis minder uitdagend

opvoedingsgedrag zouden laten zien dat niet-angstige vaders omdat angstige vaders minder risico’s zullen nemen en daardoor minder uitdagend opvoedingsgedrag zullen laten zien (Majdandžić et al., 2012). Voor overcontrolerend opvoedingsgedrag werd verwacht dat vaders met een angststoornis meer overcontrolerend zouden zijn dan vaders zonder angststoornis (Möller et al., 2013). Of angstige vaders meer overbeschermend opvoedingsgedrag zouden laten zien dan niet-angstige vaders is nog niet eerder onderzocht. Omdat verwacht werd dat angstige ouders in het algemeen minder overbeschermend opvoedingsgedrag laten zien dan niet-angstige ouders werd er verwacht dat er ook verschil zou worden gevonden tussen angstige vaders en niet-angstige vaders (Lieb et al., 2000).

Deelvraag 3: is er verschil tussen de invloed van opvoedingsgedrag van vaders en

moeders op angst bij hun baby? Voor uitdagend opvoedingsgedrag werd verwacht dat uitdagend opvoedingsgedrag van vaders gerelateerd is aan minder angst bij baby’s en uitdagend

opvoedingsgedrag van moeders gerelateerd is aan meer angst bij baby’s. Omdat het uitdagende gedrag van moeder op gespannen voet staat met de verzorgende en steunende rol die de moeder heeft, zou het kind zich minder veilig kunnen voelen. Daarentegen hebben vaders van nature een activerende en uitdagende rol. Deze rol van de vader is belangrijk in de ontwikkeling van het openstellen van een kind naar de buitenwereld toe (Paquette, 2004; Majdandžić et al., 2011). Daarom werd verwacht dat de uitdagende rol van de vader meer positieve invloed zou hebben op angst van het kind dan de uitdagende rol van de moeder. Omdat er veel tegensprekende resultaten over de opvoedingsdimensie overcontrolerend opvoedingsgedrag zijn (Möller et al., 2013), werd er geen verschil verwacht. Voor de opvoedingsdimensie overbeschermend opvoedingsgedrag werd verwacht dat overbeschermend opvoedingsgedrag van moeders een sterkere negatieve invloed zou hebben op angst van het kind dan overbeschermend opvoedingsgedrag van vaders. Möller et al. (2013) suggereren namelijk dat moeders over het algemeen meer verzorgend en beschermend zijn dan vaders, dat het beschermende gedrag van de moeder eerder zal overslaan in overbeschermend opvoedingsgedrag dan beschermend gedrag van de vader.

(12)

Methode Procedure

Gezinnen werden geworven via kinderdagverblijven en brieven die gestuurd werden vanuit de gemeente Amsterdam. Ouders die tussen 1 januari 2011 en 1 november 2011 een kind gekregen hadden kregen een folder thuisgestuurd met daarin informatie over het onderzoek. Hierin werd uitgelegd dat het om een onderzoek naar angst en zelfvertrouwen bij baby’s ging. De gezinnen die meededen, kregen voordat ze naar het lab kwamen vragenlijsten

opgestuurd. Beide ouders vulden deze vragenlijsten in, waarbij ze niet mochten overleggen. Dit waren vragenlijsten die bestonden uit neutrale vragen die het labexperiment niet konden

beïnvloeden. Het ging om demografische gegevens, opvang van het kind en een vragenlijst over het temperament van het kind. Wanneer het kind tussen de 10 en 15 maanden was en kon kruipen kwamen de helft van de kinderen willekeurig met vader en de andere helft met moeder naar het Onderzoekscentrum voor Ouder en Kind van de Afdeling Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam. Ouder en kind deden twee taken waarmee het opvoedingsgedrag in kaart gebracht kon worden. De eerste taak was het vijf minuten samen spelen met speelgoed en de tweede taak was het vijf minuten samen spelen zonder speelgoed. Na afloop van de taken kregen de ouders nog een aantal vragenlijsten mee naar huis. Ook deze vragenlijsten werden door beide ouders ingevuld, onafhankelijk van elkaar. Deze vragen gingen over de angsten en depressieve gevoelens van de ouders, het opvoedingsgedrag van de ouders en de motorische ontwikkeling van het kind.

Voor de deelname aan het onderzoek kregen kinderen een cadeautje en ouders kregen een vergoeding van tien euro. Ouders konden er ook voor kiezen de vergoeding te laten doneren aan Orange Babies, een stichting die als doel heeft zwangere vrouwen met HIV en hun baby’s in Afrika helpen (Stichting Orange Babies, 2011). Ook kregen ouders een vergoeding voor de reiskosten. De vrij-speltaken werden op video opgenomen om later gecodeerd te worden. Ouders kregen een kopie van de video mee naar huis. Het onderzoek werd vooraf goedgekeurd door de ethische commissie van de Afdeling Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam.

Aantal en selectie proefpersonen

(13)

Aan deze studie deden 82 kinderen en hun ouders mee. De inclusiecriteria waren dat het kind in de periode februari 2012 tot oktober 2012 tussen de 10 en 15 maanden was, dat het kind dan kon kruipen maar nog niet kon lopen en dat het geen lichamelijke beperking had. Verder was het belangrijk dat beide ouders mee wilden doen en dat ze beiden goed Nederlands of Engels spraken en schreven. De kinderen (41 jongens, 41 meisjes) waren tijdens het labonderzoek gemiddeld 11,8 maanden oud (SD = 1,30). Moeders (N = 41) waren gemiddeld 34,8 jaar (SD = 3,90) en vaders (N = 41) 36,4 jaar (SD = 5,56). Het gemiddelde opleidingsniveau was hoog voor beide ouders; voor moeders M = 7,25 (SD = 1,21) en vaders M = 7,28 (SD = 1,02) op een schaal van 1 (lagere school/basisschool), tot 8 (wetenschappelijk onderwijs, universiteit). Veel

deelnemende ouders waren gehuwd of woonden samen: 38 moeders (90,5%) en 37 vaders (88,1%).

Meetinstrumenten

Observatie opvoedingsgedrag. Twee vrij-speltaken werden gebruikt om het

opvoedingsgedrag van de ouder in een ongestructureerde context te meten. In de

onderzoekskamer stonden een bank, een poef en er lagen een mat en kussens op de grond. De eerste vrij-speltaak was met speelgoed en duurde 5 minuten. Het speelgoed bestond uit een bak met een poppetjeshandschoen, een zachte bal, een boekje met geluidjes en een set

magneetblokken. De tweede vrij-speltaak was zonder speelgoed en duurde ook 5 minuten. Deze taak lokt mogelijk meer uitdagend en overbeschermend opvoedingsgedrag uit. Hierbij speelden ouder en kind samen op de mat met alleen kussens. Ouders kregen de instructie te spelen met het kind zoals ze dat thuis ook doen. Bij deze twee taken werd gekeken naar opvoedingsgedrag in brede zin, waarbij gekeken werd naar de opvoedingsdimensies uitdagend opvoedingsgedrag, overbeschermend opvoedingsgedrag en opdringerig opvoedingsgedrag. Vijf andere

opvoedingsdimensies werden in dit onderzoek niet meegenomen (warmte/affectie, responsiviteit, discipline, permissiviteit en negativiteit). Het Meso behavioral Rating System for Families with young children werd gebruikt om de opvoedingsdimensies te coderen (MeBRF, Mahony,

Coffield, Lewis & Lashley, 1998). Dit systeem is ontwikkeld om triadische familie interacties te scoren, waarbij vader en moeder met hun kind een gestructureerde taak doen. Het scoren van opvoedingsgedrag werd gedaan door oudergedrag in intervallen van 1 minuut te scoren op een 5-puntschaal, waarbij lage scores (1 en 2) op een lage frequentie en/of intensiteit van het

(14)

observeerde gedrag duidden, 3 een gemiddelde frequentie en/of intensiteit van het gedrag en hogere scores (4 en 5) een hoge frequentie en/of intensiteit.

Uitdagend opvoedingsgedrag betreft de mate waarin de ouder het kind uitdaagt om

‘verder te gaan’ dan het kind uit zichzelf zou doen. Het is op een speelse manier het kind aanzetten tot risicovol, of de normale grenzen (van het kind of de omgeving) overschrijdend gedrag. Dit kan op zowel het sociaal-emotionele vlak (uitdagen het kind iets te doen wat hij of zij moeilijk vindt, zoals lopen) als op het fysieke vlak (plagen, stoeien, kietelen). Uitdagend

opvoedingsgedrag is een nieuw ontwikkelde dimensie (Majdandžić et al., 2012).

Overbeschermend opvoedingsgedrag is de mate van voorzichtigheid van de ouder in de omgang van het kind. Dit is vooral te zien in fysieke hantering van het kind (kind afschermen van prikkels, het ‘overdreven’ ondersteunen of op een beschermende manier dichtbij het kind zitten) maar ook door middel van het uiten van opmerkingen (‘voorzichtig’, ‘pas op’). Overdreven vaak de neus snuiten of een speen geven terwijl dat niet nodig is, zijn ook voorbeelden van overbescherming. Overbescherming is deels gebaseerd op de Involvement schalen van Hudson en Rapee (2001) en deels nieuw ontwikkeld (Majdandžić et al., 2012). Opdringerig opvoedingsgedrag is de mate waarin de ouder ingrijpt of helpt wanneer dit niet nodig is. De ouder bemoeit zich overmatig met het spelen met speelgoed (steeds een nieuw speeltje pakken zonder dat het kind daar behoefte aan heeft) of met de exploratie door het kind (kind continu in de gaten houden, beslissen voor het kind) en houdt daarbij geen rekening met de interesses, behoeften en wensen van het kind. Deze dimensie is gebaseerd op Intrusiveness uit de Ericksonschalen (Egeland, Erickson, Moon, Hiester, Korfmacher, 1990).

De opvoedingsdimensies tijdens de vrij-speltaken zijn gescoord door twee beoordelaars, waarvan 19,5 procent van de data (16 filmpjes) dubbel is gecodeerd. De

interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de opvoedingsdimensies die meegenomen zijn in dit onderzoek is weergegeven in Tabel 1. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is berekend door middel van de intra-klassecorrelatie. Voor het opvoedingsgedrag overbescherming kwam de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid volledig overeen omdat er in deze 16 filmpjes geen sprake was van overbescherming.

(15)

Tabel 1

Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van de opvoedingsdimensies uitdagend, overbeschermend en opdringerig opvoedingsgedrag (N = 2)

Intra-klassecorrelatie

Uitdagend opvoedingsgedrag .97

Overbeschermend opvoedingsgedrag 1.00

Opdringerig opvoedingsgedrag .80

IBQ-R. De Infant Behavior Questionnaire Revised (IBQ-R;3-12; Gartstein & Rothbart,

2003) is een instrument om een beeld te krijgen van het temperament van baby’s, zoals

beoordeeld door de ouders. Ouders lazen beschrijvingen van het gedrag van hun kind en moesten daarbij aangeven hoe vaak hun kind dat gedrag de afgelopen week (de laatste 7 dagen) had vertoond. Daarbij werd gebruikgemaakt van een 7-puntschaal, lopend van 1 (nooit) tot 7 (altijd). Ouders konden ook aangeven dat het gedrag niet van toepassing was op hun kind. De IBQ-R bestaat uit 14 schalen met totaal 191 items. In dit onderzoek werd alleen de schaal ‘angst’

gebruikt die bestond uit 16 items. Een baby heeft een angstig temperament wanneer het schrikt of van streek raakt door plotselinge veranderingen in stimulatie, nieuwe objecten of sociale stimuli. Een voorbeeld van een item uit de schaal ‘angst’ is: ‘bij het bezoeken van een nieuwe omgeving, hoe vaak was uw kind, de eerste paar minuten van streek?’ De Cronbach’s alfa van dit instrument lag tussen de 0,77 en 0,96. Voor de angstschaal was de Cronbach’s alfa tussen 0,87 en 0,90 (Gartstein & Rothbart, 2003). In huidig onderzoek was de Cronbach’s alfa voor moeders 0,89 en voor vaders 0,85.

CPBQ-1. De Comprehensive Parenting Behavior Questionnaire (CPBQ-1; Majdandžić,

de Vente & Bögels, 2008a) is een vragenlijst om het huidige opvoedingsgedrag van ouders in kaart te brengen. Er bestaan vijf specifieke leeftijdsversies, die ontwikkeld zijn voor ouders van kinderen vanaf 3 maanden tot 12 jaar. In dit onderzoek werd de versie voor kinderen van 1 jaar gebruikt. Deze versie bestaat uit nieuwe items, specifiek voor ouders met jonge kinderen en die zijn gebaseerd op het onderzoek van Verhoeven, Junger, van Aken, Deković en van Aken (2007). De vragenlijst bestaat uit zes schalen: uitdagend opvoedingsgedrag, overbetrokkenheid (bestaat

(16)

uit overbescherming en overcontrole), warmte, negativiteit, negatieve discipline en positieve discipline. Voor dit onderzoek werden de schalen uitdagend opvoedingsgedrag (46 items) en overbetrokken opvoedingsgedrag (totaal 28 items, waarvan overbescherming 18 items en overcontrole 10 items) gebruikt. De schaal uitdagend opvoedingsgedrag bestaat uit vragen over plagen, stoeien, stimuleren tot grenzen verleggen, sociale durf, stimuleren tot assertiviteit, competitie en modeling. De schaal overbetrokkenheid bestaat uit twee subschalen:

overbescherming (voorzichtigheid en afscherming) en overcontrole (psychologische controle, overcontrole/intrusiveness en bevorderen van autonomie). De schalen uitdagend en

overbetrokken opvoedingsgedrag zijn nieuw ontwikkeld door Majdandžić et al., (2012) waarvan een aantal items in de schaal overbetrokken opvoedingsgedrag uit de Mother-Father-Peer

Interventory komen (MFP; Epstein, 1983). De betrouwbaarheid voor uitdagend

opvoedingsgedrag was hoog voor de totaalscore, de Cronbach’s alfa was 0,88 voor moeders en 0,87 voor vaders. De betrouwbaarheid voor overbeschermend opvoedingsgedrag had een Cronbach’s alfa van 0,81 voor moeders en 0,76 voor vaders (Majdandžić et al., 2012). In huidig onderzoek was de Cronbach’s alfa voor uitdagend opvoedingsgedrag voor moeders 0,81 en vaders 0,85. Voor overcontrolerend opvoedingsgedrag was de Cronbach’s alfa voor moeders 0,47 en voor vaders 0,53. Voor overbeschermend opvoedingsgedrag was dit voor moeders 0,76 en voor vaders 0,72. Er is alleen gebruikgemaakt van de CPBQ-1 scores van ouders die met hun kind naar het lab kwamen.

SCARED-A. De SCARED-A is een vragenlijst om angst bij volwassenen te meten. Deze

vragenlijst is gebaseerd op de SCARED-C, een angstvragenlijst voor kinderen (Bögels & van Melick, 2004). Het brengt alle angststoornissen volgens de DSM-IV in kaart: gegeneraliseerde angststoornis, separatiestoornis, paniekstoornis, specifieke fobie, sociale angststoornis, obsessief-compulsieve stoornis en posttraumatische/ acute stresstoornis. De inhoud van de items is

hetzelfde gebleven, maar is hergeformuleerd voor volwassenen. De vragenlijst bestaat uit 71 items, waarbij ouders op een driepuntsschaal aangaven hoe vaak de angst voorkomt (bijna nooit, soms of vaak). De betrouwbaarheid van de verschillende subschalen is 0,70 of hoger en de

totaalscore had een Cronbach’s alfa van 0,95 voor mannen en 0,94 voor vrouwen (van Steensel & Bögels, 2012). In huidig onderzoek was de Cronbach’s alfa voor zowel moeders als vaders 0,90. Voor de SCARED-A werd een totaalscore berekend. Om een angstige en niet-angstige groep te maken werd er gebruikgemaakt van cut-off scores. De cut-offscore is vastgesteld op 30 voor

(17)

vrouwen en 20 voor mannen (van Steensel & Bögels, 2012). In de analyses zijn alleen de SCARED-scores van de ouder die met hun kind naar het lab kwam gebruikt.

Resultaten Voorbereidende analyses

Na bestudering van de scheefheid en toppigheid van de gebruikte variabelen werd geconcludeerd dat niet alle variabelen normaal verdeeld waren. De variabelen uitdaging, overcontrole

(observatie) en opdringerig, overbescherming (opvoedingsvragenlijst) waren zo scheef en toppig (>2) dat ze ook niet na transformatie normaal verdeeld waren. Er is daarom gekozen voor non-parametrische analysemethoden. Alle analyses werden uitgevoerd met een significantieniveau van p < .05. Alleen voor de opvoedingsgedragingen waar verschillen werden verwacht is eenzijdig getoetst. Voor deelvraag 1 en deelvraag 3 is voor overcontrolerend/opdringerig

opvoedingsgedrag tweezijdig getoetst. Niet alle ouders hebben alle vragenlijsten ingevuld, bij de analyses zijn alleen de ouders meegenomen die de vragenlijsten helemaal hebben ingevuld (CBPQ-1, SCARED-A: N = 71 en IBQ-R: N = 79). In Tabel 2 zijn de gemiddelden en standaarddeviaties van de uitkomstvariabelen weergegeven.

(18)

Tabel 2

Gemiddelden en standaarddeviaties van de uitkomstvariabelen van de onderzoeksgroep

N M SD

Observatie opvoedingsgedrag

Uitdagend gedrag moeders Uitdagend gedrag vaders

41 41 3,31 3,40 0,89 0,92 Opdringerigheid moeders Opdringerigheid vaders 41 41 2,02 2,06 0,08 0,14 Overbescherming moeders Overbescherming vaders 41 41 2,02 2,03 0,07 0,10 Vragenlijst opvoedingsgedrag

Uitdagend gedrag itemscore moeders Uitdagend gedrag itemscore vaders

36 35 3,43 3,45 0,42 0,36

Overcontrole itemscore moeders Overcontrole itemscore vaders

36 35 2,14 2,14 0,36 0,44

Overbescherming itemscore moeders Overbescherming itemscore vaders

36 35 2,25 2,43 0,49 0,41

IBQ-R itemscore op de angstschaal moeders IBQ-R itemscore op de angstschaal vaders

40 39 2,30 2,20 0,88 0,68

SCARED-A totaalscore moeders SCARED-A totaalscore vaders

36 35 25,39 20,57 13,45 13,62

Verschillen tussen vaders en moeders in opvoedingsgedrag.

Voor de eerste deelvraag werd er met de Mann-Whitney toets nagegaan of vaders en moeders van elkaar verschilden in opvoedingsgedrag. Tijdens de observatie bleken vaders en moeders niet

(19)

significant van elkaar te verschillen in uitdagend opvoedingsgedrag (U = 805,5, z = -0,33, p (eenzijdig) = 0,373), opdringerig opvoedingsgedrag (U = 773,5, z = -1,05, p (tweezijdig) = 0,294) en overbeschermend opvoedingsgedrag (U = 799,0, z = -0,75, p (eenzijdig) = 0,228).

Bij de opvoedingsvragenlijst bleken vaders en moeders niet significant van elkaar te verschillen in uitdagend opvoedingsgedrag (U = 584,0, z = -0,53, p (eenzijdig) = 0,299) en overcontrolerend opvoedingsgedrag (U = 604,0 z = -0,30, p (tweezijdig) = 0,764). Wel

verschilden vaders en moeders borderline significant in overbeschermend opvoedingsgedrag (U = 511,5, z = -1,36, p (eenzijdig) = 0,086). Vaders rapporteerden meer overbeschermend

opvoedingsgedrag dan moeders. In Tabel 3 zijn de Mean Ranks van de opvoedingsgedragingen weergegeven.

Tabel 3

Mean Ranks opvoedingsgedragingen van moeders en vaders

Opvoedingsgedrag Moeders Vaders

Observatie N Mean Rank N Mean Rank

Uitdagend gedrag 41 40,65 41 42,35 Opdringerigheid 41 39,87 41 43,13 Overbescherming 41 40,49 41 42,51 Vragenlijst Uitdagend gedrag 36 34,72 35 37,31 Overcontrole 36 35,28 35 36,74 Overbescherming 36 32,71 35 39,39

Verschillen tussen angstige ouders en niet-angstige ouders in opvoedingsgedrag.

Voor deze deelvraag werd onderscheid gemaakt tussen niet-angstige en angstige ouders op basis van de cut-offscores van de SCARED-A (zie methode). Tabel 4 geeft de indeling van angstige en

(20)

niet-angstige ouders weer. Of angstige ouders en niet-angstige ouders in opvoedingsgedrag van elkaar verschilden werd nagegaan met de Mann-Whitney toets. Angstige ouders bleken niet minder uitdagend opvoedingsgedrag te vertonen dan niet-angstige ouders (U = 508,0, z = -1,19, p (eenzijdig) = 0,118). Wel vertoonden angstige ouders significant meer opdringerig

opvoedingsgedrag dan niet-angstige ouders (U = 494,0, z = -2,33, p (eenzijdig) = 0,010). Angstige ouders vertoonden niet meer overbeschermend opvoedingsgedrag dan niet-angstige ouders (U = 581,0, z = -0,60, p (eenzijdig) = 0,276).

Bij de opvoedingsvragenlijst rapporteerden angstige ouders significant minder uitdagend opvoedingsgedrag dan niet-angstige ouders (U = 419,0, z = -2,22, p (eenzijdig) = 0,013).

Angstige ouders rapporteerden niet meer overcontrolerend opvoedingsdrag dan niet-angstige ouders (U = 533,5, z = -0,88, p (eenzijdig) = 0,188). Wel gaven angstige ouders significant meer overbeschermend opvoedingsgedrag aan dan niet-angstige ouders (U = 386,0, z = -2,61, p (eenzijdig)= 0,005). Tabel 5 geeft de Mean Ranks van de opvoedingsgedragingen van angstige ouders en niet-angstige ouders weer.

Tabel 4

Aantal angstige en niet-angstige ouders met cut-off scores SCARED-A

Angstig Niet-angstig Totaal

N (%) N (%) N

Moeders 12 (33.3%) 24 (66.7%) 36

Vaders 17 (48.6%) 18 (51.4%) 35

Totaal ouders 29 (40.8%) 42 (59.2%) 71

(21)

Tabel 5

Mean Ranks opvoedingsgedragingen van angstige en niet-angstige ouders

Opvoedingsgedrag Angstige ouders Niet-angstige ouders

Observatie N Mean Rank N Mean Rank

Uitdagend gedrag 29 32,52 42 38,40 Opdringerigheid 29 39,97 42 33,26 Overbescherming 29 36,97 42 35,33 Vragenlijst Uitdagend gedrag 29 29,45 42 40,52 Overcontrole 29 38,60 42 34,20 Overbescherming 29 43,69 42 30,69

Verschillen tussen angstige moeders en niet-angstige moeders in opvoedingsgedrag.

Of angstige moeders en niet-angstige moeders in opvoedingsgedrag van elkaar verschilden werd nagegaan met de Mann-Whitney toets. Angstige moeders vertoonden niet minder uitdagend opvoedingsgedrag (U = 113,0, z = -1,04, p (eenzijdig) = 0,148) en niet meer opdringerig (U = 126,5, z = -1,23, (eenzijdig) p = 0,110) dan niet-angstige moeders. Angstige moeders vertoonden borderline significant meer overbeschermend opvoedingsgedrag dan niet-angstige moeders (U = 125,5, z = -1,30, (eenzijdig) p = 0,098).

Bij de opvoedingsvragenlijst rapporteerden angstige moeders significant minder uitdagend opvoedingsgedrag dan niet-angstige moeders (U = 80,0, z = -2,15, p (eenzijdig) = 0,016). Ook rapporteerden angstige moeders significant meer overcontrolerend

opvoedingsgedrag (U = 95,0, z = -1,66, p (eenzijdig)= 0,049) en significant meer

overbeschermend opvoedingsgedrag (U = 59,0, z = -2,86, p (eenzijdig) = 0,002) dan niet-angstige moeders. Tabel 6 geeft de Mean Ranks van de opvoedingsgedragingen van angstige moeders en niet-angstige moeders weer.

(22)

Tabel 6

Mean Ranks opvoedingsgedragingen van angstige en niet-angstige moeders

Opvoedingsgedrag Angstige moeders Niet-angstige moeders

Observatie N Mean Rank N Mean Rank

Uitdagend gedrag 12 15,92 24 19,79 Opdringerigheid 12 19,96 24 17,77 Overbescherming 12 20,04 24 17,73 Vragenlijst Uitdagend gedrag 12 13,17 24 21,17 Overcontrole 12 22,58 24 16,46 Overbescherming 12 25,58 24 14,96

Verschillen tussen angstige vaders en niet-angstige vaders in opvoedingsgedrag.

Of angstige vaders en niet-angstige vaders in opvoedingsgedrag van elkaar verschilden werd nagegaan met de Mann-Whitney toets. Angstige vaders bleken niet minder uitdagend te vertonen dan niet-angstige vaders (U = 134,5, z = -0,61, p (eenzijdig) = 0,270). Wel vertoonden angstige vaders significant meer opdringerig opvoedingsgedrag dan nietangstige vaders (U = 118,5, z = -1,73, p (eenzijdig)= 0,042). Angstige vaders vertoonden niet meer overbeschermend

opvoedingsgedrag dan niet-angstige vaders (U = 146,0 z = -0,38, p (eenzijdig) = 0,352). Bij de opvoedingsvragenlijst rapporteerden angstige vaders niet minder uitdagend

opvoedingsgedrag dan niet-angstige vaders (U = 115,0 z = -1,26, p (eenzijdig) = 0,105). Angstige vaders gaven ook niet meer overcontrolerend opvoedingsgedrag (U = 144,0, z = -0,30, p

(eenzijdig)= 0,383) en overbeschermend opvoedingsgedrag (U = 134,5, z = -0,61, p (eenzijdig) = 0,271) aan dan niet-angstige vaders. Tabel 7 geeft de Mean Ranks van de opvoedingsgedragingen van angstige vaders en niet-angstige vaders weer.

(23)

Tabel 7

Mean Ranks opvoedingsgedragingen van angstige en niet-angstige vaders

Opvoedingsgedrag Angstige vaders Niet-angstige vaders

Observatie N Mean Rank N Mean Rank

Uitdagend gedrag 17 16,91 18 19,03 Opdringerigheid 17 20,03 18 16,08 Overbescherming 17 17,59 18 18,39 Vragenlijst Uitdagend gedrag 17 15,76 18 20,11 Overcontrole 17 17,47 18 18,50 Overbescherming 17 19,09 18 16,97

Verschil in invloed van opvoedingsgedrag tussen vaders en moeders op angst bij hun baby.

Om deze deelvraag te beantwoorden is door middel van de Spearman’s rangcorrelatietoets nagegaan of er verbanden werden gevonden tussen opvoedinggedragingen van ouders en angst van de baby’s. Dit is apart voor moeders en vaders gedaan. Tijdens de observatie bleek een positief matig sterk verband tussen uitdagend opvoedingsgedrag van de moeder en angst bij de baby (rs = 0,438 p = 0,005). Hoe meer uitdagend gedrag de moeder vertoonde, hoe angstiger haar

baby. Voor opdringerig en overbeschermend opvoedingsgedrag van de moeders en uitdagend, opdringerig en overbeschermend opvoedingsgedrag van de vader zijn tijdens de observatie geen significante verbanden gevonden.

Bij de opvoedingsvragenlijst is een positief matig sterk verband gevonden tussen overbeschermend opvoedingsgedrag van de vader en angst bij de baby (rs = 0,396 , p = 0,020).

Hoe meer overbeschermend gedrag de vader rapporteerde, hoe angstiger zijn baby. Ook is er een positief matig sterk verband gevonden tussen overcontrolerend opvoedingsgedrag van de vader

(24)

en angst bij de baby (rs = 0,421 , p = 0,013). Hoe meer overcontrolerend gedrag de vader

rapporteerde, hoe angstiger zijn baby. Voor uitdagend, overcontrolerend en overbeschermend opvoedingsgedrag van de moeder en uitdagend opvoedingsgedrag van de vader zijn geen significante verbanden gevonden voor de vragenlijst. De correlaties tussen angst van de baby en opvoedingsgedragingen van vaders en moeders zijn terug te vinden in Tabel 8.

Met de Fisher r-to-z transformation is vervolgens nagegaan of vaders en moeders van invloed verschilden in opvoedingsgedrag en angst bij de baby. Tijdens de observatie bleken vaders en moeders niet in invloed te verschillen voor de verschillende opvoedingsgedragingen en angst bij de baby. Ook voor de opvoedingsvragenlijst is geen verschil in invloed gevonden tussen vaders en moeders voor opvoedingsgedragingen en angst bij de baby. In Tabel 8 worden de resultaten van de Fisher r-to-z test weergegeven.

Tabel 8

Verschillen in correlaties tussen opvoedingsgedrag van moeders en vaders en angst van het kind.

Moeder Vaders Fisher r-to-z

Opvoedingsgedrag IBQ-R angstschaal IBQ-R angstschaal z p Observatie Uitdagend gedrag 0,44** 0,13 -1,44 0,150b Opdringerigheid 0,07 -0,07 -0,62 0,536b Overbescherming -0,09 -0,00 0,37 0,356a Vragenlijst Uitdagend gedrag 0,04 0,05 0,04 0,968b Overcontrole 0,05 0,42* 1,58 0,114b Overbescherming 0,22 0,40* 0,78 0,218a

Noot. a = eenzijdig, b = tweezijdig

Discussie

Het doel van dit onderzoek was antwoord te geven op de vraag: Wat is de relatie tussen uitdagend, overbeschermend en overcontrolerend opvoedingsgedrag en angst bij baby’s en verschillen vaders en moeders hierin van elkaar? Resultaten van huidig onderzoek lieten zien dat

(25)

vaders borderline significant meer overbeschermend opvoedingsgedrag rapporteerden dan moeders. Voor de andere opvoedingsgedragingen zijn geen significante verschillen gevonden tussen vaders en moeders voor zowel de vragenlijst als tijdens de observatie. Een aantal opvoedingsgedragingen bleken gerelateerd te zijn aan angst bij de baby. Zo was uitdagend opvoedingsgedrag van de moeder tijdens de observatie positief matig sterk gecorreleerd met angst bij de baby. Voor de vragenlijst is er gevonden dat overbeschermend en overcontrolerend opvoedingsgedrag van de vader matig sterk gecorreleerd is aan angst bij de baby. Er werd geen verschil tussen invloed van opvoedingsgedrag van vaders en moeders op angst van de baby gevonden voor zowel de vragenlijst als tijdens de observatie. De uitkomsten suggereren dat zowel het opvoedingsgedrag van moeders als vaders een belangrijke rol speelt bij angst van heel jonge kinderen. Onderzoek naar opvoedingsgedrag van vaders is dus net zo belangrijk als van moeders.

Verwacht werd op basis van theorieën over de verschillen in opvoedingsrollen tussen moeders en vaders (Bögels & Phares, 2008; Majdandžić et al., 2011; Paquette, 2004) en uit een review naar sekseverschillen en opvoedingsgedrag (Möller et al., 2013) dat moeders meer overbeschermend opvoedingsgedrag zouden laten zien en vaders meer uitdagend

opvoedingsgedrag. Vanwege tegensprekende resultaten uit eerder onderzoek werden er geen verschillen verwacht voor overcontrolerend opvoedingsgedrag. Moeders waren in huidig

onderzoek niet meer overbeschermend dan vaders. Waarschijnlijk slaat beschermend gedrag van de moeder niet sneller over in overbescherming dan beschermend gedrag van de vader zoals Möller et al. (2013) in hun review suggereren. In huidig onderzoek werd zelfs gevonden dat vaders borderline significant meer overbeschermend opvoedingsgedrag rapporteerden dan

moeders. In huidig onderzoek behoorde bijna de helft van de vaders volgens de cut-offscores van de SCARED-A tot de groep angstige vaders. De groep met angstige moeders was kleiner. Omdat er dus meer angstige vaders waren dan angstige moeders en verwacht werd dat angstige ouders in het algemeen meer overbeschermend zullen zijn dan niet-angstige ouders, zou het daarom kunnen dat in huidig onderzoek vaders meer overbeschermend opvoedingsgedrag rapporteerden dan moeders. Daarnaast zouden vaders zich wellicht onzekerder in hantering van hun kind kunnen voelen dan moeders.

Dat er ook geen verschil is gevonden voor uitdagend opvoedingsgedrag voor zowel de vragenlijst als tijdens de observatie tussen vaders en moeders is niet in lijn met het onderzoek van

(26)

Majdandžić et al. (2012) waarbij gevonden werd dat moeders en vaders significant verschillen in uitdagend opvoedingsgedrag op 1-jarige leeftijd van de baby’s. Na bestudering van de subschalen in het onderzoek van Majdandžić et al. (2012) bleken vaders alleen voor de subschaal stoeien significant te verschillen van moeders. Na het bestuderen van de subschaal stoeien in huidig onderzoek bleken vaders (N =35, Mean Rank = 37,73) en moeders (N = 36, Mean Rank = 34,32) niet significant van elkaar te verschillen (U = 569,5 z = -0,70, p = 0,243). Ook hier zou de grote groep angstige vaders een verklaring kunnen zijn. Waarschijnlijk zijn angstige vaders minder uitdagend, waardoor het gemiddelde van de vaders in deze onderzoeksgroep voor uitdagen laag was. Hierdoor is er waarschijnlijk geen verschil gevonden tussen vaders en moeders. Een

alternatieve verklaring is dat vaders nog niet zo uitdagend zijn, omdat het in huidig onderzoek om erg jonge kinderen ging.

Dat er voor opdringerig opvoedingsgedrag tijdens de observatie geen verschil is gevonden tussen vaders en moeders komt overeen met wat er verwacht werd. Dit resultaat is niet in lijn met de resultaten uit het onderzoek van Majdandžić et al. (2011). In het onderzoek van Majdandžić et al. (2011) bleek dat moeders bij hun jongste kind (ongeveer twee jaar) meer

overbetrokken/opdringerig waren dan vaders. Ouders deden in het onderzoek van Majdandžić et al. (2011) taken waarbij ze hun kinderen konden helpen, zoals het maken van een puzzel. In huidig onderzoek werden ouders alleen gevraagd om met hun kind te spelen met en zonder speelgoed. Deze taken lokten misschien minder opdringerigheid uit, waardoor er geen verschillen zijn gevonden tussen vaders en moeders.

Verder werd nagegaan of angstige ouders in opvoedingsgedrag van niet-angstige ouders verschilden. Verwacht werd dat angstige ouders meer opdringerig opvoedingsgedrag zou vertonen tijdens de observatie en meer overcontrolerend opvoedingsgedrag zouden rapporteren dan niet-angstig ouders. Angstige ouders bleken tijdens de observatie meer opdringerig

opvoedingsgedrag te vertonen maar rapporteerden niet meer overcontrolerend opvoedingsgedrag dan niet-angstig ouders. Dit is niet in lijn met het onderzoek van Lindhout, Markus, Boer,

Hoogendijk et al. (2006), waaruit bleek dat angstige ouders meer overcontrolerend

opvoedingsgedrag lieten zien dan niet-angstige ouders. Het zou kunnen dat angstige ouders de vragenlijst sociaal wenselijk hebben ingevuld, waardoor ze misschien minder overcontrolerend opvoedingsgedrag rapporteerden dan dat ze daadwerkelijk vertonen.

Ook bleek in huidig onderzoek dat angstige ouders meer overbeschermend

(27)

opvoedingsgedrag rapporteerden dan niet-angstige ouders. Dit komt overeen met de hypothese en eerder onderzoek. In het onderzoek van Lindhout, Markus, Boer, Hoogendijk et al. (2006)

rapporteerden kinderen van ouders met een angststoornis meer overbeschermend

opvoedingsgedrag dan kinderen bij hun ouders zonder angststoornis. Dit verschil tussen angstige en niet-angstige ouders voor overbescherming is niet gevonden tijdens de observatie. Een

verklaring kan zijn dat overbescherming niet goed tot uiting kwam omdat de vrij-speltaken niet genoeg overbeschermend gedrag uitlokten.

Daarnaast bleek dat angstige ouders minder uitdagend opvoedingsgedrag rapporteerden dan niet-angstige ouders. Dit komt overeen met wat er verwacht werd. Dit bevestigt wat Majdandžić et al. (2012) in hun onderzoek suggereren, namelijk dat angstige ouders minder uitdagend zullen zijn dan niet-angstige ouders omdat angstige ouders zich vaker zorgen maken over de veiligheid van hun kinderen en daardoor moeite hebben met het nemen van risico’s. In huidig onderzoek is ook gekeken naar verschillen in opvoedingsgedrag tussen angstige moeders en niet-angstige moeders en angstige vaders en niet-angstige vaders. Verwacht werd dat angstige moeders meer opdringerig opvoedingsgedrag zouden vertonen en meer overcontrolerend opvoedingsgedrag zouden rapporteren dan niet-angstige moeders. Angstige moeders vertoonden niet meer opdringerig opvoedingsgedrag maar rapporteerden wel meer overcontrolerend

opvoedingsgedrag dan niet-angstige moeders. Dit is niet in lijn met de review van Möller et al. (2013) waaruit bleek dat angstige moeders niet meer controlerend zijn dan niet-angstige moeders. Ook bleek dat angstige moeders meer overbeschermend opvoedingsgedrag vertoonden en

rapporteerden dan niet-angstige moeders. Dit is in lijn met wat verwacht werd. Volgens Paquette (2004) hebben moeders namelijk van zichzelf al een beschermende rol. Angstige moeders zouden wellicht nog meer de neiging hebben om hun kinderen te beschermen dan niet-angstige moeders. Het verschil tussen angstige moeders en niet-angstige moeders voor uitdagend

opvoedingsgedrag is nog niet eerder onderzocht. In dit onderzoek bleken angstige moeders minder uitdagend opvoedingsgedrag te rapporteren dan niet-angstige moeders. Dit is in lijn met de hypothese. Uit het onderzoek van Majdandžić et al. (2011) bleek dat uitdagend speelgedrag door de moeder later meer sociale angst voorspelde bij het oudste kind, wellicht zou dit kunnen betekenen dat wanneer een angstige moeder minder uitdagend gedrag laat zien het juist een buffer zou kunnen vormen tegen angst bij het kind.

Voor vaders is er in huidig onderzoek geen verschil gevonden in uitdagend

(28)

opvoedingsgedrag tussen angstige en niet-angstige vaders. Dit resultaat is niet in lijn met wat verwacht werd en komt niet overeen met wat Bögels & Phares (2008) suggereren, namelijk dat angstige vaders niet in staat zijn hun kinderen uit te dagen, aanmoedigen in het nemen van risico’s en het doen van fysiek spel. Mogelijk zijn angstige vaders hier dus wel toe in staat. Een alternatieve verklaring is dat vaders misschien over het algemeen minder uitdagend waren, vanwege de jonge leeftijd van hun kinderen. Wellicht zou dit verschil wel gevonden worden wanneer de kinderen wat ouder zijn.

Uit de review van Möller et al. (2013) bleek dat angstige vaders meer controlerend gedrag vertonen naar hun kinderen dan niet-angstige vaders. Dit werd ook voor huidig onderzoek

verwacht. Omdat opdringerigheid wordt gezien als een subdimensie van het theoretisch construct overcontrole (Hudson en Rapee (2001) werd er ook verwacht dat angstige vaders meer

opdringerig opvoedingsgedrag zouden vertonen dan niet-angstige vaders. Uit huidig onderzoek bleek dat angstige vaders meer opdringerig opvoedingsgedrag vertoonden, maar niet meer

overcontrole rapporteerden dan niet-angstige vaders. Een verklaring zou kunnen zijn dat vanwege de lage betrouwbaarheid van de schaal overcontrole in de vragenlijst, overcontrole niet goed gemeten kon worden waardoor er geen verschil is gevonden tussen angstige vaders en niet-angstige vaders.

Angstige vaders vertoonden en rapporteerden in huidig onderzoek ook niet meer

overbeschermend opvoedingsgedrag dan niet-angstige vaders. Dit komt niet overeen met wat er verwacht werd, namelijk dat angstige vaders meer overbeschermend zouden zijn dan

niet-angstige vaders. Uit eerder onderzoek blijkt dat moeders meer tijd met hun kinderen doorbrengen dan vaders en zeker wanneer kinderen jong zijn (Geary, 2010).Het is mogelijk dat vaders op jonge leeftijd van het kind over het algemeen nog wat onhandig en voorzichtig zijn, omdat ze weinig tijd met hun kind doorbrengen. Waarschijnlijk zijn angstige vaders daarom niet meer overbeschermend dan niet-angstige vaders op deze leeftijd van het kind. Een alternatieve verklaring is dat beschermend gedrag van angstige vaders wellicht niet meteen overslaat in overbescherming.

Daarnaast werd nagegaan of er verschil was tussen de invloed van opvoedingsgedrag van vaders en moeders op angst bij hun baby. Daarbij is eerst gekeken naar significante verbanden tussen opvoedingsgedrag en angst. Uitdagend opvoedingsgedrag van de moeder tijdens de observatie was sterk positief gecorreleerd met angst van het kind. Hoe meer uitdagend gedrag de

(29)

moeder vertoonde, hoe angstiger haar baby. Dit komt overeen met het onderzoek van Majdandžić et al. (2011) waarbij uitdagend speelgedrag door moeder meer latere sociale angst voorspelde bij het kind. Dit is in lijn met wat Majdandžić et al. (2011) suggereren, namelijk dat de uitdagende rol van de moeder op gespannen voet staat met de verzorgende en steunende rol die de moeder van nature heeft.

Daarnaast bleek uit de opvoedingsvragenlijst dat overcontrolerend en overbeschermend opvoedingsgedrag van de vader sterk positief gecorreleerd is met angst van de baby. Hoe meer overcontrolerend en overbeschermend opvoedingsgedrag de vader rapporteerde hoe angstiger zijn baby. Vaderlijke overcontrole is dus wel gerelateerd aan angst bij het kind en niet zoals Wood et al. (2003) suggereren, alleen een risico voor psychopathologie in het algemeen. Dat overbeschermend opvoedingsgedrag van de vader gecorreleerd is aan angst bij de baby is niet in lijn met eerder onderzoek. Uit de review van Möller et al. (2013) bleek dat zowel

overbescherming van moeder als vader geassocieerd is met angst bij kinderen en McShane en Hasting (2009) suggereren dat alleen moederlijke overbescherming later angst bij kinderen voorspelt. In huidig onderzoek bleek juist dat alleen vaderlijke overbescherming gerelateerd is aan angst bij de baby en niet moederlijke overbescherming. Een verklaring voor dit resultaat zou kunnen zijn dat overbeschermend opvoedingsgedrag van de vader op gespannen voet staat met de uitdagende en activerende rol die de vader van nature heeft (Paquette, 2004), waardoor kinderen waarschijnlijk angstiger worden wanneer vaders overbeschermend gedrag vertonen. Moeders hebben daarentegen van nature een beschermende en verzorgende rol (Paquette, 2004), waardoor kinderen wellicht niet angstiger worden wanneer beschermend gedrag van de moeder overslaat in overbescherming.

Toch moeten de verbanden met voorzichtigheid geïnterpreteerd worden, omdat er geen sprake is van causaliteit. Zo zou het ook kunnen dat hoe angstiger de baby, hoe minder uitdagend opvoedingsgedrag van de moeder en hoe meer overbeschermend en overcontrolerend

opvoedingsgedrag van de vader. Mogelijk reageren ouders juist op het gevoelige kind met een angstig temperament, waardoor het ouderlijke gedrag door het kind wordt opgeroepen (Dadds, Barret, Rapee & Ryan,1996).

In huidig onderzoek bleek dat vaders en moeders zowel voor de vragenlijst als tijdens de observatie op geen van de opvoedingsgedragingen significant van elkaar verschilden in invloed op angst van de baby. Voor overcontrole komt dit overeen met de resultaten uit onderzoek van

(30)

Karreman et al. (2010) en Van der Bruggen, Bögels et al. (2010), waar ook geen verschil in invloed tussen vaders en moeders werd gevonden. Ook voor overbeschermend opvoedingsgedrag is geen verschil in invloed gevonden tussen vaders en moeders op angst van de baby. Verwacht werd dat moederlijke overbescherming meer invloed op angst van de baby zou hebben dan vaderlijke overbescherming. Daarnaast is voor uitdagend opvoedingsgedrag ook geen verschil in invloed gevonden. Verwacht werd dat vaders meer invloed zouden hebben, omdat uitdagend opvoedingsgedrag van de vader een belangrijke rol zou spelen in het openstellen van het kind naar de buitenwereld toe (Paquette, 2004). Dat er geen verschil in invloed is gevonden tussen vaders en moeders op angst van de baby zou kunnen betekenen dat ouders dus een gelijke rol spelen in opvoedingsgedrag en angst van het kind op jonge leeftijd. Onderzoek naar

opvoedingsgedrag van vaders is dus net zo belangrijk als van moeders.

Huidig onderzoek had een aantal sterke punten. De sterke punten waren dat er zowel gebruik is gemaakt van vragenlijsten als observaties om opvoedingsgedrag te meten. Daarnaast was er sprake van een redelijk grote onderzoeksgroep (N=82), waarbij de helft van de

onderzoeksgroep uit vaders bestond. Ondanks dat dit een niet-klinische populatie betrof, was de groep met ouders die door middel van de cutt-off scores van de SCARED-A vermoedelijk angstig waren goed vertegenwoordigd. Daarnaast is in dit onderzoek uitdagend

opvoedingsgedrag meegenomen, gemeten met een nieuw ontwikkelde vragenlijst en

codeerprotocol (Majdandžić et al., 2012). De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van het scoren van de opvoedingsgedragingen tijdens de observatie was zeer hoog (≥ 0,80).

Huidig onderzoek had ook een aantal beperkingen. Het gemiddelde opleidingsniveau van de onderzoeksgroep was erg hoog. Hierdoor zijn de resultaten waarschijnlijk moeilijk te

generaliseren. Verder had de schaal overcontrole voor de vragenlijst een lage betrouwbaarheid, de Cronbach’s alfa was voor moeders 0,47 en voor vaders 0,53. Daarnaast kwamen niet alle opvoedingsgedragingen goed tot uiting tijdens de observatie. Waarschijnlijk lokten de vrij-speltaken weinig overbeschermend en opdringerig opvoedingsgedrag uit. De laatste beperking is dat in huidig onderzoek van de ouders die meededen, alleen de gegevens van de ouders zijn gebruikt die een bezoek brachten aan het lab, van de andere ouder van het gezin zijn de gegevens niet meegenomen in het onderzoek. Hierdoor weten we niet welke invloed de andere ouder op het kind heeft. Mogelijk zou de andere ouder kunnen compenseren in opvoedingsgedrag wanneer een ouder opvoedingsgedrag vertoont wat gerelateerd is aan angst bij het kind.

(31)

Huidig onderzoek heeft aangetoond dat vaders en moeders niet verschillen in

opvoedingsgedrag van elkaar op deze leeftijd van het kind. Daarnaast blijken angstige ouders wel te verschillen in opvoedingsgedrag vergeleken met niet-angstige ouders. Er zou meer onderzoek gedaan moeten worden naar opvoedingsgedrag en angst bij jonge kinderen, omdat deze kennis misschien de ontwikkeling van angst bij kinderen zou kunnen voorkomen door vroegtijdig

interventie aan ouders. Daarnaast zou er nog meer aandacht naar de rol van de vader moeten gaan, want huidig onderzoek heeft aangetoond dat vaders ook een belangrijke rol spelen in de

ontwikkeling van angst bij de baby. Nieuw in huidig onderzoek was de opvoedingsdimensie uitdaging. Uitdaging bij moeders bleek gerelateerd te zijn aan angst bij baby’s. Meer onderzoek naar uitdagend opvoedingsgedrag is daarom wenselijk. Daarnaast zal longitudinaal onderzoek meer inzicht kunnen geven in het effect van opvoedingsgedrag van ouders op jonge kinderen in de ontwikkeling van angst op latere leeftijd.

Literatuur

Aktar, E., Majdandžić, M., De Vente, W., Bögels, S. M. (2013). The interplay between

expressed parental anxiety and infant behavioural inhibition predicts infant avoidance in a social referencing paradigm. Journal of Child Psychology & Psychiatry, 54, 144-156 Boer, F., & Bögels, S. M. (2002). Angststoornissen bij kinderen: genetische en

gezinsinvloeden. Kind en Adolescent, 23, 266-284.

Bögels, S. M., Bamelis, L., & Van der Bruggen, C. O. (2008). Parental rearing as a function of parent's own, partner's, and child's anxiety status: fathers make the difference. Cognition & Emotion, 22, 522-538.

Bögels, S. M., & Brechman-Toussaint, M.L. (2006). Family issues in child anxiety: Attachment, family functioning, parental rearing and beliefs. Clinical Psychology Review, 26, 834-856. Bögels, S. M., & Phares, V. (2008). Fathers’ role in the etiology, prevention and treatment of child anxiety: A review and new model. Clinical Psychology Review, 28, 539−558.

Bögels, S. M., & Van Melick, M. (2004). The relationship between child-report, parent selfreport, and partner report of perceived parental rearing behaviors and anxiety in children and parents. Personality and Individual Differences, 37, 1583−1596.

Bögels, S. M., Stevens, J., & Majdandžić, M. (2011). Parenting and social anxiety: fathers’ versus mothers’ influence on their children’s anxiety in ambiguous social situations.

(32)

Journal of Child Psychology and Psychiatry, 52, 599-606.

Braet, C., & Bögels, S. M. (2008). Protocollaire behandelingen voor kinderen met psychische

klachten. Amsterdam: Boom.

Burstein, M., & Ginsburg, G. S. (2010). The Effect of Parental Modeling of Anxious Behaviors and Cognitions in School-Aged Children: An Experimental Pilot Study. Behaviour

Research and Therapy, 48, 506-515.

Dadds, M. R., Barrett, P. M., Rapee, R. M., & Ryan, S. (1996). Family process and child anxiety

and aggression: an observational analysis. Journal of Abnormal Child Psychology, 24,

715-734.

Egeland, B., Erickson, M. F., Moon, J. C., Hiester, M. K., & Korfmacher, J. (1990). Revised

Erickson Scales: 24 month tools coding manual. Project STEEP-revised 1990. From

motherchild project scales 1978. Minnesota: Department of Psychology.

Epstein, S. (1983). The mother–father–peer scale. Unpublished manuscript, University of Massachusetts, Amherst.

Gartstein, M. A., & Rothbart, M. K. (2003). Studying infant temperament via a revision of the Infant Behavior Questionnaire. Journal of Infant Behavior and Development, 26, 64–86. Geary, D. C. (2010). Male, female: The evolution of human sex differences (second edition). Washington, DC: American Psychological Association.

Gregory, A. M., & Eley, T. C. (2007). Genetic influences on anxiety in children: What we've learned and where we're heading. Clinical Child and Family Psychology Review, 10, 199- 212.

Groenendaal, H., & Dekovic, M. (2000). Risicofactoren voor kwaliteit van de opvoeding.

Pedagogiek, 20,3-22.

Hastings, P. D., Sullivan, C., McShane, K.E., Coplan, R. J., Utendale, W. T., & Vyncke, J. D. (2008). Parental socialization, vagal regulation, and preschoolers’ anxious difficulties: direct mothers and moderated fathers. Child Development, 79, 45-64.

Hettema, J. M., Neale, M. C., & Kendler, K. S. (2001). A review and meta-analysis of the genetic epidemiology of anxiety disorders. The American Journal of Psychiatry, 158, 1568-1578. Hudson, J. L., Comer, J. S., & Kendall, P. C. (2008). Parental Responses to Positive and Negative Emotions in Anxious and Nonanxious Children. Journal of Clinical Child &

Adolescent Psychology, 37, 303-313.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Based on these literature- driven dimensions (Table 1), the conceptual framework was developed with six key dimensions and multiple indicators that were identified as being relevant

eHealth heeft invloed op de manier waarop geëvalueerd wordt: steeds meer onderzoekers geven aan dat we verder dan de RCT moeten gaan om te bepalen welke interventieonderdelen

Formation of the liquid sheet bounded by the rims is governed by inertia, viscous, buoyancy, and surface forces apart from the angle of impingement between the jets (α).. The

Finally, the optimally-tuned classifier was used to assess the performance of each combination k of animal data with the test set V k.. Each of the steps is

Firms can implement three different business models oriented to use wastes in their production processes: i) input replacement; ii) co-products generation; and iii) new products

Method VAR assumes two independent sources of error, a propor- tional and an additive component, and the variance of the residual error is the sum of both components, resulting in

This leads, finally, to the main research question: Are internal integration of the functions within the buying firm and the accumulation of social capital

In this study, we compared the transcriptome profiles of an endophytic strain and a soil strain of B. mycoides in response to potato root exudates. The aim was to