• No results found

Rattray in zijn Ashanti-etnografieën: een beschouwing over samenhang tussen tekst, etnograaf en context

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Rattray in zijn Ashanti-etnografieën: een beschouwing over samenhang tussen tekst, etnograaf en context"

Copied!
115
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SCR 10083

~~iiii!!liilë~~~ASHANTl-ETNOG

RAFI EËN

~~~~§5'l

)

(2)

Copyright R.F. Best-Beekman Aragon 1 Leusden

RATTRAY IN ZIJN ASHANTI-ETNOGRAFIEEN

een beschouwing over samenhang tussen tekst, etnograaf en context

R.F. Best-Beekman

19 Augustus 1989 Doctoraal Scriptie

ter afsluiting van de studie Culturele Antropologie aan het

Antropologisch-Sociologisch Centrum van de

Uni versi tei t van Amsterdam Oudezijds Achterburgwal 185 1012 DK Amsterdam

Begeleider Prof Dr Johannes Fabian

(3)
(4)

Inhoud

1. Inleiding 1

2. Rattray en zijn referentiekader 3

Een overzicht van de voornaamste biografische gegevens

Enculturatie en socialisatie 6

Het 'niet-wetenschappelijk' aspect van het referentiekader 7

Het Schotse aspect

De term 'laird' als bestanddeel van de subcultuur van Rattray's familie

De term 'laird' als bestanddeel van de nationale Schotse cultuur

De term 'Briton' in zijn persoonlijke cultuur Het wetenschappelijk aspect van zijn referentiekader

Opleiding in de antropologie 9 12 18 23 Taalbeheersing 31

3. De context van onderzoek, opdrachtgevers en informanten 32

Benoeming en opdracht, de koloniale situatie

Onderzoeksgebied, de periode van onderzoek en het schrijven 3 4

4 . De herkenbaarheid van zijn referentiekader in de tekst 41

De herkenbaarheid van het wetenschappelijk aspect van zijn referentiekader

De directe verwijzing naar Zimmern en de metafoor 'concentric circles'

Indirecte verwijzingen naar Fustel de Coulanges De directe verwijzingen naar Maine en de metafoor

'concentric circles'

a. Rattray' s hoofdschap bij de Ashanti-familie en Maine's 'Ancient Law'

b. Rat tray' s feodaliteit bij de Ashanti en Maine' s

48

52

61

'Ancient Law' 66

c. Rat tray' s landrecht bij de Ashanti en Maine' s

'Ancient Law' 69

De herkenbaarheid van het niet-wetenschappelijk aspect van

(5)

5. De herkenbaarheid van zijn context van onderzoek, opdrachtgevers en inf orm.anten in de tekst

De opdrachtgevers-context De informanten-context 6. Conclusie Literatuur 78 80 83 85

(6)

1. Inleiding

Mijn scriptie is een 'case-st udy' over het werk van de Schotse etnograaf, R. Sutherland Rat tray. Uitgangspunt is het volgende citaat van Scholte:

The ethnographic situation is defined not only by the native society in question but also by the ethnological tradition 'in the head' of the ethnographer. The latter's presuppositions are operative even before entering the field. Once he is actually in the field, the natives'

presuppositions also become operative, and the entire situation turns into complex intercultural mediation and a dynamic interpersonal experience. In ether words, ethnography entails the personal sensibilities of the fieldworker, the specific nature of his descriptive methods, and the natives' artistry at disguise and the credibility of their information

(Scholte 1969: 438).

Doel van mijn scriptie is na te gaan in hoeverre in een

etnografisch geschrift de in het bovenstaande citaat gestelde samenhang van 'product, producer, producing process'

herkenbaar is.

Om de 'personal sensibilities of the f ieldworker, the specific nature of his descriptive methods' te kunnen achterhalen, heb ik mij verdiept in de beschikbare

biografische gegevens, Ik had het geluk gebruik te mogen maken van een uitgebreide biografie over Rat tray, waarin ook veel vermeld was over de context van zijn onderzoek (Machin g. d.) . Op deze manier ben ik gekomen tot een constructie van het referentiekader van de etnograaf, waarin ik een wetenschappelijk en een niet-wetenschappelijk aspect

onderscheid. In de context van het onderzoek onderscheid ik een informanten-aspect in overeenstemming met het laatste deel van het citaat. Daarnaast onderscheid ik een opdrachtgevers-aspect, omdat het hier een gouvernements-antropoloog betreft voor wie de gouvernementele opdrachtgevers belangrijk waren.

De kern van mijn scriptie bestaat uit het nagaan in de tekst van Rat tray' s Ashanti-etnograf ieën in hoeverre een samenhang herkenbaar is tussen tekst, etnograaf en context. Dus in hoeverre het referentiekader van de etnograaf herkenbaar is en/ of de context van onderzoek herkenbaar is in de tekst.

Het wetenschappelijk aspect van het referentiekader heb ik trachten op te sporen aan de hand van directe, of indirecte verwijzingen (Stocking 1971: 94) naar

(7)

boeken' (Kuhn 1962: 10), of het vaststellen van een centrale analogie, of duidelijke metafoor (de Ruijter 1977: 15). Ik ben mijn naspeuringen begonnen in Rat tray' s samenvattend

hoofdstuk van het laatste boek van zijn trilogie, Ashanti

Law and Constitution, omdat hij hierin duidelijk zijn ideeën

formuleert.

Mijn onderzoek is verkennend van aard en in het kader van een scriptie beperkt van omvang. Deze scriptie kan men min of meer zien tegen de achtergrond van de zogenaamde 'herstudies-problematiek' (Berting, Geyer en Jurkovich 1979; Kloos 1988; Köbben 1967) .

(8)

2. Rattray en zijn referentiekader

Een overzicht van de voornaamste biografische gegevens

In de Oxford Mail van Maandag 16 Mei 193 8 staat een foto van een

neergestort zweefvliegtuig. Een andere foto blijkt volgens het onderschrift te zijn van de omgekomen Captain R. S. Rattray en een bekende Duitse piloot, Herr Kronfeld geheten, enige dagen geleden genomen. Over het ongeluk bericht de krant verder, dat Captain Rattray het toestel speciaal voor lucht-acrobatiek liet maken. Hij had reeds verscheidene vluchten ermee gemaakt, voordat het op Zaterdag 14 Mei kort na de lancering in een

vrille raakte en verongelukte. Tezamen met Gilbert Ryle had Rat tray een week eerder 'The Oxford Uni versi ty and City Gliding Club' opgericht naar het voorbeeld van de 'Cambridge Club' . Hij bereikte de leeftijd van 5 6 jaar.

In een memoriam in The Times van 16 Mei 1938 staat vermeld

dat hij een bekend antropoloog was en lector verbonden aan de universiteiten van Oxford en Cambridge. Hij was instructeur bij de bovengenoemde zweefvlieg-club. Hij had naam gemaakt door als eerste een solo-vlucht uit te voeren van Engeland naar West-Africa met een 'Havilland-Moth' in 1929. Voor die tijd was hij een 'big game hunter' . In het korte levensbericht valt verder te lezen dat hij 'Provincial Commissioner' was in de Goudkust voor hij zich in Engeland vestigde. Hij was de zoon van A. Rat tray I.C. S. en kleinzoon van Robert Haldane Rat tray, opperrechter in Bengalen, India (Chief Justice of Bengal) . Hij volgde onderwijs aan de 'Stirling High School' en het 'Exeter College' te Oxford. Hij behaalde de volgende titels: D.Sc. (Oxon), Palmes d'Officier d'Academie (France),

'called to the Bar by Gray' s Inn', April 1918; 'Diplome

Anthropology'. Hij diende tijdens de Boeren-oorlog en kreeg de onderscheiding: 'Queen' s Medal 5 clasps'. In 1902 trad hij in dienst bij de 'African Lakes Corporation' in Brits Centraal-Africa. In 1907 werd hij benoemd bij het departement voor belastingen van de koloniale ei viele dienst in de Goudkust.

In 1911 werd hij 'Assistent District Commissioner', in 1915 'District Commissioner' en 'Acting Senior Assistant Colonial Secretary' en 'Clerc to the Legislation Council' in 192 0. In de eerste wereld-oorlog diende hij in Togo land, hij was daar

(9)

'District Political Officer' bij de Anglo-Franse bezetting van 1914-1917. Hij verkreeg toen de titel: M.B.E.; in 1929: C.B.E. In 1921 werd hij hoofd van het pas opgerichte departement

van antropologie in Ashanti in de Goudkust. De berichtgever besluit met de opmerking dat: 'He made a serious claim to have cleared up certain mysteries of Ashanti customs which had puzzled investigators. One of them was the romance of the famous Golden Stool.'

Dr. R. R. Marett, rector van 'Exeter College' ~e Oxford, voegde aan het doodsbericht toe, dat Rattray reeds in 1907 een publicatie op zijn naam had staan over volksverhalen van Brits Centraal-Afrika, voordat hij in 1909 bij hem (Marett) in Oxford kwam studeren. Marett is van mening dat Rattray' s 'studies of West-African custom' van dezelfde wetenschappelijke kwaliteit zijn als het beste veldwerk van welk deel van Afrika dan ook. Rat tray' s taal-aanleg en zijn passie voor de wildernis maakten dat mogelijk:

If then, he had taught himself to 'think black', i t was wholly in the interest of science, the most strenuous forms of thinking white . . . intellectually, no less than emotionally, he treated life as a series of bold adventures: for never was a slight body put to greater strain to meet the reckless demands of as large-hearted a man as I have ever known

(Marett 1938: 19).

Een andere belangrijke persoon uit Rat tray' s leven, namelijk zijn vroegere superieur uit Ashanti, Sir Charles Harper,

schrijft in The Times van 26-5-1938 een in memoriam:

As his old 'Chief' I should like to add my tribute to the memory of Captain R.S. Rattray. It was my good fortune, shortly after my appointment to Ashanti, to rescue him from the incongenial environment of the Secretariat for special research into the religion and customs of the Ashanti's. His work made him fameus and I reaped the first fruits of it. For at the time he joined me in Ashanti the people were face to face with the onset of stupendous material progress that seemed all devouring, and there was streng temptation f or the younger and more adaptable generation to cut themselves adrift from their past and to depend wholly for all moral as well as material needs on a foreign culture.

Harper vervolgt in zijn in memoriam dat Rat tray getroffen werd door de wanhoop en hulpeloosheid van de oudere generatie hierover. Hij zag het als zijn plicht om de Ashanti' s ervan te overtuigen dat veel in hun religie en gewoonten waard was om behouden te blijven. Verder bracht Harper de gebeurtenissen

(10)

rond de 'Golden Stool' in herinnering die dank zij Rat tray tot een goed einde kwamen.

Rev. E.W. Smith schrijft in zijn necrologie o.a. over Rattray' s werkzaamheden als eerste hoofd van het nieuwe antropologische departement. Dat in 1921 tot stand kwam

onder de gouverneur van de Goudkust, Sir F. D. Guggisberg,

op initiatief van de 'ei vil commissioner' van Ashanti, C. H. Harper. Rat tray werd hiervoor aangezocht omdat hij het

vertrouwen had gewonnen van de Ashanti in de voorgaande jaren. In het jaar-verslag (annual report) van 1921 wordt Rattray's eerste succes genoemd, zijn bijdrage aan de oplossing van de beleidsproblematiek rond de 'Golden Stool'. De resultaten van het eerste jaar in zijn nieuwe functie werden door Rattray

vastgelegd in zijn Ashanti, dat in 1923 verscheen. Het

boek plaatste hem meteen in de voorste rijen van Afrikaanse

antropologen volgens Smith. In 1927 verscheen Religion and

Art in Ashanti, gevolgd door Ashanti Law and Constitution in

192 9. Andere boeken waren: Hausa Folklore and Customs, 1913;

An Elementary Mole Grammar, 1918; Akan-Ashanti Folktales, 1930

en The Leopard Princess, 1934.

Smith vermeldt nog, dat Rattray een 'Fellow of the Institute' was en een 'Member of the Council' gedurende enige jaren. Hij kreeg de 'Rivers Medal' in 1933. Na zijn vestiging in Engeland doceerde hij Hausa aan de 'Colonial Probationers', de koloniale-ambtenaren-in-opleiding, te

Oxford. Kenmerkend voor Rat tray waren, volgens de auteur, zijn toegewijde observatie, kennis van de taal en medegevoel. Hij had een tengere lichaamsbouw, was bescheiden, moedig en hield er sterke persoonlijke meningen (strong views) op na. Zijn vrienden koesterden een warme affectie voor hem (Smith 1938) De bovenstaande biografische gegevens vind ik grotendeels

bevestigd in Who was Who 1929-1940, met uitzondering van de

door Smith vermelde 'Ri vers Me dal' en de genoemde functies van: 'Fellow of the Insti tute' en 'Member of the Council' . Ook in Machin (g.d.) en in Platvoet, 1982 vond ik geen vermelding hiervan.

Een meer gedetailleerde beschouwing van de biografische gegevens is vereist om inzicht te krijgen in de vormgeving van Rat tray' s etnograf ieën over de Ashanti. De vraagstelling over

(11)

de manier waarop Rattray zijn tekst maakte, zijn 'writing', is m.i. verbonden met een andere vraag, namelijk zijn

waarneming en interpretatie van de Ashanti-werkeli jkheid en de communicatie over die werkelijkheid met zijn informanten, opdrachtgever en andere betrokkenen. Hieronder volgt een nadere uiteenzetting.

Enculturatie en socialisatie

In other words, ethnography entails the personal sensibilities of the fieldworker, the specific nature of his descriptive methods, and the natives' artistry at disguise and the credibility of their information

(Scholte 1969: 438).

Bovendien is antropologie een heel complexe aangelegenheid, waarbij geldt dat de antropologen er meestentijds toe neigen de plek die zij onderzoeken te vergelijken met de plaats waar zij vandaan komen (Clifford Geertz 1985).

Als ik uitga van de letterlijke betekenis van het woord etnograaf, dan is deze: 'volksbeschrijver' . Volgens van Dale (Kruyskamp 197 6) is beschrijven o.a. het geven van een voorstelling in woorden, door opsomming van kenmerken en

bij zonder heden. Een etnograaf is dus te omschrijven als iemand die een representatie, een voorstelling in woorden, geeft

van een volk door kenmerken en bij zonder heden van dit volk op te sommen. Nu is het echter zo dat een bepaalde beschrijver

in zijn beschrijving selectief te werk zal gaan. Op welke manier hij de kenmerken en bijzonderheden zal selecteren

is namelijk afhankelijk van zijn referentiekader. Uit de sociale psychologie is bekend, dat de menselijke cognitie, waaronder begrepen het waarnemen, interpreteren, oordelen, denken, voorstellen, herinneren door ervaringsprocessen is geconditioneerd. Hetgeen een persoon waarneemt van een socioculturele werkelijkheid hangt samen met de op ervaring gebaseerde ordening van zijn kenvermogen, zijn referentiekader

(Newcomb 1950: 88-92; Madge 1953: 124; Duyker 1958: 202-3) Onder de ervaringsprocessen zijn begrepen de leerprocessen van socialisatie en enculturatie, die het hele leven voortduren

(Herskovits 1947: 351). Waarin men de cultuur overneemt, of verwerpt, van respectievelijk positieve, of negatieve referentiegroepen (Newcomb in Gould 1964: 581). Onder het referentiekader versta ik dus de persoonlijke cultuur, zoals

(12)

deze zich ontwikkeld heeft op een bepaald tijdstip in een

steeds voortdurend leerproces van cultuurverwerving in relatie met leden van de referentiegroepen.

Indien een beschrijving inderdaad een beeld geeft van sociale

werkelijkheid, dus meer is dan een dorre opsomming, zal zij ons veel

leren over de beschrijver. Zijn persoonlijkheid zal zijn·werk kleuren, de cultuur en subcultuur waarin hij opgroeide zullen zich doen gelden, ook de academische subcultuur die hem vormde. Hij zal er nimmer in slagen, zich geheel vrij te maken van de overheersende houdingen, vooronderstellingen, vanzelfsprekendheden, inzichten, waarden, vooringenomenheden van zijn eigen cultuur . . . Een beschrijving kan alle kanten uit, een gegeven beschijver kan dit niet. Daarom zal zijn beschrijving nooit een foto kunnen zijn (Den Hollander 1968: 49).

Het referentiekader zal zich doen gelden in wat de beschrijver in de beschrijving opneemt en in wat hij er uit laat. Dit

geldt zowel de problematiek van de veld-notities als die van het schrijfproces zelf. Het gevolg is dat de lezer als het ware in de huid van de etnograaf moet kruipen om de beschreven socioculturele werkelijkheid te begrijpen, zoals Den Hollander het uitdrukt (Den Hollander 1968: 61). Een ander meer

realistisch alternatief is om te proberen zo mogelijk iets over het referentiekader ten tijde van het onderzoek en schrijven te weten te komen. Dit is wat Rattray betreft inderdaad mogelijk, dank zij de gedetailleerde biografie die over hem bestaat.

(Machin, g.d.)*

Het 'niet-wetenschappelijk' aspect van het referentiekader Het Schotse aspect

Robert Sutherland Rattray is geboren op 5 September 1881 te Bahr, Bengalen in het toenmalige Brits-Indië. Zijn vader is daar werkzaam is als bestuursambtenaar. Als rechtgeaard Schot krijgt hij twee achternamen. De naam van zijn moeder, Sutherland, voor die van zijn vader, Rat tray. De naam Robert is één van de voornamen van zijn grootvader, de opperrechter van Bengalen (Chief-Justice), naar wie hij is vernoemd. Over de namen wil ik opmerken dat deze voor beide families van

* Tenzij anders vermeld, maak ik dankbaar gebruik van zijn werk, dat hij mij zo welwillend ter beschikking stelde en waarvoor ik hem zeer erkentelijk ben.

(13)

Gatehouse- of Fleet Ann Street

(14)
(15)

betekenis moeten zijn geweest, omdat het oude Schotse clan-namen zijn verbonden met de nationale geschiedenis. De naam Robert gaat terug op bekende nationale figuren in de Schotse geschiedenis, zoals Robert Bruce die koning van Schotland is in de 14e eeuw. Hij is onder meer bekend uit de slag van

'Glen Trool' (Mackie 1964: 80; Dickinson 1977: 161). Daar ter plaatse herinnert een grote kei op een heuvel aan hem. In deze omgeving woont de jongste zuster van Rat tray later. In verband met de letterlijke betekenis van de naam Robert, stralende roem, zal dit waarschijnlijk geen beletsel voor de naamgeving zijn geweest (Lienhardt 1988: 106). Maar de biografische gegevens zwijgen hierover.

Robert S. Rat tray is de oudste van 5 kinderen. Op jeugdige leeftijd verhuist hij samen met een jongere zuster naar

Gatehouse-of-Fleet, in Galloway, in Zuidwest-Schotland. Daar gaan zij wonen bij een tante. Later als de vader inet pensioen is, voegt de rest van het gezin zich bij hen.

Over de familie-cultuur bericht de biografie dat die 'pre-mutiny Anglo-Indian' is. Men heeft belangstelling en respect voor andere culturen. Er is een zekere vrijheid van denken dat nog herinnert aan de 18e eeuw. Bovendien is er een bepaalde aanleg voor talen en men spreekt vloeiend Hindustani en

Urdu. Men heeft als hobbie het verzamelen van spreekwoorden. Voor de kinderen Rattray bestaan de herinneringen aan het

ouderlijk huis in India hoofdzakelijk uit verhalen, waarin slangen een hoofdrol vervullen. Zoals een nest jonge slangen onder de matras van een kinderbedje. Misschien is er zoveel aandacht voor slangen omdat zij heraldische dieren zijn die het wapen van de Rat tray' s dragen. Misschien worden ze ook in verband gebracht met de verhalen rond de stamvader van de Rat tray' smet zijn burcht op een slangvormige heuvel. En met de slangenverering in voor-christelijke tijd, volgens de plaatselijke overlevering (Moncreiffe 1967: 209).

Rattray heeft een sterke band met zijn familie. De familie is voor hem dus ongetwijfeld een positieve

referentie-groep. Echter indien er al sprake is geweest van een familie-cultuur waarin slangen belangrijk zijn, dan is dit familie- cultuur-element niet op hem overgedragen. Slangen zijn in zijn tekst nauwelijks aanwezig. Van meer belang is dat hij zichzelf ziet

(16)

als een 'laird' , een Schots landedelman (Machin, persoonlijke communicatie) .

Een andere belangrijke sleutel term wordt door Rattray

gebruikt bij zijn lezing in 1928 voor het pasgeopende 'Achimota College', in het zuiden van de toenmalige Goudkust. Het

onderwerp is de waarde van de traditionele Ashanti-cultuur. Na af loop wordt op verzoek van de rector, Rev. Fraser, op een informele manier in kleinere groepen verder ingegaan op het onderwerp. Om zijn standpunt te verduidelijken vergelijkt Rattray zich met de oude 'Britons', van wie hij zegt af te stammen. Ondanks het verloren gaan van de oude gewoonten en de godsdienst heeft hij toch zijn nationaal karakter bewaard. De Ashanti zijn in een dergelijke positie geraakt; de zending heeft bepaalde oude gewoonten verboden. Daar zijn nieuwe westerse gewoonten voor in de plaats gekomen. Desondanks is het toch mogelijk, volgens Rat tray, om het nationaal karakter te bewaren.

De term 'Briton' is ook door anderen gebruikt. Zoals door Horton, een van de eerste Afrikanen die het wijdverbreide

geloof in de minderwaardigheid van de Afrikaan aanvalt in 1868. Zijn mening is dat:

the natural tendency of the now civilised European was exactly the same as the natural tendency of the now uncivilised African

1963: 537).

(Horton in Kimble

die hij vergeleek met de oude 'Bri tons' .

Rev. Smith gebruikt de term in zijn publicatie The Golden

Stool. Hierin refereert hij aan Tacitus die met minachting

schrijft over de wilden in de bossen. Smith' s mening is vervolgens:

We know now that the prideful Roman was not essentially superior to the Britons whom he conquered, and i t may be that history will in like manner correct hasty judgments upon the Africans (Smith 1926: 83).

Ik wil nu de betekenis van de genoemde sleuteltermen belichten in de context van de omgeving waar de jonge Robert S. Rat tray opgroeide.

De term 'laird' als bestanddeel van de subcultuur van Rat tray' s familie

In de biografie komt een familie-overlevering ter sprake. Deze overlevering verhaalt van een voorvader, een zekere Charles

(17)
(18)

Rattray of Craighall-Rattray in Perthshire, Oost-Schotland, die met een eigen clan-leger de 'Bonnie Prince Charlie', de

zoon van de Stuart-pretendent te hulp komt. Bij Culloden, een heidegebied bij Inverness in Centraal-Schotland, verslaat het Engelse leger echter in 174 6 het op feodale voet verzameld leger van Hooglandse clans vernietigend. Charles Rat tray wordt gevangen genomen en meegevoerd naar Londen. Zijn goederen

worden verbeurd verklaard. Op het moment dat de galg een einde zou maken aan zijn leven, wordt hij onverwacht begenadigd.

Het bovenstaande verhaal over een dramatische

familie-gebeurtenis van meer dan tweehonderd jaar geleden, doet vragen rijzen. Om meer over het 'laird' schap in de familie Rattray te weten te komen zal ik eerst de beschikbare genealogische gegevens bekijken.

Een mijl ten oosten van de parochie-kerk van de plaats Rat tray, in Perthshire, in Oost-Schotland bevindt zich de heuvel waar ooit een verre voorvader zich vestigt. De naam

Rat tray zou afgeleid zijn van het Pictische woord rath tref,

dat fort-woning betekent. Een andere vertaling is, fort van

de jager, of fort van de balling. Dat afgeleid is van rath

toruidhe. De naam van de stamvader is Al anus de Rat tray. De

naam Alanus zou van Keltisch-Bretonse oorsprong zijn. Het is een naam van verschillende graven van Bretagne. In de tijd van Willem de Veroveraar komt deze naam met hem mee naar Engeland en Schotland (Mac Donald 1899: 136) . Deze stamvader Alanus de Rat tray is de eerste die als 'laird' van Rat tray vermeld wordt in verschillende documenten uit de. tijd van de Schotse koningen Willem de Leeuw (1165-1214) en Alexander II

(1214-1249) (Moncreiffe 1967: 209). De eerste bron geeft een vroegere datering voor het verkrijgen van het grondbezit. En verwijst naar een oude steen met inscriptie, '1066: Rattray of Rat tray and Craighall' op het plaatselijke kerkhof (Mac Donald 1899: 136) . De zoon van Alanus, Thomas geheten, wordt genoemd in een document van 1250. Van de door Willem de Leeuw gestichte abdij in de omgeving. Hij wordt door Alexander II tot ridder geslagen en verkrijgt landerijen in de omgeving samen met zijn vrouw. De zoon van Thomas wordt vermeld in een document van 1280 over het verpachten van land aan monniken van een andere naburige abdij .

(19)

In 1290 roept de Engelse koning Edward I zichzelf uit tot feodaal opperheer. Hij verslaat de rebellerende Schotten onder John Balliol in 1296 en voert de oude kroningssteen, de

'stone of Scone' met zich mee naar Londen. Over de kleinzoon van Thomas wordt vermeld dat hij in 1292 en in 1296 de eed van trouw aflegt aan Edward I. Bovendien dat hij in 12 99 weer land geeft aan de monniken van de eerder genoemde naburige abdij

(Mac Donald, 1899: 214). De door de Engelse koning meegevoerde 'stone of Scone' zou volgens een overlevering niet de echte zijn geweest. Want die zou verborgen zijn in een grot in de omgeving in Perthshire (Tomes 1927: 233) .

Bijna tweehonderd jaar later wordt Silvester Rattray beleend met de baronie van Craighall en Kynballoch (Mac Donald 18 9 9: 218). Hij heeft zitting in het parlement als een feodale baron. Door erfenis verkrijgt hij uitgestrekte bezittingen uit zijn moeder's familie, verwant aan de Schotse koning Robert II. Dit gebied wordt betwist door een andere familie, de 'Earls of Atholl' . Verwoesting van het oude kasteel is het gevolg en een schaking van de toekomstige Rat tray-erfgename. De 12de 'laird' van Rattray bouwt een toren bij zijn nieuwe kasteel, dat nu op een steile rots ligt aan dezelfde rivier van het oude slot.

Hij wordt in 1533 door de vijandige 'Atholmen' vermoord in zijn eigen kapel, waar hij een toevlucht had gezocht

(Moncreiffe 1967: 209).

In 1587 verbindt George Rat tray of Craighall zich, om met degenen die van hem afhankelijk zijn, de 'Earl of Argyle' te dienen:

to serve the Earl of Argyle in all his actions and adoes, against al persons, the king's majesty only exceptit, and sall neither hear or see his skaith, but sall make him foreseen there with, and sall resist the same sal far as in me lies, and that in respect the said Earl has given me his band of maintenance (Mac Donald 1899: 218).

Thomas Rattray, de 20ste 'chief' (1648-1743) is bisschop van Dunkeld. Over hem wordt vermeld dat hij een trouw

jacobiet is en een voorstander van de Episcopaal se kerk. Zijn wetenschappelijke kennis van het oud-Grieks heeft veel invloed uitgeoefend op de huidige liturgie van de Episcopaalse kerk van Schotland. Zijn jongere zoon, Dr. John Rattray is lijfarts van Prins Charles Edward in de opstand van 1 745. Nadat de veldslag van Culloden verloren was, ontkwam ook hij aan executie. Een

(20)

oude golf-vriend, Lord President Forbes, bemiddelde voor hem (Moncreiffe 1967: 209).

Onder David Rattray of Craighall, de 17de 'chief' en een trouw aanhanger van Karel II werd Craighall door de troepen van Cromwell belegerd en ingenomen. Tijdens uitgebreide verbouwingen van het kasteel onder de 2 6ste 'chief' Lt. General Sir James Clerk Rattray of Craighall werd een kanonskogel gevonden in de muur van één van de torens,

afgevuurd tijdens het beleg van Cromwell. De bovengenoemde generaal is bekend uit het ontzet van Lucknow. Tijdens de muiterij van de Bengaalse troepen in 1857 rijdt hij te paard de stad binnen, achter de doedelzakspelers. Die het 'dinna ye hear them' laten horen. Zijn gelijknamige voorvader is 'laird' van Craighall-Rattray van 1799-1831. Hij is bevriend met Sir Wal ter Scot t, die vaak bij hem verblijft. 'Craighall' zou als model hebben gediend voor het kasteel 'Tullyveolan' in zijn boek 'Waverley' (Moncreiffe 1967: 209) .

Tot zover het beknopte overzicht van de genealogie van de Rat tray' s. Om iets meer inzicht te krijgen in de mogelijke betekenis voor de familie van deze genealogische data wil ik de bovenstaande gegevens zo mogelijk in hun historische context beschouwen.

De term 'laird' als bestanddeel van de nationale Schotse cultuur

Macdonald vermeldt het document van 1250 uit het archief van de abdij van Arbroath, gelegen aan de oostkust van Schotland. Hierin staat geregistreerd de inspectie van de landerijen die de zoon van de stamvader, Thomas de Rat tray en zijn vrouw verwierven, nadat deze Thomas tot ridder was geslagen door koning Alexander II (Macdonald 1899: 214). De landerijen bevinden zich ten noordoosten van het huidige kasteel Craighall. De inspectie vond waarschijnlijk plaats in verband met de troonopvolging van Alexander II in 1249. Over de abdij van Arbroath is bekend dat deze gesticht is door Willem de Leeuw, als een cluniacenser priorij, en negentien jaar na zijn overlijden gereed kwam in 1233. De directe aanleiding tot de stichting was de moord op Thomas a Becket, aartsbisschop van Canterbury, door de Engelse koning Henry II (Tomes 1927:

(21)

268) . De aanleiding tot de moord was het conflict over het 'privilegium fore', waarbij de geestelijkheid onttrokken was aan wereldlijke rechtbanken. De Engelse koning wilde een grotere controle op de nationale kerk. Dit was een aantasting van het oppergezag van de Romeinse curie en onaanvaardbaar voor de paus. De afloop was dat de koning boete deed en de paus Thomas a Becket heilig verklaarde in 1172 (Van Caenegem 1982: 107-108).

Een honderd jaar later werd in de abdij door de 'Estates of Scotland' de Schotse onafhankelijkheid van de Engelse kroon uitgeroepen onder de koning Robert Bruce. En de paus om erkenning gevraagd in een brief in 1320 (Tomes, 1927: 268).

Van Al an de Rat trief, de stamvader, zelf is bekend dat hij een gunsteling was van koning Willem de Leeuw, ( 1165-1214) en Alexander II (1214-1249). Hij tekende als getuige een bewaard gebleven oorkonde (Moncreiffe 1967: 209). Hij bouwde een versterkte behuizing aan de Ericht, een rivier ten noorden van Perth in Oost-Schotland. Het was een 'motte-and-bailey' kasteel, gebouwd van hout op een van zand en grind opgeworpen heuvel. Het was omringd door een pali~sade en een gracht volgens de nieuwe door de Normandiers ingevoerde bouwwijze (Macdonald 1899: 136; Moncreiffe 1967: 209;

Blairgowrie Printers g. d.; Croft Dickinson 1961: 7 9) . Het precieze tijdstip is echter onzeker. Verder is vastgelegd in een document van 1280 dat de zoon van Thomas de Rattrie aan de monniken van Coupar land in leen gaf. 'Omne nis habeo duarum Drimmies in tenements meo de Glenbeth laccum omnibus ritus' (Macdonald 1899: 136, 214). De cistercienzer abdij van Coupar werd in 1164 gesticht door de Schotse koning

Malcolm IV. De abdij bezat veel landerijen in de omgeving van Angus ten noorden van Perth (Tomes 1927: 235; Blairgowrie Tourist Association 1982) . De door de zoon van Thomas gegeven gronden lagen ten noorden van het huidige kasteel van de

Rat tray' s. Door het geven van landerijen aan een bepaald klooster verzekerde de gever zich van het zingen van 'missen voor zieleheil' (Croft Dickinson 1961: 124).

Willem de Leeuw (1165-1214) en Alexander II (1214-1249) waren Schotse koningen uit het Huis van Canmore. De eerste koning uit dit Huis, Malcolm II I kwam met steun van Engeland

(22)

op de troon. De Keltische monarchie begon zich onder hem te ontwikkelen tot een feodaal georganiseerde staat (Mackie 1964: 45). De invoering van het feodale systeem en daarbij de ontwikkeling van het clan-systeem zou terug te voeren zijn op de komst van de Engelse koningin Margaret naar Schotland. Haar huwelijk met de Schotse koning Malcolm Canmore in 10 6 9, brengt grote veranderingen mee. Onder haar invloed komen veel Saksische en Normandische edelen uit Engeland naar Schotland. Deze verkrijgen van Malcolm feodale schenkingen. Het Keltisch is niet langer de hoftaal. De rooms-katholieke Kerk komt in de plaats van de oud-christelijke Keltische Kerk. Dit tot ongenoegen van de Keltische onderdanen die vaak neigen tot rebellie. Tot de nederlaag van Culloden met de opheffing van de clans hieraan voor goed een eind maakt in 174 6 (Bain 1938: 15) .

Onder David I (1124-53), de jongste zoon van Malcolm III en Margaret, die opgegroeid was aan het Engelse hof, vindt een vreedzame 'Norman Conquest' plaats. Met een Frans-sprekende aristocratie en een feodaal geordend bestuur. Hij gaf in ruime mate Schots land uit aan Anglo-Fransen met bijbehorende rechten en plichten. Met de schenking van land ging ook het gezag gepaard over de bewoners. Die voorheen vrij, nu gebonden waren aan de landheer (Croft Dickinson 1961: 77). Volgens Bain betekende de invoering van de feodaliteit onder Malcolm, dat vanaf die tijd naast elkaar voorkomen, het nieuwe feodale landbezit en het oude patriarchische Keltische landbezit (Bain 1938: 15) .

De kern van het Anglo-Normandische feodalisme is het

leengoed en het leenmanschap. Het leengoed, land uitgegeven door een leenheer aan een leenman. En het leenmanschap, beloven van leenmanstrouw en diensten door de leenman aan de leenheer in ruil voor het genot van het land en de

bescherming van de leenheer. De leenman was ondergeschikt aan de jurisdictie van de leenheer. De leenman mocht op zijn beurt een deel van zijn leengoed uitgeven aan een onderleenman. En deze weer op zijn beurt. Dus een groot leengoed kon bestaan uit vele kleinere leengoederen. De koning was echter eigenaar van al het land en de bron van het recht. Het achterliggende idee was:

(23)

I grant to you this part of my land to hold of me. You will keep it secure, and maintain law and order there, for me. In all this I will support you; and you can develop and improve the land and enjoy its fruits. But, as the holder of this part of my land, you must help me in battle, in my court, and with aid and counsel, whenever I call upon you to do so (Croft Dickinson 1961: 78).

Onder het Keltisch patriarchisch systeem behoort het land aan de stam, de 'tuath', de kleinste eenheid van bestuur. Verschillende 'tuaths' samen vormen de grote stam, de

'mortuath'. Twee of meer 'mortuath'ts vormen een provincie, een 'coicidh', onder het hoof dschap van een koning, een 'Ri' Het overkoepelend hoofd van de provincies is de souverein, de 'Ard Ri' , die wordt gekozen. Zijn regeringszetel is gevestigd in de hoofdstad, die in een centraal district ligt, in het grensgebied van de provincies. Zo een centraal district was Perthshire en de hoofdstad Scone. Het gevolg van de invoering van de feodaliteit is, dat er een breuk ontstaat tussen de souverein en de hoofden. Toen de top van de traditionele bestuursorganisatie niet meer bestond, viel de stammen-organisatie uiteen in kleinere eenheden, de

'clans' (letterlijke betekenis is 'kinderen'). De onderlinge relaties binnen de clan veranderden nauwelijks (Bain 193 8: 14; Moncreiffe 1967: 27).

De clans worden belangrijker naarmate de grotere stamverbanden uiteenvallen. Over het algemeen zijn de

clans gevestigd in gebieden met natuurlijke grenzen. Zoals eilanden, dalen en baaien. De leden van de clans bestaan uit zogenaamde 'native men' en 'broken men' . De eerstgenoemden zijn bloedverwanten van elkaar. De laatstgenoemden zijn

leden van andere clans die zich aansloten uit bescherming. De overeenkomst, 'manrent' geheten, hield wederzijdse bijstand in, waarbij eventuele banden van trouw met de koning, of vrienden werden gerespecteerd (Bain 1938: 15).

De overeenkomst van George Rattray of Craighall in 1587 met the 'Earl of Argyll', zoals boven vermeld, moet misschien in dit licht gezien worden. Hierbij moet opgemerkt worden dat de overeenkomst misschien ook te maken had met het beleid van het gouvernement. Omdat de 'Campbells of Argyll' bschouwd werden als een belangrijk instrument in het gouvernementsbeleid

(Moncreiffe 1967: 27). Een wet uit 1587 wordt als een bewijs 15

(24)

beschouwd voor het naast elkaar bestaan van een patriarchisch systeem van landbezit en een feodaal.

An Act passed in 1587 'for the quieting and keeping in obedience of the disorderit and subjectis inhabitants of the Borders, Highlands and Isles' containing a roll of 'the clans that have Captains, Chiefs and Chieftains on whorn they depend offtirnes against the will of their Landlords as well on the Borders as the Highlands' rnay be considered proof of the existence of the patriarchal systern arnong the inhabitants of the districts narned as against the feudal holdings of the landlords, and also gives us three ranks in the clans (Bain 1938: 15-16).

De 'Chief' van de clan verdeelde het gebied zodanig dat ieder lid voldoende land toegewezen kreeg om in zijn behoeften te voorzien.

Naast elkaar bestonden ook twee soorten jurisdictie. De traditioneel patriarchale van de clan-hoofden en de feodale van de landedelen. Vaak was er overlapping als de landedelman ook clan-hoofd was. Het clan-hoofd was vanouds een vader voor zijn clan-leden. En zij aanvaardden zijn beslissingen. De Schotse kroonraad ( 'Scots Privy Council') maakte gebruik van de traditionele macht van de clan-hoofden door hen verantwoordelijk te stellen voor de daden van hun clan-genoten. Zij stonden officieel bekend als de 'laird' van een met naam genoemde clan. Ook als zij geen gebied in leen hadden van de kroon. In de l 6de eeuw maakte de kroon

gijzelaars onder hen; in de 17de en 18de eeuw kregen de hoofden beloningen. Zoals een pensioen voor het in toom houden van hun clan-genoten. Dit werd soms uitgespeeld tegen de kroon. Bekend zijn gevallen van het naar voren schuiven van 'pseudo-chiefs'

van niet (meer) bestaande clans (Moncreiffe 1967: 25) .

Over de militaire organisatie wordt vermeld dat de clan een bepaalde formatie kende, met aanvoerders in verschillende rangen. Bepaalde clans hadden bepaalde vaste plaatsen in de vuurlinie, wanneer zij een gemeenschappelijke vijand bevochten. Na de eerste hevige aanval met de vuurwapens werd de strijd voortgezet met de zwaarden onder het schreeuwen van de bepaalde oorlogskreten van de clan. De leden van de clan werden opgeroepen tot de strijd doormiddel van het per ruiter snel rondgaande 'fiery-cross', een kruis van halfverkoold hout soms in bloed gedoopt. Zij verzamelden zich dan op een bepaalde ontmoetingsplaats. In verband met het leger van Charles

(25)

\ 1111<1> 'i~ 11 \ l ! l l 11

(26)

1>-1111<1---Rattray, is de mededeling van Moncreiffe interessant, dat in 1746 dit mobilisatie-middel voor het laatst is gebruikt door de

jacobiet Lord George Murray tegen het oprukkende Engelse leger (Bain 1938: 17; Moncreiffe 1967: 23) .

Het was een gewoonte dat de 'chiefs' altijd vergezeld waren van een aantal gewapende clan-leden. In hun gevolg was ook een bard, of een historicus. Verder een persoonlijke lijfwacht, een woordvoerder, een harpspeler, of een doedelzakspeler. Doedelzakspelers waren in de 16de eeuw een soort status-symbool geworden. Clan-'chiefs' hadden toen erfelijke

doedelzakspelers, die in oorlogstijd de clan-leden aanvuurden in de strijd met de bepaalde clan-melodie (Tomes 1927: 15). Verder maakte een speciale drager deel uit van de entourage van de 'chief'. Die had de 'ere-taak' de 'chief' droog over de doorwaadbare plaatsen te dragen. Zijn volgelingen droegen z.i jn helmteken als een insigne.

In vredestijd verzamelden de 'chiefs' hun clan-leden periodiek voor militaire training. Bij deze gelegenheden werden ook spelen gehouden. Deze 'gatherings' stonden in hoog aanzien, evenals de eigenschappen kracht en vlugheid. De sanctie op het niet nakomen van de oproep bestond uit het

in brand steken van de daken van de clan-leden, of de dreiging daar mee. Toch zou er van een slaafse volging van de 'chief' geen sprake zijn geweest. Deze was namelijk niet altijd in staat de verlangde aantallen clanleden in het veld te brengen

(Moncreiffe 1967: 23).

Als ik de boven behandelde genealogische gegevens in hun historische context overzie, constateer ik dat de term 'laird' zowel voorkomt in de betekenis van Schots feodaal edelman als van Schots clan-hoofd. De term is dus min of meer verbonden met 'aristocratische' begrippen, voorstellingen, opvattingen, waarden en normen van zowel de Schotse feodale organisatie, als van de Schotse clan organisatie in het verleden. Ik ben in het bovenstaande er van uitgegaan, dat Robert S. Rat tray op de hoogte was van de bovengenoemde gegevens . Het leek mij waarschijnlijk toe, omdat in 1899 een genealogie van de Craighall-familie verscheen in een publicatie over de geschiedenis van de omgeving. Onder de intekenaren bevond zich de toenmalige kasteelheer (Macdonald 1899: 287). Uit

(27)

de genealogische gegevens spreekt ook een zeker Schots

nationaal bewustzijn, zoals dat tot uiting komt in de familie overlevering van 1746 en in de intocht in Lucknow met de

doedelzakspelers in 1857. Met het nationaal karakter van Robert S. Rattray heeft ook de term 'Briton' te maken, zoals hij bij zijn eerder genoemde lezing uiteenzette. Om meer

inzicht te krijgen in de betekenis van deze term moeten wij ons verplaatsen naar de streek waar de jonge Robert opgroeide .De plaats Gatehouse-of-Fleet en omstreken in Galloway in

Zuidwest-Schotland en later Stirling in Centraal-Schotland, waar hij zijn middelbare schooltijd doorbracht.

De term 'Briton' in zijn persoonlijke cultuur

Zoals Clifford Geertz in een vraaggesprek ui t l egt, maakt een auteur een reconstructie van constructies, oftewel een interpretatie van interpretaties die andere mensen hanteren

(Otterspeer en Zeeman 1985). Waarbij ik zou willen opmerken dat de auteur bij die reconstructie uitgaat van zijn eigen constructie, zijn referentiekader, als bewerkingsmiddel. De vraag is nu welke constructie, welk referentiekader

Rattray hanteert voor de term 'Briton'. Omdat de biografische gegevens hierover geen uitsluitsel geven, wil ik nagaan welke constructies, voorstellingen, ideeën, opvattingen, waarden en normen leefden in de omgeving waar hij opgroeide.

Het is waarschijnlijk dat Rattray in de familiekring reeds vertrouwd raakte met de term 'Briton' . Maar dan, in tegenstelling tot de Engelse opvatting, in een meer positieve betekenis. Want zoals Urry uiteenzet was een onwikkeld

iemand in de Victoriaanse tijd wel enigszins op de hoogte van de 'rassen' -geschiedenis van de Britse natie. De oude

'Britons' die de Romeinen tegenkwamen waren van onbekende oorsprong. De Angelsaksers hadden de Britten onderworpen en de Engelse natie gecreëerd. De Normandiers hadden zich daarna meester gemaakt van het land. Zij namen echter niet hun plaats in, maar regeerden hen slechts. Vele Engelsen zagen de Angelsaksers als hun voorouders en keken neer op de Fransen, die zij zagen als geromaniseerde Kelten. Daar tegenover ontstond een hernieuwde belangstelling voor de Keltische cultuur, waaronder de Schotse (Urry 1984: 83-84)

(28)

In 18 97 vond in Galloway een onderzoek plaats naar dialect, prehistorische monumenten, oude akkerbouw, folklore en

lichaamsbouw in het kader van een etnografisch onderzoek

van het Verenigd Koninkrijk (Urry 1984: 94). Hoewel Rat tray

toen in Stirling op school was, zal hij toch wel iets over dit onderzoek vernomen hebben. Waarschijnlijk was dus in Rattray' s referentiekader opgenomen enige algemene historische kennis over de Romeinse onderwerping van de oude Britten, de Keltische inwoners van 'Brittannia' in de eerste eeuw van de jaartelling. Misschien had hij als scholier iets meer over hen geleerd,

zoals de naamgeving van de Britse eilanden, Pret (t) anikai

Nesoi in de Oudheid. Door Julius Caesar werd dit omgevormd

van Pret ani tot Britanni en Brittannia. Waars chi jnli jk hoorde

'Caesar' tot de verplichte leerstof bij Latijn en misschien ook 'Tacitus'. In Rattray' s middelbare schooltijd van ongeveer

1893-1899, kende zijn school, de 'High School of Stirling',

een onderbouw voor scholieren in de leeftijd van 10-13 jaar

en een bovenbouw met aansluitende opleidingen. Het onderwijs in de onderbouw omvatte o.a. Latijn, de bovenbouw kende

een klassieke opleiding voor de universiteit die Rattray waarschijnlijk volgde. In de biografie is sprake van een zekere aanleg voor talen, waaronder de klassieke. Dit in tegenstelling tot wiskunde, zoals zijn moeder eens in een gedicht vermeldde:

. . 'I find mathematics very hard to learn,

yet they say for classics I have a decided turn.'

De rector, A.F. Hutchison, M.A., die van 1866-1896 aan de

school verbonden was, was vooral geinteresseerd in lokale archeologie. Zijn bijdragen aan de 'Stirling Archeological Society' hadden als onderwerp o.a. een druïden-steen, een tumulus en een onderzoek van een historische plaats (Hutchison

1904: 217-218) . De biografie vermeldt niet of Rat tray in

Stirling archeologische activiteiten ontplooide. De biografie vermeldt wel dat hij het zijn hele leven betreurde dat hij

niet naar een 'public school' was gezonden, inplaats van naar een 'ordinaire' 'grammar school' . Het was inderdaad een meer 'gentleman's education' geweest in de ogen van zijn

tijdgenoten. In de jaren 18 80 was de 'public school' het ideaal

geworden tenkoste van de 'grammarschool', als vo9ropleiding

(29)

"Scotland's weird wild world" Glen Trool

(30)
(31)

voor Oxford en Cambridge. Belangrijker dan voorbereidend wetenschappelijk onderwijs werd karaktervorming gevonden

doormiddel van sport. Met als eind-product de 'natural ruler', de 'imperium-bouwer' (Best 1971: 185; Mangan 1986: 42)

Rat tray' s ouders en grootouders worden in de biografie echter beschreven als het tegendeel van 'imperium-bouwers'. Zij waren meer intellectueel en artistiek van aard, bovendien speelden de familie-financiën een rol bij de schoolkeuze. De school in Stirling was dan misschien een negatieve referentiegroep voor Rat tray, de plaats zelf heeft waarschijnlijk wel bijgedragen tot zijn nationaal zelfbewustzijn. Het is een oude historische plaats; het kasteel op de versterkte rots dateert uit de llde eeuw. Er is een standbeeld van de Schotse nationale held Wallace herinnerend aan de onafhankelijkheids- oorlogen aan het eind van de dertiende eeuw. In de omgeving bevinden zich overblijfselen uit de Romeinse tijd, zoals de muur van Antonius.

In Galloway bracht hij met de jongens uit het dorp het grootst\e deel van de tijd door met struinen door 'Scotland' s weird wild world' . Zoals in de jeugdherinneringen van een plaatsgenoot:

When a boy, bathed and fished in its bay, its rivers, and its streams, rambled over the hills, and through the dales and woods, and therein cut sapling fishing-rods despite woodman and keeper, . . . gathered its wild strawberries in summer . . . Whatever of poetic feeling and imagination (if any) I possess, . . . was nurtured in the bosom of this most sweet spot . . .

(Newbigging 1911: 11-12).

Het mooie grotendeels ongerepte kustgebied is bekend geworden door nationale literaire figuren, zoals Walter Scott, Robert Burns en Crocket.

Het gebied is door de Romeinen slechts kort bezet gehouden op het einde van de eerste eeuw en het begin van de tweede. De bevolking werd niet geromaniseerd en behield de traditionele cultuur (Van Caenegem 1982: 15-17). De meningen hierover zijn verdeeld, zoals Mackie die vermeldt dat de Britten van de Schotse laaglanden deel bleven ui trnaken van de Romeins-Kel tische wereld, ook na terugtrekking van de Romeinse troepen-macht. De organisatie van hun maatschappij was aristocratisch met heuvel-nederzettingen. Zij bezaten een mobiele strijdmacht van zware cavalerie, volgens het vroegere

(32)

Romeinse model (Mackie 1964: 29) .

De Kelten lieten geen geschreven bronnen na; de Romeinse bronnen vermelden hun welsprekendheid en geheugentraining. Zij worden beschreven als vechtlustige koppensnellers met 'the cult of the head'. Hun voor-christelijke religie kende heilige wouden en meren. De religieuze en intellectuele leiders waren de 'druïden'. De positie van de vrouw zou hoog zijn geweest. Men was er op gesteld indruk te maken doormiddel van uiterlijk vertoon. Zij geloofden in reïncarnatie en in een hiernamaals en kenden geen vrees voor de dood (Chadwick 1970: 48-50, 146-14 7) . De invloed van de Keltische cultuur zou nog doorwerken in vrees en ontzag voor meren en rivieren. De cult uur leeft voort in de liederen, verhalen en de duizenden dichtregels met de bijbehorende geheugentraining (Bain 1938: 12, 21; Hagendoorn 1980: 53-55) .

Vrees en ontzag voor meren bestond ook in de omgeving van Gatehouse-of-Fleet, zoals blijkt uit Newbigging' s publicatie. In zijn jeugdherinneringen schrijft hij over een water bij een ruïne vàn een oud kasteel waar een legende aan verbonden was

. . . 'We boys used to gaze upon its waters with a mixture of wonder and awe. We were told that the loch had no bottom' . .

(Newbigging 1911: 24).

Behalve de dorps jongens waren ook de kinderen van naburige kasteelheren, zoals Lord Ardwell en de plaatselijke 'Laird' , soms speelgenoten van de jonge Rat tray. De zeer oude beuk in de tuin van 'Ardwell house' was het onderwerp van een bekend gedicht 'The Beech-tree' s petition', van Thomas Campbell. Het gaat over het verzoek van de dochters aan hun vader om de boom niet om te hakken. In 1910, toen Rat tray voor het laatst zijn ouderlijk huis bezocht, was de oude boom door een zware winterstorm geveld (Newbigging 1911: 55) . Een andere herinnering aan Rattray' s jeugd vormen de tamme grote vissen, die uit de hand eten. Zij verblijven niet ver van 'Ardwell House' in een andere oude kasteel tuin in een natuurlijke vijver, die bij vloed door de zee van vers water wordt voorzien.

De term 'Briton' zal voor Rattray waarschijnlijk verbonden zijn geweest met deze streek van zijn jeugd die zoveel voor hem betekende. In de lezing voor 'Achimota College' zegt

(33)

Rattray dat hij een afstammeling van de oude Britten is, maar niet meer de gewoonten en religie van hen bezit. Zelfs niet de religie van zijn ouders. De biografie vermeldt over zijn religieuze vorming, dat de kerkgang op Zondag tot één van de weinige vaste regels behoorde. De kerkbank van de Rat tray' s was in de 'Schotse kerk', waar men heenging voor de preek. Zijn moeder' s mening was dat je naar de 'Engelse kerk' moest gaan voor de gezangen. Voor haar oudste zoon betekende de kerk een negatieve referentie-groep. Ook de plaatselijke. school met de zeer strenge schoolmeester was een negatieve referentie-groep, die hem alleen maar dwars en opstandig maakte.

Schotten hebben de naam bijgelovig te zijn, een zekere hang naar mystiek te hebben en een geloof in het bovennatuurijke

(Hogendoorn 1980: 53-55) . Ook bij Rattray is hier iets van terug te vinden. Hij had een vaag geloof in waarschuwingen vooraf en in een voortleven van de ziel. Hij had een neiging tot mystiek en was romantisch van aard met een voorliefde voor de vrije natu/1. In een brief stelt hij duidelijk dat hij geen christen is. De Verlichting behoorde in de familie-generaties van de Rat tray' s tot het recente verleden. Rat tray was volgens het bovenstaande romantisch van aard, maar had tegelijkertijd ook iets van de verlichting over zich:

Ik behoor tot de hooggewelfde kerk, waarvan het dak met sterren is bezaaid,

tot de kerk der rechtzinnige natuurkundigen die God aanbidden, die Hem in Zijn werken en in de Krachten welke Hij

daarin heeft gelegd, erkennen en bewonderen.

(Nieuwenhuys, Jaquet 1980: 8)

Om terug te komen op de lezing die mijn uitgangspunt vormt voor het onderzoek naar de betekenis van de term 'Briton' voor Rattray, wil ik nog na gaan welke betekenis de door hem gebruikte term 'nationaal karakter' heeft. Waarvan hij zegt dat hij dat heeft bewaard als af stamrneling van de oude Britten, dus de voor-Romeinse Keltische bevolking van de Britse eilanden. Mackie zegt over het Schotse nationaal karakter dat het een product is van verschillende factoren, zoals taal, religie, geografie, politieke ontwikkelingen . .

'It is the experience of a large group of people over a long period of time' . . . Sinds 1707 bestaat er een parlementaire unie tussen Schotland en Engeland, bij een verdrag aangenomen

(34)

door beide landen en door beide parlementen geratificeerd. Hierbij behielden beide landen hun eigen kerk en hun eigen rechtssysteem en hun eigen nationaal karakter (Mackie 19 64: 7-9, 33). Ook het eigen onderwijssysteem, de eigen taal en letterkunde en het sterke historisch besef, het clan-bewustzi jn en de passie voor onafhankelijkheid worden

genoemd (Grote W. P. Ene. 1966-7 5) . Moncreiffe spreekt van de 'brotherhood' die alle Schotten verbindt (Moncreiffe 1967: 41) . Rattray' s opmerking over het nationaal karakter dat hij heeft bewaard, moet waars chi jnli jk opgevat worden in het licht van het bovenstaande, de etnische identeit van de Schotten. Daaronder wordt verstaan de overtuiging dat men een gemeenschappelijke afstamming heeft, geschiedenis en culturele erfenis (Vermeulen 1984: 13) , Dat de sleuteltermen

'laird' en 'Briton' hiervan deel uit maken, zal, hoop ik, zonder meer duidelijk zijn na het behandelde over deze termen in de voorgaande bladzijden.

Rattray' s referentiekader zal dus naar alle

waarschijnlijkheid iets van de ervarings- en cultuurelementen bevatten uit de boven beschreven referentiegroepen van zijn Schotse omgeving. Op grond van het bovenstaande zal de lezer van Rat tray' s teksten rekening moeten houden met een mogelijk

'Schots filter' in zijn etnografieën naast dat van zijn theoretische opleiding.

Het wetenschappelijk aspect van zijn referentiekader Opleiding in de antropologie

Rattray' s interesse in de antropologie is terug te voeren op de verplichte taallessen bij de zendeling-antropoloog Rev, Alexander Hetherwick. Deze was sinds 18 98 hoofd van de zending van de 'Church of Scotland' te Blantyre in Brits Centraal-Afrika en had een leidende rol gespeeld in de tot standkoming van het Britse protectoraat. Hij was afkomstig van de universiteit van Edinburg, gepromoveerd in de letteren en onderscheiden met prijzen in wis- en natuurkunde. Hetherwick had veel belangstelling voor Afrikaanse talen, waarover hij

ook publiceerde ( Who was Who 192 9-4 0) . Zoals Machin vermeldt

was Rattray na zijn terugkeer uit de Boerenoorlog in dienst 23

(35)

1

Exeter College Oxford

(36)

getreden bij de 'African Lakes Corporation' in Blantyre. Een handelsmaatschappij die, in overeenstemming met het ideaal van Livingstone, opgericht was om wettige handel te bevorderen en slavenhandel tegen te gaan. Het was verplicht voor de aspirant-werknemers om zich te bekwamen in de taal van hun standplaats bij de bovengenoemde zendeling-antropoloog. Rat tray' s aanleg voor de Afrikaanse talen en zijn interesse voor het denken van de Afrikaanse mens, werden door Hetherwick ontdekt. Hetherwick zag Rattray' s mogelijkheden op dit gebied omdat hij, anders dan Hetherwick zelf, niet gehinderd werd door enige 'theologische bias' . Zo geeft Machin de woorden van Hetherwick weer. Hetherwick moedigde Rat tray aan om volks-verhalen en gebruiken te gaan verzamelen. Dit was volgens hem ook de beste methode om een gesproken taal te leren, En bovendien waren er publicatie-mogelijkheden voor een taal waarover nog geen tekst-boek bestond. Het resultaat was

Rattray' s eerste boek Some Folk-Lore, Stories and Songs in

Chinyanja dat in 1907 werd gepubliceerd door de 'Society For

Promoting Christian Knowledge' .

Hetherwick schreef in het voorwoord dat Rattray' s teksten waardevol waren vanwege:

the light they throw on a state of life that is rapidly passing away . . To get into the heart of the native mind is a task well-nigh impossible for a European. The nearest approach is made through the media of such collections as the author of the following pages has made . . . (Rattray 1907: v) •

Rat tray bracht het belang van het elkaar begrijpen naar voren:

and i t is with a view of understanding, and making oneself understood, to the raw, uneducated element among the natives, that one should go to the trouble of learning this language . . .

Toen Rattray in October 1907 in Accra met de boot uit

Engeland arriveerde om zich naar zijn nieuwe baan te begeven, was er bij de post van thuis een brief van de bekende Schotse antropoloog Sir James G. Frazer. Deze complimenteerde hem met zijn boek, sloot een exemplaar in van zijn etnologische vragenlijst met suggesties voor verder onderzoek en de belofte voor steun bij publicaties in de toekomst. Het was op aanbeveling van Frazer dat Rattray toegang verkreeg tot de pas opgerichte opleiding voor het 'Diploma in Antropology' in Oxford, in 'Exeter College' onder R.R. Marett. Het was

(37)

een opleiding voor koloniale ambtenaren die tijdens hun

verlof-periode de studie volgden. Rat tray was gedurende zijn opleiding eerst werkzaam als douane-ambtenaar bij de grens-rivier de Volta in het oosten van de toenmalige Goudkust in de periode van October 1907 - October 1910. Daarna kwam hij in dienst bij het bestuur als assistent-districts-ambtenaar

(Assistant District Commissioner) in Ejura, in het noorden van Ashanti. Tijdens zijn verlofperiodes van Maart - September 1909; van October 1910 - Juni 1911; van Juli - December 1912 en van Februari - Juli 1914 volgde hij de opleiding voor het 'Diploma'. In Juni 1914 slaagde hij voor het examen (Machin; Platvoet 1982: 58).

Om een idee te krijgen van de geëiste kennis en de door

Rattray 'in bevredigende mate' verworven kennis, zijn formeel antropologisch referentie-kader, wil ik nu een overzicht geven van de betreffende examenstof. In 1914 werd geëxamineerd in fysische antropologie, archeologie en technologie, sociale antropologie, etnologie en een practisch onderzoek (Practical Examination). Het examen vond plaats op 16 en 17 en 18 juni, voor ieder vak was drie uur tijd uitgetrokken, behalve voor het practische onderzoek, waar geen tijd voor was aangegeven. Het aantal vragen bedroeg steeds tien; daarvan moesten er minstens vier en maximaal zes worden beantwoord.

Van de tien vragen voor het vak fysische antropologie gingen er drie over schedelmeting (vraag 1, 2 en 8) . Vraag 3 betrof de lichaamskenmerken van het pre-historische 'langgraf'-volk. Vraag 7 betrof het verschil tussen mens en aap. Vraag 4 ging over de lichaams-verschillen tussen moderne Europeanen en die in de Oudheid. Vraag 5 en 6 vroeg naar verbanden tussen lichaams-kenmerken en ras. Vraag 9 en 10 betrof verschillen in lichaams-kenmerken op grond van groei naar volwassenheid en op grond van sekse.

Van de tien vragen over de vakken archeologie en technologie ging vraag 1 over het verband tussen klimaatsveranderingen in het stenen tijdperk en de veranderingen in de zoogdieren. Vragen 2, 3 en 4 gingen over prehistorische werktuigen. Vraag 5 betrof de factoren die handel bevorderen, of tegengaan bij primitieve volken. Vraag 6 betrof textiel-vervaardiging. Vraag 7 betrof kunstvormen bij primitieve volken. Vraag 8

(38)

handelde over soorten en verspreiding van verschillende muziek-instrumenten. Vraag 9 betrof primitieve manieren van navigatie en vraag 10 ging over 'survival' van manieren om vuur te maken.

De eerste vraag over het vak sociale antropologie betrof de definities van 'clan', 'phratry' en 'tribe'. De tweede vraag ging over de manieren om een vrouw te verwerven in primitieve maatschappijen in verband met evolutie-stadia. De derde vraag handelde over economie en arbeidsverdeling in een primitieve maatschappij. De vierde vraag betrof totemisme; de vijfde over taboe; de zesde over 'mother-right' en religie; de zevende over 'mana', magie en religie. De achtste vraag handelde over straf en wraakzucht in primitieve maatschappijen. De negende vraag over in hoeverre mythen en spreekwoorden licht werpen op ethische normen. Vraag 10 ging over de manier waarop een etnograaf zijn onderzoek begint.

De vragen over etnologie waren verdeeld in vier groepen. De candidaten voor het 'Diploma' moesten tenminste uit iedere groep een vraag beantwoorden. De vragen van groep A gingen over oorsprong en kenmerken van ras. De vragen van groep B handelden over materiele cultuur van primitieve volken in relatie tot archeologie, migratie, omgeving en isolatie. De vragen van groep C gingen over cultuur-contact. De vragen van groep D betroffen een uitbeelding van het leven van een pre-historische grot- bewoner; het voedsel-vraagstuk van bepaalde volken; een schema van het verspreidingsgebied van het neger-type met de verklaring; en de vraag waarom contact met de Europese beschaving gewoonlijk zo noodlottig is voor een primitief volk.

Van de vragen over het practische onderzoek gingen de eerste twee over het rapporteren over schedels en botten. De derde vraag ging over het aangeven op een kaart van de Neanderdal-vindplaatsen; de vierde vraag over het determineren van

gegeven archeologische en technologische voorwerpen; de vijfde vraag betrof het aangeven op een kaart van de verspreiding van een blaaspijp en een bepaalde boog. De zesde vraag ging over het determineren van etnische types op gegeven foto's. De zevende vraag betrof het opnoemen van geografische kenmerken van de gegeven kaart van Afrika en de woonplaatsen van de

(39)

voornaamste etnische groepen (Diploma in Anthropology 1937:

No 1718) .

Het bovenstaande is in overeenstemming met het leerplan

voor de opleiding, zoals dit werd gepubliceerd in Man in

1906. Fysische antropologie werd hierin onderscheiden van culturele antropologie; culturele antropologie omvatte de vakken: archeologie en technologie, etnologie en sociologie. De etnologie hield zich bezig met de vergelijkende studie en classificatie van volken, op grond van hun materiële cultuur, taal, religieuse en sociale instituten en ideeën; en de invloed van de omgeving op de cultuur. Het gebied van de sociologie bestond uit de vergelijkende studie van sociale verschijnselen met speciale verwijzing naar de geschiedenis van: de sociale organisatie, waaronder huwelijks-gebruiken, bestuur en

recht; morele opvattingen en gedrags-codes; magische en religieuse practi jken en geloof, waaronder doden-bezorging; de wij ze waarop men ideeën overbrengt door middel van tekens, taaluitingen, beeldschrift en schrift (Kuper 1973: 14-15) In 19 0 9 werd de terminologie formeel vastgelegd. Hierbij werd etnografie de term voor beschrijvende verslagen over schriftloze volken. Etnologie en prehistorische archeologie werden de termen voor de hypothetische reconstructie van de geschiedenis van de schriftloze volken. De term sociale antropologie kreeg de voorkeur boven de term sociologie. De taak van de sociale antropologie bestond uit de vergelijkende studie van de instituten van primitieve maatschappijen. De etnologen, onder invloed van het diffusionisme van Elliot Smith en Perry, verbonden aan het 'University College London', verschilden met de sociaal antropologen/ sociologen over het cultuur-begrip. De laatsten zagen culturen als samenhangende systemen; de eersten als een geheel van apart ontleende

cultuur- trekken (Kuper 1973: 15) .

De antropologie in Oxf ord gaat terug op de informele colleges van Tylor die hij als conservator van het

universiteit' s museum (University Museum) aan een kleine groep belangstellenden gaf. In 1884 gaf Tylor zijn eerste formele colleges als lector (Reader in Anthropology in the Uni ver si ty of Oxford) (Freire- Marreco 1907: 392). Vanaf 1896 was hij

'Professor of Anthropology' tot aan zijn emeritaat in 1907

(40)

(Freire-Marreco 1907: 404-409) .

Marett volgde Tylor op in 1908; in 1910 als 'Reader in the Social Anthropology' . Deze opdracht heeft hij tot 193 6 vervuld. Daarna heeft hij nog een jaar gedoceerd als 'Acting Professor'. In 1937 ging Marett met emeritaat. Hij werd opgevolgd door Radcliffe Brown die benoemd werd op Oxford' s eerste leerstoel in de sociale antropologie. Tot 1914 gaf Marett college in 'Exeter College', later elders in de directe omgeving. Zijn gehoor bestond uit degenen die ingeschreven waren voor het 'Diploma in Antropology' . Dat was in 1905 ingesteld, nadat Marett een voorstel had gepubliceerd om tot zo'n opleiding te komen. Hij wilde een doelmatiger opleiding dan de bestaande bovenbouw-studie, waarvoor men eerst een studie aan een andere 'Final Honour School' moest hebben votooid. Volgens Marett was het tijdstip gunstig omdat de examen-eisen voor de koloniale ambtenaren in India veranderd waren ten gunste van een antropologische voor-opleiding. Er kwam een 'Cornrnittee for Anthropology' tot stand, waar ook

Marett deel van uitmaakte. J. L. Myres was secretaris; in 1907

werd hij opgevolgd door Marett (Marett 1941: 167-168). De eerste examens werden in het academisch jaa-r 1907 /08 afgenomen onder dit 'Committee for Antropology'. In 1914

kreeg antropologie officiele erkenning als het 'department of social anthropology' met bestuurlijke en financiele autonomie. Volgens Evans-Pritchard zou de officiele naam nog steeds zijn

'Department of the Faculty of Anthropology and Geography', hoewel Radcliffe Brown de naam onofficieel veranderd zou hebben door als zijn briefhoofd te gebruiken, 'the Institute of Social Anthropology' (Evans-Pritchard 1970: 103) .

Marett geeft in zijn boek, Anthropology van 1912, een

lijst van belangrijk geachte literatuur. Bovenaan onder het hoofd 'algemeen theoretisch' staat Tylor' s boek

Anthropology. Marett noemt dat het beste handboek; Tylor' s

boek Primitive Culture wordt aangeduid als . . . 'the greatest

of anthropologial classics' . . . Marett vermeldt verder de Anthropological Essays presented to Edward Burnett Tylor in

honour of his 75th birthday October 2 1907, waarvan hij één

van de redacteuren was. Door Marett worden als auteurs op het gebied van de sociale organisatie en het recht genoemd:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In hoeverre slaagt het mediaonderwijs op de middelbare school er volgens mediacoaches in om de vaardigheden, kennis en mentaliteit over te brengen die nodig zijn voor de

Behalve gevolgen voor de aantallen afgehandelde zaken, zal deze crisis er ook toe leiden dat de Rechtspraak in 2021 met hogere kosten per zaak wordt geconfronteerd, evenals met

Door de Geest groeit de liefde voor elkaar steeds meer.. Daarom bidden we samen dat die eenheid

Smallstonemediasongs.com printed &amp; distributed by: GMC Choral Music, Dordrecht - www.gmc.nl Vermenigvuldigen van deze bladmuziek zonder toestemming van de uitgever is

Gerrit Krol, De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels.. Een goede roman is autobiografisch. Niet door de gebeurtenissen die erin beschreven worden, maar als verslag van de

Wanneer het management zijn huidige keuze om de nadruk in de sturing op ziekenhuiszorg het boekhoudkundig paradigma (zie hoofdstukken 1 en 3) wat los te laten en ook bereid is

Dit kunnen zowel landeigenaars, natuurverenigingen en/of pachters zijn (bv. pachtende landbouwers, jachtrechthouders). Verschillende beheerpraktijken kunnen leiden

In deze module behandelen we enige voorbeelden van berekeningen met matrices waarvan de elementen polynomen zijn in plaats van getallen.. Dit soort matrices worden vaak gebruikt in