• No results found

Ontwikkeling van de Nederlandse organisatiesociologie (van 1947 tot heden)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ontwikkeling van de Nederlandse organisatiesociologie (van 1947 tot heden)"

Copied!
100
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

ONTWIKKELING VAN DE NEDERLANDSE ORGANISATIE-SOCIOLOGIE (VAN 1947 TOT HEDEN)

DOKTORAAI,SKRIPTIE VAN W.E. KAHLE HENDRIK SCHAARSTRAAT 37 1544 WG ZAANDIJK FEBRUARI 1980 BEGELEIDERS: DRS. W.L. BUITELAAR

(3)
(4)

VOORWOORD

Wie alleen zijn eigen vak kent, kent ook dat niet.

S.R. Steinmetz

I

Het organiseren heeft voor, maar ook gedurende mijn studietijd mijn werken en dus een deel van mijn leven bepaald. Organiseren is zowel een praktische als een theoretische bezigheid. Ter af-sluiting van de studie sociologie wil ik deze twee komponenten met elkaar verbinden in een onderzoek naar de resultaten van het Nederlands denken over organisaties.

De studie sociologie is voor mij een lange reis geweest en ik heb het gevoel dat ik nog steeds niet thuis ben. Soms verbleef ik in afgelegen gebieden, maar andere keren kon ik mezelf in een drukke straat in een hoofdstad niet terugvinden. Ook ont-spoorde een trein waar ik inzat,hetgeen mij noopte een tijd in niemandsland te verblijven. Na de winter komt iedere keer de lente en zo grenst ook elk stukje niemandsland aan de be-woonde wereld. De reis ging verder, iedere dag een stukje dich-ter bij het doel. Welk doel? Als de reis ten einde is, is het doel bereikt, Waarom langer filosoferen over het doel? Omdat de reis nog niet ten einde is. Zo lang het verder gaat zijn we met de onzekerheid op zoek naar het doel.

Ik had me voorgenomen in het voorwoord, voor ik in de inleiding aan het eigenlijke thema moet beginnen, niet te filosoferen. Moet ik dan in het kort mijn studietijd voorbij laten gaan of

is het de revue reeds gepasseerd? Ja, zeven zomers zijn voorbij gegaan; de nieuwe zomer brengt een nieuw gevoel. Het hout van de vorige zomers is bijna opgebrand. Deze zomer sprokkel ik het nieuwe hout en zorg dat het lang genoeg droogt. Het nieuwe hout

zal dan beter branden dan het oude.

Nog een aantal zinvolle opmerkingen ter afsluiting van dit voor-woord. Wout bedankt voor een aantal nuttige tips waardoor het schrijven van deze skriptie binnen een beperkt kader bleef.

Verder bedank ik Anna, Willy en Francisca omdat zij mij het schrij-ven~ van deze afsluiting van de studie,mogelijk maakten.

(5)

I I INHOUDSOPGAVE 1 1.1 1.2 1. 3 1.4 1. 5 1.6 1. 7 1. 8 2 2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.3 2.3.1 2.3.2

INL1'~ ID ING EN PROBLEEMSTELLING

Aanleiding tot deze skriptie

Probleemstelling Onderzoeksvragen Hypothesen

Aard van het onderzoek

Uitgangspunten van het onderzoek Beperkingen van het onderzoek Hoofdstukindeling

ORGANISATIE EN ORGANISATIESOCIOLOGIE Vertikale versus horizontale specialismen Het organisatiebegrip

Het organisatiebegrip bij van Doorn Lammers als eklekti.kus

Organisatiebegrippen vanuit verschillende visies

Nederlands opvattingen over organisatiesociologie " ... het gees tesm.erk van de organisatiesociologie"

Organis en andere

organisatiebena-deringen 1 1 2 3 4 5 5 7 9 10 10 12 13 15 17 19 20 23 2.3.2.1 Verwarring binnen de organisatiewetenschappen 23

2.3.2.2 Organisatietheorie 24 2.3.2.3 Organisatieleer 2.3.2.4 Organisatiekunde 2.3.2.5 Organi 2.4 3 Samenvatting MENS EN ORGANISATIE en organisatiekunde

Opkomst en ontwikkeling van de Nederlandse

organi-25 26 28 29 satiesociologie (van 1947 - 1970) 31 3.1 3.1.l 3. l.2 3.1. 3 3.2 3.2.l 3.2.2 3.3

De wortels van de organisatiesociologie Industriäle sociologie

Bedrijfssociologie Samenvatting

Opkomst van de organisatiesociologie De leden van de organisatie

De organisatie en haar leden

De organisatiesociologie doet haar intrede

32 32 33 36 37 38 45 49

(6)

4 4.1 4.2 4.3 4.3.1 4.3.2 4.4 5 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 6 III ORGANISATIE EN MAATSCHAPPIJ

De organisatiesociologie en de jaren des onder-scheids

Organisatie en omgeving Organisatie en technologie Verandering van organisaties

Groei, ontwikkeling en verandering Ontwikkeling en strategie

Nieuwe ontwikkelingen in de organisatiesociologie

KWANTITATIEVE GEGEVENS

Artikelen over organisaties

Horizon tale en vertikale gezichtspunten Probleemvelden

Organisatie en omgeving Het vergelijkende aspekt Samenvatting KONKLUSIE Gebruikte literatuur Aanvullende literatuurlijst 55 56 59 64 65 68 70 75 76 77 78 80 81 82 84 87 93

(7)
(8)

1 INLEIDING EN PROBLEEMSTELLING

Het is tien jaar geleden dat het laatste overzichtsartikel over de ontwikkeling van de organisatiesociologie in Neder-land verschijnt.

Onder de titel _'.!'hC::~.2_cj.ol~L_2_!_~anizations and i ts deve-geeft J .J .J·. van Dyck een overzicht van de organisatiesociologie in ons land en de daarin vanaf de tweede wereldoorlog. In het artikel worden zowel de

onderzoeks-als de theoretische bi verwerkt,voor het grootste deel in zoverre ze als dissertaties verschenen zijn. Tevens stcü t van zich de vraag of de Nederlandse organisatie--sociologie een ontwikke kent, of ze een eigen bij-drage

theorie (van

heeft aan de ' 1970)'

van de

organisatie-Nadien zijn er wel een aantal artikelen verschenen (Lammers, 1968; , 1978a) waarin iets wordt over de trend en van de Nederlandse organisatiesociologie,

maar het zi vaak die ondersteunen.

De van de Nederlandse

na 1970 is nog niet

De meeste overzichtsartikelen over in de sociologie (bv. voor de industriäle , 1965 en Mok, 1970 en het genoemde artikel van van Dyck,1970) baseren zich voor het

l i op boeken (in de meeste

voorname-di s se rt at i es). Een overzicht van de

voor het grootste deel in de Nederlandse vakti

van de organisatiesociologie, aseerd op artikelen verschenen

, ontbreekt.

l.1 tot deze

Aanvankeli mi belangstell uit naar de relatie tussen de organis en het bedrijfsleven. In hoe verre maakt het bedrijfsleven gebruik van de organisa-tiesociologie en in welke mate richt de organisatiesociolo-gie zich voor onderzoekthema's op bet bedrijfsleven.

(9)

... 2 -·

Bovendien wilde ik in deze relatie de ontwikkelingen vanaf de tweede wereldoorlog schetsen.

Een eerste onderzoek maakte duidelijk dat een uitwerking van deze thematiek niet zo eenvoudig was. Ten eerste was er na de tweede wereldoorlog nog geen sprake van een organisatie-sociologie. Ten tweede hielden vertikale specialismen (hier komen we later op terug) in de sociologie zich bezig met in-dustriële organisaties. Deze specialismen hadden (hebben) hun eigen vooronderstellingen en probleemgerichtheid. Ten derde was Ell:' na de introduktie van de organisatiesociologie geen sprake van éénduidigheid binnen deze discipline. De organisatiesociologie bestond toen niet en bestaat nu nog niet (zie bv. de diskussie tussen Teulings en Lammers naar aanleiding van de Phil:i.psstudie van Teulings - Teulings, 1978a).

Door deze problematiek verbonden aan mijn eigenlijke belang-stelling kwam ik tot een andere opzet voor deze doktoraal-skriptie. Met behoud van de organisatiesoci0logie als kern-thema kwam ik tot een soort afbakeningsbelangstelling. Niet zo zeer om de organisatiesociologie als zelfstandige disci-pline in de sociologie te rechtvaardigen, als wel om het specifieke van dit horizontale specialisme naar voren te halen.

1.2 Probleemstelling

Het is een ale:emeen aanvaarde stelling dat de ontwikkeling van de organisaties()ciologie in Amerika anders verlopen is als in Europa of Nederland (zie bv. Kassem, 1976; Lrunmers,

1979a en 1979b). Toch wordt de beginperiode van de organisa-tiesociologie in Nederland gekenmerkt door een navolging van buitenlandse, in het bijzonder Amerikaanse ontwikkelingen

(van Dyck, 1970:137; Teulings, 1978a:183). Vanuit mijn spe-· cifieke belangstelling voor de Nederlandse organisatiesocio-logie en mijn algemene interesse in ontwikkelingsprocessen, wil ik proberen de bovenstaande twee meningen in elkaars

ver-lengde te beschrijven. Het gaat mij om de ontwikkeling van en de ontwikkelingen in de Nederlandse organisatiesociolo-gie.

(10)

- 3

-Een tweede probleem van de organisatiesociologie als een horizontale discipline is de groei vanuit een aantal verti-kale specialismen als de industriële sociologie en de be-drijfssociologie (bv. van Berkel, 1968).

Als we hier er even van uit gaan dat de organisatiesociolo-gie een onderdeel is van de organisatietheorie, dan is de te stellen vraag wat het onderscheid is tussen de organisatie-sociologie en de andere organisatiewetenschappen als de or-ganisatiekunde en de organisatieverandering (organisatie-agogie).

Deze punten zijn aspekten van de ontwikkeling en groei van de organisatiesociologie. De beschrijving zal hoofdzakelijk plaatsvinden aan <il hand van artikelen van Nederlandse au-teurs. De wijziging in de thematiek van artikelen in Neder-landse vakttjd:>chriften moet het proceskarakter van de Ne-derlandse organisatiesociologie duidelijk maken.

1.3 Onderzoeksvragen

De nogal brede probleemstelling van deze skripti.e noopt ons tot een duidelijke afbakening van het onderzoek.

Het inhoud geven aan de organisatiesociologie als vakgebied betekent het nagaan van de in Nederland gangbare definities van organisatie en organisatiesociologie. Dan is er de vraag naar de bodem waarop de organisatiesociologie ontstaan is en via welke stadia de zelfstandigheid bereikt is. Tenslotte zijn we benieuwd naar doelstellingen voor de toekomst. Het bovenstaande kunnen we tot een aantal onderzoeksvragen uitwerken:

-wat is in Nederland de algemene (meest voorkomende?) defi-nitie van organisatie,

-wat verstaat men in Nederland onder organisatieosciologie en welke probleemvelden kennen we daarbinnen,

-wat is het specifieke van de organisatiesociologie ten op-zichte van andere onderdelen van de organl.satiewetenschap, -wat zijn de wortels (deelwetenschappen) van de

organisatie-sociologie

-welke organisatiesociologische onderwerpen bestrijken de Ne-derlandse artikelen,

(11)

- 4 ~

-is er op basis van een kwantitatieve analyse van Nederlandse artikelen een uitspraak te doen over de ontwikkeling van de Nederlandse organisatiesociologie,

-welke richting gaat de Nederlandse organisatiesociologie in de toekomst; welke nieuwe visies op het probleemgebied van or-ganisatiesociologie zijn er te onderkennen.

1. 4 Hypothesen

Op basis van de theoretische ontwikkeling van de organisatie-sociologie, de overzichtsartikelen over de organisatie-sociologie, de in-dustriële sociologie, de bedrijfssociologie en de organisatie-sociologie en een eerste globale kennismaking met het materiaal komen we tot de opstelling van een aantal hypothesen.

De Nederlandse organisatiesociologie heeft als wortels de industriële- en bedrijfssociologie. Deze achtergrond en het zo vaak voorkomende af-schermen van het vakgebied, heeft geleid tot een inperking van het organisatiesociologisch pro-bleemgebied. De Nederlandse organisatiesociolo-gie heeft zich tot aan het begin van de zeven-tiger jaren voornamelijk beziggehouden met intra-organisationele problemen.

Hoewel reeds in 1956 van Doorn aandacht schenkt aan de organisatiesociologie als vergelijkende wetenschap, en in de zestiger jaren nog een aantal artikelen hierover verschijnen (o.a. Lammers, 1963 en 1968), komt dit pas in de zeventiger jaren tot ontwikkeling. Het interorganisatio-nele en interkulturele aspekt van de organisatie-sociologie (Lammers 1979b) vindt nog weinig na-volging.

Het contingentiedenken en de open socio-technisch systeem~benadering zi,in de hedendaagse (anno 1980) richtingen in de organisatiesociologie.

Voor het toetsen van deze hypothesen is het noodzakelijk de ar-tikelen (en eventueel andere publikaties) zowel met betrekking

(12)

tot de thematiek als de theoretischt::i positie nader te ana-lyseren.

1. 5 Aard van het onderzoek

Het door ons te verrichten onderzoek wil allereerst kwali-tatief van aard zijn. Dit betekent dat we voor de weergave

van de ontwikkeling van de Nederlandse organisatiesociolo-gie ons zullen moeten beperken :l.n het gebruik van de onder-, zochte artikelen. Aan de hand van artikelen die iets nieuws brengen of verslag doen van onbekende onderzoeken willen we de kwalitatieve veranderingen aangeven. Het gaat niet om een volledige weergave van de thematiek van de organisatie-sociologie vanaf de tweede wereldoorlog. We zijn geintres-seerd in het ontwikkelingsproces van de Nederlandse organi-satiesociologie en de kwalitatieve aspekten (omslagen, ver-anderingen) daarvan. Het gaat om de aard maar ook de tenden-tie van de ontwikkeling; we willen met andere woorden weten wat de veranderende opvattingen in en over de organisatieso-ciologie zijn.

Daarnaast zullen we een poging doen aan de hand van een kwan-tatieve analyse de kwalikwan-tatieve uitspraken te ondersteunen. Aan deze kwantificering zitten een aantal problemen waar we in een van de volgende hoofdstukken op terugkomen.

Hoewel we in het kader van deze skriptie kunnen spreken over een hypothesetoetsend onderzoek, is de uiteindelijke relevan-tie, gezien de beperkingen die aan dit onderzoek kleven, het aanscherpen van de hypothesen. De skriptie krijgt daardoor een hoofdzakelijk verkennend karakter.

1.6 Uitgangspunten van het onderzoek

Via een analyse van de in vakbladen verschenen artikelen willen we een lijn aanbrengen in de zienswijzen in en op de

organisa-tiesociologie. De organisatiesociologie waar we het over hebben is dan ook voornamelijk professioneel of akademisch van aard. Het is de organisatiesociologie zoals die in het wetenschap-pelijk werk van toepassing is. In tegenstelling tot

(13)

bijvoor-beeld Amerika of Engeland hebben de akademische organisatie-sociologen in Nederland meestal geen kontakt met het bedrijfs-leven. De organisatiesociologie is dan ook niet praktisch van aard maar werkt in de vorm van ideëen door in de toegepaste tak van de organisatietheorie, de organisatiekunde (zie Lammers, 1975:24-46).

Dit is de reden geweest om naast twee zuiver sociologische tijdschriften, Sociologische Gids en Mens en Maatschappij, een meer praktijkgericht vakblad te nemen, Mens en onder-neming nu M&O, Tijdschrift voor Organisatiekunde en Sociaal Beleid geheten (zie bv. Rademaker, 1979:170 die M&O niet tot de sociologische tijdschriften rekent). Niet alleen de theorie is van invloed op de praktijk, ook de praktijk werkt door in de theorie. Afgezien van de vooronderstellingen die aan elk theoretisch en praktisch werk vastzitten, is deze wederzijd-se beïnvloeding de enige manier om tot een vooruitgang in de wetenschap te komen die niet los staat van de maatschappelijke vooruitgang (vgl. van Doorn, 1966).

Deze uitgangspunten passen in wat Lammers (1975:248 e.v.) het systeemmodel noemt. De organisatiesociologie kan zich niet los van de maatschappelijke bewegingen ontwikkelen. Het pro-bleemgebied, de organisatie in het algemeen, is niet statisch maar doorloopt fasen die gekenmerkt worden door

maatschappe-lijke processen. Zijn/haar oor te luisteren leggen bij de ver-langens van organisaties is een vereiste. De diagnose en de daaruit af te leiden therapie staat (los van vooronderstel-lingen) in verbinding met een aantal theoretische uitgangs-punten. Vanuit deze positie probeer ik de ontwikkeling van de organisatiesociologie te beschrijven. Ik ben geintresseerd in de diverse benaderingen van organisaties, zowel op het theoretische als het praktische niveau. In deze skriptie dus geen teken van een démaskeerlust (Lammers 1975:119 en 1979a: 101).

Indien voor het verloop van het betoog geen nadere uiteenzet-ting van oorspronkelijke theorieën door de oorspronkelijke auteurs nodig is dan wordt dat ook achterwege gelaten. Een uiteenzetting van de desbetreffende theorieën zal hoofdzake-lijk plaatsvinden in de woorden van de auteur van het artikel.

(14)

1

Het gaat er vooral om wat de desbetreffende Nederlandse au-teur in een bepaalde theorie of bij een bepaalde onderzoeker belangrijk vindt. Het is deze mening die hij via een publi-katie de verspreiding waard acht. Ook met betrekking tot de in Nederland verschenen en gebruikte proefschriften geldt het voorbehoud dat dan slechts een nadere uiteenzetting wordt gegeven als de loop van het verhaal dat noodzakelijk maakt. Belangrijke verwijzingen naar boeken en/of auteurs worden genoemd zodat het voor een ieder mogelijk is dit na te slaan.

Zoals al eerder opgemerkt wil deze skriptie niet een pre-ciese geschiedschrijving zijn van de Nederlandse organisatie-sociologie. De literatuurlijst is niet uitputtend en heeft ook niet de bedoeling een bibliografie van de Nederlandse or-ganisatiesociologie te zijn. Vele boeken (dissertaties) die van belang zijn of waren voor de ontwikkeling van de organi-satiesociologie zi om bovengenoemde redenen niet opgenomen in de literatuurlijst (zie hiervoor o.a. Berting, 1965; Mok, 19709 van Dyck, 1970).

Op basis van de artikelen van de drie genoemde vakbladen, wil ik tot een voorlopige typering komen van de Nederlandse ontwikkeling van die tak van de organisatiewetenschap die het minst specifieke probleemveld heeft. Mijn veronderstel-ling is dat het gebruik van artikelen voor een weergave van de ontwikkeling van de organisatiesociologie, niet veel zal afwijken van een analyse met behulp van verschenen proef-schriften. De dissertaties zijn echter het topje van de ijs-berg, het resultaat van afgeronde onderzoeken. Hoewel ze waarschijnlijk een weerspiegeling van de probleemvelden zijn, geven ze niet de breedheid van het desbetreffende probleem-gebied weer.

1.7 Beperkingen van het onderzoek

Al eerder heb ik gezegd dat dit onderzoek niet zozeer een hypothesetoetsend onderzoek als wel een verkennend onderzoek is. Dit heeft te maken met de beperkte opzet van deze stu-die. Een van de beperkingen betreft de selektie van arti-kelen. Dit heeft weer te maken met de nogal brede formule-ring van de probleemstelling. Ondanks de nadere inperking

(15)

8

-met behulp van een aantal onderzoeksvragen is een nauwkeu-rige selektie van belangrijke artikelen met behulp van een verantwoorde itemlijst niet mogelijk geweest. Het gaat in eerste instantie dan ook om een algemeen kwalitatief over-zicht van de ontwikkelingen in Nederland op het gebiéd van de organisatiesociologie.

Aan dit onderzoek is ook een kwantitatief onderzoekje gekop-peld. Uitspraken op basis van kwantitatieve gegevens mogen echter in dit kader geen eigen leven leiden. Het dient uit-sluitend ter ondersteuning van een gekonstateerde samen-hang of tendentie. Het kan echter niet leiden tot een ver-werping van een kwalitatieve uitspraak. Om met kwantitatie-ve gegekwantitatie-vens tot een kwalitatiekwantitatie-ve uitspraak te komen moeten we in staat zijn de verschillende theorieën te formaliseren

(zie bv. Koppelaar, 1978 en Foeken, 1979).

Een andere beperking betreft de artikelen zelf. Aan de pu-blikatie van een artikel in een tijdschrift zijn een aantal vragen verbonden. Zijn er een aantal wetmatigheden te ont-dekken in de mogelijkheid tot publiceren en wat voor gevolg kan dat voor een onderzoek als het onze hebben? In hoeverre is er sprake van een indikatie voor meningsvorming door een beperkt aantal personen? Over deze en andere vragen zijn een aantal wetten opgesteld.

Ten eerste is er de wet van Lotka uit 1926. Deze beoogt dat slechts één-tiende van in een bepaald vak werkzame mensen aktief in dat vak kommuniceer,t en meer dan twee artikelen over het vak gepubliceerd heeft (Beek, 1979).

Ten tweede is er de wet van de pauzen (peers) van Goffman uit 1969. Goffman toont aan dat de ideeën over een vak, die ook nog gevolgd worden, geproduceerd zijn door het beperkte aantal mensen dat meer dan twee artikelen over hetzelfde onderwerp geschreven heeft (Beek, 1979).

Ten slotte is er het "Matthew effect" beschreven door l\ierton. Hiermee legt hij een verband tussen het reeds gepubliceerd hebben en de mogelijkheid tot publikatie. Het reeds eerder gepubliceerd hebben staat in direkt verband met de accepta-tie van een ingezonden artikel (Jolles, 1978: 186).

(16)

- 9

-de zin dat we met het on-derzoek op basis van artikelen slechts een uitspraak doen over de organisatiesociologie zoals die in publikaties tot uitdrukking komt. Om een uitspraak over het gehe-le vakgebied te kunnen doen, zijn aanvulgehe-lende onderzoeken nood-zakelijk.

Een uitspraak over de organisatiesociologie, zoal niet onmoge-lijk, is in ieder geval niet de opzet van deze studie.

1.8 Hoofdstukindeling

Deze skripti.e valt in de volgende hoofdstukken uiteen:

- hoofdstuk 2 geeft een overzicht van de visies op het begrip organisatie en de discipline organisatiesociologie. Veel aan-dacht wordt besteed aan de zienswijzen van van Doorn en Lam-mers. Verder volgt een afbakening van de organisatiesociolo-gie ten opzichte van andere organisatiewetenschappen,

- in hoofdstuk 3 behandelen we de beginperiode van de organi-satiesociologie, die loopt van 1947 tot het einde van de jaren zestig,

hoofdstuk 4 laat het vervolg zien van de ontwikkeling van de or·-ganisatiesociologie tot heden,

- in hoofdstuk 5 worden een aantal kwantitatieve gegevens over de artikelen van de drie genoemde tijdschriften nader bekeken, - in hoofdstuk 6 volgt de konklusie van dit overzicht van de

ont-wikkelingen in en de ontwikkeling van de Nederlandse organisa-tiesociologie.

(17)

2 ORGANISATIE EN ORGANISATIESOCIOLOGrn

De sociologie kent vele specialismen en het schijnt alsof er steeds meer bijkomen. De specialismen kunnen zichzelf alleen dan rechtvaardigen als ze in staat zijn het probleem-gebied af te bakenen van de reeds bestaande. Van Leent (1962) heeft een poging gedaan om in deze wildgroei enige struktuur aan te brengen. We zullen dit verder uitwerken om te zien hoe de organisatiesociologie zich als specialisme kan recht-vaardigen.

De organisatiesociologie heeft de organisatie als sociaal verschijnsel tot objekt van studie. Definities van organi-saties zijn er te over; wij willen enkel nagaan welke vi-sies op organisaties als sociale verschijnselen de meeste invloed hebben gehad op de ontwikkeling van de organisatie-sociologie. De uitdrukking: onze stelling is, zou te veel afdoen aan het belang van van Doorns u:i. teenzetting over or-ganisaties in de dissertatie Ee~~..:.2.!2~~!~che benade~!!&:

van het or_ganisati~vers_chijnse!. (1956b; als boek verschenen onder de titel Sociologie van de orga~:!Jl.J~:.:~..:!:.~).

Als laatste punt willen we in dit hoofdstuk de organisatie-sociologie als een specialisme van de organisatie-sociologie nader in-houd geven. Dit zal niet volledig zijn omdat de organisatie-sociologie haar inhoud in de loop van haar bestaan verder specificeert. Op deze ontwikkeling komen we in een later hoofdstuk terug. Hier proberen we de organisatiesociologie een eigen plaats te geven ten opzichte van andere organi-satiewetenschappen.

2.1 Vertikale versus horizontale specialismen

Het is van Leent geweest die in Nederland het leggen van dwars-verbanden als een mogelijkheid heeft aangedragen. Hij maakt een onderscheid tussen vertikale en horizontale specialismen. In de sociologie is een specialisme vertikaal als het zich be-zighoudt met de bestudering één van de sektoren van het maat~

(18)

MACRO -LEVEL

HESO-LEVEI,

MICRO-LEVEL

- 11

We spreken van horizontale specialismen als maatschappelijke verschijnselen bestudeerd worden aan de hand van sociologische begrippen. De bestudering kan dan in verschillende sektoren van het maatschappelijk leven plaatsvinden (zo kan bv. de be-studering van organisaties in de gezondheidszorg- en onder-wijssektor plaatsvinden).

Het horizontale specialisme kent drie analyseniveaus: het makro-, meso-, en mikroniveau. Op het makroniveau onderscheidt van Leent makrogroepen (bv de sexe-indeling of leeftijdsgroe-pen) en makrostrukturen (industrie, onderwijs etc.). Op het mesoniveau vinden we de mesogroepen universiteit, stadswijk, fabriek e.a. Het mikroniveau kent kleine groepmals het gezin of een vriendenkring en interpersoonlijke relaties (bv. tussen baas en ondergeschikte, vader en zoon, docent en student)(van Leent, 1962:31-36).

Lammers (1979a:88) heeft deze zienswijze schematisch legd:

Scheme A: Specialization in Sociology According to Level of Analysis and Institutional Area

oociology of m•dicnl

religion sociology

induntrial sociolney

gove.rnmen1:_ ~he mili tan:_ .!'.._!1i_J2 0 J.i tic'!

po 1.i t icnl G0cic:lory military sociology 'ho ri z~~;räl1J subd iscipl :i n".'~.J

-f.e. _theory of

ro-ciety; cultun1l ~:1

ciology; rural-urbm

aociology

f,e. sociology of organizntion; socio4

logy of aoci.al mo-vementa

f,e. eociology of

(19)

In verband met de organisatiesociologie merkt van Leent (1962: 35) op dat het als een horizontaal specialisme uit zou kunnen groeien tot de harde kern van de algemene mesosociologie. Voor Lammers (1963:207) geeft deze visie een aanzet tot be-nadrukken van het vergelijkende aspekt van de organisatieso-ciologie. Hier komen we later op terug, in dit kader is het van belang dat de vergelijkende visie de bestudering van uit-eenlopende typen organisaties vanuit vertikaal perspektief op een bepaalde wijze binnen de organisatiesociologie kan trekken (voor een kritiek op het gebruik van vertikaal vs. horizontaal zie van Daalen, 1968).

2.2 Het organisatiebegrip

Diverse Nederlandse wetenschappers hebben zich vanaf de tweede wereldoorlog beziggehouden met het organisatiebegrip. Dat geen van deze auteurs in de hedendaagse literatuur aangehaald wordt kan een teken zijn voor het pe:i.l van het denken over organi-saties in die jaren. De eerste d:i.e op eigen wijze een steen(tje) heeft bijgedragen aan de theorievorming over het organisatie-begrip is van Doorn. Toch werd zijn boek Sociologie van de or-ganisatie (1956) niet direkt herkent als de aankondiging van een nieuw specialisme. Lammers (1956:132) vindt de disserta-tie vooral een " ... bijdrage voor de empirische sociologie ... " en Gadourek (1957:45)zegt enkel dat het " ... veel meer om de sociologie van het organiseren dan om die van de organisa..;. tie ... " gaat. Daarna is men het belang van deze studie gaan inzien en nog in de zeventiger jaren hebben dissertaties op het gebied van de organisatiesociologie het organisatiebe-grip van van Doorn als uitgangspunt (zie bv Huiskamp, 1976 en Zwart, 1972:57 e.v.).

Een andere persoon door wie het gezicht van de Nederlandse organisatiesociologie wordt bepaald is Lammers. In de af-gelopen jaren is hij systematisch .bezig met de benadrukking van het vergelijkende aspekt van de organisatiesociologie

(zie bv. zijn laatste publikatie ~~j;_anizations alike and unlike met als ondertitel International and i.nter-insti tu-tional studies in the sociology of organizations (Lammers, 1979b)). Ook zijn visie op de als sociaal

(20)

ver-- 13

band zullen we hier uitvoeriger behandelen.

Ten slotte willen we een aantal organisatiebegrippen zoals die in de loop van de tijd geponeerd zijn, de revue laten passeren.

2.2.1 Het organisatiebegrip bij van Doorn (1956b)

Voor van Doorn tot een uitwerking van zijn organisatiebegrip komt, analyseert hij de gangbare definities en omschri vingen van organisaties. Voor de sociologie vat hij de formu-lering van het organisatieverschijnsel samen in drie punten die volgens van Doorn het veld vrij volledig bestrij-ken.

'l'en eerste de atie als rationeel-doelbewust verschil,~ . Vooral Duitse sociologen hebben zich verdiept in het ra-tionele en doelbewuste element in het menselijk handelen in organisaties. Het organisatieverschijnsel wordt in deze visie in relatie gebracht met Tönnies' dichotomie van Gemeinschaft-Gesellschaft. Van Doorn vindt dat het terugvoeren van organi-saties tot Gesellschaft onjuist is omdat een organisatie ook een afzonderl:i.

Daarnaast kan

van menselijk samenleven kan zijn. geformuleerd worden als het ratio-neel koördineren van kollektieve aktie en dat is zowel in gemeinschaftliche' als 'gesellschaftliche' groepen mogelijk, Ten tweede organisatie als JEE~verband. In deze visie is de organisatie geformuleerd als 'orgaanvorming'. Dit komt tot stand door van aktie aan specialisten waardoor de gemeenschap van deze aktie kan terugtreden. Het is een proces van arbeidsverdeling.

Ten derde onderscheidt van Doorn organisatie als vorm~­ De definiëring van organisatie verloopt via een analyse van samenwerking e:n van het ruilproces. Deze bena-dering is volgens van Doorn niet zozeer onjuist als wel één-zijdig. Funktionalisatie en coöperatie zijn essentiële ele-menten van het organisatieverschijnsel, maar ook de arbeids-verdeling is een wortel van het organisatiefenomeen (pp, 29-33).

(21)

organisatie-- 14

-verschijnsel niet afzonderlijk in een vàn de bovenstaande theo-rieën verwerkt kunnen worden omdat ze dan tot éénzijdigheid leiden. Het bijzondere van het organisatieverschijnsel, het or-ganiseren en de organisatie in algemene zin, wordt opgeofferd aan de beperkte kijk die zich bezighoudt met de middelen en technieken die voor het organiseren nodig zijn.

Ten tweede vindt van Doorn het definiëren van de organisatie minder belangrijk dan een onderzoek naar de mate en funkties van organisatie als sociale techniek dat binnen een sociaal kader gerealiseerd wordt. "Ons interesseert het organiseren als techniek, niet echter in de technische aspecten, maar als sociaal verschijnsel" (p.34). Bij het omschrijven van het or-ganiseren zal zowel aan het menselijk als het materiële ele~­ ment aandacht geschonken moetwwordeng want in een

organisa-tie gaat het ook om het scheppen van menselijke verhoudingen.

Het uitgangspunt voor van Doorn bij de verdere bestuder:i.ng van het organisatieverschijnsel, wordt de organisatie als vorm van menselijke aktie. Organisatie :i.s " ... een sociale techniek, welke omvat het gelijktijdig functionaliseren en coördineren van menselijke actie met betrekking tot objec-tieve doeleinden" (p. 281). Hierbij zijn er drie elementen verbonden aan het organisatieverschijnsel:

- funktionalisatie: het bewust vormen van taken of taakkom-plexen als delen van een groter aktiegeheel, gericht op een objektief doel,

-· koördinatie: het bewust samenvoegen van funk ties met betrek-king tot het objektieve doel van het geheel,

- rationele finalisatie: het bewust betrekken van het totaal del'·gekoördineerde funkties op het objektieve doel. De sub-jektieve motivering van de aktie blijft dus buiten beschou-wing (pp. 37-38 en 281).

Deze basiselementen van het jnsel worden aan-gevuld met een aantal aan de organisatie gekoppelde technieken als vervangbaarheid, hiërarche:rin~1 formalisatie, legalisatie, disciplinering en scholing.

De drie essentiële elementen van de organisatietechniek worden door van Doorn bij een sociologischi:: probleemstelling i.n ver···

(22)

band gebracht met sociologische kategorieën. Daarbij verwijst funktionalisatie naar het verschijsel arbeidsverdeling, koör-dinatie naar het koöperatieverschijnsel en finalisatie kan sociologisch omschreven worden als het doelmatig handelen in het algemeen. Dit geformuleerde organisatiebegrip kan volgens hem tenslotte ondergebracht worden in het algemeen sociolo-gisch koncept sociale kontrole. Onder sociale kontrole verstaat van Doorn het van faktoren dat bepaalde evenwichtstoe-standen handhaaft of herstelt (p. 178). Aldus besluit van Doorn dat men bij de bestudering van organisatieverschijnselen prin-cipieel dient uit te gaan van het specifieke patroon van soc-ciale kontrole in de relevante funktionele eenheid (p. 281).

2.2.2. Lrunmers als eklektikus

De bijnarun van eklektikus in de wetenschap vaak als een negatieve kwalifikatie. In dit geval heb ik er een andere be-doeling mee. Het verwijst naar de manier waarop Lammers bezig is met de verbreiding van de satiesoc:i.ologische disci-pline. Ook het benadrukken van het vergelijkende aspekt van de organisatiesociologie brengt een bepaalde opstelling ten opzichte van met zich mee. In het beloof-de boek .c:.;:::.,;;.;::.,;;.;:;;:;~=..:;:;:=;;;>;< __

=;;;_;;:~=..;:.==:~:.;;;;_:~.~:.;.;_~~.2..:.~~,;_;;;_;•c_;;_:=-~;;;_;_.":...;;:,.;:;..,:::.~~-(nu nog als interne publikatie van het Sociologisch Insti-tuut te Leiden, 1974/75) wijdt Lammers een groot deel van het eerste hoofdstuk aan een overzicht van organisatiedefinities.

Lammers wil geen systematisch overzicht geven van definities van het organisatiebegrip. Hij t zich tot zes defini-ties waarin volgens hem de kenmerkende facetten van het or-ganisatieverschijnsel naar voren komen.

Als eerste noemt hij !_l~~ot~ die in hun definitie voor·-al de nadruk leggen op het feit dat een organisatie een so-ciaal verband is, gekonstrueerd met het oog op een specifie-ke doelstelling.

Ren~te Mayntz wordt genoemd vanwege haar kritische opmerking over het onderscheid tussen gegroeide Em gestichte verbanden dat volgens sommigen de basis voor de afperking van het orga-nisati.ebegrip i.s. Zij vindt dat het verschil tussen

(23)

organisa-- 16

ties en niet-organisaties ligt in het huidige karakter van de verbanden. Mayntz (1963:36) geeft de volgende kenmerken van or-ganisaties:

- dass es sich um soziale gebilde handelt, um gegliederte Ganze mit angebbaren Mitgliederkries und internen

Rollendifferen-zierung,

- dass sie bewusst auf spezifische Zwecke und Ziele orientiert sind,

dass sie im Hinblick auf die Verwirklichung dieser Zwecke oder Ziele zumindest der Intention nach rational gestaltet sind. Volgens Etzioni gaat het bij een organisatie om de konstruktie en rekonstruktie van de vormgeving van een sociaal verband met het oog op uitdrukkelijke gestipuleerde doeleinden. De organi-satie kenmerkt zich door een zeker rationaliteitsstreven. Bij Touraine haalt Lammers de zin naar voren. "l,' or-ganisation est toujours un système de moyens disposés en vue de certaines fins et la rationalité de l'organisation se juge à son adaptation à ces fins" (p. 12) .Ook in deze definitle is het rationaliteitsstreven het kernelement van de organsiatie.

Als vijfde auteur noemt Lammers ~ti~chE.~ die voor organisa-tie deze omschrijving geeft: "Any social arrangement in which the activities of some people are systematically planned by other people (who, therefore, have authority over them) in order to achieve some speciale purpose is called a forma! or-ganiza tion" (p. 13).

Ook de eerder genoemde visie van van Doorn betrekt Lammers ten-slotte in zijn overzicht. Deze definities vat hij in een aantal punten samen en werkt deze om tot één definitie: " ... organisa-ties zijn samenlevingsverbanden met een hiërarchisch karakter die funktioneren op basis van een formeel-rationeel ontwerp met betrekking tot funktionalisat.ie-, koördinatie- en

finali-satieprocessen. (p. 16)

tot deze definitie maakt zijn het eerder genoemde kenmerkende van zijn visie op de organisatiesociologie. Ten eerste stelt hij dat deze defi-nitie niet aangeeft wat een organisatie in wezen is maar meer een beeld geeft van de wijze waarop hij het organisatieverschijn-· sel vanuit sociologisch perspektief behandelto Er is geen voor een ieder bevredigende de fini tie te geve:tL Iedere discipline

(24)

- 17

-zal vanuit de probleemstelling van het vakgebied tot een an-dere kijk op de organisatie komen. "D~waarde_~v~ _ _!rnn_~_!.!'.=_ sluitend beoordeeld worden op ~rond van kenn~sname v_an _de ma-te waarin zo'n definitie ... bijdraagt tot kennis en inzicht in bepaalde proble_men" (p. 17) .

Wat Lammers tot een eklektikus maakt is niet oot gebrek aan eigen ideeën maar de waarde die hij hecht aan de vooruitgang van de organis . Een streven naar een nauwkeu-rige omschrijving van het organisatieverschijnsel leidt, voor-al vanuit een vergelijkende optiek, tot verstarring en stil-stand van de

2.2.3 Organisatiebegrippen vanuit verschillende visies

Hieronder volgen een aantal omschrijvingen van het organisa-tieverschijnsel, zoals die vanaf de tweede wereldoorlog door verschillende Nederlandse wetenschappers gebruikt is. Elk organisatiebegrip is ontwikkeld vanuit een specifieke bedoe-ling. Elk begrip moet mogelijkheden geven voor het onder-zoeken van de door het vakgebied gestelde probleemstelling. Een globaal overzicht van de in Nederland gebruikte organisa-tieomschrijvingen

op organisaties.

een beeld van de veranderende visie

In 1959 schreef de bedrijfssocioloog D. Horringa:

Organisatie is te beschouwen als het verstande-lijke deel en instrument van leiderschap ... Organisatie kan worden gebruikt om leiderschap te corrigeren of aan te vullen; een organisatie kan nooit de wet stellen (1959:1-2). Deze instrumentele visie wordt geschrevm in een tijd van de opkomst van de Human Relations richting. Het menselijke as-pekt van organisaties heeft in Nederland al ingang gevonden via het werk van Ydo (de verschillende richti.ngen in de or-ganisatietheorie worden in een later hoofdstuk uitgelegd; ook de persoon Ydo komt later aan de orde).

uit 1966 een defini.tie van

_J.r.. __

Meij aan:

... het kenmerkende van het organiseren is een doelgerichte combinatie van mensen en middelen. De organisatie is het resultaat van organiseren.

(25)

de actie zich voltrekt, omdat de organisatie voort-durend zal moeten worden aangepast of zich zal moe-ten aanpassen aan de veranderende omstandigheden, waaronder het doel zal moeten worden bereikt (1966: 5).

In deze omschrijving volgt de relatie van de organisatie met an-dere maatschappelijke terreinen. Voor Marx heeft dit enkel een gevolg voor het interne funktioneren van de organisatie. Het or-ganiseren heeft dan zowà. een aspekt vm verandering als van sta-bilisering in zich. Vanuit zijn (de leer der reorga-nisering) is hij geintresseerd in organisatie als objekt van ver-andering.

Uit de omschrijving van het atie verschijn-sel als doelgerichte comb:i:natie van mensen en mid-delen volgt ook dat de component en de middelencomponent elkaar beïnvloeden (p. 14), In deze omschrijving verwijst de personele komponent naar in-dividuele personen en grotere of kleinere groepen in een or-ganisatie. De materiële komponent omvat machines, e-mehtoden en het geheel van organisatorische regelingen. J.A.P. van Hoof zegt in 1969 dat de organisatiesociologie or-ganisaties meer als sociale systemen zien waarbi;·j veel aandacht wordt geschonken aan tendensen naar evenwicht en kon-gruentie.

Kenmerkend voor het sociale systeem is de inter-dependentie tussen de sociale verschijnselen, en de zelfregulering: aanpassing aan de omgeving door interne wijzigingen (1969:183).

Kongruentie betekent dat bepaalde konstellaties van verschijn-selen bij elkaar passen en andere weer niet. Daarnaast ten-deren sociale systemen naar kongruentie en wijzen diskongru-entie af.

Bij zijn definitie uit 1972 gaat uit van twee, reeds eerder genoemde definities. Hij sluit aan bij van Doorns opvat-ting dat organisatie een vonn van sociale aktie is, en onder-schrijft Marx' visie op het organiseren als veranderen en Bta-biliseren. Het organisatiebegrip wordt hier echter uitgebreid. Voor Zwart is organiseren ook het van ruimte voor so-ciale verandering (met de beperkende opmerking "in haalbare stappen"). Een ander nieuw aspekt is de aandacht voor een steeds veranderende doelstelling, door Zwart optie genoemd. Binnen het funktioneren van een organisatie zijn diverse koersbepa1.ingen

(26)

of opties mogelijk maar op een moment heeft één de over-hand. In deze visie veranderen doelstellingen als er een nieuwe optie dominant wordt.Op basis van deze gezichtspunten komt Zwart tot de volgende definitie:

... organisatie als actie is dynamiekreductie ten be-hoeve van de permanente verandering van een sociaal veld in de richting van de daarin heersende dominan-te optie voor de toekomst, welke zowel rationele, e~ motionele als intentionele componenten bevat (1972: 60).

Dit overzicht van omschrijvingen vm1 het organisatieverschijnsel willen we afsluiten met een opvatting waarin de relatie tussen organisatie en omgeving tot uitdrukking komt. In een artikel uit 1974 komt .::A;.:.;:::.:..._;;_;::.~-~==-_;:;:..::...:== met de volgende defi-ni tie:

... een verzameling van mensen die gezamenlijk en met behulp van ter beschikking staande middelen, kennis en vaardigheden, m.b.t. hun gezamenlijke mpartikuliere omgeving doelgericht een (aantal) funktie(s) tracht te realiseren (1974:21),

Het gaat niet om stabiele en op zichzelf staande systemen, maar om systemen die in verbinding staan met hun omgeving en daardoor in een aantal opzichten veranderlijk zijn. De organisatie is van de omgeving afhankelijk wat betreft de invoer (grondstoffen, mensen) en uitvoer (produkt, dienst).

elkaar om in elkaars behoef-te behoef-te voorzien of om elkaar behoef-tegen behoef-te werken. Het uitwisse-lingsproces is selektief en m1ti , m.a.w. doelbewust gekozen om processen te beheersen 22).

In deze definitie zullen ook de vertegenwoordigers van de laatste stromingen, zoal! het contlngenti.e denken en het open systeem model, een groot aantal van hun opvattingen terug kunnen vinden.

2.3 Nederlands opvattingen over organisatiesociologie

Een bekend gezegde in Nederland is dat waar één persoon is, ook één kerk is. Dit geldt voor vele maatschappelijke ter-reinen, men denke bij voorbelilld aan de verzuiling in de om-roepwereld. Hetzelfde kunnen we zeggen over de opvattingen over de organisatiesociologie.In.het verlengde hiervan kunnen

(27)

- 20

-we ons uitstekend terugvinden in een uitspraak van Ad Teu-lings (1978a:180):

Wat organisatiesociologie weet ik niet. Toch zullen we er aan moeten geloven. Als we de ontwikkelin-gen van de organisatiesociologie in Nederland willen beschrij-ven is een nadere bepaling van de organisatiesociologie nood-zakelijk. Omdat ook de opvattingen over wat organisatiesocio-logie nu precies is, in de loop van de tijd wijzigt, komen we deze veranderingen in de latere hoofdstukken tegen. Het lijkt ons nutt~op deze plaats vooral de aandacht te vestigen op die punten van de organisatiesociologie die een onderscheid met ander organi.satiewetenschappen i maken,

Opmerkingen over de organisatiesociologie als specialisme vin-den we verspreid in diverse artikelen en boeken terug. F;en sys-· tematische behandeling wordt slechts door Lammers de moeite waard gevonden. In het eerder genoemde .Ontwikkeling etl:,_.:~~Lt:.­ vantie der or~satieso~~ologi~ komen, op basis van een ana-lyse van buitenlands materiaal, de kenmerken van de organisa-tiesociologie aan de orde. Maar ook het verband en het verschil tussen organisatiesociologie en organisatiekunde worden in een apart hoofdstuk behandeld. Een uitgebreide behandeling van de opvattingen van Lammers is hier zeker op zijn plaats. Daarnaast zullen we proberen een aantal aanverwante

organisa-tiewetenschappen nader te typeren.

2.3.1 " het geestesmerk van de satiesociologie" (Lammers, 1975: 116)

De moeilijkheid bij onze poging om tot een omlijning van de organisatiesociologie te komen, is de ontwikkeling die zich in het sociologisch denken over organisaties heeft afgespeeld. In de huidige opvattingen over de organisatiesociologie speelt vooral het vergelijlrnnde aspekt een jke rol. '!'och heeft de organisatiesociologie zich in de aren lange tijd be-perkt tot " ... beschouwingen waarbij waarden, normen, aspira-ties, attituden, rolopvattingen en hun relaties relatief onaf". hankelijk van de technische instrumente:ring van sociale rela-ties werden behandeld" (de Bitter, 1974:1). Ook Lammers (1968 40) maakt di.t onderscheid als hij lrnt horizontaal en ver·~

(28)

21

--tikaal georiënteerde organisatiesociologie heeft. Met verti-kaal georiënteerde organisatiesociologie wordt de belangstel-ling voor het organisatievraagstuk vanuit de 'sector-eigen'-theorie (1968:42) bedoeld. Ook de bureaukratie- en oligarchie studies uit de jaren veertig en vijftig in de Verenigde Sta-ten behoren volgens Lammers(1979a:84) bij de organisatieso-ciologie. Om niet vooruit te lopen op de ontwikkelingen in de opvattingen over de atiesociologie hier in het kort een aantal opmerkingen over het vergelijkende aspekt.

Bij de vergeli benadering gaat het vaak om empirisch onderzoek bij een behoorlijk aantal organisaties met de

zelf-de methozelf-de van en . Het vergelijkende aspekt heeft volgens Lammers(1978:487) drie elementen:

- the investigation of a considerable number of zations,

- investigation to detect genotypically different va:detes of across insti tutional areas, or

- investigation to detect general tendencies in relationships between various character:l.stics of

across institutional areas.

De vergeli;jkende aan de horizontale)

or-heeft, omdat ze door verschillende

maat-schappeli sektoren snijdt, de dat alle

organisaties,ongeacht het institutionele milieu vele organi-sa ti.onele aspekten gemeen hebben. Hieruit volgt de tweede, daaraan verbonden dat " ... verschillen tussen orga-nisaties primair verklaard en kunnen worden op ba-kenmerken van organisaties sis van theoretisch:-·

of van hun milieu" ' 1975: 124).

In het hoofdstuk Het geesteskenmerk van de organisatiesocio-· logie uit ~~;_::.:;_;;;;;;;:~~.:::..:~~~=~'ii!... . ..:;;.;:=-.;:.,;;.;;;.;;;.~~:::...::~:;;:::__;::..:.:=-..:..=..~:;;::~;:.:::...;::..:.;=.:::.;::..:;:..;;;..;:;;:..::..;::::..::...

Lammers op basis van een onderzoek van organisatiesociologisch materiaal een vijftal kenmerken. Deze kenmerken moet de organ:i,satiesociologie onderscheiden van andere benaderingen.

1. Vrij sterke nadruk op de organisatie-als-geheel en op de wisselwerking tussen organisatie en maatschappij.

2. Veel aandacht voor het fe:i.tel:ljk funktioneren van de orga-·

(29)

22

in normatieve uitspraken dan in het werkelijke organisato-rische proces.

3. Gericht op de eigen, sociaal-kulturele aard van de orga-nisatie als menselijke groepering. De belangstelling voor het

'eigen leven' van de organisatie vloei.t min of meer voort uit kenmerk 2. Indien men zich bezighoudt met het feitelijk

funk-tioneren van de organisatie, is het konstateren van afwijkin-gen van de formele organisatiebouw niet verwonderlijk.

4. De démaskeerlust. Dit heeft aa,n de ene kant te maken met het ontluisteren van ideologieën, 'common sense' theorieën, formele schema's e.d. Aan de andere kant gaat het om 'ontdek-kingen', nieuwe inzichten en n:i.euwe ijkhed.en.

5, De probleemgerichtheid. Organisatiesociologische onder·-zoeken zijn vaak probleemgerichte analyses. Deze onderscheiden zich van het zuiver-wetenschappeli onderzoek door de hante-ring van buitenwetenschappelijke kri teria bij de selektie van

datgene wat men gaat bestuderen en van de wijze waarop men het onderwerp aanpakt. Het onderscheid met het techn:i.sch-toe-gepaste onderzoek is gelegen in de vraag wie uitmaakt wat voor probleem bestudeerd wordt. Bij het toegepaste onderzoek berust de eindverantwoordelijkheid uiet bij de onderzoeker.

De eerste twee kenmerken zijn vooral van toepassing op de beginfase van de organisatiesociologie. De andere drie zijn de kenmerken van de vergelijkende fase in de organisatie-sociologie.

We kunnen ons nu afvragen of de kenmerken van de organisatiesociologie ook kriteria kunnen en mogen zijn voor het indelen bij de organisatiesociologj,e. Ik ben het geheel met Lammers(1975:128) eens als hij dat formele kriteria kunnen leiden tot het verwerpen van voor de organisatiesocio-logie belangrijke werken. Ook het zich beperken tot publika-ties die als organisapublika-tiesociologisch

negatieve konsekwenties voor de voorui

worden heeft en ontwikkeling van de organisatiesociologie, Voor de selektie van organisa--tiesociologische literatuur heeft J"ammers derhalve de volgen--de maatstaven aangelegd: a) het analyseniveau, is er sprake van een organisationele analyse, b) de wetenschappelijke re-levantie, is het werk voor de orga:n:l.satiesoc:i.ologie in het al·"

(30)

23

gemeen bel of kan het dat worden en c) de aanpak van de schrijver, maakt de auteur gebruik van een sociologische theorie.

Deze drie maatstaven zijn voor ons onderzoek naar de ont-wikkeling van de Nederlandse organisatiesociologie, waarbij vooral het wordingsstadium de nodige definitieproblemen geeft, hanteerbaar. Vooral de vraag naar de wetenschappelijke rele-vantie kan seerd worden in de vraag naar de door-werking van in een artikel of boek te theorie of ziens-wijze. Het aanhalen van een onderzoek of een theoretische ver-handeling in latere werken kan een geldige indikatie zijn voor het daarvan voor het desbetreffende vakgebied. In de meeste zal dat voor mij het kriterium zijn voor het opnemen van een arti.kel in de beschrijving van het

ontwikke-2.3.2 Organis e en andere organi

sat:i.ebenade-Uit ons onderz;oek bli t dat vanuit

verschil-lende we dis benaderd kunnen worden.

We hebben al eerder dat voor het van artike-len niet afgegaan wordt op het uiterlijke stempel van een verhandeling. Toch willen we voor de duidelijkheid de pro-blemen van een nauwkeurige afbakening van verschillende

or·-ganisatiebenaderingen aanstippen. Hierbij doen we een po-ging een benadering in het kort te met betrekking tot het prob en de doelstell In het kader van

deze we niet een beeld van alle

te geven. 2.3.2.1 binnen de De verwarring binnen de schillendetermen is hij de termen atiewetenschappen ,over ver-Ezerman (1977:149) dat , organisatie-ontwikke-ling en organisatie- synoniem gebruikt omdat, hoewel er in de literatuur voorstellen aangetroffen worden voor het onderscheiden van deze termen,

de de fini ties voorhanden zi

er toch geen algemeen erken-Een soort jke opmerking

(31)

treffen we bij Eyzinga aan (1977: 5-7), Hij gebru:tkt de termen organisatietheorie en organisatiekunde door elkaar omdat ze voor hem inhoudelijk synoniem zijno De termen organisatieleer en or-ganisatiewetenschap acht hij volstrekt overbodigo Tevens komt hij tot de konklusie dat bedrijfskunde beter organisatiekunde zou kunnen heten. Bij Zwart (1972:99-100) treffen we de opmer-king aan dat het beter zou zijn niet van' organisatieleer te spreken maar van organisatiekunde. De professionele

organisa-tieontwikkeling is voor hem de organis (pp. 122-129).

En zo zijn er nog vele opmerkingen te noemen die de verwarring rondom het probleemgebied organisatie alleen groter maken. Op bas'B van een aantal algemene zonder een poging tot analyse, zullen we proberen een aantal benaderl.ngen van elkaar te scheiden.

2.3.2.2 Organisatietheorie

Allereerst een aantal omschrijvingen. In een pogl.ng verande-ring in een theorie op te nemen, J,,J,J. van Dyck uit van de volgende konstatering (1969:

Voorlopig theorie nog een

amal-gaam, een geheel van

deel-theorieën over

actie··"ge-helen, met brokstukken die men noemt: organsia-tiepsychologie, organisatiesociologie, organisa-tiekunde en management- theorie,

Een wat kortere opmerking vinden Wf}1 bi.j Buitelaar en

Vree-man (1979):

Organisatietheorie kan ~)m~~e,!hreven worden als

ge-systematiseerde kennis omtrent het arbeidsproces in diverse

De eerste opmerking is dat de in de boven-staande betekenis interdisciplinai is en niet specifiek so-ciologisch. Hoewel een theorie niet per definitie wetenschap-pelijk hoeft te zi.jn, zouden we in di verband de

wetenschap geli.ik kunnen stellen afu1 de organisatietheorie. Ze houden zich bezig met theoretisch en wetenschappelijk ge-toetste uitspraken over organisaties (zie verder Mayntz,:l.964).

In 1956 zegt

van

Doo:rn0956b :,10) dat de

(32)

25

bevredigend is. De wetenschappelijke onderontwikkeling is vol-gens hem vooral te wijten aan het late ontwaken van de socio-logie, dat de aangewezen dis is om de georganiseerde groep tot objekt van studie te nemen.

Meer dan twintig jaar later komt Lammers (l979a:97-102) met een overzicht van de bijdrage van de organisatiesociologie aan de organisatietheorie. Dit vat hij samen in vier punten:

saties hebben een leven' en zi menten die op een rationele manier bepaalde doeleinden te verwezenli

organi-niet simpel instru-kunnen worden om

vooruit dat in de

op de komende hoofdstukken kunnen we zeggen jaren het makro-aspekt van de

organisa-tie weer opgenomen wordt; processen

worden in het licht van kulturele en sociale krachten, ex-tern de bekeken; de bijdrage die vrijwel geheel aan de

de aandacht die het

toegeschreven kan worden is aan de relaties tussen organisa-. van Gils, 1978: 29), ties en hun logische studies den, normen, of onafhankeli in organisatiesocio-aan de rol van waar-enz. (of het nu als afhankelijke-variabele is),

: Lammers'

-=-~~:.::::::~.:.:::.::::~~-~~::_:::.:::.::.~..;::._.:::..::;;:=:..::~~~~-;._J~~~=:,;;:;:.:~~-..;;;.;:.::::;_::.:~.::.::::.=:.;;::;;:=

these is dat de meeste organisatiesociologische studies ver-richt zijn vanuit een mate van betrokkenheid, het

zi in en menselijke

proble-men die opgeroepen worden door het bestaan van organisaties; studies in het be van het ter verhoging van de

zi zeldzaam.

2.3.2.3

De optiek op de bestaat uit uitersten. Aan de ene kant vinden we van Doorn (1956€119) die zegt dat de organi-satieleer in hoge mate forme;;.ü en normatief is, en zich niet

(33)

- 26

-bekommert om de noodzakelijke empirische basis (vgl Eyzenga,1977:6). Aan de andere kant staat A.H. Hulshof die in zijn Oratie de

organisatieleer als onderwerp heeft. Voor hem is de organisa~ tieleer een toegepaste wetenschap, die gericht is op het dienst-baar maken van reeds verworven menselijke kennis aan bestaande problemen, behoeften en verlangens. De organisatieleer heeft als doelstelling het aandragen van oplossingen voor organisa-tieproblemen (Hulshof, 1969:3), en bestudeert de organisatie als een geheel van mensen en middelen, dat bepaalde doeleinden tracht te verwezenlijken (p.6) (vgl. Botter,1975:14).

De organisatieleer houdt zich met een viertal problemen bezig: a) de doeleinden van een organ.isatie, waarbij het in de meeste gevallen gaat om maximale opbrengst bij bepaalde kosten of mi-nimale kosten bij een bepaalde opbrengst,

b) de mensen en middelen van een organisatie: volgens Hulshof moet de organisatieleer de organisatie niet alleen aanpassen aan gegeven technische processen, maar behoort men deze ook als variabelen te beschouwen; zowel het technische als het so-ciale systeem moet als variabel beschouwd worden,

c) arbeidsverdeling en d) koördinatie: deze twee kenmerken vallen onder het begrip organisatiestrukturering, hetgeen de

verdeling van de totaliteit van werkzaamheden over organen en mensen is, en het aanbrengen van verbindingen tussen mensen en organen zodat aan een aantal technologische, ekonomische en sociale eisen voldaan kan worden (pp. 6-10).

De organisatieleer is de wetenschap die aangeeft met welke maatregelen bepaalde moeilijkheden in het funktioneren van de organisatie opgelost kunnen worden (vgl. van Doorn, 1956b:l3-16).

2.3.2.4 Organisatiekunde

Volgens Eyzenga (1977:9) stelt de organisatiekunde zich ten doel" ... beschrijvingen en verklaringen te geven voor de mate van doelgerichtheid van het gedrag van organisaties ... en be~ leidsregels te ontwikkelen die, binnen te voren nauwgezet om~ schreven probleemsituaties, tot het gewenste gedrag zouden moeten leiden",

Marx (1966:28) noemt drie werkterreinen voor de wetenschappe"· lijk opgeleide organisatiekundige: de organisatie van de

(34)

personele funkt:l.e, m.a.w. het ontwikk(~len van een~,:r:soneelsbe-leid, de sa.tie van de personeelsafdeling en de veranke-ring van het in het geheel van de organisa-tie, b) de strukturering van de samenwerking in de organisa-tie, beschouwd als geheel, en c) het toepassen van methoden der

Deze werkterreinen vertonen veel overeenkomsten met de drie hoofdthema's van de at:i.ekunde die door van de Bunt

(1978a: 62-64) worden, Deze kunnen weer teruggebracht worden tot de drie bel jke probleemvelden:

·- structuur - de ' :i.n de

cultuur de 'intermenseli relaties' in de organisatie, - e - de atie en zi omgeving (p.63)

De ontwikkel in de thematiek van de wordt door Edelman Bos (l97'1b: 212) als het zich omhoog

op de werkvloer, Nu heeft omdat daar vaak meer verankerd dan in de satie zelf". Toch kri de externe di-men11de van de sa tie aandacht. Vaak wordt de om-als iets neutraom-als de wordt als een markt beschouwd waar gewoon een ruil . Op het mo-ment dat er is van een machtskonfrontatie tussen

or-ganisatie en is de niet thuis. De

behandeling van tukken wordt nog onvoldoende als

een onderdeel van de Men komt vaak

niet verder dan 's die de interne

organisa-tie uitbeelden. Daardoor verliest men uit het oog dat ook

uit de faktoren (vakbond, konkurrenten

etc.) kunnen komen. Er kan worden over een 'mach-Bos, 1977a:

192·-Het doel van de wordt door Eyzenga (1977: 27) in de punten

a) het beschri organisaties,

van het funktioneren en het gedrag van

b) het naar voren halen van in het gedrag, c) het en verklaren van dez(~ regelmatigheden,

(35)

- 28

-d) het, op basis van de gevonden verklaring, geven van een op-lossing voor de vraag, hoe een bepaald gewenst gedrag kan wor-den gegenereerd.

Zowel Marx als van de Bunt en Edelman Bos hebben zich vooral gericht op het probleemveld van de organisatiekunde. In de sa-menvatting van Eyzenga komt ook de werkwijze van de organisatie-kunde naar boven. Daaruit volgt dat de eerste drie punten een organisatietheoretische inbreng behoeven.

In het volgende onderdeel willen we aan de hand van Lammers na-gaan wat de organisatiesociologische bijdrage aan de organisa-tiekunde is.

2.3.2.5 Organisatiesociologie en organisatiekunde

Volgens Lammers (1975:24-46) is de organisatiesociologie een basiswetenschap en de organisatiekunde een toegepasteo De or-ganisatiesociologie heeft geen aparte tak die zich met de prak-tijk van het organiseren m. reorganiseren bezighoudt (bv. een toegepaste organisatiesociologie). De organisatiesociologie verhoudt zich tot de organisatiekunde zoals de fysiologie tot de geneeskunde of zoals de mechanica tot de vliegtuigbouw-kunde.

We hebben al gezien dat zich in de organisatiekunde een ver-schuiving heeft voorgedaan van de werkvloer, het verbeteren van de doeltreffendheid en doelmatigheid in het kader van ge-geven doeleinden, naar het topniveau, waar men te maken heef] met bestuurbaarheidsproblemen. Men is niet meer in staat het beleid af te stemmen op allerlei maatschappelijke ontwikke-lingen (vgl van Gils 1978:13), En tenslotte is ook de omge-vingsproblematiek in het blikveld van de organisatiekundige praktijk gekomen. Dit verleidt Lammers tot het doen van de volgende uitspraak:

Naar mijn indruk vol trekt zich dus in de organi~ satiekundige praktijk een verschuiving in de rich-ting van die problemen, die ,juist een inbreng van de organisatiesociologie behoeven (1975: 33). Toch beperkt zich de organisatiesociologisch bijdrage aan de organisatiekunde omdat:

- de organisatiesociologie slechts het sociale van het orga-nisatiegebeuren bestrijkt; voor de organie.rn.tiekunde zijn ook

(36)

29

de technische, eko:nomische en psychologische facetten van be-lang,

- de inzichten en kenn:i.s van de sociale wetenschappen, en dus de , veel minder geschikt is voor de kon-krete toepassing dan die van de technische wetenschappen; de

organisati b is veel minder 'hard', d.w.z.

de met betrekking

tot het

- de kennis vanuit de is vooral van

be-teken:i.s voor het 'di ' deel van de organisatiekunde dan het '

De bij aan de

organisatie-kunde bij het hanteren en voorkomen van atieproblemen

is dus in:

... het verschaffen van ~~en nuchter, zakeli denkkader waarmee men ing, struk·tuur en funktioneren van de kan

ontle-den , 1975: 45).

2.4

Hoewel het in dit hoo:fdstuk voornamel:i. gaat om het omschri ven van een aantal , i.s oolt d.1~ veranderende optiek daarin aan de orde

Vanuit de s tussen vertikale en horizontale

lismen is de tot zelfstandigheid

ge-komen. Dit betekent niet dat de alleen

de vergeli visie als faktor heeft. In het

na de tweede

belang-stell voor het sociale verschi organisatie, maar de bes vindt vanuit de toen bekende specialismen.

In feite is er dan van een vertikale

atieso-In het kader van deze studie is het n:iet jk een

één-beschri van het atie te geven.

We hebben dat dan ook niet ze van Lammers lijkt daarbij het meest geschikte uitgangspunt.

'l'en slotte hebben we een aantal organisatiebenaderingen de revue laten passeren om du:i.deli in de veelheid van termen te Hierin h~)bben W~} geen poging gedaan

(37)

·- 30 -·

volledig te zijn. Niet genoemde termen, zoals organisatieont-wikkeling, organisatieagogie en organisatieverandering, worden in de volgende hoofdstukken behandeld, binnen de loop van de ontwikkeling van de organisatiesociologie.

De organisatiesociologie bestaat niet, net zo min als de orga-nisatie. Aan het gebruik van het lidwoord mag in deze studie geen betekenis gehecht worden. Misschien is het beter te spre-ken over "sociologisch denspre-ken over ~!:.11anisa~!'ls". Daarmee zijn de problemen echter niet de wereld uit, men denke alleen aan de raakvlakken tussen sociologie, psychologie en andragogie.

(38)

- 31

·-3 MENS EN ORGANISATIE

Opkomst en ontwikkeling van de Nederlandse organisatie-sociologie (van 1947 - 1970)

De Nederlands organisatiesociologie heeft als wortels de in-dustriële sociologie (zie bv. Teulings, 1978a:l80-183) en de bedrijfssociologie (zie o.a. van Doorn, 1956b:20-22). De

resul-taten van deze disciplines zijn van belang voor de opkomst en de verdere ontwikkel van de organisatiesociologie. De vraag waar de organisatiesociologie begint wordt hier beantwoord met de verwijzing naar haar afkomst. Hoewel formeel gesteld kan worden dat de organisatiesociologie begint met het eerste werk dat die naam draagt of ontwikkelt, van Doorns §ociologie van d~ ~~ati~ uit 1956, gaat dit voorbij aan de gedachte over een ontwikkelingsproces. Wij situeren het begin van de organisatie-· sociologie aan het begin van de industriële- en bedrijfssocio-logie direkt na het einde van de tweede wereldoorlog (van Doorn, 1964a:82-83). Hoewel de eerste studies, bij voorbeeld van Ydo en Kuylaars, weinig sociologisch zijn, behandelen ze een aantal aspekten van organisaties die hun doorwerking hebben in de theo-rievorming in de atiesociologie. Als zodanig kunnen we dan al van de eerste organisatiesociologische studies spreken

(vgl. Lammers 1979a:84).

Om deze b0ginstudies in een bepaald kader te kunnen plaatsen, behandelen we eerst de industriële- en bedrijfssociologie in het kort. Daarna zullen we de ontwikkeling van de

organisa-tiesociologie in een aantal probleemvelden indelen. De diver-se theoretische stromingen worden beknopt behandeld in het ka-der van uitgesproken uitgangspunten van een studie.

Het eerste overz:i.cht eindigt waar ook van Dyck zijn artikel uit 1970 afsloot. Elke indeling in periodes is arbitrair. On-derscheidingskri teria zijn niet vastgelegd en veranderen in de loop van de geschiedenis. Het onderscheid in zestiger en zeventiger jaren wordt echter door meerdere gemaakt (vgl. Lam-mers, 1978).

(39)

- 32

-3.1 De wortels van de organisatiesociologie

Het sociologie bedrijven in Nederland is geen pretje. Een ieder heeft zijn eigE.nprobleemveld en specialisme. Kommuni-katie is er bijna niet en het komen tot een éénduidige be-gripsbepaling wordt dan ook vaak overgelaten aan de geschied-schrijvers.

Deze moeilijkheid hebben we ondervonden bij een poging tot afbakening van begrippen als organisatiewetenschap, organisa-tieleer en organisatiekunde. Hier, bij een poging tot nader inzicht in het onderscheid tussen industriële- en bedrijfs-sociologie, hebben we met het zelfde probleem te kampen. Zo wordt de studie van M.G. Ydo door van Doorn (1956a:212) " ... the first attempt at industrial sociological research in this country ... " genoemd en rekent F. van Heek (1953) het tot de bedrijfssociologie.

3.1.1 Industriële sociologie

De industriële sociologie komt na 1945 op als" ... wetenschap-pelijk bijprodukt van de forse na-oorlogse industriële ontwik-keling ... " (van Doorn, 1964a:82). Het is sociaal onderzoek in de industrie en onder invloed van de 'human relations-beweging' (deze term wordt op een andere plaats verduidelijkt) richt het zich vooral op deelprocessen in het industriële bedrijf los van de formele·struktuur. Studies worden verricht op het gebied van arbeidsvoldoening, arbeidsmoreel, beroepsprestige e. a, Men is over het algemeen ~lrnteresseerd in vraagstukken met betrekking tot de individuele beleving van het arbeidsproces.

De industriële sociologie is vooral empirisch en probleemgericht. In dit kader spreekt Berting(1965:192-193) van een opdrachtenso-ciologie omdat ze afhankelijk is van opdrachten en projekten voortgekomen ui.t vraagstellingen vanuit de industriële sektor en de overheid. Toch geeft van Doorn al in 1958 een nieuwe in-gang voor onderzoek als hij stelt dat" ... de industriële onder-neming zich ontwikkelt van een element in een min of meer geslo-ten economisch systeem tot een betrekkelijk open complex van so-· ciale functie" (p. 16). De industriële sociologie is in staat maatschappelijk relevante, m.a.w. sociaal-strategische vragen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In the present paper, we emphatically discuss recent developments in the Twente microcooling project among which microcoolers with a double expansion of the high pressure flow

Ui% tabel 4 blijkt dat bij 200 k g de opname per 100 k g levendgewicht zo- wel bij onbeperkte als bij beperkte snijmaisvoedering nog weinig verschil te zien geeft.. Verband

In deze proef is bij de beoordeling op slachtkwaliteit in het voorjaar van 1962 aan de l6 oudere dieren ook een cijfer toegekend voor de geschiktheid voor de mesterij.. Er blijkt

De laatste jaren neemt het gebruik van drainsleuvengraafmachines snel in omvang toe, waarbij werktuigen worden gebruikt die door middel van een graafelement de sleuf op diepte

 Zorg ervoor dat de huid goed droog is vooraleer een nieuwe plaat op te kleven, zodat er geen urine of water onder de plaat kan blijven zitten, want dit zorgt dan weer voor

het (ecologisch) uiterlijk van water is ook belangrijk bij de beleving ervan. het beïnvloedt de beleving door ruimtelijke, temporele, ecologische en functionele kenmerken

Zowel de Volvo snoeier-korter als de Logma snoeier zijn machines die technisch goed ontwikkeld zijn en ook onder moeilijke terreinomstan­ digheden goed inzetbaar blijven. Tak-

grondwaterstandsveranderingen van het nulobjekt vanaf 17-3 om 13.00 uur op een aantal tijdstippen weergegeven; met behulp van de zojuist genoemde regressie-coëfficiënten van de