• No results found

Mindfulness en gewoontevorming

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Mindfulness en gewoontevorming"

Copied!
35
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Mindfulness en

Gewoontevorming

Maud Heemskerk

Masterthese Klinische Psychologie Universiteit van Amsterdam Studentnummer: 10337156 Begeleid door Aukje Verhoeven Aantal woorden: 7725

(2)

Abstract

Deze studie onderzocht de rol van dispositional mindfulness bij het vormen en ver-breken van een gewenste gewoonte in het dagelijks leven. Deelnemers werden geïnstru-eerd om drie weken lang dagelijks op hetzelfde moment een (vitamine)pil in te nemen (gewoontevormingsfase). Na drie weken werden de deelnemers geïnstrueerd de (vitami-ne)pil een week lang op een ander moment van de dag in te nemen (switchfase).

Mindful-ness en motivatie voor pilinname werden gemeten met een vragenlijst. Gewoontevorming

werd bijgehouden met behulp van pillendozen die de frequentie van pilinname registre-ren en een korte dagelijkse vragenlijst over het automatisme van de pilinname. Er bleek geen verband tussen dispositional mindfulness en het aantal vergeten pilinnames. Evenmin bleek een verband tussen dispositional mindfulness enerzijds en het wel of niet vormen van een gewenste gewoonte of de snelheid waarmee deze gewoonte werd aangeleerd ander-zijds. Tot slot werd geen verband gevonden tussen dispositional mindfulness en het gemak waarmee de gewoonte werd afgeleerd. Het idee dat dispositional mindfulness een positief verband heeft met het consequent uitvoeren van gewenst gedrag en de snelheid van het vormen en verbreken van een gewenste gewoonte werd niet ondersteund. Bij exploratie-ve inspectie van de resultaten bleek exploratie-veel variatie tussen deelnemers in het gewoontevor-mingsproces. De huidige studie benadrukt het belang van onderzoek naar individuele verschillen in gewoontevorming en het creëren van bijpassende onderzoeksmethoden.

Trefwoorden: gewoonte, gewoontevorming, mindfulness, dispositional mindfulness,

(3)

Inleiding

Of ze ons nu helpen of in de weg zitten, gewoontes vormen een groot deel van ons dagelijks leven. Binnen de psychologie worden gewoontes gedefinieerd als automati-sche responsen op contextuele cues die worden aangeleerd door het herhaaldelijk en consistent uitvoeren van dit gedrag in een specifieke context (Verplanken & Aarts, 1999). Een voordeel van gewoontes is dat deze snel en efficiënt kunnen worden uitgevoerd. Gezien de grote hoeveelheid herhalingen van gedragsmatige routines in dezelfde context in het dagelijks leven, kan dit van adaptieve waarde zijn (de Wit, 2016). Gewoontes kun-nen echter ook het ongunstige gevolg hebben dat individuen ongewenst gedrag (bijvoor-beeld roken en snacken) blijven uitvoeren, ondanks de negatieve gevolgen en de intentie om te stoppen. Disregulatie in het systeem dat binnen individuen verantwoordelijk is voor gewoontevorming, zou bovendien kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van klini-sche stoornissen, zoals verslaving en OCD (Everitt & Robbins, 2005; Gillian et al., 2007).

Om interventies te kunnen creëren die een gewenste gedragsverandering bevor-deren of ongewenst gedrag tegengaan, is het van belang te onderzoeken hoe het vormen en het verbreken van gewoontes in het dagelijks leven tot stand komen en in hoeverre persoonlijkheidsfactoren bijdragen aan individuele verschillen in dit proces (Lally et al., 2010). Een factor die mogelijk een rol speelt bij het vormen en verbreken van gewoontes is mindfulness (e.g., Chatzisarantis & Hagger, 2007; Légal et al., 2016). Mindfulness wordt gedefinieerd als het bewust aandacht geven aan de gewaarwordingen in het huidige mo-ment op een nieuwsgierige, niet-oordelende, accepterende manier (Kabat-Zinn, 1990; Kabat-Zinn, 2003; Schroevers, Nyklicek & Topman, 2008). In de huidige studie werd onderzocht of individuele verschillen in mindfulness een rol spelen bij het vormen en ver-breken van een gewoonte in het dagelijks leven.

(4)

Gewoontevormingsonderzoek

Om meer inzicht te krijgen in het vormen van gewoontes is het belangrijk onder-scheid te maken tussen gewoontegedrag en doelgericht gedrag. Als een doelgericht ge-drag herhaaldelijk wordt uitgevoerd in een specifieke context, kan het geleidelijk verande-ren in een gewoonte (de Wit, 2016). Bij het vormen van een gewoonte wordt een bepaal-de stimulus in die context direct aan een bepaalbepaal-de respons gelinkt (bepaal-de Wit, 2016). In te-genstelling tot doelgericht gedrag zijn gewoontes niet afhankelijk van bewuste intenties om een bepaald gedrag uit te voeren (Wood & Rünger, 2016; Gardner, Bruijn & Lally, 2011). Dat gewoontegedrag ongevoelig is voor de waarde van de uitkomst van dit gedrag bleek ook uit onderzoek van Tricomi, Balleine en O’Doherty (2009). In dit onderzoek werd deelnemers in een computertaak aangeleerd welke toetsen in te drukken om een bepaalde snackbeloning te ontvangen. Vervolgens kregen de deelnemers de instructie om de snack te eten totdat dit onaangenaam werd, waardoor de snack niet langer gewenst werd door de deelnemers. Uiteindelijk bleken de deelnemers die de computertaak vaak getraind hadden, nog steeds de toetsen in te drukken die deze snack (gedevalueerde uit-komst) tot gevolg hadden. Deze slips of action illustreren dat het gedrag dat eerst doelge-richt was, zich na frequente herhaling tot een gewoonte had ontwikkeld (de Wit & Dick-inson, 2009).

Tot dusver beperkt onderzoek naar gewoontevorming zich voornamelijk tot lab-onderzoek en richt het zich niet zozeer op gewoontevorming in het dagelijks leven (e.g. Tricomi, Balleine & O’Doherty, 2009; de Wit, Corlett, Aitken, Dickinson & Fletcher, 2009). Hiermee blijven vragen onbeantwoord met betrekking tot het proces van gewoon-tevorming in de praktijk. Een uitzondering is het onderzoek van Lally, van Jaarsveld, Potts en Wardle (2010). Zij hebben zich expliciet gefocust op het vormingsproces van gewenste gewoontes in het dagelijks leven. Zij keken niet alleen naar herhaling van ge-drag, maar ook naar de automatisering hiervan. Zij suggereren dat herhaling van gedrag

(5)

in de beginfase van het gewoontevormingsproces voor een sterkere toename in automa-tisme zorgt dan in latere fasen. Volgens hen wordt er uiteindelijk een plateaufase bereikt waarin automatisme van het gedrag niet verder toeneemt. Een dergelijk gewoontevor-mingsproces wordt het best weergegeven door een asymptotische curve. Om dit model te toetsen werden deelnemers verzocht om elke dag een zelfgekozen gewenste gedraging uit te voeren binnen eenzelfde context. Aan de hand van een subschaal van de Self-Report

Habit Index (SRHI; Verplanken & Orbell, 2003), die specifiek automatisme van gedrag

meet, werd het vormingsproces van gewoontes systematisch bijgehouden en gemodel-leerd. Om vast te stellen of er sprake was van gewoontegedrag gold de voorwaarde dat een cutoffscore van 21 werd bereikt. Scores onder de 21 (bij een maximale SRHI-score van 42) duiden namelijk op de afwezigheid van automatisme en dergelijke scores zouden daarom geen gewoontegedrag kunnen indiceren. Het aantal dagen dat deelnemers nodig hadden om een gewoonte te vormen, werd bepaald aan de hand van de plateaufase. Lally en collega’s (2010) stelden dat er een gewoonte is gevormd op het moment dat deze pla-teaufase van automatismescores optreedt (mits hierbij minimaal de cutoffscore is be-reikt). Voor ongeveer de helft van de deelnemers bleek een asymptotisch model het ge-woontevormingsproces daadwerkelijk goed weer te geven. Echter, voor de andere helft gold dit niet. Ook bleek er veel variatie in het aantal dagen dat deelnemers nodig hadden om een plateaufase te bereiken (namelijk 18 tot 254 dagen). In dit onderzoek kwamen dus veel individuele verschillen aan het licht in de manier en de snelheid waarop een ge-woonte werd gevormd. Het is interessant om te achterhalen welke factoren deze indivi-duele verschillen kunnen verklaren. Een factor die hierbij mogelijk een rol speelt is

(6)

Mindfulness en het vormen en verbreken van gewoontes

Interventies waarin mindfulness centraal staat, zoals Mindfulness Based Stress

Reducti-on, Mindfulness Based Cognitive Therapy en Acceptance and Commitment Therapy, zijn effectief

gebleken voor behandeling van verschillende psychische stoornissen (Kabat-Zinn, 1990; Irving, Dobkin & Park, 2009; Segal, Williams & Teasdale, 2002; Hayes & Wilson, 1994).

Mindfulness-training wordt ook aangedragen als veelbelovende aanvulling op behandeling

van verschillende verslavingen en OCD (Brewer, Elwafi & Davis, 2013; Fairfax, 2008). Om meer inzicht te krijgen in de werkzame factoren van mindfulness gerelateerde interven-ties bij dit type problematiek, is het voor de klinische praktijk interessant om de rol van

mindfulness bij het vormen en verbreken van gewoontes te onderzoeken.  

Individuen vertonen in verschillende mate een algemene neiging om mindful te

zijn (Brown & Ryan, 2003). Deze individuele, algemene neiging om mindful te zijn wordt ook wel dispositional mindfulness genoemd (Brown & Ryan, 2003; Légal, Meyer, Csillik & Nicolas, 2016). In tegenstelling tot gewoontes, die gekarakteriseerd worden door lage niveaus van doelgerichtheid, bewustzijn en controle (Bargh, 1994), wordt mindfulness ge-koppeld aan een gedragsmatige regulatie die intentioneel en controleerbaar is (Brown & Ryan, 2003). Dit zou ervoor kunnen zorgen dat mindful individuen, middels deze ver-hoogde geneigdheid tot zelf-controle, cognitieve en emotionele subsystemen kunnen controleren die tegen huidige intenties ingaan (Chatzisarantis & Hagger, 2007).

Chatzisarantis en Hagger (2007) onderzochten de rol van mindfulness bij de relatie tussen intenties en gedrag. Ten eerste vonden zij dat de intentie om een fysieke activiteit uit te voeren enkel de uitvoering van dit gedrag voorspelde bij mindful individuen en niet bij minder mindful individuen. Daarnaast vonden zij dat gewoontes, gerelateerd aan binge

drinking, enkel in de weg stonden van het uitvoeren van fysieke activiteiten onder minder mindful individuen en niet onder mindful individuen. Deze bevindingen suggereren dat mindful individuen beter in staat zijn om in lijn met hun intenties te handelen dan minder

(7)

mindful individuen. Dit kan tot gevolg hebben dat mindful individuen gemakkelijker

ge-wenste gedragsveranderingen in hun dagelijks leven doorvoeren dan minder mindful indi-viduen.

Naast de rol van mindfulness bij het uitvoeren van doelgericht gedrag, is ook de rol van mindfulness bij meer automatische processen onderzocht. Zo werd enerzijds gevonden dat mindful mensen in tegenstelling tot minder mindful mensen immuun zijn voor bepaalde

priming-manipulaties (Radel, Sarrazin, Legrain & Gobancé, 2009; Levesque & Brown,

2007). Anderzijds bleek priming in onderzoek van Légal, Meyer, Csillik en Nicolas (2016) wel effect te hebben op het beslissingsproces van mensen met een hoge mate van

mind-fulness. Légal en collega’s onderzochten of de automatische effecten van gewoontes op

gedrag verschillen tussen mensen met een hoge dispositional mindfulness en mensen met een lage dispositional mindfulness. Om dit te toetsen werd onderzocht hoe snel deelnemers – die verschilden in dispositional mindfulness en in de mate waarin zij een gewoonte hadden ge-vormd om met de metro te reizen – een vervoerswijze selecteerden nadat zij onbewust

geprimed waren met een reisbestemming die met de metro te bereiken is. Uit de resultaten

bleek dat priming het beslissingsproces meer versnelde bij deelnemers die een gewoonte hadden gevormd dan bij deelnemers die geen gewoonte hadden gevormd. Deze interac-tie tussen gewoontesterkte en priming werd echter alleen gevonden voor deelnemers met een lage dispositional mindfulness. Voor mensen met een hoge dispositional mindfulness had

priming een positief effect op de snelheid van het beslissingsproces bij zowel een lage als

een hoge gewoontesterkte. Deze bevinding suggereert dat mensen met een hoge

dispositi-onal mindfulness minder afhankelijk zijn van reeds gevormde gewoontes en meer voordeel

halen uit omgevingscues op het moment waarop zij een beslissing nemen. Volgens Légal en collega’s (2016) zou dit eraan bij kunnen dragen dat mensen met een hoge dispositional

mindfulness sneller nieuwe gewoontes aanleren doordat zij ontvankelijker zijn voor

(8)

gedrag. Bovendien stellen Légal en collega’s (2016) dat als mindful mensen meer gebruik maken van informatie uit de huidige context, zij hierdoor gemakkelijker weerstand kun-nen bieden aan impulsieve beslissingen. Dit kan vervolgens bijdragen aan het afleren van ongewenste gewoontes.

Het is op basis van eerder onderzoek (e.g., Chatzisarantis & Hagger, 2007; Légal et al., 2016) aannemelijk dat verschillen in dispositional mindfulness een rol spelen bij het vormen en verbreken van gewoontes. Enerzijds kan beredeneerd worden dat mindfulness, dat gelinkt wordt aan intentionaliteit en controleerbaarheid, gewoontevorming verhin-dert. Mindfulness heeft in tegenstelling tot gewoontes immers een non-automatisch ka-rakter (Brown & Ryan, 2003; Kang, Gruber en Gray, 2013). Anderzijds kan beredeneerd worden dat mindfulness gewoontevorming juist bevordert, mits deze gewoonte gewenst is. Zo wordt in de literatuur gesuggereerd dat mindful individuen gemakkelijker doelgericht gedrag uit voeren dat in lijn is met hun intenties (Chatzisarantis & Hagger, 2007). Herha-ling van doelgericht gedrag kan geleidelijk tot het vormen van een gewoonte leiden (de Wit, 2016). Bovendien wordt gesuggereerd dat mensen met een hoge dispositional

mindful-ness ontvankelijker zijn voor cues in de huidige omgeving (Légal et al., 2016). Mensen met

een hoge dispositional mindfulness automatiseren hierdoor mogelijk sneller gewenst gedrag dan mensen met een lage dispositional mindfulness. Hiermee is het waarschijnlijk dat er een positief verband bestaat tussen dispositional mindfulness en de snelheid van het vormen van nieuwe gewenste gewoontes. Hiernaast wordt in de literatuur gesuggereerd dat mindfulness bijdraagt aan de-automatisering van reeds gevormde automatische processen in individu-en (Kang, Gruber & Gray, 2013; Levesque & Brown, 2007; Radel et al., 2009). Mindful individuen zouden over de bevoegdheid beschikken om weerstand te bieden aan impul-sieve, automatische beslissingen (Légal et al., 2016). Het is dan ook aannemelijk dat

(9)

gewoonte wordt afgeleerd. De rol van mindfulness bij het vormingsproces van nieuwe ge-woontes en het verbreken hiervan is echter nog niet eerder onderzocht.

De huidige studie

In deze studie werd net als in het onderzoek van Lally en collega’s (2010) per in-dividu het gewoontevormingsproces van een gewenste gedraging systematisch in kaart gebracht. Deelnemers in het huidige onderzoek implementeerden allemaal gedurende een maand dezelfde nieuwe simpele gedragsverandering: het dagelijks slikken van een (vita-mine)pil. Ook werd in de huidige studie gekeken naar het verbreken van een gewoonte door na drie weken een switchfase te introduceren waarin deelnemers gevraagd werd om de (vitamine)pil op een ander moment in te nemen dan in de eerste fase. Motivatie om de pil te nemen werd uitgevraagd. Middels de MAAS (Mindfulness Awareness Attention Scale; Schroevers, Nyklicek & Topman, 2008) werd de dispositional mindfulness van de deelnemers vastgesteld en hiernaast werd de motivatie om de (vitamine)pil te slikken uitgevraagd. Met behulp van een chip in de pillendoos werd pilinname geregistreerd. Tijdens de ge-woontevormingsfase vulden de deelnemers dagelijks de Self-Report Behavioural Automaticity

Index (SRBAI; automatisme-subschaal van de SRHI; Gardner, Abraham, Lally & de

Bruin, 2012) in over het automatisme van het slikken van de (vitamine)pil. Tijdens de switchfase had de SRBAI betrekking op het automatisme van het niet slikken van de (vitamine)pil op het oude moment (SRBAI-switchscores).

In deze studie werd het idee dat mindful individuen gemakkelijker in lijn met hun huidige intenties handelen dan minder mindful individuen (Chatzisarantis & Hagger, 2007) onderzocht. Om dit te kunnen toetsen gold de voorwaarde dat deelnemers in deze studie de intentie hadden en dus gemotiveerd waren om de (vitamine)pil in te nemen. Berede-neerd werd dat deelnemers die in staat zijn om in lijn met hun huidige intenties te hande-len en dus doelgericht gedrag uit te voeren, de (vitamine)pil minder vaak vergeten in te

(10)

nemen. Op basis van dit idee werd onderzocht of er een verband is tussen dispositional

mindfulness en het aantal keren dat (vitamine)pilinname vergeten werd. De verwachting

was dat er (1) een negatief verband zou zijn tussen dispositional mindfulness en het aantal keren dat de deelnemers de (vitamine)pil vergaten in te nemen tijdens de gewoontevor-mingsfase.

Op basis van het idee dat mindful individuen ook daadwerkelijk sneller een ge-wenste gewoonte vormen (Légal et al., 2016) en gewenst gedrag dus sneller automatise-ren, werd naast de (vitamine)pilinname ook de automatisering van dit gedrag onderzocht. Om vast te stellen wanneer er een gewoonte was gevormd, werd gebruik gemaakt van een cutoffscore op de SRBAI (gebaseerd op onderzoek van Lally et al., 2010). Er werd onderzocht of er een verband was tussen dispositional mindfulness en het wel of niet vormen van een gewoonte. Hiernaast werd onderzocht of er een verband was tussen dispositional

mindfulness en de snelheid van gewoontevorming. De verwachting was dat (2) dispositional

mindfulness een positieve voorspeller zou zijn voor het vormen van een gewoonte. Bo-vendien werd (3) een negatief verband verwacht tussen dispositional mindfulness en het aan-tal dagen dat nodig was om een gewoonte te vormen.

Tot slot werd op basis van het idee dat mindful individuen een ongewenste ge-woonte gemakkelijker doorbreken (Kang et al., 2013; Levesque & Brown, 2007; Radel et al., 2009; Légal et al., 2016), onderzocht of er een verband was tussen dispositional

mindful-ness en het gemak van het verbreken van een gewoonte. Hiertoe werden de gemiddelde SRBAI-switchscores van de eerste drie dagen gebruikt van de deelnemers die een

ge-woonte hadden gevormd. Beredeneerd werd dat hoe hoger de SRBAI-switchscores zijn, dus hoe hoger het automatisme van het niet slikken van de (vitamine)pil op het oude moment, des te groter het gemak is waarmee de gewoonte wordt afgeleerd. De verwach-ting was dat er (4) onder de deelnemers die een gewoonte hadden gevormd, een positief verband zou zijn tussen dispositional mindfulness en de gemiddelde SRBAI-switchscores van

(11)

de eerste drie dagen. Hierbij werd gecontroleerd voor de hoogte van de gemiddelde

SRBAI-scores van de laatste drie dagen voor de switch.

Hiernaast werd in deze studie exploratief onderzocht welk type curve het ge-woontevormingsproces het best weergaf. Lally en collega’s (2010) suggereren een asymp-totische curve. Echter, de resultaten in hun onderzoek lieten grote individuele verschillen zien en het is interessant om meerdere typen curves te vergelijken (lineair, logaritmisch, kwadratisch, S-vormig of exponentieel).

Methode

Deelnemers

Veertig deelnemers hebben   deze studie afgerond (16 mannen en 24 vrouwen). De gemiddelde leeftijd van de deelnemers was 21.68 jaar (SD = 1.46). Alle deelnemers werkten tevens mee aan het Population Imaging of Psychology 2 (PIoP2) project. De data die het PIoP2 project oplevert, zal gekoppeld worden aan de data van de huidige studie. De-ze koppeling ligt buiten het bereik van de huidige masterthese. In het PIoP2 project worden HBO- en WO-studenten geïncludeerd tussen de 18 en 25 jaar. Andere inclusie-criteria voor deelname aan het PIoP2 project zijn gerelateerd aan risicofactoren voor het ondergaan van een MRI-scan. Voor het PIoP2 project hebben de deelnemers een MRI scan ondergaan, computertaken uitgevoerd en verschillende vragenlijsten ingevuld. Na hun deelname werden de participanten middels informatiefolders over de huidige studie ingelicht. Daarnaast werden de deelnemers door één van de aanwezige onderzoekers van de huidige studie mondeling uitgenodigd om deel te nemen. Een inclusiecriterium voor deelname aan de huidige studie was dat de deelnemers gedurende de onderzoeksperiode niet langer dan 3 achtereenvolgende dagen per week van huis zouden zijn. De

(12)

deelne-mers ontvingen 50 euro als beloning voor hun deelname of indien gewenst vijf proefper-soonpunten.

Materialen

Dispositional mindfulness

De Nederlandse versie (Schroevers, Nyklicek & Topman, 2008) van de

Mindful-ness Attention AwareMindful-ness Scale (MAAS; Brown & Ryan, 2003) is een zelfrapportage

vragen-lijst waarmee dispositional mindfulness gemeten wordt. De vragenvragen-lijst bestaat uit 15 items die zich inhoudelijk richten op de frequentie van alledaagse mindfulness ervaringen. Door een technische fout zijn in de huidige studie 13 items bij de deelnemers afgenomen. De items werden gescoord aan de hand van zes antwoordcategorieën die variëren van 1 (bijna al-tijd) tot 6 (bijna nooit). Een hogere gemiddelde itemscore staat voor een hogere mate van

dispositional mindfulness. Voorbeeldvragen zijn: “Ik vind het moeilijk om mijn aandacht te

houden bij wat er op dat moment gaande is” en “Ik voer activiteiten haastig uit, zonder er echt aandacht aan te schenken”. De MAAS is in de huidige studie met een Cronbachs alfa van .78 goed betrouwbaar gebleken.

Pilinname

Om de pilinname van de deelnemers bij te houden werd gebruik gemaakt van een

Medication Events Monitoring System (MEMS; AARDEX Ltd., Zug, Zwitserland). Dit is een

geautomatiseerd monitoringssysteem op basis van een computerchip die in het deksel van een pillendoos is geplaatst (Ailinger, Black & Lima-Garcia, 2008). Middels deze chip kon de datum en tijd van het openen van de pillendoos worden bijgehouden en met be-hulp van een MEMS reader werden deze data op een computer gedownload. MEMS is een populaire, objectieve methode voor het bijhouden van orale medicatie-inname (Park, Howie-Esquivel & Dracup, 2015).

(13)

Automatisme van pilinname

Middels de Self-Report Behavioural Automaticity Index (SRBAI; Gardner, Abraham, Lally & de Bruin, 2012) werd het automatisme van de pilinname uitgevraagd. Dit is een subschaal van de Self-Report Habit Index (SRHI; Verplanken & Orbell, 2003). Deze sub-schaal meet specifiek automatisering van uitgevoerd gedrag. De SRBAI bestaat uit vier items en kan gebruikt worden om systematisch gewoontevorming bij te houden (Gard-ner et al., 2012). Het onderzochte gedrag (in de gewoontevormingsfase: “het nemen van de pil”; in de switchfase: “het niet nemen van de pil”) werd gevolgd door deze vier items. Op een visueel analoge schaal (VAS) van 100 punten konden de deelnemers aan-geven in hoeverre zij het met elk van de items eens waren (0 = zeer oneens en 100 = zeer eens). Een hogere score geeft een hogere mate van automatisme aan. In deze studie werd een cutoffscore van 50 aangehouden om te bepalen of er sprake was van gewotegedrag. Scores boven de 50 indiceren aanwezigheid van gewoontegedrag en scores on-der de 50 afwezigheid van gewoontegedrag in de gewoontevormingsfase. Voorbeeldi-tems zijn: [“Het nemen van de pil is iets…”] “… wat ik doe zonder erbij na te denken”

en “… waar ik mee begin voordat ik er erg in heb”. Tijdens de gewoontevormingsfase

varieerden de Cronbachs alfa’s van de SRBAI per dag tussen .64 en .95. Met uitzonde-ring van de eerste dag (α = .64) bleek de SRBAI met Cronbachs alfa’s van boven de .80 op alle dagen een hoge betrouwbaarheid te hebben. Tijdens de switchfase bleek de

SRBAI-switch met dagelijkse Cronbachs alfa’s variërend tussen de .88 en .97 ook

be-trouwbaar.

Motivatie

Motivatie werd uitgevraagd middels de stellingen: “Ik heb de intentie om de ko-mende tijd de pillen te nemen” en “Ik ben gemotiveerd om de koko-mende tijd de pillen te nemen”. Op een 7-punts Likertschaal konden de deelnemers aangeven in hoeverre zij het

(14)

eens waren met de stellingen (1 = zeer oneens, 7 = zeer eens). Een lagere score geeft een lage motivatie voor pilinname aan en een hogere score een hoge motivatie. Beide motiva-tievragen correleerden sterk met elkaar (r = .83, p < .001).

Procedure

De deelnemers werkten gedurende vier weken mee aan de huidige studie. Zij wer-den niet over het daadwerkelijke doel van de studie ingelicht, omdat dit mogelijk hun gedrag zou beïnvloeden en een vertekend beeld zou kunnen geven van het gewoonte-vormingsproces. In plaats hiervan werd aan de deelnemers uitgelegd dat het onderzoek zou gaan over vitamine-B1-inname en concentratie. Hun werd verteld dat zij gedurende een maand ofwel een vitamine-B1-pil zouden slikken ofwel een placebopil. Om motiva-tie voor het slikken van de (vitamine)pil te verhogen werd benadrukt dat vitamine-B1-inname van belang is voor bepaalde cognitieve functies, zoals concentratie. Ook werd benadrukt dat vitamine-B1-inname ongevaarlijk is en dat het lichaam deze vitamine bij een overmatige inname via de urine vanzelf weer uitscheidt. In werkelijkheid ontvingen alle deelnemers placebopillen.

Het onderzoek bestond in chronologische volgorde uit de volgende afspraken en fasen: de intake, de baseline-afspraak, de gewoontevormingsfase, de video-belafspraak, de switchfase en de slotafspraak.    

De intake (10 minuten)

Na het scannen in de MRI voor het PIoP2 project werden deelnemers die had-den aangegeven mee te willen werken aan de huidige studie, geïnformeerd over de pro-cedure. Zij vulden een korte vragenlijst in via Qualtrics waarin zij hun contactgegevens, beschikbaarheid en medicatie- en/of vitaminegebruik aangaven. Hiernaast werden drie

(15)

afspraken gepland met één van de onderzoekers en tekenden de deelnemers een informed

consent formulier (zie bijlage).

De baseline-afspraak (30-40 minuten)

  Tijdens de baseline-afspraak vulden de deelnemers een vragenlijst in via

Qualtrics. Motivatie werd uitgevraagd en andere factoren die buiten het bereik van de huidige these vallen. Hiernaast werd een korte concentratietaak afgenomen om de ge-loofwaardigheid van de coverstory in stand te houden. De deelnemers werden geïnstrueerd om drie weken lang dagelijks de (vitamine)pil in te nemen. Ochtendinname en avondin-name werden gecontrabalanceerd. Eerder hadden de deelnemers aangegeven of zij dage-lijks andere medicatie of vitaminepillen innamen en op welk moment van de dag zij dit deden. Op basis van deze informatie werd gecontrabalanceerd of zij de (vitamine)pil op hetzelfde moment als hun huidige medicatie/vitaminepillen zouden slikken of op een ander moment. De deelnemers die de (vitamine)pil in de ochtend slikten, werden geïn-strueerd deze binnen vier uur na het ontwaken in te nemen. De deelnemers die de (vita-mine)pil in de avond slikten, werden geïnstrueerd deze binnen vier uur voor het slapen gaan in te nemen. Hiernaast werd overlegd over een geschikt tijdstip waarop de deelne-mer elke dag een link met een korte vragenlijst toegestuurd zou krijgen (via SMS en email). Het was hierbij van belang dat de link niet als geheugensteuntje voor het innemen van de (vitamine)pil kon worden gebruikt, opdat de gewoontevorming niet door de af-name van de vragenlijst zou worden beïnvloed. Voor de deelnemers die de (vitamine)pil in de ochtend innamen, werd deze link aan het eind van de dag toegestuurd en vice versa. De deelnemers werden opgenomen in het softwareprogramma Lotus, een programma dat elke dag een link met de vragenlijst verstuurde. De pillen werden overhandigd in een pillendoos die het gebruik van de pillen bijhield (MEMS; AARDEX Ltd., Zug, Zwitser-land). Voordat de deelnemers deze mee naar huis namen, werd het gebruik van de

(16)

doos kort door de onderzoeker gedemonstreerd, waarbij werd uitgelegd dat de pillen-doos altijd op dezelfde plek bewaard diende te worden. Als de (vitamine)pil elke dag in dezelfde context wordt geslikt, is er namelijk een grotere kans dat er een gewoonte wordt gevormd (de Wit, 2016).  

Gewoontevormingsfase (3 weken)

  Deelnemers namen gedurende drie weken de pillen eenmaal daags in. Ook

vul-den zij elke dag de SRBAI in en beantwoordvul-den zij een aantal vragen over concentratie in verband met de coverstory.

De video-belafspraak (15 minuten)

  Deze afspraak vond plaats via Gruveo (www.gruveo.com; een online platform

voor het voeren van vertrouwelijke videogesprekken). De deelnemers vulden online via Qualtrics eenzelfde soort vragenlijst in als bij de baselinemeting. Daarna werden de deel-nemers geïnstrueerd om de (vitamine)pil nu op een ander moment van de dag in te men. De deelnemers die eerder werden geïnstrueerd om de pil in de ochtend in te ne-men, werd nu gevraagd om de (vitamine)pil in de avond in te nemen en vice versa. Om deze verandering in pilinname te ondersteunen werd de deelnemers gevraagd om gebruik te maken van ofwel een doelgerichte intentie (specificatie van de gewenste uitkomst, bij-voorbeeld “Ik zal de pil elke avond innemen!”) ofwel een implementatie-intentie (een specifiek als-dan plan dat een kritieke cue aan een instrumentele respons linkt, bijvoor-beeld “Als ik klaar ben met avondeten, zal ik de pil innemen!”). Van welk type intentie de deelnemers gebruik maakten, werd gecontrabalanceerd. De resultaten van deze manipula-tie vallen buiten het bereik van de huidige these.

(17)

De switchfase (1 week)

  Gedurende een week slikten de deelnemers de (vitamine)pil op het nieuw

afge-sproken moment en vulden zij dagelijks de SRBAI en concentratievragenlijst in. In te-genstelling tot de eerste drie weken had de SRBAI nu betrekking op de automatisering van het niet slikken van de (vitamine)pil op het moment waarop de pil eerder wel geslikt diende te worden.

De slotafspraak (30 minuten)

  Tijdens de slotafspraak werden vragenlijsten afgenomen, waaronder wederom

vragen over variabelen die buiten het bereik van de huidige masterthese vallen. Om

dispo-sitional mindfulness te meten werden 13 items van de Mindful Attention Awareness Scale

(MAAS; Schroevers et al., 2008) uitgevraagd. Ook werd dezelfde korte concentratietaak als bij de baseline-meting uitgevoerd. De deelnemers werden bedankt voor hun deelname en ontvingen de gewenste beloning. Er werd uitgelegd dat zij meer informatie zouden krijgen over het doel van de studie na afloop van het volledige project. Hiermee werd voorkomen dat deelnemers voortijdig informatie zouden uitwisselen over het werkelijke doel van de studie. Na afronding van het project ontvangen alle deelnemers tegelijkertijd een email met een debriefing over het doel van de studie.

Data-analyse

Allereerst werd bepaald of de deelnemers gemotiveerd waren om de (vitamine)pil in te nemen door het gemiddelde en de verdeling van de motivatiescores te berekenen. Hiermee kon worden vastgesteld of de deelnemers de intentie hadden om de pil in te nemen en de te vormen gewoonte gewenst was.

Om de verwachting te toetsen dat er (1) een negatief verband was tussen de

(18)

nemen tijdens de gewoontevormingsfase, werd een correlatieanalyse uitgevoerd met de

MAAS-scores en het aantal vergeten pilinnames. Om de frequentie van vergeten pilin-name vast te stellen werd gebruik gemaakt van de MEMS-data. Een vergeten pilinpilin-name werd enkel geconstateerd wanneer deelnemers aangaven wel thuis te zijn geweest, maar op basis van de MEMS-data alsnog de pil niet hadden ingenomen (dus niet wanneer zij de pil niet in konden nemen omdat ze niet thuis waren).

Om vast te stellen of er een gewoonte was gevormd werd voor elke deelnemer bepaald of de SRBAI-scores in de gewoontevormingsfase de cutoffscore van 50 of hoger hadden bereikt. Om toevalsbevindingen uit te sluiten werd besloten pas van een gewoon-te gewoon-te spreken als gedurende drie aaneengeslogewoon-ten dagen boven de cutoffscore werd ge-scoord. Om de verwachting te toetsen dat (2) dispositional mindfulness een positieve voor-speller was voor het vormen van een gewoonte, werd een logistische regressieanalyse uitgevoerd met het wel of niet vormen van een gewoonte als uitkomstvariabele en de

MAAS-scores als predictor. Ook werd vastgesteld hoeveel dagen er nodig waren om de gewoonte te vormen. Hiertoe werd de eerste dag van de drie aaneengesloten dagen met

SRBAI-scores boven de cutoff vastgesteld. Om de verwachting te toetsten dat er (3) een

negatief verband was tussen dispositional mindfulness en het aantal dagen dat nodig was om een gewoonte te vormen, werd een correlatieanalyse uitgevoerd met beide variabelen.

Om het gemak waarmee de gewoonte werd afgeleerd te bepalen, werd voor de deelnemers die een gewoonte hadden gevormd, van de eerste drie dagen van de switchfa-se de gemiddelde SRBAI-score met betrekking tot het automatisme van het niet slikken van de (vitamine)pil uitgerekend (SRBAI-switchscores). Hiernaast werd de gemiddelde

SRBAI-score van de laatste drie dagen vóór de switch (SRBAI-vóór-switchscores)

uitge-rekend, zodat hiervoor gecontroleerd kon worden. Om de verwachting te toetsen dat er (4) onder de deelnemers die een gewoonte hadden gevormd, een positief verband was tussen dispositional mindfulness en het gemak waarmee de gewoonte werd afgeleerd, werd

(19)

een partiële correlatieanalyse uitgevoerd tussen de SRBAI-switchscores en de MAAS-scores, met de SRBAI-vóór-switchscores als controlevariabele.

Middels een curve estimation in SPSS werd voor elke deelnemer exploratief vastge-steld welk type model het verband tussen herhaling van pilinname en automatisme het best weergaf (lineair, logaritmisch, kwadratisch, S-vormig of exponentieel). Vervolgens werd bepaald welk model het vaakst als beste weergave uit de analyse kwam.

Resultaten

Databehandeling

Van de 40 deelnemers die het onderzoek hebben afgerond werd de data van drie deelnemers niet meegenomen in de data-analyses. Dit werd besloten op basis van de criteria dat de vragenlijst niet vaker dan drie dagen per week gemist mocht worden en dat de deelnemers niet langer dan drie dagen per week van huis mochten zijn waardoor ze de (vitamine)pil niet konden innemen. De data uit de gewoontevormingsfase van de over-gebleven 37 deelnemers werd meegenomen voor verdere analyse.  

De motivatie van de deelnemers werd gecontroleerd om na te gaan of werd voldaan aan de voorwaarde dat deelnemers gemotiveerd zijn om de (vitamine)pillen in te nemen. De gemid-delde motivatiescore van de 37 deelne-mers was 6.41 (SD = 0.82). Het meren-deel (95%) van de meren-deelnemers scoorde

6 of hoger op de motivatieschaal, bij een maximale score van 7. De skewnessscore van

(20)

3.13 bevestigde deze opstapeling van hoge scores in de verdeling. Met een z-score van 8.08 (> 1.96) week de verdeling significant af van een normaalverdeling. Op basis van deze bevindingen werd vastgesteld dat de deelnemers inderdaad hoog gemotiveerd waren om de (vitamine)pil in te nemen. Op de boxplot (Figuur 1) is te zien dat de motivatiesco-re van slechts één deelnemer laag is en sterk afwijkt van de motivatiesco-rest van de deelnemers. Door gebrek aan spreiding in de gemeten motivatie had statistische controle voor motivatie in de verdere analyses geen meerwaarde. Er is geconcludeerd dat één deelnemer niet gemo-tiveerd was om de (vitamine)pil in te nemen. Deze deelnemer is daarom niet meegeno-men in verdere analyses.

Voor de data-analyses met data uit de switchfase werd de data van 34 deelnemers gebruikt. Twee deelnemers bleken de vragenlijst namelijk vaker dan drie keer in de switchfase gemist te hebben of vaker dan drie keer niet thuis te zijn geweest.

Hoofdanalyses

Verwachting 1. Om de verwachting te toetsen dat er (1) een negatief verband was tussen de MAAS-scores en de frequentie van vergeten pilinnames werd er een correlatie-analyse uitgevoerd in SPSS. Op basis van de Shapiro-Wilk-toets bleken de verdelingen van de MAAS-scores en het aantal gemiste pilinnames niet significant af te wijken van een normaalverdeling. Uit de correlatieanalyse bleek geen significant verband tussen de

MAAS-scores en het aantal vergeten pilinnames r = .028, p = .873. De verwachting werd

niet door de resultaten ondersteund

Verwachting 2. Om de verwachting te toetsen dat (2) de MAAS-scores een

posi-tieve voorspeller waren voor het vormen van een gewoonte, werd een logistische regres-sie uitgevoerd met de MAAS-scores als onafhankelijke variabele en het wel of niet vor-men van een gewoonte als afhankelijke variabele. Aan de assumptie van lineariteit van de logit werd voldaan: de interactie MAAS-scores*Ln(MAAS-scores) was niet significant, b

(21)

= 0.15, p = .621. Na de logistische regressieanalyse bleek het model niet significant, χ2 =

.41, p = .524. De MAAS-scores bleken geen significante positieve voorspeller voor het

vormen van een gewoonte, b = .026, Wald χ2 (1) = .40, p = .530. De verwachting werd

niet door deze resultaten ondersteund.

Verwachting 3. Om de verwachting te toetsen dat er (3) onder de deelnemers die

een gewoonte hadden gevormd (N = 14), een negatief verband was tussen de MAAS-scores en het aantal dagen dat er nodig is om een gewoonte te vormen, werd een correla-tieanalyse uitgevoerd in SPSS. Beide variabelen bleken op basis van de Shapiro Wilk-toets niet significant af te wijken van een normaalverdeling. Uit de correlatieanalyse bleek geen significant verband tussen beide variabelen, r = -.22, p = .461. De verwachting werd niet door deze resultaten ondersteund.

Verwachting 4. Om de verwachting te toetsen dat er (4) een positief verband was

tussen de MAAS-scores en de gemiddelde SRBAI-switchscores, werd een partiële corre-latie uitgevoerd, waarbij werd gecontroleerd voor de gemiddelde SRBAI-scores van de laatste drie dagen van de gewoontevormingsfase (SRBAI-vóór-switchscores). Op basis van de Shapiro Wilk-toets bleken de verdelingen van alle drie de variabelen niet cant af te wijken van een normaalverdeling. Zonder controlevariabele bleek geen signifi-cante correlatie tussen de variabelen, r = -.095, p = .763. Na controle voor de gemiddelde

SRBAI-vóór-switchscores bleek evenmin een significante correlatie, r = -.085, p = .792.

De verwachting werd niet door deze resultaten ondersteund.

Exploratieve analyses

Exploratief werd onderzocht welk type model de relatie tussen herhaling van pil-inname en de SRBAI-scores het best weergaf. Hiertoe werd per deelnemer een Curve Estimation uitgevoerd in SPSS. Op basis van de gevonden verklaarde variantie per

(22)

mo-del werd bepaald welke curve de relatie tussen herhaling en automatisering het best weergaf.

 

Figuur  2a.  Voorbeeld  van  gevonden  kwadratische  curve  van  deelnemer  die  een  

gewoonte  heeft  gevormd

 

Figuur  2b.  Voorbeeld  van  gevonden  kwadratische  curve  voor  deelnemer  die  

geen  gewoonte  heeft  gevormd  

Voor 61% van de deelnemers gold dat een kwadratische curve (zie Figuur 2a en 2b voor voorbeelden) de relatie het best weergaf. Voor 17% van de deelnemers gold dat een S-vormige curve de relatie het best weergaf. Verder werd de relatie voor 8% van

(23)

deelnemers het best weergegeven door een lineaire curve, voor 8% van de deelnemers door een logaritmische curve en voor 6% deelnemers door een exponentiële curve. In Tabel 1 zijn de gemiddelde verklaarde varianties per model weergegeven.

Discussie

In deze studie werd de rol van dispositional mindfulness bij het vormen en verbreken van een simpele en gewenste gewoonte - dagelijkse inname van een (vitamine)pil - on-derzocht. De verwachting dat er (1) een negatief verband was tussen dispositional

mindful-ness en het aantal keren dat de deelnemers de (vitamine)pil vergaten in te nemen tijdens

de gewoontevormingsfase, werd niet door de resultaten ondersteund. Ook werd de ver-wachting dat (2) dispositional mindfulness een positieve voorspeller was voor het vormen van een gewoonte, niet door de resultaten ondersteund. Evenmin werd de verwachting dat er (3) een negatief verband was tussen dispositional mindfulness en het aantal dagen dat nodig was om een gewoonte te vormen, door de resultaten ondersteund. Tot slot werd de verwachting dat er (4) een positief verband was tussen dispositional mindfulness en het gemak waarmee de gewoonte werd afgeleerd, niet door de resultaten ondersteund. Naast de verwachtingen werd per individu exploratief onderzocht welk type curve de relatie tussen herhaling en het automatisme van (vitamine)pilinname het best weergaf. De

resul-Tabel  1  

Gemiddelde  Verklaarde  Varianties  per  Model     Curve Gemiddelde R2 (SD) N Kwadratisch .50 (.25) 22 S-vormig .65 (.15) 6 Lineair .51 (.19) 3 Logaritmisch .48 (.15) 3 Exponentieel .47 (.58) 2

(24)

taten van deze studie ondersteunen het idee dat dispositional mindfulness een rol speelt bij het vormen en verbreken van gewoontes niet. Echter, de resultaten dienen om verschil-lende redenen voorzichtig geïnterpreteerd te worden zoals hieronder zal blijken uit de bespreking van de verschillende hypotheses en exploratieve bevindingen.

De eerste hypothese dat mindful individuen meer in lijn met hun huidige intenties handelen dan minder mindful individuen (Chatzisarantis & Hagger, 2007), werd niet door de resultaten uit deze studie ondersteund. Beperkingen met betrekking tot de meting van motivatie kunnen hierbij een rol hebben gespeeld. Om te kunnen toetsen of deelnemers in lijn met hun huidige intenties handelen is het van belang vast te stellen of deelnemers gemotiveerd zijn om het beoogde gedrag uit te voeren. Het is in deze studie echter de vraag of de aanvankelijk gemeten hoge motivatie onverminderd hoog gebleven is. Om verschillende redenen zou de motivatie tijdens de gewoontevormingsfase gedaald kunnen zijn. Bij aanvang van de studie werd duidelijk benadrukt wat de mogelijke voordelen zijn van vitamine B1 op het concentratievermogen om hiermee motivatie voor (vitami-ne)pilinname te verhogen. Echter, tegelijkertijd werd duidelijk gemaakt dat de kans be-stond dat zij placebopillen ontvingen. Het zou kunnen dat, ondanks de gemeten hoge motivatie bij aanvang van de studie, de motivatie voor het innemen van de (vitamine)pil voor sommige deelnemers is verminderd bij het uitblijven van positieve effecten op het concentratievermogen. Omdat motivatie voor het innemen van de (vitamine)pil enkel aan het begin van de studie is vastgesteld, is het lastig te bepalen of de deelnemers tijdens de gehele gewoontevormingsfase wel of niet in lijn met hun intenties hebben gehandeld. In vervolgonderzoek kan hiermee rekening worden gehouden door motivatie vaker uit te vragen.

Wat bovendien een rol kan hebben gespeeld, is dat er in de huidige studie niet is vastgesteld of de gemeten motivatie intrinsiek was. Intrinsieke motivatie is het gevolg van langdurige persoonlijke interesse (Harackiewicz & Elliot, 1993, 1998). Lally en collega’s

(25)

(2010) lieten zien dat intrinsieke motivatie genoeg is om een bepaald gedrag consequent uit te voeren en dat externe beloning voor elke gedraging (Hull, 1943, 1951; de Wit, 2016) hiervoor geen vereiste is. In de huidige studie kregen de deelnemers echter een bepaalde gedragsverandering opgelegd. Deelnemers kozen niet, zoals in het onderzoek van Lally en collega’s (2010), zelf voor een gewenste gedragsverandering. De gemeten hoge motivatie bij aanvang van de deze studie kan als gevolg hiervan voor sommige deelnemers slechts een momentopname zijn geweest, terwijl deze voor andere deelne-mers meer intrinsiek was en dus van blijvende aard (Harackiewicz & Elliot, 1993). In vervolgonderzoek kan hiermee rekening worden gehouden door niet alleen de hoogte van de motivatie vast te stellen, maar ook de aard van de motivatie. Ook is het hierbij interessant om te onderzoeken of verschillende typen motivatie verschillende rollen spe-len bij gewoontevorming.

Verder wordt het idee dat mindful individuen sneller een gewenste gewoonte vor-men dan minder mindful individuen en een ongewenste gewoonte gemakkelijker afleren, niet door de resultaten uit dit onderzoek ondersteund. Zoals eerder beredeneerd zou het kunnen dat mindful individuen wel gemakkelijker in lijn met hun huidige intenties hande-len, maar dat dit, door het non-automatische karakter van mindfulness, niet betekent dat zij dit gedrag ook sneller automatiseren en dus eerder een gewoonte vormen. Echter, voor het idee dat mindful individuen gemakkelijker in lijn met hun huidige intenties handelen werd in de huidige studie evenmin bewijs gevonden.

Gemaakte keuzes met betrekking tot de operationalisatie van gewoontevorming kunnen ook een rol hebben gespeeld. Door het innovatieve karakter van dit type onder-zoek, konden niet alle keuzes ten aanzien van de uitvoering van het onderzoek gebaseerd worden op eerder onderzoek. Dit heeft ertoe geleid dat er nieuwe keuzes gemaakt zijn met betrekking tot het studiedesign. Er kunnen vraagtekens worden geplaatst bij de ge-schiktheid van de operationalisatie van gewoontevorming in de huidige studie. Er werd,

(26)

gebaseerd op onderzoek van Lally en collega’s (2010), gebruik gemaakt van een cut-offscore op de automatismevragenlijst (SRBAI) om gewoontegedrag vast te stellen. Zoals Lally en collega’s (2010) eerder al beredeneerden is deze cutoffscore vrij arbitrair. De SRBAI-scores onder de cutoff geven de afwezigheid van automatisme aan en kunnen dus geen gewoontegedrag impliceren. Scores boven de cutoff geven daarentegen de aan-wezigheid van automatisme aan, maar het blijft de vraag hoe automatisch het gedrag moet zijn om van een gewoonte te kunnen spreken. Wat hierbij ook komt kijken is dat automatisme niet per definitie gelijk staat aan gewoontesterkte. Ook andere vormen van automatisme (Wood & Neal, 2007) dan automatisme als gevolg een aangeleerde stimu-lus-respons associatie, zouden door de SRBAI gemeten kunnen worden. Bovendien is het de vraag of de SRBAI objectief genoeg is om automatisme te meten. Het is immers een zelfrapportage-vragenlijst, die afhankelijk is van de interpretatie door de deelnemers. Een andere manier die gebruikelijk is in gewoonteonderzoek voor de vaststelling van gewoontes (de Wit, 2016), is te kijken naar slips of action. In het huidige onderzoek zou sprake zijn geweest van een slip of action als een deelnemer de (vitamine)pil na de switch op het oude moment zou blijven innemen, ondanks de instructie om de pil nu op een ander moment in te nemen. Deze slips of action zijn echter niet voorgekomen in deze stu-die. Dit kan betekenen dat geen enkele deelnemer daadwerkelijk een gewoonte heeft ge-vormd in de huidige studie. De aan- of afwezigheid van slips of action is echter afhankelijk van de precieze definitie van een slip of action en van de gevoeligheid van een meetinstru-ment om deze te meten. De chip in de pillendoos (MEMS) registreert enkel het openen en sluiten van de pillendoos. Het zou kunnen dat iemand die een gewoonte had ge-vormd, al met de pillendoos in de hand heeft gestaan en op het punt stond deze open te draaien, maar uiteindelijk besloten heeft dit niet te doen. Dit zou ook een slip of action genoemd kunnen worden, maar dit kan met de MEMS niet gemeten worden. Het is dan ook de vraag of dit met objectieve meetinstrumenten als de MEMS duidelijk in kaart kan

(27)

worden gebracht. Wel kan hier in vervolgonderzoek rekening kunnen mee worden ge-houden door aanvullende maten, zij het minder objectieve, in de vorm van een vragen-lijst die slips of action meet, aan het design toe te voegen.

Een meer algemene beperking aan de huidige studie, die interpretatie van de re-sultaten lastig maakt, is de lage power. Met de huidige steekproefomvang was de kans klein om een eventueel aanwezig, klinisch relevant effect in de populatie te kunnen detec-teren. Hieruit volgt dat het gebrek aan significante resultaten mogelijk aan de te kleine steekproefomvang te wijten is. Overigens geven niet alle gevonden effecten in deze stu-die aanleiding om aan te nemen dat er sprake kan zijn van klinisch relevante effecten in de populatie. De huidige studie is onderdeel van een doorlopend onderzoek en het is interessant af te wachten of de resultaten met een grotere steekproef vergelijkbaar blij-ken. Wat bovendien mogelijk een rol heeft gespeeld, is de aard van de steekproef. Alle deelnemers waren studenten. Kenmerkend voor studenten is dat zij een vrij onregelmatig leven leiden (Kim, Lee, Kim, Cho, Lee & Cho, 2010), wat in de weg zou kunnen staan van het vormen van nieuwe gewoontes. Volgens de definitie van Verplanken en Aarts (1999) en de Wit en Dickinson (2009) worden gewoontes immers aangeleerd door het herhaaldelijk en consistent uitvoeren van een bepaald gedrag in eenzelfde context. Veel deelnemers gaven na afloop van de studie aan dat zij onregelmatig thuis sliepen waardoor zij de (vitamine)pil niet altijd konden innemen. Bovendien gaven enkelen aan dat zij het lastig vonden de gedragsverandering in hun dagelijks leven te implementeren door ge-brek aan routine. Dit biedt een interessant vertrekpunt voor vervolgonderzoek waarin gewoontevorming bij studenten met andere doelgroepen vergeleken kan worden. Ver-volgonderzoek met een grotere steekproef is vereist om definitievere uitspraken te kun-nen doen over de rol van dispositional mindfulness bij gewoontevorming.

Naast het toetsen van de verschillende verwachtingen werd exploratief gekeken naar de plots van de relatie tussen herhaling en automatisering van gedrag. Voor de

(28)

meeste deelnemers bleek een kwadratische curve de relatie het best weer te geven. Een mogelijke verklaring voor deze U-vormige curve is dat deelnemers aan het begin van de studie de instructies voor pilinname nog vers in het hoofd hadden waardoor de pilinna-me relatief automatisch ging. Naarmate de studie vorderde en de instructies pilinna-meer op de achtergrond raakten, kan het automatisme gedaald zijn. Vervolgens kan het automatisme weer gestegen zijn door het oplopende aantal herhalingen van pilinname. Het hoge au-tomatisme dat aan het begin van de studie werd gemeten, suggereert een ander soort automatisme (bijvoorbeeld doelgericht automatisme, Neal & Wood, 2007) dan verwacht wordt bij gewoontevorming, waarbij pas na herhaling een stimulus-respons associatie wordt gevormd. Dit doet wederom vragen rijzen over de bruikbaarheid van de SRBAI om automatisme te meten dat gewoontegedrag indiceert.

Voor een aantal deelnemers werden hiernaast S-vormige, lineaire, logaritmische en exponentiële curves gevonden. Enkel de paar gevonden logaritmische curves en ex-ponentiële curves suggereren een asymptotisch model. Dit asymptotisch model, dat vol-gens Lally en collega’s (2010) gewoontevorming weergeeft, waarbij automatisme bij aan-vang sneller stijgt dan in latere fasen en uiteindelijk een plateaufase bereikt, is in deze studie dus beperkt gevonden. Het zou kunnen dat de duur van de huidige studie te kort was voor deelnemers om een plateaufase van SRBAI-scores te bereiken en deelnemers bij een langere duur alsnog een stabilisering van automatismescores in een hoger bereik zouden laten zien. Dit zou getoetst kunnen worden in vervolgonderzoek met een langere duur.

Wel bleek net als in het onderzoek van Lally en collega’s (2010) veel variatie te bestaan tussen de deelnemers in het gewoontevormingsproces. Deze variatie werd ge-vonden ondanks dat deelnemers in de huidige studie, in tegenstelling tot in het onder-zoek van Lally en collega’s (2010), allemaal dezelfde gedragsverandering implementeer-den. Het lijkt dan ook aannemelijk dat naast het type gedragsverandering (Neal & Wood,

(29)

2007; Lally et al., 2010) ook andere factoren een rol spelen bij gewoontevorming en het dus lastig is om een gegeneraliseerd gewoontevormingsmodel vast te stellen.

De huidige studie heeft gepoogd een deel van de variatie in het gewoontevor-mingsproces van individuen te verklaren. Omdat de resultaten voorzichtig geïnterpre-teerd dienen te worden, is het lastig om op basis van deze studie duidelijke uitspraken te doen over de rol van dispositional mindfulness bij gewoontevorming. Dat er veel variatie bestaat in het gemak en de snelheid waarmee een gedragsverandering in het dagelijks leven wordt geïmplementeerd, wordt met de huidige studie bevestigd. Hiermee wordt het belang van vervolgonderzoek naar individuele verschillen in het gewoontevormingspro-ces en het ontwikkelen van geschikte onderzoeksmethoden voor dit type onderzoek be-nadrukt. Uiteindelijk komt dit de ontwikkeling ten goede van interventies die een bepaal-de gedragsveranbepaal-dering tot doel hebben en zal dit meer duibepaal-delijkheid creëren over bepaal-de ge-schiktheid van bijvoorbeeld mindfulnesstraining als aanvulling op behandeling van verschil-lende verslavingen en OCD (Brewer, Elwafi & Davis, 2013; Fairfax, 2008).

Literatuurlijst

Ailinger, R. L., Black, P. L., & Lima-Garcia, N. (2008). Use of Electronic Monitoring in

Clinical Nursing Research. Clinical Nursing Research, 17(2), 89-97.

doi:10.1177/1054773808316941

Bargh, J. A. (1994). The four horsemen of automaticity: Intention, awareness, efficiency, and control as separate issues. In R. S. Wyer & T. K. Srull (Eds.), Handbook of

so-cial cognition: Basic processes (pp. 1-40). Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Brewer, J. A., Elwafi, H. M., & Davis, J. H. (2013). Craving to quit: Psychological mod-els and neurobiological mechanisms of mindfulness training as treatment for ad-dictions. Psychology of Addictive Behaviors, 27(2), 366-379. doi:10.1037/a0028490

(30)

Brown, K. W., & Ryan, R. M. (2003). The benefits of being present: Mindfulness and its role in psychological well-being. Journal of Personality and Social Psychology, 84(4), 822-848. doi:10.1037/0022-3514.84.4.822

Chatzisarantis, N. L., & Hagger, M. S. (2007). Mindfulness and the Intention-Behavior Relationship Within the Theory of Planned Behavior. Personality and Social

Psy-chology Bulletin, 33(5), 663-676. doi:10.1177/0146167206297401

Fairfax, H. (2008). The use of mindfulness in obsessive compulsive disorder: sugges-tions for its application and integration in existing treatment. Clinical Psychology &

Psychotherapy,15(1), 53-59. doi:10.1002/cpp.557

Gardner, B., Abraham, C., Lally, P., & De Bruijn, G. (2012). Towards parsimony in hab-it measurement: Testing the convergent and predictive validhab-ity of an automatici-ty subscale of the Self-Report Habit Index. International Journal of Behavioral

Nutri-tion and Physical Activity, 9(1), 102. doi:10.1186/1479-5868-9-102

Gardner, B., De Bruijn, G., & Lally, P. (2011). A systematic review and meta-analysis of applications of the Self-Report Habit Index to nutrition and physical activity be-haviours. Annals of Behavioral Medicine, 42(2), 174-187. doi:10.1007/s12160-011-9282-0

Harackiewicz, J. M., & Elliot, A. J. (1993). Achievement goals and intrinsic motiva-tion. Journal of personality and social psychology, 65(5), 904. doi:10.1037/0022-3514.65.5.904

Hayes, S. C., & Wilson, K. G. (1994). Acceptance and commitment therapy: Altering the verbal support for experiential avoidance. The Behavior Analyst, 17(2), 289. doi:10.1007/BF03392677

Hull, C. L. (1943). Principles of behavior: An introduction to behavior theory. New York: Apple-ton-Century-Crofts.

(31)

Irving, J. A., Dobkin, P. L., & Park, J. (2009). Cultivating mindfulness in health care professionals: A review of empirical studies of mindfulness-based stress reduc-tion (MBSR). Complementary Therapies in Clinical Practice, 15(2), 61-66. doi:10.1016/j.ctcp.2009.01.002

Kabat-Zinn, J. (1990). Full catastrophe living: The program of the stress reduction clinic at the University of Massachusetts Medical Center. New York : Delta.

Kabat-Zinn, J. (2003). Mindfulness-Based Interventions in Context: Past, Present, and

Future. Clinical Psychology: Science and Practice, 10(2), 144-156.

doi:10.1093/clipsy/bpg016

Kang, Y., Gruber, J., & Gray, J. R. (2013). Mindfulness and de-automatization. Emotion

Review, 5(2), 192-201. doi:10.1177/1754073912451629

Kim, S. J., Lee, Y. J., Kim, H., Cho, I. H., Lee, J. Y., & Cho, S. J. (2010). Age as a moder-ator of the association between depressive symptoms and morningness–

eveningness. Journal of Psychosomatic Research, 68(2), 159-164.

doi:10.1016/j.jpsychores.2009.06.010

Lally, P., & Gardner, B. (2013). Promoting habit formation. Health Psychology

Re-view, 7(sup1), S137-S158. doi:10.1080/17437199.2011.603640

Lally, P., Van Jaarsveld, C. H., Potts, H. W., & Wardle, J. (2010). How are habits formed: Modelling habit formation in the real world. European Journal of Social

Psychology, 40(6), 998-1009. doi:10.1002/ejsp.674

Légal, J., Meyer, T., Csillik, A., & Nicolas, P. (2016). Goal priming, public transportation habit and travel mode selection: The moderating role of trait mindful-ness. Transportation Research Part F: Traffic Psychology and Behaviour, 38, 47-54. doi:10.1016/j.trf.2016.01.003

(32)

Levesque, C., & Brown, K. W. (2007). Mindfulness as a moderator of the effect of im-plicit motivational self-concept on day-to-day behavioral motivation. Motivation

and Emotion,31(4), 284-299. doi:10.1007/s11031-007-9075-8

Neal, D. T., Wood, W., & Drolet, A. (2013). How do people adhere to goals when will-power is low? The profits (and pitfalls) of strong habits. Journal of Personality and

Social Psychology, 104(6), 959-975. doi:10.1037/a0032626

Neal, D. T., Wood, W., Wu, M., & Kurlander, D. (2011). The pull of the past. Personality

and Social Psychology Bulletin, 37(11), 1428-1437. doi:10.1177/0146167211419863

Radel, R., Sarrazin, P., Legrain, P., & Gobancé, L. (2009). Subliminal priming of motiva-tional orientation in educamotiva-tional settings: Effect on academic performance mod-erated by mindfulness. Journal of Research in Personality, 43(4), 695-698. doi:10.1016/j.jrp.2009.02.011

Schroevers, M., Nykliček, I., & Topman, R. (2008). Validatie van de Nederlandstalige

versie van de Mindful Attention Awareness Scale (MAAS). Gedragstherapie, , 41,

225-240.  

Segal, Z. V., Williams, J. M. G., & Teasdale, J. D. (2002). Mindfulness-based cognitive therapy

for depression: A new approach to relapse prevention. New York: Guilford.

Sheldon, K. M., & Elliot, A. J. (1998). Not all personal goals are personal: Comparing autonomous and controlled reasons as predictors of effort and

attain-ment. Personality and Social Psychology Bulletin, 24, 546–557.

doi:10.1177/0146167298245010

Tricomi, E., Balleine, B. W., & O’Doherty, J. P. (2009). A specific role for posterior dorsolateral striatum in human habit learning. European Journal of

(33)

Verplanken, B., & Aarts, H. (1999). Habit, attitude, and planned behaviour: Is habit an empty construct or an interesting case of goal-directed automaticity? European

Review of Social Psychology, 10(1), 101-134. doi:10.1080/14792779943000035

Verplanken, B., & Orbell, S. (2003). Reflections on past behavior: A self-report index of habit strength1. Journal of Applied Social Psychology, 33(6), 1313-1330. doi:10.1111/j.1559-1816.2003.tb01951.x

Verplanken, B., & Wood, W. (2006). Interventions to break and create consumer hab-its. Journal of Public Policy & Marketing, 25(1), 90-103. doi:10.1509/jppm.25.1.90 de Wit, S. (2017). Control of behaviour by competing learning systems. The Wiley

Hand-book of Cognitive Control, 190-206. doi:10.1002/9781118920497.ch11

de Wit, S., Corlett, P. R., Aitken, M. R., Dickinson, A., & Fletcher, P. C. (2009). Differen-tial engagement of the ventromedial prefrontal cortex by goal-directed and habit-ual behavior toward food pictures in humans. Journal of Neuroscience, 29(36),

11330-11338. doi:10.1523/JNEUROSCI.1639-09.2009

de Wit, S., & Dickinson, A. (2009). Associative theories of goal-directed behaviour: a case for animal–human translational models. Psychological Research Psychologische

Forschung, 73(4), 463-476. doi:10.1007/s00426-009-0230-6

de Wit, S., Niry, D., Wariyar, R., Aitken, M. R. F., & Dickinson, A.

(2007). Stimulus-outcome interactions during conditional discrimination learning by rats and humans. Journal of Experimental Psychology: Animal Behavior Processes,

33(1), 1–11. doi:10.1037?0097-7403.33.1.1

Wood, W., & Neal, D. T. (2007). A new look at habits and the habit-goal inter-face. Psychological Review, 114(4), 843. doi: 10.1037/0033-295X.114.4.843

Wood, W., Quinn, J. M., & Kashy, D. A. (2002). Habits in everyday life: thought, emoti-on, and action. Journal of Personality and Social Psychology, 83(6), 1281.

(34)

Wood, W., & Rünger, D. (2016). Psychology of habit. Annual Review of Psychology, 67(1), 289-314. doi:10.1146/annurev-psych-122414-033417

(35)

Bijlage

Toestemmingsverklaring voor deelname De Vitamine Studie

 

‘Ik verklaar hierbij op voor mij duidelijke wijze te zijn ingelicht over de aard en methode van het onderzoek, zoals uiteengezet in de informatiebrochure over de vitamine studie. Tevens zijn mijn vragen naar tevredenheid beantwoord.

Ik stem geheel vrijwillig in met deelname aan dit onderzoek. Ik behoud daarbij het recht deze instemming weer in te trekken, tijdens het onderzoek of tot 24 uur na afloop, zon-der dat ik daarvoor een reden behoef op te geven en besef dat ik op elk moment mag stoppen met het experiment. Indien mijn onderzoeksresultaten gebruikt zullen worden in wetenschappelijke publicaties, dan wel op een andere manier openbaar worden gemaakt, zal dit volledig geanonimiseerd gebeuren.

Ik ga ermee akkoord dat mijn gegevens van de PIoP 2017 studie gebruikt zullen worden in de huidige studie, waarbij mijn anonimiteit gewaarborgd blijft.

Als ik nog verdere informatie over het onderzoek zou willen krijgen, nu of in de toe-komst, kan ik me wenden tot dr. Aukje Verhoeven (tel: 0627852243; e-mail:

A.A.C.Verhoeven@uva.nl).

Voor eventuele klachten over dit onderzoek kan ik mij wenden tot het lid van de Com-missie Ethiek van de afdeling Psychologie van de Universiteit van Amsterdam, dr.

Ar-nold Emmerik (e-mail: A.A.P.vanEmmerik@uva.nl; adres: Nieuwe Achtergracht 129 D,

1018 XS Amsterdam).’ Aldus in tweevoud getekend:

Datum: ………

Participantnummer: ………

……… ………

Naam proefpersoon Handtekening

‘Ik heb toelichting verstrekt op het onderzoek. Ik verklaar mij bereid nog opkomende vragen over het onderzoek naar vermogen te beantwoorden.’

……… ………

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een andere verklaring waarom er geen samenhang gevonden werd zou kunnen zijn dat niet het gebruik van sterke kanten in het algemeen, maar specifieke sterke kanten eerder de

Begin 2011 zal bij GGZ Eindhoven een training aangebo- den worden voor hulpverleners, zodat de mindfulness trai- ning specifiek voor volwassenen met autisme ook bij andere

Ook heb ik geleerd dat je niet zoiets moet zeggen als: “ga dan met je aandacht door je linkerarm naar je linkerhand”, toen een man met autisme na de oefening zei: “dat kon ik

V is het vlakdeel dat wordt ingesloten door de grafiek van

Voor het berekenen van de tweede hypothese, ‘de effecten van de training mindfulness zijn hetzelfde gebleven acht weken na het volgen van de Mindfulness-Based Stress Reduction

Wanneer blijkt dat Fibromyalgie patiënten inderdaad een lage geestelijke gezondheid hebben en dat er sprake is van een sterke samenhang tussen geestelijke gezondheid en

De laatste jaren zijn er veel nieuwe ontwikkelingen binnen de psychologie. Acceptance and 

989: “Het betekent ‘de wet’ van hoe dingen in de fysische wereld gereguleerd zijn; leer; ook de fysische aspecten van het universum zoals de vier elementen, organisch leven,