• No results found

Zoeken naar genen voor melkvetsamenstelling : milk genomics-onderzoek vindt twee genen die een grote rol spelen in de genetische verschillen in melkvetsamenstelling

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Zoeken naar genen voor melkvetsamenstelling : milk genomics-onderzoek vindt twee genen die een grote rol spelen in de genetische verschillen in melkvetsamenstelling"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

D

e samenstelling van het melkvet is belangrijk voor de nutritionele waarde en de verwerkings-eigenschappen van het melkvet. Uit recent onder-zoek van Wageningen Universiteit is gebleken dat verschillen in de samenstelling van het melkvet voor

een belangrijk deel zijn terug te voeren op de gene-tische aanleg van de koe (zie Veeteelt april 1, pagina 12). Het fokken op koeien die gezondere melk geven, is hiermee een stuk dichterbij gekomen. Maar wat is de achtergrond van die genetische verschillen, ofwel: welke genen zijn verantwoordelijk voor die geneti-sche verschillen? Deze vraag vormt de basis voor een deel van het Wageningse Milk Genomics-onderzoek.

Melkvet en gen DGAT1

De samenstelling van het melkvet is gemeten in melkmonsters van ongeveer 2000 vaarzen in Neder-land. Om DNA-onderzoek te doen zijn ook bloed-monsters van deze vaarzen verzameld.

Om te beginnen is het gen DGAT1 onderzocht. Dit gen speelt een rol bij het maken van de vetstructuren zoals die in de melk voorkomen. Uit eerdere onder-zoeken was al bekend dat een mutatie in het gen

deld minder C16:0- en meer C14:0- en onverzadigde C18-vetzuren. De ratio verzadigde-onverzadigde vet-zuren is lager in AA-koeien, dat wil zeggen een hoger aandeel onverzadigde versus verzadigde vetzuren. Met het oog op gezondheid is het doel om het aan-deel onverzadigde vetzuren omhoog te brengen: de A-variant is dus favoriet.

Effect op individuele vetzuren

Een ander gen waarvan het vermoeden bestond dat het betrokken was bij melkvetsamenstelling, is SCD1. SCD1 is betrokken bij het omzetten van verzadigde in onverzadigde vetten in onder andere de uier. Het onderzoek naar een mutatie in dit gen is op dezelfde manier uitgevoerd als dat voor DGAT1: voor alle koeien is bepaald welk genotype ze hadden en zijn de effecten voor de drie mogelijke genotypen uitgere-kend. Er waren inderdaad verschillen in

melkvetsa-Zoeken naar genen voor melkvetsamenstelling

Milk Genomics-onderzoek vindt twee genen die een grote rol spelen in de genetische verschillen in melkvetsamenstelling

tekst Anke Schennink, Marleen Visker en Johan van Arendonk

Prof. dr. ir. J. A. M. van Arendonk, hoogleraar fokkerij en genetica, Wageningen Universiteit Dr. ir. M. H. P. W. Visker, postdoc-onderzoeker, fokkerij en genetica, Wageningen Universiteit Drs. A. Schennink, promovendus fokkerij en genetica, Wageningen Universiteit

DGAT1 een groot effect had op de hoogte van het melkvetpercentage. Van deze mutatie bestaan twee varianten: K en A. Omdat een koe net als een mens al haar erfelijk materiaal dubbel heeft – namelijk één kopie van de moeder en één kopie van de vader – kan een koe genotype KK hebben voor de DGAT1-mutatie (ze heeft dan zowel van de moeder als van de vader een K gekregen), of KA of AA. Voor alle 2000 koeien in het onderzoek is bepaald of ze KK, KA of AA wa-ren. Door de melkvetsamenstelling van KK-koeien te vergelijken met die van KA- en AA-koeien, is het ef-fect van deze mutatie op de melkvetsamenstelling bepaald.

In figuur 1 staan de effecten van de DGAT1-mutatie op het melkvetpercentage en op een aantal vetzuren. Een AA-koe heeft gemiddeld een vetpercentage dat 0,98 lager is dan een KK-koe. Ook op vetsamenstel-ling zijn de effecten groot: een AA-koe heeft

gemid-Verschillen in de samenstelling van het melkvet zijn voor

een groot deel erfelijk bepaald. Twee genen spelen een

grote rol in deze verschillen. Merkerinformatie kan in de

toekomst gebruikt worden om te selecteren op een

ver-beterde samenstelling van het melkvet.

1 1

V E E T E E L T j a n u a r i 1 / 2 2 0 0 9

H O O F D a r T i K E L

(2)

percentage KK-koeien KA-koeien AA-koeien ratio

verzadigd-onverzadigd CLA cis9, trans11 onverzadigd C18 C16:0 C14:0 melkvetpercentage

0 5 10 15 20 25 30 35

menstelling tussen koeien met verschillende geno- typen. Er was geen effect op de totale ratio verzadig-de-onverzadigde vetzuren in het melkvet, maar wel op individuele vetzuren, vooral op verzadigd en on-verzadigd C14.

De twee genen DGAT1 en SCD1 bleken een grote in-vloed te hebben op melkvetsamenstelling; ze konden al veel van de gevonden verschillen verklaren.

Genoomscan

Er is ook voor een andere benadering gekozen om genen op te sporen. In het geval van de genen DGAT1 en SCD1 was bekend dat deze genen betrokken wa-ren bij de aanmaak van vetten. Om zonder voorken-nis over genen of functies op zoek te gaan naar gebie-den op het koeiengenoom die iets te maken hebben met melkvetsamenstelling, is een genoomscan uitge-voerd.

Het koeiengenoom is opgedeeld in chromosomen; deze chromosomen bevatten het DNA, de drager van erfelijke eigenschappen (de genen). Het koeienge-noom telt 30 paar chromosomen. Bij de gekoeienge-noomscan hebben we voor ruim 1300 mutaties in het koeienge-noom bepaald welke varianten (genotypen) de koeien

Conclusies

– DGAT1 en SCD1 zijn twee genen die een grote rol spelen in de genetische verschil-len in melkvetsamenstelling.

– De genoomscan heeft zes gebieden aange-toond die betrokken zijn bij genetische verschillen in melkvetsamenstelling. – Merkergestuurde selectie biedt

mogelijk-heden om de melkvetsamenstelling te ver-beteren.

DGAT1 mogelijk invloed op exterieurkenmerken

DGAT1 en SCD1 zijn genen die een rol spelen bij het maken van vetzuren. Behalve in de melk komen deze vetzuren ook terecht op andere plaatsen in het lichaam van de koe. Vet-zuren zijn bijvoorbeeld onderdeel van de buitenkant van cellen. Een mutatie in het DGAT1-gen zou naast het effect op melkvetsamenstelling daarom ook invloed kunnen heb-ben op andere kenmerken. We hebheb-ben het effect van de DGAT1-mutatie op exterieurkenmerken bekeken. De voor-lopige resultaten geven aan dat AA-koeien lagere scores hebben dan KA- en KK-koeien voor de onderbalkkenmer-ken inhoud, openheid en kruisbreedte en de bovenbalkonderbalkkenmer-ken- bovenbalkken-merken frame, robuustheid en algemeen voorkomen. Voor-dat we hier conclusies aan kunnen verbinden, is er echter meer onderzoek nodig op dit gebied.

Figuur 1 – Effect van de DGAT1-mutatie op melkvetpercentage en melkvetsamenstelling. Gemiddelde waarden zijn weergegeven voor de drie DGAT1-genotypen. Melkvetsamenstelling is uitgedrukt in gewichtspercentage

daar hebben. Van deze mutaties was niet bekend in welke genen ze precies lagen, ze dienden alleen als vlaggetjes om een locatie op het koeiengenoom aan te geven. Wanneer er echter een verschil in melkvet-samenstelling is voor dieren met verschillende geno-typen van de mutatie, dan moet er in de buurt van het vlaggetje een gen liggen met een effect op melk-vetsamenstelling.

De resultaten tonen zes gebieden op het koeienge-noom aan die betrokken zijn bij melkvetsamenstel-ling. Niet alle gebieden hebben effect op dezelfde vetzuren: één gebied heeft bijvoorbeeld alleen effect op korte, verzadigde vetzuren, terwijl een ander ge-bied alleen effect heeft op lange, onverzadigde vetzu-ren. Deze zes gebieden bevatten ook chromosoom 14, waar het gen DGAT1 ligt, en chromosoom 26, waar het gen SCD1 ligt. Van de andere vier gebieden weten we nu dat ze een effect hebben op melkvetsa-menstelling, maar we weten nog niet welk gen er betrokken is.

Verder onderzoek

Er zijn dus nog meer genen die bijdragen aan de ge-netische verschillen in melkvetsamenstelling. Om erachter te komen welke genen in de gevonden ge-bieden nu precies het verschil veroorzaken, is verder onderzoek nodig. Met behulp van nieuwe technieken waarmee ongeveer 60.000 mutaties in één keer zijn te bestuderen, komt het ontrafelen van de geneti-sche achtergrond van melkvetsamenstelling dichter-bij. l

www.milkgenomics.nl H O O F D A R T I K E L

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Doelgroepen, belanghebbenden en andere mooie namen, verwijzend naar allen die met natuur begaan zijn, moeten.. en zullen in de toekomst nauwer betrokken worden bij de activiteiten

C naar fenotypen die bij Marieke en haar vader voorkomen, maar niet bij. haar moeder

Deze gassen zijn reukloos, worden voor een klein deel in de dikke darm geresorbeerd en komen via de bloedbaan in de longen vanwaar zij worden

− Gemiddeld tien procent van de nakomelingen van planten met vergroeide bloemknoppen had, tegen alle verwachtingen in, normale bloemknoppen in plaats van balletjes. − Planten

Het vakgebied van de functionele genomica heeft als doel het in kaart brengen van de processen die zich in cellen, weefsels en organen van dieren afspelen en die uiteindelijk

Voor de eerste stap in het afbraakmechanisme van een vet, de vorming van acyl-CoA, worden per vetzuurmolecuul twee eenheden ATP aan energie opgenomen. Vervolgens wordt

22 In experimenten 1 en 2 is er geen of één C-atoom in de koolstofketen aanwezig.. Er vindt hier geen

• berekening van het totaal aantal ATP-eenheden dat per molecuul palmitinezuur kan ontstaan: het totale aantal ATP-eenheden dat gevormd wordt uit de totale afbraak van acyl-CoA