• No results found

Uit de mest- en mineralenprogramma's : Sturen op Nitraat; ontwikkeling en toetsing van nitraatindicatoren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Uit de mest- en mineralenprogramma's : Sturen op Nitraat; ontwikkeling en toetsing van nitraatindicatoren"

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Uit de mest- en mineralenprogramma's

Sturen op Nitraat; ontwikkeling en

toetsing van nitraatindicatoren

1. Aanleiding

Nederland moet aan de doelstelling van EU-Nitraat Richtlijn voldoen en ondermeer een grond-waterkwaliteit realiseren die overeenkomt met een nitraatgehalte < 50 mg/l. Er is een traject ingezet om N-verliezen te beperken, maar desondanks zouden vanaf 2003 voor de droge zandgronden mogelijk aanvullende maatregelen nodig zijn. Maatwerk werd voorzien, en daarom werd een systematiek bepleit om effecten van maatregelen af te meten aan verandering van het nitraatgehalte van het grondwater. Daarvan werd een verbeterde grondslag verwacht voor verder N-beleid, zouden individuele boeren op bedrijfsniveau locatiespecifieke maatregelen kunnen ontwikkelen, zouden drinkwaterbedrijven en regionale overheden op basis van metingen afspraken met boeren kunnen maken over maatregelen en zou informatie worden verkregen voor evaluatie van gebiedsgericht mestbeleid, als aanvulling op het landelijk meetnet mestbeleid. Het project Sturen op Nitraat werd gestart in 2000 om de mogelijkheden en bruikbaarheid te onderzoeken van methoden voor het bepalen van het nitraatgehalte. In dit Infoblad wordt inge-gaan op de ontwikkeling van indicatoren en hun bruikbaarheid.

2. Aanpak

Direct meten van het nitraatgehalte vereist een zekere kwaliteitsborging die door de daaraan verbonden kosten minder geschikt lijkt voor toepassing op grotere schaal. Onderzocht is in hoeverre het nitraatgehalte van het bovenste grondwater kan worden afgeleid uit (kandidaat-) indicatoren zoals N-bedrijfsoverschot, MINAS-overschot, N-perceels-overschot en de hoeveelheid minerale stikstof in een bovenste bodemlaag (0-90 cm -mv) in het najaar (Nmin), aangevuld met informatie omtrent bodemtype en -eigenschappen (potentiële mineralisatie- en denitrificatie-capaciteit, totaal C en N, hot-KCl-N en opgeloste organische N en C.), grondwatertrap, bodem-gebruik en meteorologische gegevens (neerslagoverschot).

Op 34 bedrijven op zand- en lössgronden, zijn 480 locaties geselecteerd, waarvan het bodem-profiel, grondwatertrap en bodemgebruik is beschreven. Daarnaast zijn drie gebieden en 17 bedrijven geselecteerd om de bruikbaarheid van de indicator op resp. regionaal bedrijfsniveau te toetsen (Figuur 1.). Een klankbordgroep "Praktijk" en "Beleid" werd ingesteld voor terugkoppeling uit het toepassingsgebied tijdens de uitvoering van het onderzoek.

De meetpunten zijn verdeeld over de deelnemende bedrijven evenredig met hun areaal. Per bedrijf zijn de meetpunten verdeeld over "clusters". Een cluster is een uniforme bodemgebruik-eenheid die is gedefinieerd via grondsoort (3 zandgronden en lössgrond), grondwatertrap (groep 1: GHG < 40 cm - mv; groep 2: 80 > GHG > 40, groep 3: GHG > 80 cm -mv) en gewas (6 groepen: gras; maïs; koolsoorten; aardappels etc.; suikerbiet etc.; aardbei etc.). De ligging van de meetpunten is via loting bepaald. Daartoe werden de clusters opgedeeld in veldjes van 5 x 5 m2. Op de "vaste" veldjes zijn ieder najaar (1 okt. - 1 dec.) vier boringen verricht van lagen

van 30 cm (tot 90 cm diep). De monsters van dezelfde laag zijn per veldje gemengd. In het voorjaar (1 maart - 1 mei) is de bovenste 1 m van het grondwater via een open boorgat bemon-sterd (RIVM-methode).

Fig. 1 Overzicht van ligging bedrijven en regio's ‘t Klooster

St Anthonis

Mergelland

Fig. 2 Relatie tussen Nmin nitraat en nitraatgehalte bovenste grondwater.

(2)

Voor meer informatie:

Ir. D. Boels Informatieblad 398. 107 december 2005 Alterra, Postbus 47 Programma;s 398-I, II,III

6700 AA Wageningen Gefinancierd door ministerie LNV Tel. 0317-474218 www.mestenmineralen.nl e-mail: dethmer.boels@wur.nl

3. Resultaten

Vastgesteld is dat het niveauverschil tussen gemeten nitraatgehaltes grotendeels wordt verklaard door de grondwatergroep en bodemgebruik; het bodemtype (zandgronden) heeft daarop een beperkte invloed. Wel blijkt het gemeten nitraatgehalte op lössgrond voor gras en maïs duidelijk lager dan op de zandgronden met vergelijkbare grondwaterstanden. De variatie van gemeten nitraatgehaltes binnen een cluster wordt het beste verklaard door de hoeveelheid minerale stikstof in de bovenste 90 cm van de bodem (lineaire relaties, tabel 1 ).

Aanvullende bodeminformatie draagt wel bij aan de verklaring van het nitraatgehalte, maar die bijdrage is zeer gering ten opzichte van de eerst genoemde verklarende factoren (i.c. grond-watergroep, bodemgebruik, Nmin).

In de figuur 2, is de relatie tussen Nminnitraaten het nitraatgehalte van het bovenste grondwater voor gras weergegeven. De respons op verandering van Nmin (helling van de lijn) is voor de ver-schillende bodemgebruikvormen nagenoeg gelijk: ca. 0,7. Een afname van het nitraatgehalte met 10 mg/l blijkt dan gemiddeld uit een afname van Nmin met 14 kg N/ha. Uit de toetsing van deze relaties blijkt dat de nauwkeurigheid waarmee het nitraatgehalte via Nmin kan worden voor-speld (ca. 25%,) vrijwel gelijk is aan de nauwkeurigheid van direct gemeten nitraatgehaltes. De voorspelde waarden onderschatten de werkelijkheid met 10-15% (fig. 3).

4. Toepassingen

Gebruik van de Nmin indicator is mogelijk op bedrijfsniveau (figuur 4), echter de trage aanpas-sing van Nmin aan veranderde bedrijfssystemen vereist van boeren voldoende inzicht in de N-kringloop (conclusie Klankbordgroep "Praktijk"). Ook leent deze indicator zich voor monitoring van het nitraatgehalte in zand- en lössgebieden. Eveneens is de Nmin indicator geschikt voor het monitoren van de effecten van aanvullend N-beleid op regionaal niveau (figuur 4) waarbij met boeren afspraken worden gemaakt over maatregelen en een vooraf overeengekomen geleidelijke afname van Nmin als bewijs voor het naleven van de afspraken wordt gebruikt (handhavings-instrument; conclusie Klankbordgroep "Beleid").

Referenties

M. J. D. Hack -ten Broeke, S.L.G.E. Burgers, A. Smit, H.F.M. ten Berge, J.J. de Gruijter, I.E. Hoving , M. Knotters, S. Radersma & G.L. Velthof, 2004. Ontwikkeling van een indicator om te Sturen op Nitraat;gegevens en regressieanalyse op basis van drie meetseizoenen (2000-2001, 2001-2002 en 2002-2003). Wageningen, Alterra, Alterra Rapport 1053, 117 pp. Reeks Sturen op Nitraat 12

A. Smit, S.L.G.E. Burgers, H.F.M. ten Berge, J.J. de Gruijter, M. J. D. Hack -ten Broeke, I.E. Hoving , M. Knotters, S. Radersma & G.L. Velthof, 2004. Ontwikkeling van een indicator om te Sturen op Nitraat; Toetsing van de regressiemodellen voor nitraat. Wageningen, Alterra, Alterra Rapport 1058, 56 pp. Reeks Sturen op Nitraat 13

0 50 100 150 200 0 50 100 150 200 Voorspeld nitraatgehalte (mg/l) G e m e te n ni tr aat geha lte (m g /l) melkveebedrijf akkerbouwbedrijf

Fig. 4 Voorspeld nitraatgehalte op basis van Nmin vs. gemeten nitraatgehaltes

A. Bedrijfsniveau

B. Cluster en regionaal niveau

0 50 100 150 200 250 300 0 50 100 150 200 250 300 Voorspeld nitraatgehalte (mg/l) gem et en nit raat g ehal te ( m g /l) clustergemiddelde regio gemiddelde

A

B

Fig. 3 Voorspelde nitraatgehalte op basis van Nmin v.s. gemeten nitraatgehaltes; punt niveau

gras 0 100 200 300 400 500 600 700 0 100 200 300 400 500 600 700 Voorspelde NO3 gehalte (mg.l-1)

ge me te n N O 3 geh al te e (m g. l-1 )

Tabel 1 Gemiddelde correlatiecoefficiënt tussen nitraatgehalte bovenste grondwater en indicator, 2000 - 2003

Indicator

Akkerbouw

Gras

Maïs

Nmin nitraatdeel

0.57

0.43

0.42

Perceelsoverschot

0.20

0.24

-0.14

Bedrijfsoverschot

0.22

0.24

-0.19

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De N depositie in op de Gelderse Natura 2000-gebieden en beschermde natuurmonumenten bedraagt gemiddeld 2357 mol N ha-1 jr-1 peiljaar 2006 Deze wordt voor 60% 1407 mol N ha-1

percentile for age and gender after adjusting for weight and height) identified the children which were at risk. These references proved to be good indicators

The aim of our study was to describe fetal heart rate patterns at 20 to 24 weeks gestation using the high resolution ECG data available from the Monica AN24 monitor

Down-hole spectrometric data was transformed from cps to ppm by calibration of various depth readings with ICP-MS results of samples taken at the same depths. To create distinct

Statistically, down-hole spectrometry performed slightly better than laboratory natural gamma spectrometry which may be due to the size of samples compared to the

Higher samples in the saturated zone may form part of the un-oxidized zone when the level of the saturated zone lowers, whilst samples that have remained saturated since

The research contributes twofold with the first contribution being a clearer understanding of the relationship between corporate donors and recipient NPOs and the second being a set

The ten themes were: Foster care is challenging; fear to lose the child; feeling of contentment, sympathy and the need to protect; feelings of discomfort, disbelief