IJet
Cramb
o-Atriplic
etum
glubrias
caluq
een
nog
onbeschreven
vegetatietype
op
steenblokkentaluds
van zeewerrngen
H.J.
Jager
&
B.J. Weeda
Noord-Nederland kent tientallen kilome-ters steenblokkentaluds van zeeweringen
(strekdammen
en
zeedijken),
die
totdusver nauwelijks
plantensociologische aandacht hebben gekregen. Vondsten van zeldzame vloedmerkplantenvanaf
2000door Ph. Sollman
en de
eerste auteur (Sollman&
Kooistra 2004) leidden tot hetplan de
zeeweringen systematischaf
telopen
en
begroeiingenmet
zeldzamevloedmerkplanten
door
middel
vanopnamen
vast
te
leggen.Een
van
devondsten
die tot
deze
veldtochten inspireerden, was de ontdekking van een exemplaar vanGlaucium flavum
tussende
steenblokkennabij
Zurich
in
2000. Deze papaverachtige gedijde weelderig op een overigens door schapen kaalgevretenbuitentalud.
Ook
is in
datzelfdejaar bij
Lauwersoog een takje Lathyrus japonicus waargenomenop
een strekdamtalud met een noordelijke expositie. In het volgende vegetatieseizoengroeide
deze
vlinder-bloemige
flink
door. Enige jaren later, in 2005, bleek echter dat Lathyrus japonicusvan
deze afgelegen vindplaatsis
ver-dwenen, vermoedelijk doordathij
onder aanspoelselis
verstikt.In
de jaren2001-2002
zijn
bij
Westhoek-Koehool(2
km-hokken), Harlingen (2 km-hokken) en op deAfsluitdijk (l
I
km-hoLken) honderdenexemplaren Brassica oleracea
subsp.oleracea ontdekt.
Ook
werdenin
dezeperiode
op
de
Afsluitdijk
9
pollen Crithmum maritimum (6 km-hokken) en 5plekken
Lathyrus
japonicus
(4
km-hokken) geteld,
terwijl
bij
Harlingen opnieuw een exemplaar Glaucium flavumis
genoteerd. Afgelopenjaar
heeft
H.Waltje op de
Afsluitdijk,
even ten westenvan
Breezanddijk, zelfs Lactuca salignaontdekt.
Ook zijn
er tal
van
waar-nemingen
van Atriplex
glabriu.scula enCrambe
marilima.
Behalve
Glauciumflavum en AÍriplex glabriuscula
zijn
dehierboven genoemde soorten slechts op
onbeweide buitentaluds
waargenomen. Gaandewegviel
bij
het opnamen makenop dat sommige planten constant werden waargenomen. Nadat tientallen opnamen
waren
verzameld,is
hieruit
een
tabelsamengesteld,
waardoor
de
overeen-komsten
tussen deze
opnamen
nogduidelijker
uitkwamen
(Tabel
1).Desondanks
kon
de
vegetatieniet
opnaam worden gebracht,
ook niet
nabestudering
van
beschrijvingen
van vloedmerkgemeenschappendoor
Horst-huis
&
Schaminée (1998) en Rodwell et al. (2000).Vegetatiebeschrij
ving
en diagnose
Tabel
I
omvat enige tientallen opnamendie op steenblokkentaluds van onbeweide zeedijken
zijn
gemaakt. Het gaat om eenvegetatie
die
zijn
basis heeftin
de
metgrind opgevulde spleten. Het
is
dus geenwonder
dat dit
type plantenvan
stenige standplaatsenbevat.
Sommige hiervan,zoals
Crambe
maritima,
Lathyrus japonicus en Senecio viscosus, blijken aan de Engelse zeekust optimaal te gedijen opkiezelstranden.
Andere, zoals
Brassicaoleracea subsp. oleracea,
Bela
vulgaris subsp. maritima en Criíhmum maritimum,hebben
hun
voornaamste
leefmilieudaarentegen
op
rotskusten.
Daarnaastkomen
in
Tabel
I
kustplantenvoor
diegewoonlijk
op
zandstranden leven, zoals Leymus arenarius en Cakile maritima,of
kweldergemeen-Jager
&
Weedaschappen
van
de
Asturetea tripolii
voorkomen.
Verder
bevatdit
vegetatie_type
ruderalen
van
de
Artemisieteavulgaris
en
akkeronkruiden
van
deStellarietea mediae. plantensociologisch gezien
is
op de
steenblokkentaluds vanzeeweringen
dus
een
uiteenlopend gezelschap samengekomenHet in
TabelI
(zie bijlageI)
gepresen_ teerde vegetatietype kan vanwege de hogepresentie
van
Atriplex
glabriuscula,Crambe maritíma,
Atriplex prostrata
enTripleurospermum maritimum
tot
deCakiletea maritimae worden
gerekend. Vaak bestaan de gemeenschappen uit dezeklasse echter slechts
uit
eenof
enkelesoorten
vaatplanten,
die
met
grote aantallen optreden.Dat is
heel anders in de soortenrijke Cakiletea-vegetatie die inTabel
I
wordt
gepresenteerd. Bovendien onderscheidt deze soortenrljke Cakitetea-gemeenschapzich van
reeds beschreven gemeenschappen uit deze klasse door:o
de constant optredende combinatie vanAtriplex
glabriuscula
en
Crambemaritima,
die de
kencombinatie vormen en beid.e bovendien (tenminstepreferente) kensoorten kunnen gelden
het
lrequent voorkomen
van
enigeruderalen
(senecio
viscosus*,
Diplotaxis tenuifolia,
Cirsium
vulgare*),
graslandplanten(Taraxa-cum sectie Ruderalia, Daucus caroÍa,
Pastinaca
sativa),
muurplanten(Cynbalaria
muralis en
hettopkapselmos
Tortula muralis),
pio-niers van droge zandgrond,(Cochlea-ria
danica
en
Sedumacre)
en
deruigteplant Solànum
dulcamara*, welke als differentiërende soorten zijnte beschouwen
o
het optreden van enkele planten die inomringende landen
een
zwaartepuntop
rotskusten
hebben
(Brassica oleracea subsp. oleracea en Crithmum maritimum).
de
aanwezigheidvan
bladmossen, waaryan behalvede
reeds genoemdeToríula
mureilis ookBryum
barnesiien
Brachythecium
rutabulum
alsdifferentiërende
soorten geldenkunnen
o
het
relatief
hoge
aantal
constante soorten (een tiental soortenin
Tabel 1heeft een presentie > 60 %)
r
het
relatief hoge
gemiddelde aantalsooÍen
De met
*
gemarkeerde soortenzijn
alleenbinnen Nederland
onderscheidend tenopzichte
van
andere
Cakileíea-gemeenschappen,
niet
wanneer
ookbuitenlandse
beschrijvingen
in
devergelijking worden betrokken.
Op grond van deze reeks van kenmerken
verdient
dit
vegetatietype erkenning opassociatieniveau.
Als
benaming
wordlvoorgesteld:
Crqmbo-Atriplíceíam
glabriusculi,
ass. nova, kortweg Crambo_Aíriplicetum,
in het
Nederlands'Kustmelde-associatie'
(Type-opname: Tabel 1, opname 7). De nieuw beschreven associatie is tot dusverre alleen waargeno_ men op buitentaluds met een noordelijketot
westelijke,
meestal(noord-)
noord_westelijke expositie.
Ook vindt
op
destandplaatsen
geen
noemenswaardigeophoping
van
aanspoelselplaats.
Dedesbetreffende gemeenschap
staat
hetmeest
op
deAfsluitdijk
(van Den Oevertot
Kornwerderzand, opnamen
l-29), maaris
ook tamelijk ver
daarbuiten bijHarfingen
gevonden(opname 29).
De combinatie vanAtriplex
glabriuscula enSenecio viscosus werd ook op de westkant
van de pier
bij
Holwerd
waargenomen (mondelinge mededeling ph. Sollman).ln
De vegetatie van Nederland wordÍgesuggereerd dat Atriplex glabriuscula
tot
de
associatiekensoortenvan het
Salsolo-Cakiletum
maritimae behoort.
Hetpresentiecijfer
van de
soort
in
dezeassociatie
(13
%)
berust grotendeels op een reeks opnamen dieM.A.p.
Horsthuisin
1995op de Afsluitdijk
maakte. Naaronze mening
zijn
deze
opnamenwaarvan sommige
tevens
Crambemaritima
bevatten-
niet
als
Salsolo-Cakiletum maar als Crambo-Átripliceíum te classificeren. In vergelijking met TabelI
lijkt
het om fragmentaire voorbeelden tegaan, maar dit is mogelijk toe te schrijven
aan
kleinere proefvlakken
(4-30
m2).Herziene beoordeling van deze opnamen
resulteert
in
eenzeer
geringe presentievan
Atriplex
glabriuscula
in
andereassociaties,
wat
haar
status
alsassociatiekensoort
van het
Crambo-AíripliceÍum
bevestigt.
Ook
Crarnbemaritima
is
slechts incidenteelin
andereC akil eí ea-gemeenschappen aangetroffen.
Naast
Atriplex
glabriuscula
en CrambemariÍima kan wellicht
Lathyrusjaponicus
als
lokale kensoort
gelden.Internationaal
geldt
deze
soort
alskenmerkend
voor
zeereepbegroeiingen van de Ammophiletect, maaÍ in Nederland-
aan de zuidgrens van haarareaal
is zijvoornamelijk
aangetroffen
opsteenglooiingen aan de zeekust (Weeda et
al.
2003,
p.
59).
Crithmum maritimumkomt
eveneensals
lokale kensoort
inaanmerking.
Omdat deze
soort
op
deAfsluitdijk
schaars voorkomten
bij
onsvoornamelijk
in
Zeeland
wordt
aangetroffen,
kan
een
beoordeling van haar positie beter worden uitgesteld totdatde
steenglooiingen
van
Zeeuwsezeeweringen plantensociologisch
zljnonderzocht.
Brassica oleracea
komt verderop afzonderlijk ter sprake.Binnen
de
Cakiletea
maritimaewerden
in
Nederlandtot
dusver
tweeassociaties
onderscheiden,
die
inverschillende verbonden
worden
ondergebracht: het Atriplicetum littoralis
in
hetAtriplicion littoralrs, het
Salsolo-Cakiletum
maritimae
in
het
Salsolo-Honckenyion
peploidis
(Horsthuis
&
Schaminee
1998).
Het
Crambo-Aíriplicetum glabriusculi toont met beideverbonden bepaalde
overeenkomsten(Tabel
l).
De
verwantschapmet
hetAtriplicion
littorctlislijkt
echter groter dandie met het
Salsolo-Honckenyionpeploidis.
Gemeenschappelijkmet
heteerste
verbond
zijn
Elytrigía
atherica,Rumex crispus,
Tripleurospermummariíimum, FesÍuca
rubra
s.1., Asteríripolium
en
Polygonumaviculare.
De eerstedrie zijn
constante soortenin
hetCrambo-AtripliceÍum, en ook de presentie
van
de
anderedrie
is
aanzienlijk. Het Selsolo-Honckenyion heeft enige soorten gemeenmet de
zeereepbegroeiingenuit
de
klasse
Ammophiletea,
waaronder Leymus arenetrius, Elytrigia juncea subsp.boreoatlantica
en
Honckenya peploides.Deze
drie
soortenzijn
weliswaarin
hetCrambo-Atriplicetum aangetroffen, maar hun presentie is beperkt (Leymus) tol zeer
gering.
Ook
Cakilemarilima, die
in
het Salsolo-Honckenyion haar optimum heeft,haalt
in
het
Crambo-Atriplicetum geenhoge
presentie.Al
met
al
kan
dezeassociatie
het
best
in
het
Atriplícíonlittoralis
worden
geplaatst.De
andereassociatie
van dit
verbond,
hetAtriplicetum
liftoralis,
is ten opzichte vanhet
Crambo-Atriplicetum
positief
gekenmerkt
door
de
associatiekensoortAtriplex
littoralis en de
differentiërendesoorten Suaeda
marííima en
Potentillaanserina.
In zijn
relatieve soortenrijkdom komthet
Crambo-Atriplicetum
glabriusculi overeenmet het Atriplicetum
littoraliscirsietosum,
een
zeldzame
Cakiletea-gemeenschap
op
schelpenbanken opkleine eilanden zoals
Rottumeroog enGriend (Horsthuis
et al.
1996; Horsthuis&
Schaminée 1998). Gemeenschappelijkesoorten
zijn de
eenjarigen
Galiumaparine, Sonchus asper,
Stellaria
mediaen
Sonchus oleraceus.
Ook
deruigteplanten
Cirsium
arvense
en Calystegia sepium,die
af
en toe
in
hetCrambo-Atriplicetum
werden
genoteerd, vormen een schakel naar het Aíriplicetum littoralis cirsietosum.Bij
Harlingen
en
Westhoek zljn
begroeiingen aangetroffen
die
alsgrensgeval
tussen
het
Crambo-Atriplicetum glabriusculi
en
andereCakileíea-gemeenschappen
zijn
te beschouwen. Ze worden nader besprokenonder 'Successie en zonering'. Opnamen van deze overgangstypen zljn aan het eind
van Tabel 1 toegevoegd (opname
30
en3l),
maar
niet
meegenomenbij
de bepaling van de presenliepercentages.Jager
&
Weeda +.+
.-+
- +-3 .N U E L^O ê.ïN-l-N .o N-NN -oE + ! .N.+
-N -d++
-N N + + + + É . .O ->oh€-N6o 8--,?-Oó-Oc)C)@ó-N 9-L/)!: o^=o.-8 oN -,4-Cnr,C)C)O-ó--q- !O*N!aosor:oc N{-Cr,no---:óÁK<-=R353!9-3:
!-:rroó--o€o n-N1--NnC--dï-ó9-ao o-qro$o €\o
Na--ó-O-ON+-Á
Y1.taA N6q{OSO o€ N1--ó-O-CN<-N; Í/4oN$NOr+O O-Na--É.-ó-O-ïrn
R<q3SXS=39-e3
a{?(,o-sNo€o oa N1--ónOONN---.1U)A -SNOaO OO N1---qOONNó-_ Q -ao -óNoo.o c)-Na--*-OOO-S-ó 3 - o---6h6 -<-.:s-cé,-:-'r,ó-eluDA --=o€o oN -\--$NO--<fngó --Èo-ór.o*N cN -1--$NOON-hNN e-3o-N"ao$ nN -\--*NOONnSdN --3o-N.ao+o on -a--.+NóOd-h-N s-3o-N"to* nq -1--vóOONSóN-ó jOa -NCaO€O O--1--SóOONN6NN N:(/)O--No€O nn -a--*-OONN$-N -tAO --NO€O c)N -\--$+OONN++N A-Aq€nNOOOOn -a-O*SO-ON$-N*<43=X3=3Rog:l
-<93i3333R*gFi
-<33fr:3=3RofiK
o<43fr!3ogR*3R
,666NNOOO r,<-3r,ndóó=nó-i . -aq €-Noóo oo s1-CT,NOOO-\lóÁ -(rq.rqNO6O Nó -,4--hÉ'--ON\l---aqrhNooc no N1-Oh!lO-ON6-Á -aqr*Nóoó 6O -a-Oo+ó-ód<?-N++
* * r*-N+N++ 3 N* u* * -++ h* €€o s- -N-ró 4 +ê.++ u v)\aó € !(J-dË aHd
.' o ut=J=" :
E-
=
€
s c
ë' E:
E==
: ::.
"'É
e,Ë
lËË
Élis5F=sqeÈrEÈÍií{È
+
ÈËni
r€;ee!ELÈglËFiÍseË1
I a:x-:
ELËÊ
!:ToËáf 3.FE;=!EeFËÉ.E.=,9.
EzÊá€Èt=
7e3:
:ë:rEË::5riE:ëaÈ3SE
;!;5lilsÀ,ssËË
5€ËËËsË#sËsÉË=;5à55
Stratiotes 31 (2005) 42
.+
+.
+-+ .-c
.+ !fO+
.+
.+
+C
N+ N Nv d€
N r N I N c.l d N d N N-+
+N L NN NN ! dN +d! N N€
r N€
r
s
N + nhr 9N--f \tó-f f I r6$-ró -444- :
o=={
.+
! O\\ONn 9A6+rr{èë
ii+
n-UO
É.ÀH Ír,
A
3
E3Í
Ë
q
=
-
;>E
:
-l E .=-u u t)Ê
Ê
4 :=< .g
s-*ie
,-
ë3
s-eEs-ËÊg
sÉ59
És
í,EFÉ;Èl"E
Êg=Eeeoo
re*lE:'EEE*=:E
eblËFS9;sZàqÉE
flf;ÉÊSÉËP
Ë
ÊH€tr5
ËàËÈHg
E
g
BE
àË€ËE::9
Ê Ë Ëp
=:A
9;ËÈ:
ÊJager
&
Weeda + + +++
++
+ N€
Nr
N€
N N $ N N N N N N 6-r
€ <l N a€
a*
N+
+-+. ++:
++
d N N ** N N + N *lip+-+
+++
*- l +-.N LN d Ld .N +!,+
+++
.++
.+
.:92
E +* g
ËF
E iË
Í^
=<
E
?A
.s! oF tF
-:Ë
J
=
F,,A,
k e . !
s i Ë d o- ó
ó
-:E=.eE:.3á
Éi-
EËEoF=-i'ËËí"-
't=
E
=
eÉË
É*Ë rEË
sË'
Ë
e;Ë
Ëáá3ÈË
ËËËË
ïËËÉÉ
EE€Ë
ËËï
;
í=ï
48ÉÍ33 ;
$E€
:ëë
=rE;i=a
iiÊ :r€
!È
stdEs;
ás
ËË
r
Ë Ë ÉËÉ ËË ËË
=Ë
ËË
Ë.qË
Ë .Ë3
ËÀE;g
Stratiotes3l
(2005) 44j-l - ---.'
s
ë
á
ËË
íËË
ËËrE
À
u:Ë
ígËEïËË"Ëg.
f
Ë:=
u.+€=F*'*"€i
1 :.= N ^ -'= O. É -- -cq-.E
s
,i-*=
*=ËV+ëË*E
=iE
EË;ËËËgËë
s
Èr;
gËëiËágui
F
Sp$ EEI;qár.rá
;s
È;;
ï+ËHásEgï
sl
;i
ÈËË
Ë*q+Ë!Ëi,9
-ÈËF
2ËË!Ë€eí?
;Ë
E\ïa
á:ËÉï€Ëi*
4
S
9€
rËË
;È^:F
1qEÊH+tËF
iÈ
,*JÈ*
ËAEEEÍïEË
EëË
Ï;ËÈE
Ëí5ËËËg€ï
tËE,.e,FÈèt
sTlg:+EÉË
ÉËÈË:ïïsÈËË;ËÍiËíiË
s
s
€
i
=
I
frË
I
g
.ag
[e
=
Ë
E:
È
Ë,i
EiF
ËíËi
i
Ë35ÊilÈ
3ëÈ
Èr;E=áËrË;
IË,Cg,fë5F
ÈË;ï;jËaÈg*íËsË!ï==*
È
;
Ë
=..ï
É
;
#
ï
E
$È
È
+
=
:,
c
'+5e
È
í
*Ë
gz=,:eËs
$:
Ë Ë
Ë
?
lÈ
ËË
È
I.È*J:3
Ë$
Ë5
H
FE;
FË
gE
ËÈ
È
ËËËrïreEr
áË
ËgËËeËáÈï
Ë
Ë
N€
Nr
N€
N Ns
N N d N N N 6 6r
I -+ L+ + N€
s
N--Érrrrrr
*
à
E s.9
y
u) io
tr !?: d6 o ?= -s - G I o g o* otr;=€ddó - =srËË:.9ortr>Ë=
o o o Ê f É.- v €*À6ïaEÀi?;É
È o 9o q X 9 tr.= qr d ooh
Hr
à-5-Q-b.Í.3
=éÉrBrrSFË!.
-FEF=5;àË€E
€È
-zÊ:lc0c0uÍ!ooà'
è5àab
5
ËE
i
45 Stratiotes
3l
(2005)Jager
&
Vy'eedaAanvullende opmerkingen
bij
Tabel
I
In
de
maandenwaarin
de
in
Tabel
Igepresenteerde opnamen
zrjn
gemaakt, waren de hennepnetels reeds afgestorven, waardoor deze niet op soortniveau kondenworden
gedetermineerd.
Alleen
inopname
21
is
met
zekerheid Galeopsistetrahit
geconstateerd.
Vermoedelijkbevond zich onder de afgestorven planten tevens Galeopsís
bifida,
aangezien dezewel
vaker op zeedijkenwordt
gevonden.Vermeldingen
van
Plantago
majorhebben merendeels betrekking
op
subsp.major, maar
in
twee opnamen (12 en2l)
werd
subsp.intermedia
genoteerd.Bij
Sonchus arvensis
was niet
altijd
uit
te maken om welke variëteit het ging, maarin
elk
geval
is
zowel
var.
arvensis (opnamen19,28,30)
als var. maritimus(opname 12) aangetroffen. Een naar het Rijksherbarium opgestuurd exemplaar van
Atriplex prostratq
uit
opname14
werddoor R. van der Meijden gedetermineerd
als var.
longipes,
die
door
Van
derMeijden (2005)
als
afzonderlijke
soortwordt erkend onder
de
naam
Atriplexlongipes. Een van de waamemingen van Senecio
jacobaea heeft betrekking
op subsp. dunensls (opname 26).Wat de bladmossen betreft; alleen in
de
opnamen
16 en 17 is
eennoemenswaardige
bedekking
van
demoslaag
(ca.
l0 %)
geconstateerd. Tenslotte moet worden vermeld dat de opde
steenblokkenlevende
korstmossen,hoofdzakelijk
oranjegeleplakkaten
vanXonthoria
paríetina;
buitende
opnamenzijn gelaten.
Successie en
zonering
Het
Crambo-Atriplicetum
glabriusculiwordt
lokaal verwijderd wanneer,in
het kader van het onderhoud, de steenblokkenopnieuw worden gelegd.
Zelfs
Elytrigiaatherica legt het daarbij
dikwijls
af. Twee soortendie
deze onderhoudsmaatregelenwaarschijnlijk
wel
hebben
kunnenoverleven,
ztjn
Leymus arenarius
enLathyrus japonicus. Beide manifesteerden
zich namelijk
vegetatievormendop
eenoverigens vegetatieloos
stuk
steenblok-kentalud, waarbij de Lathyrusjaponicus-vlek
ongeveer40
m2 bedekte. Waar hetsteenblokkentalud
van het
Crambo-Alriplicetum wordt
ontdaan, slaat vanuit aangespoelde en aangewaaide zaden weeropnieuw een begroeiing
op die tot
deze associatie behoort. Hetlijkt
erop dat deze ontwikkeling be gint met vegetatievorming van Atriplex glabriuscula. Van deze soortzijn
namelijk
uitgesproken soortenarmepionierbegroeiingen waargenomen. Ook historisch gezien vormt
zij
de basis van de associatie(zie
verderop onder 'Overige opmerkingen').Op
steenblokkentaludskomt
somsook het Atriplicetum
littoralis
voor. Deze Cakileíea-gemeenschapstaat daar
waardoor een beschutte ligging ophoping van
aanspoelsel
plaatsvindt.
BU
Westhoek gedijt de gemeenschap bijvoorbeeld op dedijkvoet,
tussen steenblokkenvóór
eensmalle
strook
rietruigte.
Op
dezestandplaats
werd
in
2002 tevens
eenfragmentair
ontwikkeld
Crambo-Aíriplicetum aangetroffen, dat een zekere
verwantschap
met het
Atriplicetumlittoralis
cirsieíosum vertoonde en waarinCalystegia
sepium
bodembedekkend optrad.Door
nieuwe kweldervorming nadijkverzwaring nam de hoeveelheid aan-spoelsel
toe,
en door
ophopingvan
ditaanspoelsel
verdween
het
Crambo-Atriplicetum-fragment.
Inmiddels
is
het vervangen door een Atriplicetumlittoralis
bestaand
uit
Atriplex littoralis,
Atriplexprostrata
en
Tripleurospewnum mariti-mum, waaÍin bovendien eenklein
aantalexemplaren
van
Brassica
oleracea voorkomt.Binnen de Crambo-Atriplicetum-zone
vindt
tevensop kleine
schaalvegetatie-vorming door
Seriphidium
maritimumplaats
(Tabel
2).
Deze
Zeealsem-begroeiing
heeft met het
Artemisietummariíimae
van
kwelders
behalveSeriphidium
alleen
Elytrigia
athericaNummer opname Locatie Auteur(s) Kaartblad Atlasblok Km-blok Jaar (20...) Maand Dag Oppervlakte (m2) Bedekking kruidlaag (%) Aantal soorten ASTERETEA TRIPOLII Seriphidium maritimum Elytrigia atherica CAKILETEA MARITIMAE Atriplex glabriuscula Tripl eurospermum maritimum
Crambe maritima OVERIGE VAATPLANTEN Sonchus oleraceus Solanum dulcamara Sonchus arvensis Medicago lupulina Cymbalaria muralis Diplotaxis tenuifolia Sonchus asper Festuca rubra Cirsium arvense Leontodon autumnalis BLADMOSSEN Tortula muralis Bryum bicolor Bryrm species
gemeen; zelfs Festuca
rubra,
diein
hetArtemisielum maritimae vaak codominant aanwezig
is,
ontbreektvrijwel. Voor
hetoverige heeft de begroeiing
het
karakter van een soortenarïnCrambo-Atriplicetum-fragment
met
faciësvorming
doorSeriphidium.
Dit
vegetatietype is, evenalshet
goed ontwikkelde
Crambo-Atripli-cetum, vooralsnog alleen
op
onbeschuttebuitentaluds
aangetroffen.Op
beschut gelegen buitentaluds staat daarentegen hetvan
kwelders
bekende
Artemisietum maritimae. 3 + 4 2b + rÍ
+ r r + r +8
9
l0
ll
t2AHHHH
JJJJJ
09 0s 0s 05
0558 54 54 54
5413 52 52 52
5205 0s 0s 05
0509 l0 r0 l0
t008 l7 t7 t7
t796343
50 80 30 80
20'76664
zo1234567
AAAAAAA
JWJWJJJJJ
l0 l0 09 09 09 09
0941 4t 58 58 58 58
5823 22 22 22 l2 t2
1303 03 05 05 05 0s
0509 09 09 09 09 09
0924 24 08 08 08 08
08666t620t69
30 30 50 30 30 30
2s5827546
3333332b
2a+++l+l
Tabel 2. Door Seriphidium mariÍimum gedomineerde begroeiingen op het buitentalud van de
Afsluitdijk
(A) enbij
Harlingen (H).Bij
het strand van Harlingen is op hetsteenblokkentalud
een
enigszinsafivij-kende vorm van het Crambo-Atriplicetum
opgenomen (opname
30,
een
paaÍ honderd meter ten noordenvan
opname29
gemaakt).Deze
onderscheidde zichdoor een
grotere hoeveelheid
Cakilemariíima,
talrijk
optredenvan
Elytrigiajuncea
subsp. boreoallantica
en
het sporadisch verschijnenvan
Salsolakali
subsp.
kali.
Het
laatstgenoemde drietal,dat op
verwantschap
met
Salsolo-Cakiletum
wijst,
profiteerdeter
plaatseJager
&
Weeda Nummer opname Auteur(s) KaaÍblad Atlasblok Km-blok Iaar (20. . .) Maand Dag Lengte proefvlak (m) Breedte proefvlak (m) Bedekking kruidlaag (%) Bedekking moslaag (%) Aantal soorten Brassica oleracea Lepidium draba CAKILETEA MARITIMAE Tripleurospermum maritimum Crambe maritima Atriplex prostrata ARRHENATHERETALIA Plantago lanceolata Daucus carotaTaraxacum sectie RuderaLa Cerastium lontanum * nrlgare Lolium perenne Leontodon autumnalis Arrhenatherum elatius Achillea millefolium OVERIGE VAATPLANTEN Sedum acre Festuca rubra s.l. Rumex crispus Cirsium r.ulgare Senecio viscosus Bromus hordeaceus Sonchus oleraceus Leontodon saxatilis Senecio jacobaea * dunensis Galium aparine Lamium purpureum Poa pratensis Solanum dulcamara Cymbalaria muralis Rosa rugosa Sherardia arvensis Rosa canina Cirsium arvense BLADMOSSEN Tortula muralis Grimmia pulvinata Bryum capillare Bryum argenteum Orthotrichum anomalum Bryum bicolor Brachythecium albicans Schistidium apocarpum s.l. Syntrichia calcicola
1234
J J
JWJWl0 l0 l0
l0 314t 4t
4ts5 13
23
23 020s
03
03 0909 09
0928
08 24
24206 6
53333
20
t5 25
r0- 3
15
I2321
24
62b
2a.++
0r
+l2a
+l+r
lr+
r+r
++
+r
.+
.+
l+
2a+
I++
+2m
+.r
I I + + + r.+
.+
+2a
2m 2m 'r+r
r + rvan
het
opstuivende strandzand
(bljopname 29 speelde
dit
geen rol). Buiten de opname werd bovendien Glaucium flavumwaargenomen
(een soort
die
vaak geïsoleerd van de overige vegetatie groeit en daardoor plantensociologisch .buiten deboot
valt').
Afgezien van
deze Salsolo-Cakiletum-elementen ging het om een goedontwikkeld
Crambo-AtripliceÍum
met onder meer Beta vulgaris subsp. m(tritima,Crambe
maritima
en
Brassica
olerqcea(ammer genoeg zijn de aanwezige melden
niet
op
soortniveau gedetermineerd). In 2005 bleek echterdat
dezevorm van
deopnameplek
is
verdwenen.
Oorzaakhiervan
was de
combinatie
vanzandophoping
en
betreding.Nu
bevindtzich op
dit
deel van het steenblokkentaludde
enige vindplaatsvan het
Honckenyo-Ágopyreíum
juncei
aan
de
Friese vastelandskust,waarin
bovendienEryn-gium
maritimum voorkomt
(mondelinge mededeling Ph. Sollman).Onderlangs
wordt
het
Crambo-Atriplicetum
door
een
vegetatielozespatzone begrensd. Bovenlangs komen, tussen de steenblokken, begroeiingen voor
die
nog weinig
kustplanten bevatten enmoeilijk
geclassificeerdkunnen
worden.Algemene graslandplanten (vooral van de
Arrhenatheretalia)
zijn in
de meerderheid:deze
zone
wordt,
wat de
vaatplantenbetreft, voomamelijk bevolkt door soorten
uit
het
aangrenzend grastalud.Tabel
3presenteert enkele opnamen
uit
deze zonedie naar aanleiding van aanwezigheid van
Brassica oleracea
of
Lepidiumdraba zijn
gemaakt.
Van
de
op
het
buitentaludaangetroffen soorten komen
Syntrichiacalcicola,
Trfolium
arvense,
Sambucusnigra, Rosa canina, Rosa rugosa en Rubus
caesius
vooral
op de
hooggelegen steenblokkenvoor. Ook
vermeldenswaardvoor
deze zone
is de
(weelderige)Tabel 3. Opnamen mel Brassica oleracea
of
Lepidiumdraba
bovenaanhet
buiten-talud van deAfsluitdijk
aanwezigheid
van
Ballota
rlgra
subsp.foetida
onderlangs
de Íruur bU
het monument De Vlieter.Plantensociologische
positie
van
Brassica oleracea
De op
steenblokkentaludsvan
zee-weringen aangetroffcn Brassica olerac'eaheeft de
uiterlijke
kcnnrerken van subsp.oleracea. Dezc
is
pas
in
1994195 inNederland
langs
de
Hollandse
kust ontdekt (V/eeda 1996). Hetging
destijdsom
twee
exemplaren.De
standplaatsbetrof
een
aanplantingvan
x
Calam-mophila
baltica
in
de
zeereep. Verder bestond de begeleidcnde vegetatie onder meer uit Rubus caesius, Sonchus aruensis,FesÍucq arenaria,
Carex
urenaria,Hippophae
rhamnoidesen
Ammophilaarenaria.
De
desbetreffende begroeiingwerd
tot het
Elymo-Amtnophiletumfestucelosum gerekend.
In
2002
isBrassica oleracea s.str.
op
een Zeeuwse schelpenbank gevonden, waarhij
stand-houdt
tussen
Elytrigia aÍherica
enAtriplex prostrqta (Jentink 2005).
Dit
zouzowel
kunnenwijzen
op
het
Atríplíci-Elytrigietum
pungentis
als op
een Cakiletea-gemeenschap.Op de
Afsluit-dijk
staat deze kustplant weliswaar vooralin
het
Crambo-Atriplicetumglabrius-culae, maar
zij is er
niet
tot
deze associatie beperkt.Op
de weinige groei-plaatsen bovenaanhet
steenblokkentalud(zie
Tabel
2)
verschillen
de
soorten-combinaties
weinig
van het
vanHelgoland beschreven Cardarío
drabae-Brassicetum olerqceae (Dierschke
&
Walbrun 1986). Op
dit
Duitse rotseilandwordt
,B/as.rica oleracea s.str. vergezelddoor
onder meer
Lepidium
draba,Cochlearia danica, Plantago
mariÍima,Tripleurospermum
maritimum,
Bromus hordeaceus en Rumex crispus. Een andere gemeenschap met Brassica oleracea s.str.is
onder de naam Brassicetum oleraceae beschrevenvan
het
klif bij
Cap-Blanc-Nez in Noordwest-Frankrijk (Géhu 1962).Hier wordt de soort vergezeld door onder
meer
Tripleurospermum
mcn'ilintum, Dattctrs carota subsp. gmTr,ifër, Feslut'untbra,
Dac'h'lis glomerata,
Sonchusoleraceus
en
Sonchus asper'.In
GrootBrittannië spreekt men van een'Brassica
oleracea
maritime cliff-ledge
commu-nity'
(Rodwell
et al.
2000).
Ook
washierboven
al
vcrmeld
dat
Brossic'a olerqcea s.str.bij
Westhoek standhoudt inhet
Atriplicetum
littoralis.
Kortom:Brassica oleracea
s.str.
gedijt
in vcrscheidene typen kustvegetatie. Net als op deAfsluitdijk
dringtzij
ook op Noord-Fransekliffen
vanuit de rotsvcgetatie vrijsterk
door
in
naburige
begroeiingcn waarin graslandplanten overheerscn, zoals de tweede auteur op hct famcuzeklif
vanEtretat
kon
waarnemcn.
In
Noord-Ncdcrland
vormt dezc
planten-sociologische speelruimte
gcen
ovcr-bodigc luxe, als
het om de
ovcrlevings-kansen
van de plant
bij
dijkonderhoud gaat.Brassica oleracea subsp. o/eracea is
overigens
de
stamouder
van
dcuiteenlopende cultuurvormcn
van
kool,waaronder
bloemkool,
rodc
kool, boerenkoolen
spruitkool. Behalve dezekool
zijn in
het Crttmbo-Án"iplicettnn nogwilde
vormen
van
vier
andere cctbarc cultuurgewassen gevondcn, namelljk Betavulgaris
subsp.
maritima (rode
biet,mangel, suikerbiet),
Dauurs
clrota
(wortel,
winterwortel), Lactucct serriola(sla,
kropsla)
en
Diplota.ris
tenuiJblicr(raketsla).
Ook
wordt
op
de
steen-blokkentaluds soms verwilderde Rupha-nus sativus (radrjs) aangetroffen.
Overige
opmerkingen
Een conclusie
van
dit
artikel
is
dat hethierboven
beschreven
Crambo-Átri-plicettrm
glttbriusculae
een
unieke plantengemeenschapis,
enerzijds
doorzijn
standplaats (kunstmatige rotskusten)en
anderzijdsdoor het
voorkomen van verscheidenevoor
Nederland
zeldzame plantensoorten. Wat dat betreft zouden desteenblokkentaluds,
behalve
om
hunJager
&
Weedabijzondere cultuurhistorische waarde, ook vanwege het voorkomen van het
Crambo-Atriplicetum
bescherming
verdienen. Helaas verdwijnen steeds meer potentiële standplaatsen door het met asfalt afdekkenvan
steenblokkentaluds.Ook
wordt
degemeenschap
klein
gehouden
doorschapen
die de
steenblokkentaluds kaalvreten.Wel wordt
danin
de spletensoms
nog
wat
onderontwikkeldc
A.glabriuscula gevonden,
zoals
tussen Komwerderzanden
Harlingen en tussenHarlingen
en
Koehool
(mondelinge mededeling Ph. Sollman). Stoppen met debeweiding
zal
dan
ook
tot
een
sterkeuitbreiding van
het
Crambo-AtripliceÍunt kunnen leiden.Tot
dusverrezijn
alleen de steenblok-kentaluds van deAfsluitdijk
en de Friesevastelandskust
stelselmatig
onderzocht. Opnamendie M.A.P.
Horsthuisin
1993maakte
op
de
Westnolaan de
Ooster-scheldekustvan
Noord-Beveland, bevat-ten soortcn als Senecio viscosus, Lalhyyy5japonicus" Cramhe maritima en Álriplex
glabriuscula, wat
onmiskenbaarop
hetCrambo-Atriplicetum
wijst. Ook
op
zee-weringen elders
in
Zuidwest-Nederland,op de Waddeneilanden en
in
de kop vanNoord-Holland
kan
naar
de
nieuw beschrcven associatie worden uitgekeken.Een
interessanteen
ook
onvermij-delijke vraag
is
hoelang
het
Crqmbo-AtripliceÍum reeds
in
Ncderlandvoorkomt. Klaarblijkelijk
heeft
deze associatie pasin
de laatste tientallen jaren haar huidigcvorm
heeft gckregen, maardc
ontwikkeling
heeft
al
vcel
eerdcringezet.
In
Noord-Nedcrland bcgon hetmet de
vestiging vanAtriplex
glabrius-cula, die in dc jaren van de aanleg van deAfsluitdijk
(1921-'32) opvijf
plaatsen aancn nabij het oostelijk uiteinde van de dijk wcrd aangetroffen (Koopmans-Forstmann
&
Koopmans 1933).Als
zaadbron komtde
destijds
grote
populatic
aan
denoordkust van Wieringen
in
aanmerking(Van Soest 193
l).
De soot't was trouwensal
in
I867
op
de
zeedijk
van
Texel aangetroffcn (Weeda I 980).Atriplex glabriuscula
is
een soort dielang over het hoofd werd gezien doordat
zij
slechts kortetijd (in
de nazomer) goedherkenbaar
is. Na
de
vondstenuit
debeginperiode
van de Afsluitdijk
duurde het tot omstreeks de laatste eeuwwisselingvoordat
zij
hier
opnieuwwerd
waarge-nomen,terwijl
het niet aannemelijk is datzij
in
de tussentijd ontbrak.Van
anderekenmerkende
soorten,
die
aanzienlijkmeer opvallen, staat vast
dat
ze
zichhebben uitgebreid
of
pasin
recentetijd
zijn
verschenen.Zo
werdBeta
vulgaris subsp. maritima pas in de loop van de 20"eeuw
minder
zeldzaam (Weedaet
al.2003,
p.
50-51). Crithmum
maritimumverscheen
pas
omstreeks
de
laatsteeeuwwisseling
en
bleef
zeldzaam; DeVisser
(1960) sprak
zelfs van
een martelgang van deze soortin
Nederland. Crambe maritimais
in
1935 ontdekt enpas
in
1959
voor de
tweede
maal waargenomen, maar breiddezich
daarnaalmaar
snelleruit. In
Noord-Nederland verscheenzij
in
1968
op
Texel
(Van Ooststroom I970),in
1973 op de zeedijkbrj
Oosterbierumen
in
1974
op
deAfsfuitdijk
(Van
der
Ploeg
1996).Lathyrus
japonicus
is
pas
in
1973 mel zekerheidin
Nederland aangetroffen enbreidde
zich
sindsdien gaandeweg overdiverse delen
van de kust uit.
Brassicaoleracea subsp. oleracea tenslotte
is,zoals hiervoor
al
werd vermeld,
sinds 1994 utt Nederland bekend.Voor het tot ontwikkeling komen van een nieuwc associatie zoals het
Crambo-Atriplicetum
is
de aanwezigheid van eengrote
lengteaan
geschiktmilieu
-
deAfsluitdijk
biedt
meer
dan
30
kmkunstmatige
rotskust
van
doorslag-gevende betckenis.Hierdoor krijgen
de kenmerkende pioniersoorten, die door dewisselvalligheid van het kustmilieu vaak
grote aantalsfluctuaties vertonen, toch de
kans
om
'robuuste' populaties
op
tebouwen.
Naast
de
afwezigheid
vanbe
weiding verklaart
dit de
rijke
ontwikkeling
van
de
associatieop
deAfsluitdijk.
Op
kleine,
geïsoleerdestukken
zeedijkbeschoeiingis
de
kansveel groter dal
zrj
in
een
framcntair stadiumblijft
steken.Bij
een associatiedie
pasin
rccentetijd
haar
huidige
samenstelling
heeftgekregen, ligt de vraag voor de hand
ofzrj
met
klimaatsveranderingin
verband te brengenis. De
areaalkenmerkenvan
de kenmerkende soorten (Hulten 1958,l97l;
Jalas&
Suomincn 1980, 1996) wijzen nictin
dezerichting.
ln
Europees perspcctiefgezicn komcn
de
nieuwe
aanwinslcnzowel
uit het
zuiden
(Crithmummaritimum)
cn
zuidwesten
(Brassicaoleracea subsp. o/eracea)
als
uit
hetnoorden
(Lathyrus .japonicus).
Toen Crambe maritimain
ons land verscheen,was
zij
reeds bekend van Franse, Britse,Zuid-Scandinavische
en
Baltischerotskuslen. zodat haar vestiging
op
onze 'kunstrotsen' slechts deoplulling
van eengat
in
haar
areaal betekende.Van
de soorten die reedsin de
19" eeuwof
nogeerder
tot de
Nederlandse flora
behoorden,
heefl
Atriplex
glabriusculaeen noordwestelijke, Beta vulgaris subsp.
maritima
daarentegen eenzuidelijke
enzuidwestelijke
verspreiding
binnenEuropa. Atriplex Qtrosírata var.) longipes tenslotte behoort
tot
de Noord-Europeseflora.
Al
met
al
wordt
het
Crombo-Atriplicetum glabriusculae
gekenmerktdoor
soorten
met
zo
uiteenlopendeareaaltypen
daÍ
deze associatieniet
alsindicator
van
klimaatsverandering inaanmerking
komt.
De
hier
beschrevenverrijking
van de
Nederlandseflora
envegetatie
mag dan
ook
op
het
conto worden geschreven van de creatie van eenvoor
Nederlandnieuw leefmilieu
in
devoffn van kunstmatige rotskusten.
The
Crambo-Atriplicetum
gla-briusculae,
a
hitherto
undescribed
association
on
stone-block
slopes
of
seawalls
in
the
Netherlands
In
the
Netherlands stone-block covered slopes of seawalls are an important habitatfor
several rare plants
of
strandlines,cspecially
if
thcrc is no grazing by sheep.Frorn 2000 onwards this habitat has bccn investigated
in
thc
northernpart
of
thecountry over tens
of
kilonrcterswith
theain.r of making relevés
with
rare coastline-plants. During this search a lotof
stationsof
Crumbemttritinta
andÁtripler
gla-briusc'ula
were
observed.Also
scveral new localiticsof
Bia,r,rlca oleroc'ea s.str.,Crithmum mariÍintum, Lathyrus
.japo-nic'us, and Gluucium .fluwrm have bccn recorded. Most
of thc
specics mcntioncd hcre whcrc foundin
a kindof
vegetationbelonging
to
thc
Cakiletea maritimae.Nevertheless
the
scawall
vegctation shows many differenccs as compared to Ihc Cakiletea associations dcscribcd sofar.Thcrcfore
rt is
described
as
a
new association, narned Cramho-Atriplicetumglabriusculi.
This is
characterizedin
thefirst
place by the combination of Átriplex glabritrscula and Crambe maritima. Bolh maybe
consideredlocally
characteristic specics. Possibly the same holds true forLaÍhtt'tts japonicus,
whrch
has
been observed mainlyin
this kindof
habitat inthe
Netherlands. Arnongthe
differentialspecies
are
Diplotaris
tenuifolia,
Cymbalaria
muralis, Pastinaca
saÍiva, Brassíc'q oleracea, Daucusc'arola,
andTorÍula muralis. As far as Dutch syntaxa
are
considered, Taraxacunt sect.Rude-ralia,
Senecio viscosus, Solanumdulca-mara and Cirsiunt vulgare may be added
to
this
list.
Moreover
the
Crambo-Atriplicetum is strikingly richer
in
species than other CakileÍea-communities. Withinthe Cakilelea the association is placed in
the
alliance
Atriplicion littoralis
onaccount
of
the
frequent
occurrenceof
Elytrigia
alheric'a,
Rumex
crispus,Tripleurospermum
maritimum,
Feslucarubra s.|., Aster lripolium, and Poll,gonum
aviculare,
all
of
which are differentiatingwith
regardto
the
Sa/solo-Honckenyion peploidis.Sofar
the
Crambo-Atriplicetum hasonly
been
observcdon
north
to
west facing sides. By far the most extended siteof this community in the investigated area
Jager
&
Weedais
thewell-known 'Afsluitdiik'.
Further-more the association was recorded at twolocations
on
the
seawallof
the
Frisian mainland. The community might also beexpected
in
other
coastalparts
of
theNetherlands,
e.g.
in
the
province of
Zeeland.
Probably
the
developmentof
the Crambo-Atriplicetum hasit
starting-pointin
a
pioncer vegetationof
Atriplex
gla-briuscula.
At the
lower side
the association borders upon a vegetationlessspatter-zone.
At
the
upper
side
thevegetation between
the
stoneblocks ismainly
composedof
meadow
plants,while plants
of
strandlines are lacking forthe greater part.
At
the Frisian rnainland coast twice asuccession
of
the
Crambo-Atriplicetuminto
another Cakiletea community
hasbeen
observed.In
one
instance (nearHarlingen) beach sand
blown up
againstthe dike
causeda
developmentinto
the Honckenyo-Agrop))retumjuncei,
which is characteristicof
sandy beachcs.At
the other locality(c.
l5
km NEof
Harlingcn)lhe Cramho-Atriplicetum was covered by washed-up
litter from the
adjacentsalt-marsh, causing
a
dcvclopmentinto
the AtriplicetLtmlittoralis. Along
the bottomthe Cramho-Atriplic'etum bordcrs upon a
vegetationless spattcr-zone. Towards the top grow, betwecn thc stoneblocks, hardly any plants ofstrandlines are found.
Within
the Crambo-ÁÍripl icetunr zonestands
of
Seriphidiummuritintum
maydevelop whose composition
is
stronglydifferent
from the
Arlemi.sietummaritirnue occurring
on
salt-marshcs.Apart
from
Seriphidium,
Elvtrigia
alheric'a
is
theonly
species they have incommon.
It
might
be
considered
afragmentary Crantbo-Atriplic'etum
with
aSeriph i di u m -dominated aspect.
Finally the phytosociological position of Brassit'a oleracea s.str. is discussed. So
far this
seaside plant,which
is
a
recentacquisition
to
the
Dutch flora, has
itsrichest
occuÍrence
in the
Crambo-Átriplicetum
on
the Afsluitdijk. Also
itwas observed a few times at a higher level
than
the
Crambo-Atriplicetum. Here thevegetation
is
resembling
the
Cardariodrabae-Brassicetum oleraceae described
from the
German
island
Helgoland. Outside theAfsluitdijk
Brassica oleraceas.str. was
recordedin
the
Atriplicetumlittoralis
(seadike NE of Harlingen),in
an Elymo-Ammophiletum fesÍucetosumrich
in
x
Calammophilabaltica
in
the
outer dunesof
Holland, and betweenElytrigia
atherica and Atriplex prostratq
on
ashellbank
in
Zeeland.All in all
the accompanying vegetation is rather diverse at various stations.Gerefereerde
literatuur
Dierschke,
H.
&
B.
Walbrun (1986). DieVegetation
der
Fels-Steilkiiste von Helgoland. Schriften desNqÍur.wissen-schaftichen
Vereinsfir
Schlesv,ig-Holstein 56:35-46.Géhu, J.M. (1962). Quelques observations sur
la
falaise crétacee du Cap Blanc-Nez (P.d.C.) et étude de la vegétationde
la
paroi
abrupte:
Brassicetum oleraceaenov.
ass. Bulletin
de
laSociete
royale
de
Botanique
de Belgique95
109-129.Horsthuis, M.A.P., J.A.M. Janssen
&
A.M. de Meulmeester (1996).De
vegetatievan
Rottumeroogen
Rottumerplaat.Een
beschrijving
op
landschaps-ecologische grondslag. Stratiotes 13'.7-29.
Horsthuis.
M.A.P.
&
J.H.J.
Schamince (1998). Cakilctea maritimac. In: J.H.J. Schaminee, E.J. Wceda&
V. Westhoff (rcd.),De
vegetatie van Nederland 4.Plantengemeenschappen
yan de
kusten
van
binnenlandse pioniermilieus. Opulus, Uppsala/Leiden, pp. 39-54.Hultén,
E.
(1958). The
amphi-atlanticplants and their
phytogeographical c'onnections.Kungl.
Svenska Veten-skapsakademiens Handlingar, 4e ser.,7(l).
Almqvist&
Wiksell, Stockholm, 340 pp.Hultén,
E.
(1971).
The
CirunnpolarPlants.
II.
Dicotyledons.
Kungl.Svenska
VetenskapsakademiensHandlingar,
4e
ser.,l3(l).
Almqvist&
Wiksell, Stockholm, 463 pp. Jalas, J.&
J. Suominen (red.; 1980). AtlasFlorae Europaeae 5. Chenopodiaceae to Basellaceae. Helsinki, I
l9 pp.
Jalas, J.
&
J. Suominen (red.; 1996). AtlasFlorae
Europaeae
Il.
Cruciferae(Ricotia
to
Raphanus). Helsinki, 310 pp.Jentink,
R.
(2005).Wilde kool
(Brassica oleraceaL.)
ingeburgerdin
Zeeland sinds 2002. GorÍeriq 3 1: 93-95.Koopmans-Forstmann,
D. &
A.N.Koopmans
(1933).
De
spontane vegetatie van het Komwerderzand envan de verbindingsdijk met de Friese
kust.
Nederlandsch
Kruidkundig Archief43:36 I -396.Meijden,
R.
van der
(2005).
Heukels'Flora
van
Nederland.23ste
druk.Wolters-Noordhoff, Groningen, 685 pp.
Ooststroom, S.J.
van
(1970). Floristische notities 80-85. Gorteria 5:49-54.Ploeg, D.T.E. van der (1996). De Seekoal op
it
lêst ek by ris. ln:. Op planten net iltsjoen. Fryske Akademy, Ljouwert, pp.38-42.Rodwell, J.S., C.D. Pigott,
D.A.
Ratcliffe, A.J.C. Malloch, H.J.B. Birks, M.C.F. Proctor, D.W. Shimwell, J.P. Huntley,E.
Radford,M.J. Wigginton
&
P.Wilkins
(2000).
Britisch
Plqnt Communities. Volume5.
MariÍime communities qnd vegetationof
open habiras. Cambridge lJniversity Press.Soest, J.L. van (1931). De Pteridophya en
Phanerogamae van Wieringen.
Neder-landsch Kruidkundig
Archief
1931: 308-355.Sollman,
F. & B.
Kooistra
(2004). Botanische excursies langs zeedijken en vloedmerken in noordelijk Fryslán.Twirre
l5(l):
l8-20.Visser,
A.
de (1960). De martelgang vanCrithmum maritimum
L.
in
Zeeland. Correspondentieblad ten dienste vande
.florisliek
en hel
vegelulie-onderzoekvan
Nederlancl11:182-I 84.
Wecda, E.J. (1980).
Atriplex
glabriusculaEdmondst.
In:
J.
Mennema, A.J. Quené-Botcrenbrood&
C.L.
Plate(red.),
Atlas vdn
de
NederlandseFlora
L
Uitgestotten en zeer zeld-zame planten. Kosmos, Amsterdam, p. 56.Weeda,
E.
J.
(1996). Overbekend maarnicuw
voor
de
wilde flora:
Kool(Brassica oleracea
L.)
aan
dc Hollandse kust. SÍzlloÍesl3:
30-36. Weeda, E.J., J.H.J. Schaminee&
L.
vanDuuren
(2003). Atlas
vanplanlengenreenschappen