• No results found

Ouderschap met liefde en grenzen : doeltreffendheid van de behandeling op de opvoedingscompetenties van ouder(s)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ouderschap met liefde en grenzen : doeltreffendheid van de behandeling op de opvoedingscompetenties van ouder(s)"

Copied!
26
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ouderschap met Liefde en Grenzen

Doeltreffendheid van de behandeling op de opvoedingscompetenties

van ouder(s)

Parenting with Love and Limits

Effectiveness of the treatment on the parental skills of parents

M. L. Hogendoorn 10284192

Begeleiding: Prof. Dr. G. J. Stams & Prof. Dr. J. Hendriks Externe begeleiders: Dr. J. van Horn & L. Hoogsteder, M. A. Amsterdam, september 2013

Masterthesis Forensische Orthopedagogiek Pedagogische en Onderwijskundige Wetenschappen

(2)

Abstract

Parenting with Love and Limits (PLL) is a short-term family-based intervention for

adolescents with externalized behavioral problems and attempts to reduce these behavioral problems by changing the family dynamics. Current research on the effectiveness of PLL focuses on changes in parental skills in relation to the aggressive behavior of adolescents. The results show an improvement in one or more aspects of parental skills, as seen by seven of the eleven parents. In two of the five adolescents there was a significant reduction in direct and/or indirect aggression. There are indications that the changes in parental skills, as perceived by the adolescents, affects their aggressive behavior. Because of the small sample, these results cannot be generalized and further research is necessary.

Keywords: PLL, family-based therapy, parental skills, aggressive behavior adolescents

Samenvatting

Ouderschap met Liefde en Grenzen (OLG) is een kortdurende gezinsbehandeling voor adolescenten met gedragsproblemen en tracht deze gedragsproblemen te verminderen door veranderingen in de gezinsdynamiek. Huidig onderzoek naar de doeltreffendheid van OLG richt zich op de veranderingen in opvoedingsvaardigheden van ouders en de samenhang met agressief gedrag van adolescenten. De resultaten laten een verbetering op één of meerdere aspecten van opvoedingscompetentie zien bij zeven van de elf ouders. Bij twee van de vijf jongeren was er een significante afname in directe en/of indirecte agressie. Er zijn

aanwijzingen dat de verandering in opvoedingsvaardigheden, vanuit de perceptie van de jongeren invloed heeft op het agressieve gedrag van jongeren. Vanwege de kleine

onderzoeksgroep zijn deze resultaten niet generaliseerbaar en is verder onderzoek gewenst. Keywords: OLG, gezinsbehandeling, opvoedingsvaardigheden, agressief gedrag adolescenten

(3)

Inleiding

De ontwikkeling van jongeren in de leeftijd van 12 tot 18 jaar wordt gekenmerkt door het verkennen en verleggen van grenzen. Bij een groot deel van de jongeren in deze

ontwikkelingsfase gaat dit zonder problemen. Er is echter ook een groep jongeren bij wie deze ontwikkeling leidt tot risicovol gedrag, zoals spijbelen, alcoholgebruik en/of het plegen van delicten. In de periode 1997-2007 is in Nederland een sterke stijging zichtbaar van het aantal jeugdige verdachten van 12 tot 24 jaar. In 2007 is het aantal jeugdige verdachten 64 procent gestegen ten opzichte van 1997. Hierbij is vooral een flinke toename zichtbaar in aan agressie gerelateerde misdrijven door jongeren, zoals bedreiging, mishandeling, vernieling en verstoring van de openbare orde (Van der Laan & Blom, 2011). De Landelijke Jeugdmonitor 2012 geeft ook een lichte stijging weer in het aantal jongeren dat met politie in aanraking komt en het aantal afgedane zaken door het Openbaar Ministerie en de rechter. Deze cijfers geven aan dat er in 2011 3,5 procent meer afgedane zaken zijn van jeugdige verdachten dan in 2010. Door de mate van criminaliteit voelt één derde van de Nederlanders zich wel eens onveilig (CBS, 2012; Van Rosmalen, Kalidien, & De Heer-De Lange, 2012) en wordt er jaarlijks veel geld uitgegeven aan preventie en opsporing (Van Rosmalen et al., 2012).

Ouderschap met Liefde en Grenzen

Bovenstaande geeft het belang aan van het ontwikkelen van interventies die

gedragsproblemen van jongeren verminderen. Eén van de interventies die dit beoogt te

bereiken is Ouderschap met Liefde en Grenzen (OLG). Dit is een Nederlandse bewerking van het Amerikaanse behandelprogramma Parenting with Love and Limits (PLL) en is door Scott Sells en het Savannah Family Institute ontwikkeld. OLG is een in Nederland erkende

gedragsinterventie en de Waag heeft als enige organisatie in Nederland een licentie om deze behandeling te geven. OLG is een intensieve kortdurende gezinsinterventie voor jongeren met ernstige gedragsproblemen, zoals agressiviteit, spijbelen, drugsgebruik en politiecontacten. Bij deze interventie wordt er vanuit gegaan dat gedragsproblemen en/of delictgedrag kunnen worden verminderd door het veranderen van de gezinsdynamiek. Het programma richt zich hierbij specifiek op de problematische en/of verstoorde gezinsrelaties en op de

opvoedingsonmacht bij ouders (Hoogsteder, 2012a). Het huidige onderzoek is een pilotstudie naar de doeltreffendheid van OLG in Nederland.

De theoretische onderbouwing van dit programma bestaat uit verschillende stromingen binnen de systeemtheorie (Haley, 1976; Minuchin, 1974; Selvini Palazzoli, Selvini, &

(4)

Pomerans, 1988) en aspecten uit het sociaal-ecologisch ontwikkelingsmodel van probleemgedrag (Van der Ploeg & Scholte, 1990). De structurele stroming binnen de systeemtheorie richt zich op pathogene gezinsstructuren, waarbij er sprake is van een overmaat of een tekort aan wederzijdse betrokkenheid. Deze ongezonde gezinsstructuren kunnen leiden tot probleemgedrag van jongeren. Meestal is er in deze gezinnen sprake van een omgekeerde hiërarchie: de jongere bepaalt wat er thuis gebeurt en de ouders zijn niet in staat regels en consequenties effectief door te voeren (Hoogsteder, 2012a; Lange, 2000; Minuchin, 1974; Sells, 1998). Vanuit de strategische stroming wordt de nadruk gelegd op de machtsaspecten en de daarbij horende communicatiepatronen tussen gezinsleden. Binnen de ouder-kindrelatie ontstaat er onenigheid over de regels in het gezin en is er een gebrek aan overeenstemming wie deze regels bepaalt. Deze machtsstrijd wordt gezien als de

onderliggende voedingsbodem voor conflicten binnen het gezinssysteem. Dit kan leiden tot destructieve interacties. Iedere interactie bestaat uit een uitwisseling van boodschappen op inhouds- en betrekkingsniveau, waarbij de machtsstrijd zich vaak concentreert op het betrekkingsniveau (Haley, 1976; Hoogsteder, 2012a; Lange, 2000; Watzlawick, Beavin, & Jackson, 1967). De cybernetische gezinstherapie wordt gekenmerkt door de opvatting dat individuele problemen in een gezinssysteem voortkomen uit homeostatische tendenties van de gezinsleden. Het gezinslid met de problemen wordt als symptoomdrager gezien, waardoor er geen aandacht is voor de problemen van andere gezinsleden. Probleemgedrag wordt binnen deze stroming verklaard door de vicieuze cirkel van negatieve interactiepatronen, waardoor jongeren minder vaak positief worden benaderd door ouders en zich terug trekken uit de interactie met hun ouders (Hoogsteder, 2012a; Lange, 2000; Selvini Palazzoli et al., 1988).

Het sociaal-ecologisch ontwikkelingsmodel van probleemgedrag (Van der Ploeg & Scholte, 1990) is voor OLG een aanvulling op de systeemtheorie. Dit model legt extra nadruk op interacties tussen de psychische factoren (kindfactoren en cognities) en de sociale factoren in de persoonlijkheidsontwikkeling. Bij dit model wordt naar probleemgedrag gekeken vanuit verschillende socialisatiekaders die invloed hebben op het gedrag van jongeren, zoals het gezinssysteem, het schoolsysteem en vrienden. Er is sprake van continue wederzijdse beïnvloeding van de factoren uit deze verschillende systemen op de ontwikkeling van jongeren. Dit kan zowel op een positieve als op een negatieve manier uitwerken. Deze wederzijdse beïnvloeding kan leiden tot disfunctioneren van jongeren (Hoogsteder, 2012a; Van der Ploeg & Scholte, 1990). Deze gedachte komt overeen met de coercion theorie van Patterson (1982). In deze theorie is het uitganspunt dat jongeren agressief gedrag gaan vertonen als ouders het gedrag van jongeren niet consequent bestraffen en belonen. Doordat

(5)

de consequenties voor agressief gedrag willekeurig worden gegeven, ontstaat er een circulair patroon van negatieve interacties tussen ouders en jongeren. Een voorbeeld hiervan is dat ouders prikkelbaar reageren op agressief gedrag waarop zij hun kinderen een preek geven of zelf dreigementen uiten. Deze dreigementen worden zelden uitgevoerd. Dit fungeert als ‘olie op het vuur’ bij de kinderen, waardoor escalatie in de hand wordt gewerkt (Wells, 1984).

Aannames binnen OLG

Bij de ontwikkeling van het programma OLG hanteerde Scott Sells vier aannames die hij formuleerde op basis van zijn vierjarige onderzoek naar probleemjongeren en hun gezinnen (Sells, 1998, 2001). Zijn eerste aanname is dat probleemgedrag zal verminderen als de problemen binnen het gezin zijn aangepakt. De tweede aanname van Sells is dat het probleemgedrag van adolescenten moet worden gedefinieerd als een probleem dat door ouders opgelost kan worden. De derde aanname is dat duidelijk omschreven regels en consequenties van cruciaal belang zijn om de behandeling van probleemgedrag te laten slagen. De laatste aanname is dat de hiërarchie van ouders wordt behouden door een harde hand en een zachte kant.

Ouders zijn hun gezag kwijt geraakt aan hun kinderen, waardoor de jongeren nu de dienst in huis uitmaken. Om de eerste aanname vorm te geven, is het van belang om het gezag weer bij de ouders terug te krijgen, waardoor de structuren die het probleemgedrag van

jongeren in stand houden zullen veranderen. Het gevolg zal zijn dat probleemgedrag van jongeren vermindert (Sells, 1998). OLG helpt ouders het gezag en de controle terug te krijgen door hen te leren hoe zij effectief en consequent het gedrag van hun kind kunnen

disciplineren. Een opvoeding die wordt gekenmerkt door inconsistente

disciplineringsstrategieën is een risicofactor voor probleemgedrag van jongeren (Deković, Janssens, & Van As, 2003; Hoeve et al., 2009; Loeber & Stouthamer-Loeber, 1986). Doordat ouders het gezag en de controle terug krijgen, wordt tevens de relatie tussen ouder en kind verbeterd (Hoogsteder, 2012a; Sells, 1998), waardoor het probleemgedrag van de jongere zal afnemen (Hoeve et al., 2009; Loeber & Stouthamer-Loeber, 1986; Reitz & Deković, 2006).

Het wordt moeilijker voor ouders om veranderingen aan te brengen in het probleemgedrag van hun kind als zij dit labelen als een gevolg van een psychische

aandoening (zoals ADHD) dan wanneer zij het zien als het gedrag van een koppige adolescent die in een sleur vast zit. Als dit eerste het geval is, wordt het voor ouders moeilijker om te geloven dat hun kind verantwoordelijk is voor het probleemgedrag en zullen zij eerder hulp gaan zoeken in de vorm van medicatie (Sells, 1998). Op deze manier worden de jongeren niet

(6)

verantwoordelijk gemaakt voor hun gedrag (Powell, Rosén, & Huff, 1997) en worden denkfouten of cognitieve vervormingen in stand gehouden. Dit is een risicofactor voor probleemgedrag (Barriga & Gibbs, 1996; Barriga, Hawkins, & Camelia, 2008; Hoogsteder, 2011; Liau, Barriga, & Gibbs, 1998). Doordat ouders leren om de jongere verantwoordelijk te stellen voor het probleemgedrag, door niet (alleen) een medicamenteuze behandeling te starten, zullen de denkfouten die verantwoordelijk zijn voor het probleemgedrag afnemen en daarmee ook het probleemgedrag (Hoogsteder, 2012a; Sells, 1998, 2001).

De derde aanname leidt tot het opstellen van duidelijke regels en consequenties om probleemgedrag van jongeren te verminderen. Hierbij is het van belang om ouders te leren herkennen wanneer er tijdens confrontaties op hun eigen “rode knoppen” wordt gedrukt. Op het moment dat ouders zich bewust worden van de “rode knoppen” die door hun kinderen worden ingedrukt tijdens discussies zijn zij beter in staat om hun emoties onder controle te houden. Hierdoor kunnen zij de discussie beïnvloeden door de grenzen van de discussie aan te geven. De opvoedingscompetenties van ouders worden hiermee vergroot en zij leren

effectieve oplossingsvaardigheden aan om hun autoriteit te behouden (Hoogsteder, 2012a, 2012b; Sells, 1998, 2001). Hierdoor zullen ouders zich competenter voelen als ouder en zal het probleemgedrag van hun kind verminderen (Reitz & Deković, 2006).

De laatste aanname benadrukt het belang van de combinatie van de harde hand en een zachte kant om de ouderlijke hiërarchie in stand te houden. De harde kant van hiërarchie betekent dat ouders in staat zijn om regels en consequenties te bepalen die zij consequent naleven. De zachte kant van hiërarchie is de verzorgende kant van het ouderschap. Sells vindt dat ouders verantwoordelijk zijn om de relatie met hun kinderen te verbeteren en om de zorgzaamheid weer in de relatie terug te krijgen (Hoogsteder, 2012a; Sells, 1998, 2001). Het is van belang dat op beide aspecten verbetering optreedt, want verbetering van het ene aspect zonder het andere aspect van hiërarchie zal enkel zorgen voor een tijdelijke verandering in het probleemgedrag van de jongere (Sells, 1998, 2001). Dit onderscheid komt veelvuldig in de literatuur naar voren als de ondersteunende en de controlerende dimensies van opvoeding (Barber, Maughan, & Olson, 2005; Hoeve et al., 2009; Rollins & Thomas, 1979; Wright & Cullen, 2001). De ondersteunende opvoedingsdimensie omvat het geven van warmte, responsiviteit, acceptatie (Rollins & Thomas, 1979), betrouwbaarheid van de ouders en het bieden van steun aan het kind (Wright & Cullen, 2001). Een opvoeding met een zeer ondersteunend karakter zorgt ervoor dat het kind zich comfortabel en geaccepteerd voelt (Rollins & Thomas, 1979). Bij de controlerende opvoedingsdimensie spelen ouderlijk

(7)

toezicht, duidelijke huisregels en redelijke straffen bij overtreding van de huisregels een grote rol (Wright & Cullen, 2001; Barber et al., 2005).

Eerder onderzoek

Verschillende Amerikaanse pilotstudies laten veelbelovende resultaten zien over de doeltreffendheid van OLG op het gebied van middelenmisbruik (Smith, Sells, Rodman, & Reynolds, 2006), gedragsproblemen en recidive (Kiaer, 2013; Sells, Winokur-Early, & Smith, 2011). Tevens schetsen deze onderzoeken het beeld dat OLG een positieve invloed heeft op het verbeteren van de communicatie tussen ouders en jongeren, het vergroten van de

zorgzaamheid in de relatie en het terugkrijgen van het gezag in het gezin (Sells, 1998). Ondanks deze veelbelovende resultaten moet hierbij worden vermeld dat er in de meeste van deze onderzoeken geen controlegroep is gebruikt, het een relatief kleine steekproef betrof en de onderzoeken niet door onafhankelijke onderzoekers zijn uitgevoerd. Alle Amerikaanse studies naar de doeltreffendheid zijn tot nu toe uitgevoerd door het Savannah Family Institute.

In Nederland zijn er eerder twee pilotstudies uitgevoerd naar de doeltreffendheid van OLG. Beide onderzoeken zijn single case studies met een alleenstaande ouder en een zoon. In het onderzoek van Hesselmans en Hoogendoorn (2012) betrof het een gezin met een

alleenstaande vader en een 15-jarige zoon. Dit onderzoek toonde een significante verbetering aan in de opvoedingscompetenties van vader en een vermindering in denkfouten van de jongere. Er zijn geen significante veranderingen van communicatievaardigheden en

copingstrategieën gevonden (Hesselmans & Hoogendoorn, 2012). De andere studie betrof een alleenstaande moeder en een 15-jarige zoon. De resultaten toonden een significante

verbetering in communicatievaardigheden van de moeder, een verbetering in

copingstrategieën en een vermindering in denkfouten van de jongere (Van Rosevelt &

Schoenmaker, 2013). Vanwege de onderzoeksopzet van beide studies kunnen aan de hand van deze resultaten geen betrouwbare en valide uitspraak worden gedaan over de doeltreffendheid van OLG.

Huidige studie

In het huidige onderzoek werd bekeken of er significante veranderingen waren bij de

nameting ten opzichte van de voormeting op het gebied van de opvoedingscompetenties van ouders en van het agressieve gedrag van jongeren. Tevens werd onderzocht of er een

samenhang bestond tussen de veranderingen in opvoedingscompetenties en de veranderingen in agressief gedrag van jongeren.

(8)

Verwacht werd dat er een verbetering op zou treden in de opvoedingscompetenties van ouders en dat er een vermindering in agressief gedrag van jongeren zichtbaar zou worden. De verwachting was dat de verandering in agressief gedrag van jongeren groter zou zijn bij ouders die meer verbeteringen hadden in opvoedingscompetenties dan bij ouders met minder verbeteringen.

Om een uitspraak te kunnen doen over de doeltreffendheid van OLG, werd er ook gekeken naar de programma-integriteit. Het was van belang om vast te stellen of het

programma op voorgeschreven wijze was uitgevoerd (Moncher & Prinz, 1991), aangezien de specifiek werkzame factoren in een methodiek de grootste invloed hebben op de uitkomst van de behandeling (Stams, 2011; Tennyson, 2009; Van Yperen, Van der Steege, Addink, & Boendermaker, 2010). Parallel aan het huidige onderzoek werd er een studie naar de programma-integriteit van OLG uitgevoerd (Kuijpers, 2013). In dit onderzoek zijn drie vestigingen en in totaal vijf groepen meegenomen, waaronder de drie groepen van het huidige onderzoek naar doeltreffendheid. In het onderzoek van Kuijpers (2013) werd programma-integriteit opgesplitst in vijf componenten, namelijk indicatiestelling, naleving van het programma, mate van blootstelling aan het programma, responsiviteit van de deelnemers en de bekwaamheid van de therapeuten. De conclusies uit het onderzoek naar de programma-integriteit werden gebruikt om de resultaten van het huidige onderzoek te interpreteren.

Methode

Onderzoeksgroep

In de periode van januari 2013 tot en met juli 2013 waren 15 gezinnen gestart met OLG op de vestigingen Amsterdam, Haarlem en Den Haag. Wegens het niet willen meewerken (n = 6) en voortijdige uitval (n = 2) bleven er 7 gezinnen over. Van deze gezinnen hadden twee jongeren geweigerd om de vragenlijsten in te vullen, de ingevulde vragenlijsten van hun ouders zijn echter wel meegenomen in het huidige onderzoek. Alle respondenten waren jongens, hun leeftijd lag ten tijde van de start van het onderzoek tussen 13 en 16 jaar (M = 14.86, SD = 1.11). Het overgrote deel van de respondenten was van Nederlandse komaf (71.4%, n = 5), de overige respondenten waren van Zuid-Amerikaanse afkomst (28.6%, n = 2, waarvan 14.3% Surinaams en 14.3% Braziliaans). Van de gezinnen in de steekproef was 42.9% (n = 3) een compleet stamgezin met beide biologische ouders, 28.6 % (n = 2) was een één-oudergezin met biologische moeder, 14.3% (n = 1) was een één-oudergezin met biologische vader en bij 14.3% (n = 1) was er een stiefvader. Gedurende OLG kreeg 28.6% (n = 2) Agressieregulatie

(9)

op Maat (AR op Maat) als parallel behandelaanbod. In twee gezinnen waren de vaders de aangemelde hoofdcliënt. Bij deze gezinnen was er wel sprake van interactie- en/of

opvoedingsproblemen met de jongeren. Om te bekijken of deze jongeren zelf geïndiceerd zouden zijn voor OLG werd er alsnog een risicotaxatie voor de jongeren uitgevoerd. In Tabel 1 is te zien dat niet alle jongeren voldeden aan de indicatiecriteria. De jongeren uit gezin 2 en gezin 3 hadden een te hoog recidiverisico en de jongere uit gezin 4 had afgelopen half jaar te weinig probleemgedrag vertoond.

Tabel 1

Variabelen per gezin

Gezin Locatie Leeftijd

jongere IQ Probleemgedrag Recidive risico Gezins- problemen Exclusie- criteria Parallelle behandeling 1# A1 16 > 85 Verbale agressie Fysieke agressie

Matig Aanwezig Geen Nee

2* A1 15 > 85 Verbale agressie

Liegen

Hoog Aanwezig Geen AR op Maat

3* A1 16 > 85 Verbale agressie

Fysieke agressie

Hoog Aanwezig Geen AR op Maat

4# A2 14 > 85 Liegen Laag-matig Aanwezig Geen Nee

5 A2 15 > 85 Verbale agressie

Fysieke agressie

Matig-hoog Aanwezig Geen Nee

6 H1 15 > 85 Verbale agressie

Spijbelen

Matig Aanwezig Geen Nee

7 H1 13 > 85 Fysieke agressie

Verbale agressie

Laag-matig Aanwezig Geen Nee

* Jongere doet niet mee aan onderzoek # Vader is geïndiceerde cliënt

A1 = Amsterdam groep 1; A2 = Amsterdam groep 2; H1 = Haarlem groep 1

OLG inclusie- en exclusiecriteria

Om in aanmerking te komen voor het programma OLG hanteerde de Waag een aantal selectiecriteria. Jongeren in de leeftijd tussen 12 en 18 jaar oud en hun ouders kwamen in aanmerking voor OLG als zij een geschatte IQ-score van 85 of hoger hadden en voldoende beheersing van de Nederlandse taal. Tevens diende de jongere gedurende meer dan een half jaar twee of meer van de volgende gedragingen te vertonen: ernstig en volhardend liegen, verbale agressie (dreigen met fysieke agressie, vooral in huiselijke kring), fysieke agressie (tegen personen en/of materialen, vooral in huiselijke kring), herhaaldelijk weglopen, gedragsproblemen op school (agressie of spijbelen). Het risicotaxatie-instrument RAF-GGZ Jeugd (Van Horn, Wilpert, Eisenberg, & Mulder, 2012) werd gebruikt als selectie-instrument

(10)

voor OLG en om het recidiverisico te bepalen. OLG werd geïndiceerd als jongeren een laag-matig, matig of matig-hoog recidiverisico hadden, er sprake was van ernstige of complexe gezinsproblematiek, conflicten tussen ouders, problematische opvoedingsvaardigheden van ouders en een problematische relatie met ouders. Exclusiecriteria waren een

middelenafhankelijkheid van de jongere, een acute psychose, jongere en ouders die niet motiveerbaar waren tot deelname aan het programma en/of wanneer de jongere nu of op korte termijn geen deel uit zou maken van het gezinssysteem.

Procedure

Het huidige onderzoek was een prospective multiple casestudy met een voor- en nameting bij zeven gezinnen die de behandeling OLG hadden gekregen in de periode van januari 2013 tot en met augustus 2013. Vijf gezinnen volgden OLG bij de Waag Amsterdam, twee gezinnen bij de Waag Haarlem. De voormeting (T0) vond plaats na de motiverende intake van OLG en voor de start van het behandelprogramma. De nameting (T1) werd afgenomen nadat de zes groepsbijeenkomsten en de eerste coachingscyclus waren afgerond. Dit kon de afsluiting van OLG betekenen als de behandelaar en het gezin van mening waren dat het probleemgedrag dusdanig was verminderd dat zij geen verdere ouderbegeleiding nodig hadden. Over het algemeen was dit echter niet het geval en werd na deze eerste coachingscyclus een nieuwe cyclus opgestart. De respondenten werden mondeling op de hoogte gesteld van het onderzoek en gaven mondeling toestemming om mee te werken. Verder werd aan hen verteld dat deze vragenlijsten door de onderzoekers gescoord en geïnterpreteerd zouden worden en de interpretatie aan de behandelaar terug zou worden gekoppeld. Dit gaf de behandelaar de mogelijkheid om extra aandacht te schenken aan de gebieden waar nog onvoldoende verandering was opgetreden.

Instrumenten

Communicatievaardigheden. Jongeren en ouders gaven met behulp van de Gezinsvragenlijst (GVL: Van der Ploeg & Scholte, 2008) aan hoe de communicatie tussen ouder en kind

verliep, in hoeverre er sprake was van vertrouwen in, begrijpen van en luisteren naar het kind. Om de communicatievaardigheden in het gezin te beoordelen werd de schaal ‘Communicatie’ gebruikt. Voorbeelditems van deze schaal waren “We vinden het moeilijk ons kind te

begrijpen”, “We geven ons kind vaak zijn zin om van het gezeur af te zijn” en “In ons gezin schreeuwen we soms tegen elkaar als we boos zijn”. Deze schaal bestond uit 9 items, met antwoordmogelijkheden 1 = volledig mee oneens, 2 = tamelijk mee oneens, 3 = mee eens

(11)

noch mee oneens, 4 = tamelijk eens en 5 = volledig mee eens. Cronbach’s alfa van deze schaal was 0.83. De COTAN heeft in 2008 de GVL op alle onderdelen goed beoordeeld (Evers, Egberink, Braa, Frima, Vermeulen, & Van Vliet-Mulder, 2009-2012).

Tonen van begrip en het hebben van gezag. De Opvoedingsbelastingvragenlijst (OBVL: Vermulst, Kroes, De Meyer, Nguyen, & Veerman, 2012) werd gebruikt om de ervaren stress voortkomend uit de verantwoordelijkheden van het ouderschap te meten. Jongeren en ouders gaven aan of ouders begrip naar hun kind konden tonen en gezag konden hebben over hun kind. Hiervoor werd de schaal ‘Problemen met opvoeden’ gebruikt en deze bestond uit 7 items, zoals “Ik heb controle over mijn kind”, “Als mijn kind boos wordt dan kan ik het kalmeren” en “Ik kan mijn kind goed corrigeren als dat nodig is”. Antwoorden konden variëren van 1 = de stelling klopt niet tot 4 = de stelling helemaal. Cronbach’s alfa van deze schaal was 0.84. De betrouwbaarheid en validiteit van de OBVL waren goed (Vermulst et al., 2012).

Conflicthantering. De conflicthanteringsvaardigheden van ouders werden gemeten door jongeren en ouders de GVL (Van der Ploeg & Scholte, 2008) en OBVL (Vermulst, et al., 2012) te laten invullen. Hiervoor werden de schalen ‘Communicatie’ (GVL) en ‘Problemen met opvoeden’ (OBVL) gezamenlijk gebruikt.

Oplossingsvaardigheden. De Utrechtse Coping Lijst (UCL: Schreurs, Van de Willige, Brosschot, Tellegen, & Graus, 1993) werd gebruikt om de specifieke oplossingsvaardigheden van ouders te meten. Hiervoor werd de schaal ‘Actief aanpakken’ gebruikt, deze schaal bestond uit 7 items. Voorbeelditems waren “Direct ingrijpen als er moeilijkheden zijn”, “Een probleem van alle kanten bekijken” en “Doelgericht te werk gaan om een probleem op te lossen”. Antwoorden konden gegeven worden van 1 = uitspraak komt zelden of niet voor tot 4 = uitspraak komt zeer vaak voor. Deze vragenlijst is in 1994 door COTAN beoordeeld. De betrouwbaarheid, begripsvaliditeit en criteriumvaliditeit werden als voldoende beoordeeld, de normen werden wegens veroudering als onvoldoende beoordeeld (Evers et al., 2009-2012).

Agressief gedrag. Door het invullen van de Buss-Durkee Hostility Inventory-Dutch

(BDHI-D: Lange, Hoogendoorn, Wiederspahn, & De Beurs, 2005) door jongeren werd het mogelijk om de neiging tot agressief gedrag en hostiliteit vast te stellen. Dit instrument bestond uit 40 items, verdeeld over 3 schalen. In deze vragenlijst waren 5 items van de Sociale Wenselijkheidschaal van Crowne en Marlowe (1960) opgenomen. Op deze manier werd het mogelijk om de geneigdheid van jongeren om volgens sociaal maatschappelijke normen te antwoorden gemeten. Voorbeelditems van deze vragenlijst waren “Ik word

gemakkelijk kwaad, maar ben er snel overheen”, “Ik houd ervan om soms te roddelen” en “Ik

(12)

dacht vroeger altijd dat de mensen de waarheid vertelden, maar nu weet ik wel beter”. Items konden worden beantwoord met waar en onwaar. De COTAN heeft in 1993 deze vragenlijst genormeerd. De betrouwbaarheid en begripsvaliditeit werden als goed beoordeeld, de criteriumvaliditeit was als voldoende beoordeeld en de normen werden wegens veroudering als onvoldoende beoordeeld (Evers et al., 2009-2012).

Statistische analyses

De significantie van de verandering van opvoedingscompetenties van ouders en agressief gedrag van jongeren werd onderzocht door middel van een Reliable Change Index (RCI: Jacobson & Truax, 1991). De RCI werd berekend door de verschilscores tussen de voor- en nameting van een schaal te delen door de standaardfout van het verschil tussen de twee testscores. Voor de standaardfout was de test-hertest betrouwbaarheid en de standaarddeviatie van de normale populatie nodig van het betreffende testinstrument. In het geval van een onbekende test-hertest betrouwbaarheid werd de interne consistentie (alfacoëfficiënt) gebruikt (Hafkenscheid, Kuipers, & Marinkelle, 1998). In Tabel 2 zijn deze gegevens opgenomen. Een RCI van 0 duidt op geen verandering tussen de voor- en nameting en een RCI van 1 op een verandering tussen de voor- en nameting die net zo groot is als de standaardmeetfout van het betreffende instrument. Een RCI-uitkomst ≤ -1.96 of ≥ 1.96 (p < .05) betekent dat er sprake is van een significante verandering (Jacobson & Truax, 1991).

Tabel 2

Psychometrische eigenschappen vragenlijsten

Test-hertest

betrouwbaarheid Standaarddeviatie

Vragenlijst Schaal jongens vaders moeders

GVL1 Communicatie 0.78 4.7 4.7 4.7

OBVL2 Problemen met opvoeden 0.82* 2.9 2.9 2.9

UCL3 Actief aanpakken 0.62 3.8 3.5 5.1

BDHI-D4 Directe agressie 0.80 3.29

Indirecte agressie 0.90 3.70

Sociale wenselijkheid 0.64 1.43

* Cronbach’s alfa i.p.v. test-hertestbetrouwbaarheid

1 Van der Ploeg & Scholte (2009), 2 Vermulst et al. (2012), 3 Schreurs et al. (1993), 4 Lange et al. (2005).

Als eerste werd bekeken of er sprake was van een significante verandering in de

opvoedingscompetenties van ouders. Hiervoor werd aan de hand van de voor- en nameting een RCI-score berekend voor de vragenlijsten GVL, OBVL en UCL. Bij de GVL en OBVL

(13)

werden de vragenlijsten van ouders en jongeren gebruikt, bij de UCL werd enkel de vragenlijsten van ouders onderzocht. Vervolgens werd er gekeken of er een significante verandering waarneembaar was in het agressieve gedrag van jongeren. Hiervoor werden de RCI-scores berekend van de vragenlijst BDHI-D. Tot slot werd onderzocht of er een samenhang was tussen de verandering in opvoedingscompetenties en de verandering in agressief gedrag. Hiervoor werden de significante RCI-scores wat betreft

opvoedingscompetenties vergeleken met de RCI-scores van agressief gedrag van hun kind, door ze in een grafiek weer te geven.

Resultaten

In huidig onderzoek werden de scores van de voormeting vergeleken met de scores van de nameting op het gebied van opvoedingscompetenties van ouders en agressief gedrag van jongeren. Door middel van een RCI-score werd bepaald in hoeverre de veranderingen significant waren. De opvoedingscompetenties werden opgesplitst in

communicatievaardigheden van ouders, conflicthantering van ouders, het tonen van begrip en het hebben van gezag van ouders en oplossingsvaardigheden van ouders.

Communicatievaardigheden ouders

Tabel 3 geeft de veranderingen in communicatievaardigheden per gezin weer. In gezin 3 rapporteerden alle betrokkenen een significante afname in communicatieproblemen (RCIm = -9.302, p < .05; RCIv = -6.415, p < .05), net zoals in gezin 4 (RCIj = -2.245, p < .05; RCIv = -3.208, p < .05). In gezin 5 gaf de jongere aan dat er een significante toename was in

communicatieproblemen (RCIj = 3.208, p < .05), moeder rapporteerde geen significante verandering. In gezin 6 rapporteerde alleen moeder een significante afname in

communicatieproblemen (RCIm = -2.566, p < .05) en de jongere niet. In gezin 7 rapporteerden beide ouders een significante afname (RCIm = -2.566, p < .05; RCIv = -2.566, p < .05), terwijl de jongere dit niet aangaf. Gezinnen 1 en 2 rapporteerden geen significante verandering in communicatievaardigheden. In totaal rapporteerde 43.8% (n = 7) een significante afname, waarvan 42.9% moeder (n = 3), 42.9% vader (n = 3) en 14.3% (n = 1) jongere en rapporteerde 6.3% (n = 1) een significante toename in communicatieproblemen.

(14)

Tonen van begrip en hebben van gezag ouders

Tabel 4 laat de veranderingen zien in het tonen van begrip en het hebben van gezag door ouders. In gezin 3 rapporteerden alle betrokkenen een significante verbetering (RCIm = -7.471, p < .05; RCIv = -4.598, p < .05). In gezin 4 rapporteerde alleen de jongere een

significante verbetering (RCIj = -2.874, p < .05) en de ouder niet. In gezin 5 rapporteerde de ouder een significante verbetering (RCIm = -2.299, p < .05) en liet de jongere een significante verslechtering zien (RCIj = 2.299, p < .05). In gezin 6 rapporteerde de jongere een significante verbetering (RCIj = -5.172, p < .05) en liet de ouder geen verandering zien. In gezin 7

rapporteerde alleen de vader een significante verbetering in het tonen van begrip en het hebben van gezag (RCIv = -4.023, p < .05), de andere gezinsleden rapporteerden geen verandering. In gezinnen 1 en 2 werden er geen significante veranderingen gerapporteerd. In totaal rapporteerde 37.5% (n = 6) een verbetering in het tonen van begrip en het hebben van gezag door ouders. Hiervan was 33.3% moeder, 33.3% vader en 33.3% jongere. Eén jongere (6.3%) rapporteerde een significante verslechtering.

Conflicthantering ouders

Voor het beoordelen van de verandering in conflicthanteringsvaardigheden van ouders werd gekeken naar de gezamenlijke uitkomsten van de GVL en OBVL. Er was sprake van een significante verandering in conflicthantering als er zowel op de GVL als op de OBVL een significante verandering werd geconstateerd. In Tabel 5 is te zien dat in gezin 3 alle betrokkenen een significante verbetering lieten zien in conflicthantering. In gezin 4

rapporteerde de jongere een significante verbetering in de conflicthantering van zijn vader, terwijl zijn vader dit niet rapporteerde. In gezin 5 rapporteerde de jongere een significante verslechtering in de conflicthantering van zijn moeder, moeder liet geen significante verandering zien. In gezin 7 rapporteerde vader een significante verbetering in

conflicthantering, de moeder en jongere in dit gezin lieten geen significante verandering zien. In gezin 1, gezin 2 en gezin 6 waren er geen significante veranderingen zichtbaar in de conflicthantering van ouders. In totaal rapporteerde 25% (n = 4) een significante verbetering in conflicthantering van ouders. Hiervan was 50% vader, 25% moeder en 25% jongere. Eén jongere (6.3%) rapporteerde een significante verslechtering in de conflicthantering van zijn ouder.

(15)

Tabel 3

Communicatievaardigheden ouders (GVL)

* Significante RCI ≤ -1.96 of ≥ 1.96 (p < .05)

Tabel 4

Tonen van begrip en hebben van gezag ouders (OBVL)

* Significante RCI ≤ -1.96 of ≥ 1.96 (p < .05)

Tabel 5

Conflicthantering ouders (GVL & OBVL)

* Significante RCI ≤ -1.96 of ≥ 1.96 (p < .05)

Gezin 1 Gezin 2 Gezin 3 Gezin 4 Gezin 5 Gezin 6 Gezin 7

Jongere Moeder Vader Moeder Vader Moeder Vader Jongere Vader Jongere Moeder Jongere Moeder Jongere Moeder Vader

T0 33 30 29 21 18 41 31 30 23 29 33 23 31 28 31 30

T1 30 32 24 21 21 12 11 23 13 39 34 19 23 27 23 22

RCI 0.962 0.642 -1.604 0 0.962 -9.302* -6.415* -2.245* -3.208* 3.208* 0.321 -1.283 -2.566* -0.321 -2.566* -2.566*

Gezin 1 Gezin 2 Gezin 3 Gezin 4 Gezin 5 Gezin 6 Gezin 7

Jongere Moeder Vader Moeder Vader Moeder Vader Jongere Vader Jongere Moeder Jongere Moeder Jongere Moeder Vader

T0 13 18 21 22 18 25 26 18 15 21 21 18 21 14 14 22

T1 13 17 22 19 15 12 18 13 13 25 17 9 21 14 14 15

RCI 0 -0.575 0.575 -1.724 -1.724 -7.471* -4.598* -2.874* -1.149 2.299* -2.299* -5.172* 0 0 0 -4.023*

Gezin 1 Gezin 2 Gezin 3 Gezin 4 Gezin 5 Gezin 6 Gezin 7

Jongere Moeder Vader Moeder Vader Moeder Vader Jongere Vader Jongere Moeder Jongere Moeder Jongere Moeder Vader

GVL T0 33 30 29 21 18 41 31 30 23 29 33 23 31 28 31 30 T1 30 32 24 21 21 12 11 23 13 39 34 19 23 27 23 22 RCI 0.962 0.642 -1.604 0 0.962 -9.302* -6.415* -2.245* -3.208* 3.208* 0.321 -1.283 -2.566* -0.321 -2.566* -2.566* OB VL T0 13 18 21 22 18 25 26 18 15 21 21 18 21 14 14 22 T1 13 17 22 19 15 12 18 13 13 25 17 9 21 14 14 15 RCI 0 -0.575 0.575 -1.724 -1.724 -7.471* -4.598* -2.874* -1.149 2.299* -2.299* -5.172* 0 0 0 -4.023* 15

(16)

Tabel 6

Oplossingsvaardigheden ouders (UCL)

* Significante RCI ≤ -1.96 of ≥ 1.96 (p < .05)

Tabel 7

Agressief gedrag jongeren (BDHI-D)

Gezin 1 Gezin 4 Gezin 5 Gezin 6 Gezin 7

D ir ect e ag res si e T0 15 15 16 13 14 T1 14 10 16 13 15 RCI -0.481 -2.403* 0 0 0.481 In d ir ect e ag res si e T0 15 14 5 12 9 T1 15 7 8 6 11 RCI 0 -4.320* 1.813 -3.626* 1.209 S o ci al e w en se lijk h ei d T0 3 2 2 4 1 T1 2 2 2 3 1 RCI -0.824 0 0 -0.824 0 * Significante RCI ≤ -1.96 of ≥ 1.96 (p < .05)

Gezin 1 Gezin 2 Gezin 3 Gezin 4 Gezin 5 Gezin 6 Gezin 7

Moeder Vader Moeder Vader Moeder Vader Vader Moeder Moeder Moeder Vader

T0 16 15 15 17 24 18 13 17 12 22 17

T1 15 15 18 16 20 18 15 20 15 21 19

RCI -0.225 0 0.677 -0.328 -0.900 0 0.655 0.675 0.675 -0.225 0.655

(17)

Oplossingsvaardigheden ouders

Voor het beoordelen van een verandering in oplossingsvaardigheden van ouders werden de uitkomsten van de UCL gebruikt. In Tabel 6 zijn de veranderingen in oplossingsvaardigheden van ouders weergegeven. Bij geen van de ouders waren significante veranderingen

opgetreden in oplossingsvaardigheden.

Agressief gedrag jongeren

Om zicht te krijgen op het agressieve gedrag van jongeren werd de uitkomsten van de BDHI-D gebruikt. In Tabel 7 is te zien dat de jongere in gezin 4 een significante afname in directe agressie (RCI = -2.403, p < .05) en indirecte agressie rapporteerde (RCI = -4.320, p < .05). In gezin 6 liet de jongere een significante afname zien in indirecte agressie (RCI = -3.626, p < .05) en geen verandering in directe agressie. Hierbij dient opgemerkt te worden dat deze jongere op beide metingen een hoge mate van sociale wenselijkheid had gerapporteerd. De jongeren in de andere gezinnen rapporteerden geen significante verandering in directe en/of indirecte agressie. In totaal rapporteerde 40% (n = 2) een significante afname in agressie. Hiervan rapporteerde één jongere een afname in directe en indirecte agressie. De andere jongere liet alleen een significante afname van indirecte agressie zien.

Samenhang opvoedingsvaardigheden ouders en agressief gedrag jongeren

Om te bekijken of er sprake was van een samenhang tussen de opvoedingsvaardigheden van ouders en agressief gedrag van jongeren, werden de RCI scores van de

opvoedingsvaardigheden vergeleken met de RCI-scores agressief gedrag van hun kinderen. Aangezien er geen gegevens waren over het agressieve gedrag van de jongeren in gezin 2 en gezin 3, werden deze gezinnen hierbij niet meegenomen. Figuur 1 en Figuur 2 laten de samenhang zien tussen opvoedingsvaardigheden en respectievelijk directe agressie en

indirecte agressie. Het gearceerde gebied in de figuren geeft de significantiegrens aan (-1.96 ≤ RCI ≤ 1.96, p < .05). De waarnemingen die buiten het gearceerde gebied vallen zijn

significant.

In Figuur 1 is te zien dat er bij één gezin (gezin 4) een samenhang kon worden geconstateerd tussen directe agressie en communicatievaardigheden,

conflicthanteringsvaardigheden en het tonen van begrip en hebben van gezag volgens de jongere, en communicatievaardigheden volgens vader. Bij de andere gezinnen was er geen samenhang gevonden tussen opvoedingsvaardigheden en directe agressie. Ondanks de verbeteringen in opvoedingsvaardigheden die ouders hadden gerapporteerd (gezin 5, gezin 6

(18)

en gezin 7), rapporteerden de jongeren geen verandering in directe agressie. Het was

opvallend dat er geen verandering werd waargenomen in de directe agressie van de jongere in gezin 5, aangezien hij een verslechtering in opvoedingscompetenties van zijn ouder liet zien. Hierbij is het van belang om te benoemen dat de score op de directe agressie bij beide metingen de hoogste score was die gerapporteerd kan worden, zodat er geen verdere verslechtering van de agressie mogelijk was. In gezin 1 werden er geen significante veranderingen waargenomen in directe agressie van de jongere, ook in de

opvoedingscompetenties van ouders waren er geen significante veranderingen.

Figuur 1

Samenhang opvoedingsvaardigheden en directe agressie

In Figuur 2 is te zien dat er bij twee gezinnen (gezin 4 en gezin 6) een samenhang kon worden geconstateerd tussen indirecte agressie en opvoedingsvaardigheden van ouders. Bij gezin 4 was er een samenhang tussen indirecte agressie en communicatievaardigheden,

conflicthanteringsvaardigheden en het tonen van begrip en het hebben van gezag volgens de jongere en communicatievaardigheden volgens vader. Bij gezin 6 was er een samenhang tussen indirecte agressie en het tonen van begrip en het hebben van gezag volgens de jongere en communicatievaardigheden volgens moeder. Bij de andere gezinnen was er geen

samenhang gevonden tussen opvoedingsvaardigheden en indirecte agressie. Ondanks de verbeteringen in opvoedingsvaardigheden volgens ouders (gezin 5 en gezin 7) rapporteerden

(19)

de jongeren geen significante afname in indirecte agressie. In gezin 5 was de toename van indirecte agressie net niet significant, ondanks dat de jongere een significante verslechtering in opvoedingscompetenties van zijn moeder rapporteerde. In gezin 1 waren er geen

significante veranderingen zichtbaar in indirecte agressie van de jongere en in opvoedingsvaardigheden van de ouders.

Figuur 2

Samenhang opvoedingsvaardigheden en indirecte agressie

Programma-integriteit

Uit de parallelle studie naar de programma-integriteit (Kuijpers, 2013) bleek dat slechts een deel van de programma-integriteit van OLG was gewaarborgd. In dit onderzoek waren drie vestigingen en in totaal vijf groepen meegenomen, waaronder de drie groepen van het huidige onderzoek naar doeltreffendheid. Enkel de bevindingen die betrekking hebben op deze drie groepen zullen worden besproken. De programma-integriteit werd gewaarborgd op de onderdelen responsiviteit van de deelnemers en de mate waarin de deelnemers aan het

programma werden blootgesteld (lengte en frequentie van de bijeenkomsten). De programma-integriteit bleek niet volledig te zijn gewaarborgd op het gebied van de indicatiestelling. Doordat de risicotaxatie pas tijdens de behandeling werd uitgevoerd, namen er drie gezinnen deel aan OLG zonder dat zij aan alle inclusiecriteria voldeden door een hoog recidiverisico of

(20)

te weinig gedragsproblemen van de jongeren. Met betrekking tot de bekwaamheid van de therapeuten concludeerde Kuijpers (2013) dat er van de betrokken therapeuten bij de gezinnen uit de huidige studie, er één therapeut was die niet aanwezig was tijdens de jaarlijkse

terugkomdag (groep A2) en hadden twee therapeuten geen maandelijkse supervisie (beiden groep H1). Om te beoordelen of het programma werd gegeven zoals bedoeld, hanteerde Kuijpers (2013) een grens van 80%, zoals door het Savannah Family Institute werd

voorgeschreven. Dit percentage is hoger dan de 60% die gebruikelijk wordt gehanteerd om de programma-integriteit te meten (Durlak & Dupre, 2008). Als er specifiek werd gekeken naar de groepen die in dit onderzoek werden meegenomen, bleek dat de naleving van het

programma voldoende was bij de groepen A2 en H1. De groep A1 was niet door de

therapeuten zelf beoordeeld, maar door (nog) ongetrainde observatoren. Van deze groep is de naleving van het programma niet overal voldoende. De programma-integriteit checklists van de coachingsbijeenkomsten waren niet voor alle gezinnen ingevuld, aangezien het Savannah Family Institute de behandelaren verzoekt om per groep voor één gezin de checklists in te vullen. Uit de ingevulde checklists bleek dat de coachingsbijeenkomsten van alle gezinnen voldeden aan de programma-integriteit (PI ≥ 80%) (Kuijpers, 2013).

Discussie

In de huidige studie is er onderzocht of er een significante verandering waarneembaar was in de opvoedingscompetenties van ouders en in het agressieve gedrag van jongeren. Verwacht werd dat er een significante verbetering waarneembaar zou zijn in de opvoedingscompetenties van ouders en een significante afname in agressief gedrag van jongeren. In een parallel

onderzoek werd de programma-integriteit beoordeeld.

Zes van de elf ouders hadden na het volgen van OLG betere

communicatievaardigheden, drie ouders waren beter in staat om conflicten met hun kind te hanteren en vier ouders toonden meer begrip naar hun kind en hadden meer gezag in het gezin. Er was één jongere die een verbetering in communicatievaardigheden en

conflicthantering van zijn ouder heeft waargenomen. Twee jongeren gaven aan dat hun ouders meer begrip toonden en meer gezag hadden in het gezin. Eén jongere gaf een verslechtering aan van de communicatievaardigheden, conflicthantering en het tonen van begrip en het hebben van gezag van zijn ouder. Er zijn geen veranderingen waargenomen in

oplossingsvaardigheden van ouders. Twee jongeren vertoonden minder indirecte agressie,

(21)

waarvan één jongere sociaal wenselijke antwoorden had gegeven. De andere jongere vertoonde ook minder directe agressie.

Er lijkt een samenhang te zijn tussen de opvoedingsvaardigheden van ouders en agressief gedrag van jongeren. Opvallend hierbij was dat ouders vaak meer veranderingen in opvoedingscompetenties aangaven dan hun kinderen herkenden. In deze gevallen waren er ook geen verbeteringen zichtbaar in agressief gedrag van de jongeren. In de gevallen waarbij de jongeren wel verbetering in de opvoedingscompetenties van hun ouders rapporteerden waren er ook verbeteringen waarneembaar in agressief gedrag, ongeacht of de ouders deze verbeteringen in opvoedingscompetenties wel of niet rapporteerden. Hierbij lijkt het alsof het hebben van gezag en het tonen van begrip van ouders naar hun kind samenhangt met indirecte agressie, terwijl de communicatievaardigheden van ouders lijkt samen te hangen met directe agressie. Als er inderdaad sprake is van een samenhang, dan is het verwonderlijk dat er geen toename in agressief gedrag werd waargenomen bij de jongere die een verslechtering in opvoedingscompetenties van zijn ouder heeft gerapporteerd. Een verklaring hiervoor kan zijn dat hij bij de eerste meting de hoogst mogelijke score rapporteerde met betrekking tot directe agressie. Hierdoor was het niet mogelijk om hoger te scoren tijdens de tweede meting. De verandering op indirecte agressie van deze jongen was net niet significant. De klinische interpretatie van deze scores is echter wel veranderd, namelijk van gemiddeld naar hoog.

Vanwege de kleine onderzoeksgroep en de onderzoeksopzet dienen de resultaten met voorzichtigheid te worden geïnterpreteerd en zijn deze resultaten niet generaliseerbaar. Uit het parallelle onderzoek naar de programma-integriteit bleek dat als er gekeken werd naar de gezinnen en groepen uit deze studie, dat het grootste deel van de programma-integriteit was gewaarborgd (Kuijpers, 2013). De resultaten uit het huidige onderzoek komen overeen met eerder onderzoek in Amerika en deels met de single casestudies in Nederland. Daarin gaven meer dan de helft van de ouders aan betere communicatievaardigheden te hebben en ruim een kwart gaf aan dat zij conflicten met hun kind beter konden hanteren. Daarnaast merkte ruim één derde van de ouders dat zij de autoriteit beter konden bewaren. Dit verband heeft Sells uitgebreid beschreven in zijn aannames bij deze interventie (Sells, 1998; Sells, 2001). De verwachte samenhang met de afname in agressief gedrag van jongeren wordt ook door anderen onderschreven (Deković et al., 2003; Hoeve et al., 2009; Loeber & Stouthamer-Loeber, 1986; Reitz & Deković, 2006).

Het feit dat in dit onderzoek niet meer evidentie is gevonden voor de doeltreffendheid van OLG, heeft wellicht te maken met de beperkingen van het huidige onderzoek. Een eerste beperking kan worden gevonden in de onderzoeksopzet. Er is gebruik gemaakt van een

(22)

multiple casestudy met zeven gezinnen en er was geen controlegroep. Hierdoor kunnen er geen betrouwbare en valide uitspraken worden gedaan over de doeltreffendheid van OLG en kunnen de resultaten niet worden gegeneraliseerd. Een andere beperking in deze studie zijn de metingen. De nameting vond plaats na de eerste coachingscyclus terwijl dit nog niet de

afsluiting was van de behandeling. De meeste gezinnen zijn hierna verder gegaan met een nieuwe coachingscyclus. Idealiter vindt de eindmeting plaats na de afronding van het gehele programma. Daarnaast heeft dit onderzoek zich specifiek gericht op de verandering in opvoedingscompetenties van ouders en heeft het zich beperkt tot agressief gedrag van

jongeren. Het programma richt zich ook op het verminderen van denkfouten en het verbeteren van de oplossingsvaardigheden van jongeren. Aangezien dit in huidig onderzoek niet is meegenomen, is het niet mogelijk om de waarneembare verandering volledig te verklaren vanuit de veranderde opvoedingscompetenties van ouders. Dit geldt ook voor het

terugbrengen van de zorgzaamheid en het contact in de relatie tussen ouders en jongeren. Dit is een (belangrijk) onderdeel van de interventie, maar is niet meegenomen in de metingen. De laatste beperking heeft te maken met de onderzoeksgroep. De groepen A1 en H1 bestonden uit een klein aantal gezinnen (respectievelijk 3 en 2 gezinnen). Hierdoor was de

groepsdynamiek anders dan in een grote groep. Dit kan effect hebben gehad op de motivatie van de gezinsleden. Tevens waren er twee jongeren die ten tijde van OLG ook een parallel behandelaanbod hebben gekregen in de vorm van AR op Maat. Vanwege de kleine

onderzoeksgroep kunnen er geen uitspraken worden gedaan over het effect hiervan op de huidige resultaten.

Voor het vervolgonderzoek naar de doeltreffendheid van OLG wordt aanbevolen om een onderzoeksopzet te gebruiken met meer respondenten. Tevens wordt aanbevolen om de metingen uit te breiden naar variabelen van jongeren waar OLG zich ook op richt, zoals het verminderen van denkfouten (LIG of HID) en het verbeteren van oplossingsvaardigheden (UCL). Hiernaast is het van belang om ook de veranderingen in het contact tussen ouders en jongeren en de zorgzaamheid te meten (OBVL schaal Problemen opvoeder-kindrelatie en/of de GVL schaal Responsiviteit).

Ondanks de beperkingen toont dit onderzoek veelbelovende resultaten over de doeltreffendheid van OLG. Zeven van de elf ouders rapporteerden een significante

verbetering op één of meerdere aspecten van hun opvoedingscompetentie, twee van de vijf jongeren rapporteerden dat ook met betrekking tot hun ouders. Er waren twee jongeren die een significante afname in agressief gedrag lieten zien op één of beide aspecten. Dit geeft een verbetering aan, nog voordat het programma volledig was afgerond.

(23)

Literatuurlijst

Barber, B. K., Maughan, S. L., & Olson, J. A. (2005). Patterns of parenting across adolescence. New Directions for Child and Adolescent Development, 108, 5-16. DOI: 10.1002/cd.124

Barriga, A. Q., & Gibbs, J. C. (1996). Measuring cognitive distortions in antisocial youth: Development and preliminary validation of the “How I Think” questionnaire. Aggressive Behavior, 22, 333-343.

Barriga, A. Q., Hawkins, M. A., & Camelia, C. R. T. (2008). Specificity of cognitive distortions to antisocial behaviors. Criminal Behavior and Mental Health, 18, 104-116.

CBS (2012). De Landelijke Jeugdmonitor: Jaarrapport 2012. Den Haag: Centraal Bureau voor de Statistiek.

Crowne, D. P., & Marlowe, D. (1960). A scale of social desirability independent of pathology. Journal of Consulting Psychology, 24, 349-354.

Deković, M., Janssens, J. M. A. M, & Van As, N. M. C. (2003). Family predictors of antisocial behavior in adolescence. Family Process, 42(2), 223-235.

Durlak, J. A., & DuPre, E. P. (2008). Implementation matters: A review of research on the influence of complementation on program outcomes and the factors affecting implementation. American Journal of Community Psychology, 41, 327-350. Evers, A., Egberink, I.J.L., Braak, M.S.L., Frima, R.M., Vermeulen, C.S.M., & Van

Vliet-Mulder, J.C. (2009-2012). COTAN Documentatie. Amsterdam: Boom test uitgevers. Hafkenscheid, A., Kuipers, A., & Marinkelle, A. (1998). De vragenlijst als effectmaat bij

‘n=1’: Hoe bruikbaar zijn statistische definities van ‘klinische significantie’ en betrouwbare verandering? Gedragstherapie, 31, 221-239.

Haley, J. (1976). Problem-solving therapy. San Francisco: Jassey-Bass. Nederlandse uitgave: Directieve gezinstherapie. Haarlem: De Toorts (1978).

Hesselmans, L. & Hoogendoorn, T. (2012). Ouderschap met Liefde en Grenzen: Een single case study naar een gezinsinterventie voor jongeren met externaliserend

probleemgedrag. Niet gepubliceerde Masterthesis. Universiteit van Amsterdam. Hoeve, M., Semon Dubas, J., Gerris, J. R. M., Van der Laan, P. H., & Smeenk, W. (2011).

Maternal and parental parenting styles: Unique and combined links to adolescent and early adult delinquency. Journal of Adolescence, 34, 813-827.

(24)

Hoogsteder, L. (2011). Handleiding vragenlijst irrationele gedachtes (LIG). Castricum: Tingkah.

Hoogsteder, L. (2012a). Theoretische handleiding: Ouderschap met Liefde en Grenzen. Utrecht: De Waag.

Hoogsteder, L. (2012b). Algemene programmahandleiding behandelaar Ouderschap met Liefde en Grenzen. Utrecht: De Waag.

Jacobson, N. S., & Truax, P. (1991). Clinical significance: A statistical approach to defining meaningful change in psychotherapy research. Journal of Consulting and Clincial Psychology, 59(1), 12-19.

Kiaer, L. (2013). Champaign County Final Report. Portland, ME: Hornby Zeller Associates. Kuijpers, N. (2013). Parenting with love and limits: Program integrity. Niet gepubliceerde

Masterthesis. Universiteit van Amsterdam.

Lange, A. (2000). Gedragsverandering in gezinnen. Groningen: Wolters-Noordhof.

Lange, A., Hoogendoorn, M., Wiederspahn, A., De Beurs, E. (2005). Buss-Durkee Hostility Inventory – Dutch, BDHI-D: Handleiding, verantwoording en normering van de Nederlandse Buss-Durkee Agressievragenlijst. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum. Liau, A. K., Barriga, A. Q., & Gibbs, J. C. (1998). Relations between self-serving cognitive

distortions and overt vs. covert antisocial behavior in adolescents. Aggressive Behavior, 24, 335-346.

Loeber, R., & Stouthamer-Loeber, M. (1986). Family factors as correlates and predictors of juvenile conduct problems and delinquency. Crime & Justice, 7, 29-149.

Minuchin, S. (1974). Families and family therapy. Cambridge, MA: Harvard University Press.

Moncher, F. J., & Prinz, R. J. (1991). Treatment fidelity in outcome studies. Clinical Psychology Review, 11, 247-266.

Patterson, G. R. (1982). Coercive Family Process. Eugene, Oregon: Castalia.

Powell, K. M., Rosén, L. A., & Huff, M. E. (1997). Disruptive behavior disorders and the avoidance of responsibility. Personality and Individual Differences, 23(4), 549-557. Reitz, E., & Deković, M. (2006). De ouder-kindrelatie: Wie beïnvloedt wie? Kind en

Adolescent, 27, 52-61.

Rollins, B. C., & Thomas, D. L. (1979). Parental support, power and control techniques in the socialization of children. In W. r. Bur, R. Hill, I. Nye, & I. L. Reiss (Eds.),

Contemporary theories about the family, Vol. I (pp. 317-364). Londen: Free Press.

(25)

Schreurs, P. J. G., Van de Willige, G., Brosschot, J. F., Tellegen, B., & Graus, G. M. H. (1993). De Utrechtse coping lijst UCL: Omgaan met problemen en gebeurtenissen. Lisse: Swets Test Publishers.

Sells, S. P. (1998). Treating the tough adolescent: A family-based, step-by-tep guide. New York, London: The Guilford Press.

Sells, S. P. (2001). Parenting your out-of-control teenager: 7 steps to reestablish authority and reclaim love. New York, London: The Guilford Press.

Sells, S.P., Winokur-Early, K, & Smith, T.E. (2011). Reducing Adolescent Oppositional and Conduct Disorders: An Experimental Design Using Parenting with Love and Limits. Professional Issues in Criminal Justice, 6(3), 9-30.

Selvini Palazzoli, M., Selvini, M., & Pomerans, A. J. (1988). The work of Mara Selvini Palazolli. Northvale NJ: Jason Aronson.

Smith, T. E, Sells, S., Rodman, J., & Reynolds, L. R. (2006). Reducing adolescent substance abuse and delinquency: Pilot research of a family-oriented psychoeducation

curriculum. Journal of Child & Adolescent Substance Abuse, 15(4), 105-115. Doi: 10.1300/J029v15n04_06

Stams, G. J. (2011). Het recht van de zwakste: De forensische jeugdzorg in orthopedagogisch perspectief. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 50, 243-258.

Tennyson, H. R. (2009). Reducing juvenile recidivism: A meta-analysis of treatment

outcomes. Hillsboro Oregon: School of Professional Psychology, Pacific University, Van der Laan, A. M., & Blom, M. (2011). Meer jeugdige verdachten, maar waarom? Een

studie naar de relatie tussen maatschappelijke ontwikkelingen en de veranderingen in het aantal jeugdige verdachten van een misdrijf in de periode 1997-2007. Meppel: Boom Juridische uitgevers.

Van der Ploeg. J. D., & Scholte, E. M. (1990). Lastposten of slachtoffers van de samenleving. Rotterdam: Lemniscaat.

Van der Ploeg, J. D., & Scholte, E. M. (2008). Handleiding Gezinsvragenlijst (GVL). Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Van Horn, J., Wilpert, J. Eisenberg, M., & Mulder, J. (2012). Handleiding RAF-GGZ Jeugd: Risicotaxatie-instrument voor de ambulante forensische GGZ. Interne uitgave: De Waag.

Van Rosevelt, E., & Schoenmaker, J. (2013). Een single case study naar de interventie ‘Ouderschap met Liefde en Grenzen’. Niet gepubliceerde Masterthesis. Universiteit van Amsterdam.

(26)

Van Rosmalen, M. M., Kalidien, S. N., & De Heer-De Lange, N. E. (2012). Criminaliteit en rechtshandhaving 2011: Ontwikkelingen en samenhangen. Den Haag: Boom

Uitgevers.

Van Yperen, T., Van der Steege, M., Addink, A., & Boendermaker, L. (2010). Algemeen en specifiek werkzame factoren in de jeugdzorg: Stand van de discussie. Utrecht: NJI. Vermulst, A., Kroes, G., De Meyer, R., Nguyen, L., & Veerman, J. W. (2012).

Opvoedingsbelastingvragenlijst, OBVL: Handleiding. Nijmegen: Praktikon.

Watzlawick, P., Beavin, J., & Jackson, D. D. (1967). Pragmatics of human communication. New York: Norton.

Wells, K. C. (1984). Recensie van het boek [A social learning approach, vol. 3: Coercive family process, door G. R. Patterson]. Behavior Therapy, 15, 121-127.

Wright, J. P., & Cullen, F. T. (2001). Parental efficacy and delinquent behavior: Do control and support matter? Criminology, 39(3), 677-706.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In het onderzoek waarvan hier verslag zal worden gedaan, gaat het ons er om meer inzicht te verkrijgen in de rechterlijke uitspraken over de regeling van het gezag en de

In the case of street children compar ed to non-street children , th e y find themselves in an env ironment that has high risk factors (abuse by parents and guardians)

Specifically, the study explored factors contributing to incest, how incidences of incest become known, different ways that incest can affect the offender, the

In de arbeidsprestaties tussen de waarnemingen van nat- en droogschonen (4+5+6) blijken geen aanmerkelijke ver- schillen op te treden. Ook het droogschonen met een peller

Therefore, based on these results of the crystallization unit exergy performance of Chapter 3, an integrated biorefinery concept was developed for the valorisation of A-molasses

3) Oorzakelijk verband tussen de schending van een resultaats- verbintenis met betrekking tot de medische behandeling en de lichamelijke schade. Bestaan van een oorzakelijk

In this paper we will explore the world of elliptic curves from this angle, starting with a statement of the Riemann-Roch theorem, showing how the group law arises from this theorem

We have built upon existing research by (Acs, et al. 2015) by illustrating that cultural diversity, and more specifically industry diversity, partially explains the difference of